Twee zachtmoedige vrienden
met een vlijmscherpe pen
Utopia
EX-SECRETARIS VAN SARTRE
REDIGEERDE „TESTAMENT"
VAN RUSSISCHE DESPOOT
Taxi in Broek
Francoise Sagan
rijdt te wild
GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN
Stalin's postume zelfkritiek
tieyeti I
lbsens „Spoken" bij de
Haagse Comedie
Doen ze allemaal zo
>J*»X«WXXX>»XX»J»»3(»»auaXX»»TO»»»00»m»00»MOMIXW»
honderd gulden want als hij een eigen
auto had gehad, dan zou hij alleen aan af
schrijving, wegenbelasting en benzine al
meer zijn kwijt geraakt. En één uitstapje
per jaar is voldoende, als men de liefde
voor eigen land wil bewaren.
De exploitatie van de taxi's wordt voor
de ondernemers echter rendabel gemaakt
door de trouwpartijen. Het is meestal zo,
dat een van de huwelijkspartners in een
andere gemeente woont, in Purmerend of
Volendam bijvoorbeeld. En zijn dus heel
wat transporten van verwanten en getui
gen nodig, waarbij de rit altijd een ver
lengstuk krijgt door de gelukkige omstan
digheden, dat er eerst een fotograaf en
daarna een restaurant in Amsterdam moe
ten worden bezocht. Op dagen dat er niet
wordt getrouwd en die zijn er uiteraard
ook doen dé wagens dienst voor het zo
genaamde melkrijden en broodbezorgen.
Zodoende hebben de chauffeurs van Broek
in Waterland twee vakantieweken en vijf
tig wittebroodsweken per jaar.
Zoals bij ieder goed verhaal komt de
moraal aan het slot. Want de nuchterheid
van deze Waterlanders (nomen est omen)
mag dan spreekwoordelijk zijn, de voor
naamste bron van inkomsten voor de
chauffeurs is de hoofdstedelijke bierbrou
werij: iedere'zaterdag hebben zij nacht
werk om beschonken medeburgers bij de
politiepost op het Leidseplein af te halen.
KO BRUGBIER
de kaatsbaan der graven wanneer ze in
Haarlem verblijf hielden. Dit stuk grond
werd in 1390 geschonken door hertog Al-
brecht van Beieren „wegens menigen trou
wen dienst, die ons onse lieve en getruwe
stede van Haerlem gedaan hebben, ende
noch doen sullen".
Welke die trouwe diensten waren, wordt
niet nader omschreven, maar ze zullen
wel bestaan hebben in het vullen van de
grafelijke schatkist (Albrecht was tevens
graaf van Holland). Typerend is, dat de
milde gever meteen maar een wissel op
de toekomst heeft getrokken door de vier
woorden „ende noch doen sullen"! Ook
wordt de schenking duidelijk omschreven
als „speelveld" en wel „ten ewigen dagen".
Dit recht bleef steeds gehandhaafd tot
de tijd van Lodewijk Napoleon, die in 1808
eigenaar van de buitenplaats „Welgelegen"
werd. Daar hij zijn particuliere tuin gaar
ne wilde vergroten, stond de stad hem de
„Baan" af voor zeshonderd gulden. In 1828
werd ze weer bezit van de stad en in 1876
voor een deel Frederikspark gedoopt. Ze
werd toen als speelplaats opgeheven.
Men kan het betreuren, dat op deze ma
nier het „ten ewigen dagen" tot een lege
frase werd, men zal toch ook moeten toe
geven, dat hertog Albrecht in 1390 nog
niet kon vermoeden dat „die lieve en ge
truwe stede van Haerlem" nog eens zou
uitgroeien tot een stad van ruim honderd
zestigduizend inwoners, die voor hun
moderne spelen heel wat meer ruimte no
dig hebben!
Toen tegen het midden van de vorige
eeuw het kegelen meer en meer populair
AAN DE ZOOM van Amsterdam (ik
weet echt niet of het de zelfkant is, hoewel
een plaatselijke veroveraar mij vertelde:
„Je hoeft hier niets te proberen, want ze
hebben het zó in de gaten!") begint een
andere wereld. Men leeft daar, te Broek
in Waterland, in een hypermoderne primi
tiviteit. De romantiek bloeit welig temid
den van de veeteelt op het groene gras.
Ik zal mijn sociologisch rapport van een
onlangs ondernomen verkenningstocht be
perken tot één aspect: het taxibedrijf, dat
hier met voortdurend opnieuw uit de klui
ten gewassen auto's wordt uitgeoefend.
Broek in Waterland is een ruimschoots
over de plattelandskaart uitgesmeerde ge
meente met ongeveer zestienhonderd in
woners „zielen" zou men in het Rusland
van vroeger zeggen, een hier niet toepasse
lijke aanduiding, want zo erg zielig lijkt
het leven tussen Gouwzee en Noordzee
kanaal, althans bij een vluchtige inspectie,
niet te zijn. Van welstand getuigt in elk
geval het opzienbarende feit, dat er maar
liefst twee taxibedrijven kunnen renderen.
Als men aanneemt dat een gezin gemiddeld
uit vier personen bestaat, dan betekent dit
dus, dat tweehonderd huishoudens ge
zamenlijk de beschikking hebben over een
snelverkeersvoertuig in luxueuze uitvoe
ring met chauffeur. Mij dunkt, wij hebben
te doen met een uniek voorbeeld van vrij
willig communisme.
In zekere zin kan men namelijk spreken
van collectief bezit. Neem nu het voor
beeld, dat ik mij heb laten vertellen, van
de oude boer die deze zomer plotseling zin
kreeg met zijn hele familie naar het die
renpark in Valkenburg te gaan. Hij huurde
een wagen voor die rit, hetgeen hem om
en nabij de honderdvijftig gulden kostte.
In feite echter, zo redeneerde hij, beteken
de dit een besparing van ongeveer vier-
HET aardige plaatje naar een schilderij
van David Teniers, een zuidnederlandse
schilder uit de zeventiende eeuw, behoeft
geen toelichting. Men ziet hier boeren een
oud spel beoefenen, dat zowel in de steden
als op het platteland zeer geliefd was en
nog is: het kegelen. De ouderdom ervan
valt moeilijk met zekerheid te bepalen.
De Rothenburger Kroniek van 1157
maakt melding van het kegelspel, dat ont
aard was wegens de weddenschappen,
waarmee het gepaard ging. De Franse
koning Lodewijk IX verbood het in 1254
om dezelfde reden geheel. In 1370 moest
Karei V van Frankrijk het verbod ver
nieuwen. In het midden van de vijftiende
eeuw zou een boer in de omgeving van
Frankfurt op één middag zijn geld, zijn
huis en hof, een vierspan met wagen en
zijn oogst met kegelen hebben verspeeld!
Men begrijpe het goed: de keuren er
tegen golden niet het kegelspel zelf, maar
alleen de uitwassen ervan. Voor velen
echter was kegelen inherent met wedden
en vandaar, dat er nog in de achttiende
eeuw steden waren die toegang weigerden
aan landlopers, dobbelaars en kegelaars!
„Daar zag ik op den grondt een ry van
kegels staan. Men wedt, men schreeuwt en
smyt de munten door de baan", zegt de
dichter Lucas Rotgans in „De Keilbaan"
in de zeventiende eeuw.
Doch behalve het bezwaar tegen het
wedden was er nog een ander motief,
waarom het kegelen in de stad niet wel
kom was. Het bovenstaande citaat zegt
het reeds: het lawaai en de luidruchtig
heid, waarmee het spel gepaard ging.
Nieuwe keuren waren er het gevolg van.
Vooral in de nabijheid van kerken en
kloosters werden dergelijke spelen niet
geduld. In Amsterdam bijvoorbeeld werden
balspelen in de vijftiende eeuw herhaal
delijk verboden en met name in de Nes,
dat om zijn vele kloosters in de volks
mond ,,'t gebed zonder end" genoemd werd.
DAAROM gingen de liefhebbers buiten
de wallen en poorten spelen. De Haarlem
mers konden er zich op beroemen een echt
speelveld cadeau te hebben gekregen. Het
was een ruim veld, de „Baen" genaamd.
De tegenwoordige straat van die naam begon te worden en overal kegelclubs wer- landse Kegelbond met als doel de beoefe-
bewaart hieraan de herinnering, maar het den opgericht, verloor het spel tevens het ning en verheffing van de kegelsport in
bedoelde veld moeten we zoeken waar nu karakter van hazardspel. Als overkoepe- Nederland te bevorderen, mede als middel
h"t Frederikspark is. Daar was eertijds lend orgaan ontstond in 1909 de Neder- voor lichamelijke ontwikkeling. W. S.
(Van onze correspondent in Parijs)
HET PARIJSE weekblad „France-
Dimanche" publiceerde onlangs een
verhaal waarin de dramatische omstan
digheden werden beschreven waaronder
Stalin gestorven zou zijn. De leiding van
het blad, dat zich overigens in sensatio
nele onthullingen specialiseert, beweer
de het artikel te hebben geredigeerd aan
de hand van persoonlijke getuigenissen,
die men onder meer uit de mond van de
beroemde Franse schrijver-filosoof-dra-
maturg Jean Paul Sartre had opgete
kend, die ze op zijn beurt weer van zijn
Russische collega Ilja Ehrcnburg zou
hebben gehoord, doch die persoonlijk
evenmin de sterfscène van de grote tiran
had bijgewoond. In hoeverre Sartre het
artikel van France-Dimanche wil onder
schrijven, kan hier gevoeglijk in het
midden worden gebracht met een twee
de geschrift over de laatste levensdagen
van Joseph Stalin, dat door zijn vroe
gere secretaris Jean Cau werd gepubli
ceerd. Verder is het onderscheid tussen
beide publikaties wel beduidend. Ter
wijl het artikel van France-Dimanche
dus als een soort ooggetuigeverslag uit
de derde of vierde hand werd gepresen
teerd, geeft Cau zich geenszins moeite
de authenticiteit van zijn „politieke
testament" aannemelijk te maken. Hij
heeft zijn boekje, dat in de eerste per
soon gesteld is, trouwens gepubliceerd in
de nieuwe en savoureuze reeks „Libel-
les" van de Parijse uitgeVerij „Fasquelle,
die onder het motto „Socrates krabt zich
het dijbeen" kortgeleden werd gelan
ceerd.
Men kan tegen het communisme als le
vensbeschouwing en politiek systeem
velerlei soorten argumenten in stelling
brengen en Jean Cau hanteert hier het
wapen van de humor. Een wat macabere
of studentikoze humor soms. Maar in elk
geval demonstreert hij zijn meesterschap
op het thans helaas ietwat verlaten ge
bied van de politieke persiflage, waarop
zijn leermeester Sartre merkwaardi
gerwijze echter met een radicaal ver
schillend doel zich twee jaar geleden
in zijn toneelstuk „Nekrassof" ook al
had onderscheiden. Een goed karikatu
rist weet instinctief welke trekken van
zijn model hij wat aan moet zetten om,
ridiculiserend en als het ware in een
hoge dimensie, de gezochte gelijkenissen
te suggereren en in dit opzicht heeft
Cau zeker een aantal voortreffelijke
vondsten. Hij tekent Stalin tijdens de
laatste dagen van zijn leven als een een
zame, almachtige despoot, die in de
eigen goddelijkheid gelooft en er zich
daarom over verwondert, dat hij als
iedere andere sterveling over tenen, voe
ten en een menselijk lichaam beschikt,
maar die zonder illusies nu ook wel eens
wil weten, welke gevoelens er over
hem leven in de harten zijner naaste
medewerkers. De meester van 't Krem
lin roept ze dus één voor één op het
matje, liefst bij nacht en ontij, om ze
met opgezwollen slapen van de moeheid
te laten zitten, terwijl Slalin zelf tussen
de dekens is gekropen.
Beria, de meest gevreesde man na Stalin
zelf, wordt uitgenodigd voor een par
tijtje schaak. „Kameraad Stalin, ook met
schaken ben je een genie!", roept Beria
onveranderlijk na iedere partij weer uit.
Op een dag ontspint zich deze dialoog:
„Lavrenti, luister goed en antwoord
op mijn vraag. Het valt niet te ontken
nen, dat je beter schaakt dan ik
„Hoe kom je erbij kameraad.
„Zwijg. Je bent sterker dan ik en toch
win ik voortdurend, Waarom?"
„Omdat jij
„Zwijg idioot. Ik weet 't veel te goed.
Ik win omdat jij niet durft winnen". De
ontmaskerde Beria wordt wat bleek om
de mond.
„Trek het je niet aan. Het gaat er mij
alleen maar om je te verslaan, met welk
middel dan ook. Dat is het hele geheim
van mijn genie!"
Vervolgens is Kroesjtsjef aan de
beurt. Hij heeft zich juist verstout Sta
lin even tegen te spreken: „Kameraad
Stalin, ik geloof...."
„Wat jij gelooft, heeft niet de minste
betekenis, Nikita. Betekenis heeft al
leen wat ik denk over hetgeen jij denkt.
Begrepen?"
„Ja, kameraad".
„Ik luister. Wat geloof jij eigenlijk?"
„Niets, absoluut niets".
„Bravo. Jij bent hier ook niet om te ge
loven en te denken, maar enkel om te
gehoorzamen, te organiseren, uit te voe
ren, te fluiten en te dansen".
„Te dansen?"
„Waarom niet? Dans, Nikita, dans!"
„Ik kan niet dansen".
„Kameraad, het is aan mij om te beslis
sen of je dansen kunt of niet, begre
pen?"
„Jawel, kameraad".
„Fout geantwoord. Je hoéft helemaal
niet te begrijpen. Alleen maar te ge
hoorzamen. Vooruit, dansen!"
En Nikita danst, terwijl Stalin aan zijn
bureau een artikel schrijft over taalwe
tenschap en onderwijl ook nog de ver
baasde Worosjilof ontvangt. Tenslotte
mag Kroesjtsjef, badend in zijn zweet,
ophouden. Hij staaDbp zijn korte benen
te trillen.
„Wat vind je van deze oefening?"
„Niets, kameraad".
„Bravo, je begint het te leren. Vergeet
.het dus nooit: Ik denk, want ik ben het
verstand. De communistische wereld is
mijn lichaam. Jij bent niet meer dan een
een haar, een zeentje vlees in een holle
kies".
De volgende dag roept Stalin alle mi
nisters bij zich om hen zijn laatste richt
lijnen te dicteren.
„Wanneer ik dood ben. generen jullie je
dan niet. Proclameer, dat ik alleen, ver
antwoordelijk ben voor alle misdaden,
fouten en vergissingen. Beschuldig me
van alles, veracht me en vertrap mijn
nagedachtenis".
Nu, ze hebben zich inderdaad niet ge
geneerd
oo3^jDoooo3ocxxx>Doooooooo(xx>x>>^>3oooaxxxx*xioooooooc!oodc
De Haagse Comedie heeft als bijdrage
tot de Ibsen-herdenking de keuze laten
vallen op „Spoken". Fie Carelsen, die reeds
eerder mevrouw Alving gespeeld heeft, zal
andermaal Oswald's moeder vertolken.
Haar zoon zal nu niet Paul Steenbergen
zijn, zoals in de opvoeringen voor en na
de oorlog, maar Luc Lutz. Regina zal ge
speeld worden door Myra Ward, dominee
Manders door Max Croiset en Engstrand
door Henk van Buuren, die eveneens van
de vroegere bezetting deel uitmaakte. De
regie is in handen van Joris Diels. Voor
het decor-ontwerp heeft men zich gewend
tot de abstracte schilder Joop Kropff. Er
zal naar gestreefd worden Ibsen te tonen,
niet zozeer als representant van de pro
blematiek van zijn tijd, maar in de eerste
plaats als schepper van toneelfiguren en
toneelsituaties die zijn tijd en zijn proble
matiek hebben overleefd. De première zal
gegeven worden op zaterdag 29 september
in de Koninklijke Schouwburg.
BEURZEN VOOR OPERA-OPLEIDING.
Het Amsterdams Conservatorium stelt
zo deelt het mede voor bijzondere, ge
vorderde zangtalenten met toneelaanleg.
jonger dan dertig jaar, beurzen beschik
baar voor de volledige opera-opleiding.
DE GESCHIEDENISBOEKEN leren ons,
dat de vijftiende eeuw de eeuw der ont
dekkingsreizen was. De naam van Chris-
toffel Columbus, die op het einde van die
eeuw zijn tochten over de wereldzeeën on
dernam, is niet slechts verbonden aan het
ei, waarmee hij zijn ongelovige metgezel
len de mogelijkheid demonstreerde van het
schijnbaar onmogelijke, maar vooral aan
het werelddeel, dat hij ontdekte. Wat de
geschiedenisboeken ons niet leren is de
ontdekking in deze zelfde tijd van het won
derlijke eiland Utopia of Nergensland. Dit
eiland zal men trouwens tevergeefs op de
wereldkaart zoeken. Het is een denkbeel
dig land, een droomeiland, ontstaan in de
geest van de beroemde Engelse denker
Thomas More.
DE ONTDEKKER van Nergensland
werd in 1477 geboren als zoon van een be
kend rechtsgeleerde. Volgens de wens van
zijn vader werd hij voor diens beroep op
geleid en reeds op zeventienjarige leeftijd
begon hij zijn juridische loopbaan. Maar
de levendige geest en speelse verbeeldings
kracht van de jonge More vonden geen be
vrediging in de stoffige sfeer van het ad
vocatenkantoor. De tijd, die zijn ambtelij
ke beslommeringen hem lieten, besteedde
hij dan ook weldra aan het lezen en bestu
deren van de werken der grote klassieke
denkers, het schrijven van moraliserende
opstellen en het persoonlijke verkeer met
grote geleerden en kunstenaars. Zo nam hij
bijvoorbeeld de beroemde Bazelse schilder
Hans Holbein gastvrij in zijn huis op, ter
wijl hij door een warme vriendschap werd
gebonden aan een der fijnzinnigste geesten
uit die tijd, de tien jaar oudere Erasmus
van Rotterdam.
ERASMUS EN MORE ontmoetten elkaar
voor het eerst aan de dis ten huize van
een gemeenschappelijke vriend. Onbekend
met eikaars namen, raakten zij in een hef
tig wetenschappelijk dispuut, dat na
tuurlijk in het Latijn werd gevoerd. De
woordenwisseling werd plotseling door
Erasmus onderbroken met de uitroep:
„Aut Morus es aut nullus", waarin een'
woordspeling wordt gemaakt op More's
naam, die „dwaas" betekent en waarmede
Erasmus dus enerzijds bedoelde: „Gij zijt
een dwaas of een nul" en anderzijds: „Gij
moet More zijn of gij zijt niemand". More
antwoordde: „Aut Erasmus es aut diabo
lus", zijt gij Erasmus niet, dan zijt gij de
duivel.
ONS, mensen van de twintigste eeuw,
klinken dergelijke uitroepen wel wat erg
grof in de oren. Zij zijn echter typisch
voor de levensstijl van de geleerden uit
die tijd en zij geven ons tevens een aan
wijzing, waarin wij de innerlijke verwant
schap moeten zoeken van Erasmus en
More. Zowel de Nederlandse als de Engel
se denker gingen geheel op in het spel,
dat de geleerden van die jaren speelden op
het gebied van wetenschap en cultuur. Bei
den wisten te spotten, zonder te vernede
ren en te persifleren zonder belachelijk te
maken. Beiden konden ironisch zijn zonder
scherp te worden en sarcastisch zonder te
beledigen. Beiden vereeuwigden hun naam
door werken, die tot de zuiverste voorbeel
den van de satire behoren, welke de Euro
pese cultuurgeschiedenis kent, en beiden
wisten zich door hun ironische toon scher-
PARIJS (U.P.) De jonge Franse schrijfster
Frangoise Sagan kreeg van de Franse poli-
tie-prefect te horen, dat hij „haar stijl van
schrijven wel mocht maar niet haar rij
den". Roger Genebrier, de politie-prefect,
ontmoette de jonge schrijfster toevallig,
en maakte van de gelegenheid gebruik om
haar er beleefd op te wijzen, dat de publi
citeit die aan haar „excentriciteiten op de
weg" wordt gegeven, een ongunstige in
vloed heeft op de campagne voor veilig
verkeer op de Franse wegen. „Wees voor
zichtig anders zullen wij uw rijbewijs in
trekken", zei hij.
WALT DISNEY FILMT DE MIEREN
Walt Disney legt de laatste hand aan zijn
film „Secrets of life", geheel gewijd aan
het leven der mieren. Cameraman Robert
Crandall begaf zich met de camera en al
3 vijf meter onder de grond om de mieren
thuis te snappen.
Kaart van hel door Thomas More beschreven Utopia
per in woorden uit te drukken dan de
meest rondborstige en openhartige schrij
vers en denkers van hun tijd. Thomas
More verbond zijn naam voor eeuwig aan
zijn boek over Utopia, het denkbeeldige
eiland Nergensland, dat hij aan de gehele
wereld, maar speciaal aan Engeland, als
een lachspiegel voorhield. Erasmus werd
onsterfelijk door zijn „Lof der Zotheid".
In dit kleine boekje dreef hij de spot met
de dwaasheid en innerlijke leegte van het
kerkelijke en wereldlijke leven van zijn
tijd. Het is een luchtige voordracht van
Vrouwe Dwaasheid, die haar uitgangs
punt neemt in de talloze zotheden van het
wereldlijke en kerkelijke leven. Daaraan
knoopt zij een lofrede vast op al die toe
standen in de maatschappij, die verstan
delijk beschouwd wel dwaasheden blijven,
maar anderzijds toch ook de drijfkracht
vormen van het ware geloof. Erasmus
leert, dat wat de wereld dwaasheid noemt,
vaak wijsheid is bij God.
GEHEEL ANDERS dan zijn Nederlandse
vriend gaat Thomas More te werk in Uto
pia. In dit boek vertelt hij, dat hij bij een
bezoek aan Antwerpen, een oude vriend
ontmoet, die in gezelschap is van een zee
man, Raphael Hythlodeus genaamd. Deze
Hythlodeus wordt de lezer voorgesteld als
een geleerde, die lange tijd heeft gewoond
op een wonderschoon eiland aan de Ame
rikaanse kust, dat Utopia heet en uitblinkt
door de doelmatigheid van zijn staatsin
stellingen en de deugdzaamheid van zijn
bewoners. De namen, die in de dan vol
gende schildering van de modelstaat Uto
pia voorkomen, wijzen er op, dat zij geheel
is ontsproten aan de fantasie van de schrij
ver. Want ook de persoon van Hythlodeus
is een verzinsel. Zijn naam betekent het
zelfde als die van More: „dwaqj;". Maar
uit dit laatste blijkt tevens, dat deze Hy
thlodeus niet een willekeurig gefanta
seerde figuur is, maar dat door zijn mond
More zelf tot de lezer wil spreken. En
evengoed als het More zelf is, die zich tot
het publiek richt, is het ook Engeland
zelf, dat het eigenlijke onderwerp van
zijn boek uitmaakt. Het is er More vooral
om be doen, aan het lichtende voorbeeld
van het denkbeeldige eiland Utopia zijn
landgenoten te tonen, welke fouten er aan
de Engelse staatsinrichting kleven en wel
ke ondeugden de Engelsen bezitten. Wan
neer More dan ook schrijft, dat in Utopia
niemand land mag bezitten, dat niet voor
nuttige doeleinden wordt gebruikt, wil hij
zijn landslieden wijzen op de onverant
woordelijke manier, waarop de Engelse
grootgrondbezitters de belangen van land
bouw en veeteelt achterstellen bij de ge
noegens, die hun de drijfjachten door de
velden opleveren. Wanneer hij de regeer
ders van Utopia de mening laat verkon
digen, dat de mensen geen lastdieren zijn
en slechts zes uur per dag behoeven te
werken, gaat het hem om de constatering
van een tegengestelde opvatting bij de En
gelse staatslieden van zijn tijd. Wanneer
hij beschrijft, hoe de Utopiërs de ketenen
der slaven van puur goud maken en de
jeugd edelstenen als speelgoed geven, be
doelt hij er op te wijzen, dat de Engelse
edellieden, die zich met kostbare sieraden
tooien, daarom nog geen edeler zielen heb
ben dan, de eenvoudige arbeiders. Zo levert
More op elke bladzijde van zijn Utopia
zijdelings critiek op de levenswijze van zijn
landgenoten en de staatsinrichting van
zijn vaderland. Zo weet hij ook de geva
ren te ontlopen, die in zijn tijd verbonden
zijn aan de openlijke becritisering van de
almachtige Engelse koning.
DAT HIJ ER overigens niet tegen op
ziet, zo nodig rondborstig voor zijn me
ning uit te komen, bewijst hij, als koning
Hendrik VIII in een conflict met de paus
geraakt naar aanleiding van zijn echt
scheiding en daarop volgend huwelijk met
Anna Boleyn. More, die later zelfs door de
rooms-katholieke kerk heilig zal worden
verklaard, kiest dan openlijk en zonder
aarzelen de zijde van de paus. En hij houdt
voet bij stuk, ook als de wraakgierige ko
ning hem in de Tower doet opsluiten en op
6 juli 1535 naar het schavot laat leiden.
Daarmee eindigt de vriendschap van More
en onze landgenoot Erasmus, beiden zacht
moedige geleerden, die echter met grote
vaardigheid hun vlijmscherpe pen hanteer
den.
De „Utopia" van Thomas More is een
van die boeken, waarvan iedereen wel eens
gehoord heeft, doch die door vrijwel nie
mand gelezen zijn. Zeker geldt dit voor ons
land, waar geen goede vertaling van dit
latijnse geschrift, een der belangrijkste
voortbrengselen van de humanistische let
terkunde, bestond. Daar is nu verandering
in gekomen door de goedkope herdruk (als
„pocketbook" van de uitgeverij Ad. Don
ker te Rotterdam) van de vertaling van dir.
A. H. Kan, waarvan de eerste editie met
steun van het Provinciaal Utrechts Ge
nootschap van Kunsten en Wetenschappen
tot stand kwam. Wie mede door het neven
staande artikel over de „onderschout van
Londen" belangstelling heeft voor diens
boeiende en eerbiedwaardige wensdroom,
kan nu tegen een geringe vergoeding zijn
drang naar kennis bevredigen. De vertaler
leverde een voortreffelijke inleiding en tal
van verhelderende aantekeningen met ver
wijzingen naar verdere litteratuur. In die
beknopte verantwoording vooraf wordt ge
zegd dat de vertaler het begrip voor de
„Utopia" heeft willen bevorderen omdat
„het huidige wereldgebeuren overeenkomst
vertoont met de tijdsomstandigheden, die
More in de zestiende eeuw de pen in de
hand. drukten".
AMSTERDAM, september. Het is al
weer een tijdje geleden, dat ik u op deze
plaats mededelingen heb gedaan over de
levensvorderingen van mijn dochter. (Met
„levensvorderingen" bedoel ik de goede
verstaander zal het hebben begrepen
voornamelijk vorderingen in haar bestaan.
Vorderingen op het leven, die ze ongetwij
feld in ruime mate heeft, zijn nog niet ter
sprake gekomen. Vooralsnog lééft ze, sec.)
Dat ik niet over haar heb geschreven, was
niet zo zeer te wijten aan een gebrek aan
gebeurtenissen dan wel aan een teveel. We
hebben enige weken nodig gehad om weer
als goed geaarde en gemutste ouders te
kunnen glimlachen over de volle vaas
bloemen, waarvan de inhoud over de
grammofoonplaten is gegooid, over de in
kleine, nette stukjes gescheurde autobio
grafie van Somerset Maugham (geen ern
stig verlies, overigens) of over haar pas
kort door streng optreden afgelopen ge
speel met de draad van het strijkijzer en
van het broodrooster en van nog een aantal
andere zaken, die het geduld van haar
ouders op vrij hoge proef hebben gesteld.
Mijn dochter heeft nu, hoop ik, wel haar
summum van bewegelijkheid bereikt. Hoe
wel het werkelijke lopen nog niet zo gék
goed gaat, is op haar kruipstijl niets aan
te merken. Op haar staan evenmin, trou
wens. Zij heeft ontdekt, dat de boekenkast
een constructie heeft, die het zich oprich
ten van kruiphouding in staanposilie aan
merkelijk vereenvoudigt. En als zij een
maal vrolijk schaterend overeind staat, is
het uitrukken van een boek een kleine
moeite. Hoe makkelijk het is om daarna
een stapeltje snippertjes van dit boek te
maken, behoef ik u toch niet uit te leggen.
Een geliefd kunstje is nu ook, dat zij zich
onder een klein, zeer licht tafeltje opstelt,
waar bloemen, wat boeken en een asbak
op staan, zich dan opricht en vrolijk „auto"
roepend tussen de scherven vandaan
kruipt. Auto is namelijk een van de woor
den, die zij tot haar gevestigde woorden
schat mag rekenen. Nu is dit een verhaal,
dat het onder vrienden, kennissen en ook
vreemden voortreffelijk doet, maar dat het
vaderlijk gemoed toch wel aan een zware
test van zelfbeheersing onderwerpt.
Ik geloof trouwens niet, dat er enig goed
schuilt in mijn dochter. Na herhaalde aan
maningen van mijn vrouw ben ik onlangs
zelf eens meegeweest op een van haar
wandelingen met het heel kleine meisje. Ik
kan u verzekeren, dat de manier waarop
zij met voorbijkomende jongens tussen de
één en vijf jaar flirt, alle grenzen van
vrouwelijk decentie te buiten gaat. Oudere
heren bekijkt zij om de een of andere
duistere reden het liefst ondersteboven.
Teneinde dit effect te bereiken, gaat zij
bijna op haar hoofd staan ook dit, uiter
aard, onder vrolijk gelach. Want alles is
een feest voor haar. Met het bereiken van
haar eerste levensjaar lijken nu alle zor
gen van haar afgevallen. Haar leven is één
lang feest, waar de andere gasten óf vol
strekte idioten óf potentiële huwelijkspart
ners zijn. Nu is deze belangstelling voor
het conjugale leven mij niet onwelkom,
maar ergens zegt mijn verstandige ik mij,
dat zij er wat vroeg mee is. Of is dat eigen
lijk niet zo?
De enige plaats, waar zij zich werkelijk
goed gedraagt en zich bijna voordoet als
een braafspelend meisje, zoals uit de boe
ken, is in de auto. Zij kruipt daar ogen
blikkelijk op de grond achter de voorbank
en speelt daar volstrekt tevreden tot het
eind van de reis zonder enige belang
stelling voor het voorbijtrekkende land
schap.
Vertelt u mij eens: is mijn dochter eige
lijk een klein beetje normaal? Of doen
allemaal zo? A.c'