Twee zachtmoedige vrienden met een vlijmscherpe pen Utopia EX-SECRETARIS VAN SARTRE REDIGEERDE „TESTAMENT" VAN RUSSISCHE DESPOOT Taxi in Broek Francoise Sagan rijdt te wild GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN Stalin's postume zelfkritiek tieyeti I lbsens „Spoken" bij de Haagse Comedie Doen ze allemaal zo >J*»X«WXXX>»XX»J»»3(»»auaXX»»TO»»»00»m»00»MOMIXW» honderd gulden want als hij een eigen auto had gehad, dan zou hij alleen aan af schrijving, wegenbelasting en benzine al meer zijn kwijt geraakt. En één uitstapje per jaar is voldoende, als men de liefde voor eigen land wil bewaren. De exploitatie van de taxi's wordt voor de ondernemers echter rendabel gemaakt door de trouwpartijen. Het is meestal zo, dat een van de huwelijkspartners in een andere gemeente woont, in Purmerend of Volendam bijvoorbeeld. En zijn dus heel wat transporten van verwanten en getui gen nodig, waarbij de rit altijd een ver lengstuk krijgt door de gelukkige omstan digheden, dat er eerst een fotograaf en daarna een restaurant in Amsterdam moe ten worden bezocht. Op dagen dat er niet wordt getrouwd en die zijn er uiteraard ook doen dé wagens dienst voor het zo genaamde melkrijden en broodbezorgen. Zodoende hebben de chauffeurs van Broek in Waterland twee vakantieweken en vijf tig wittebroodsweken per jaar. Zoals bij ieder goed verhaal komt de moraal aan het slot. Want de nuchterheid van deze Waterlanders (nomen est omen) mag dan spreekwoordelijk zijn, de voor naamste bron van inkomsten voor de chauffeurs is de hoofdstedelijke bierbrou werij: iedere'zaterdag hebben zij nacht werk om beschonken medeburgers bij de politiepost op het Leidseplein af te halen. KO BRUGBIER de kaatsbaan der graven wanneer ze in Haarlem verblijf hielden. Dit stuk grond werd in 1390 geschonken door hertog Al- brecht van Beieren „wegens menigen trou wen dienst, die ons onse lieve en getruwe stede van Haerlem gedaan hebben, ende noch doen sullen". Welke die trouwe diensten waren, wordt niet nader omschreven, maar ze zullen wel bestaan hebben in het vullen van de grafelijke schatkist (Albrecht was tevens graaf van Holland). Typerend is, dat de milde gever meteen maar een wissel op de toekomst heeft getrokken door de vier woorden „ende noch doen sullen"! Ook wordt de schenking duidelijk omschreven als „speelveld" en wel „ten ewigen dagen". Dit recht bleef steeds gehandhaafd tot de tijd van Lodewijk Napoleon, die in 1808 eigenaar van de buitenplaats „Welgelegen" werd. Daar hij zijn particuliere tuin gaar ne wilde vergroten, stond de stad hem de „Baan" af voor zeshonderd gulden. In 1828 werd ze weer bezit van de stad en in 1876 voor een deel Frederikspark gedoopt. Ze werd toen als speelplaats opgeheven. Men kan het betreuren, dat op deze ma nier het „ten ewigen dagen" tot een lege frase werd, men zal toch ook moeten toe geven, dat hertog Albrecht in 1390 nog niet kon vermoeden dat „die lieve en ge truwe stede van Haerlem" nog eens zou uitgroeien tot een stad van ruim honderd zestigduizend inwoners, die voor hun moderne spelen heel wat meer ruimte no dig hebben! Toen tegen het midden van de vorige eeuw het kegelen meer en meer populair AAN DE ZOOM van Amsterdam (ik weet echt niet of het de zelfkant is, hoewel een plaatselijke veroveraar mij vertelde: „Je hoeft hier niets te proberen, want ze hebben het zó in de gaten!") begint een andere wereld. Men leeft daar, te Broek in Waterland, in een hypermoderne primi tiviteit. De romantiek bloeit welig temid den van de veeteelt op het groene gras. Ik zal mijn sociologisch rapport van een onlangs ondernomen verkenningstocht be perken tot één aspect: het taxibedrijf, dat hier met voortdurend opnieuw uit de klui ten gewassen auto's wordt uitgeoefend. Broek in Waterland is een ruimschoots over de plattelandskaart uitgesmeerde ge meente met ongeveer zestienhonderd in woners „zielen" zou men in het Rusland van vroeger zeggen, een hier niet toepasse lijke aanduiding, want zo erg zielig lijkt het leven tussen Gouwzee en Noordzee kanaal, althans bij een vluchtige inspectie, niet te zijn. Van welstand getuigt in elk geval het opzienbarende feit, dat er maar liefst twee taxibedrijven kunnen renderen. Als men aanneemt dat een gezin gemiddeld uit vier personen bestaat, dan betekent dit dus, dat tweehonderd huishoudens ge zamenlijk de beschikking hebben over een snelverkeersvoertuig in luxueuze uitvoe ring met chauffeur. Mij dunkt, wij hebben te doen met een uniek voorbeeld van vrij willig communisme. In zekere zin kan men namelijk spreken van collectief bezit. Neem nu het voor beeld, dat ik mij heb laten vertellen, van de oude boer die deze zomer plotseling zin kreeg met zijn hele familie naar het die renpark in Valkenburg te gaan. Hij huurde een wagen voor die rit, hetgeen hem om en nabij de honderdvijftig gulden kostte. In feite echter, zo redeneerde hij, beteken de dit een besparing van ongeveer vier- HET aardige plaatje naar een schilderij van David Teniers, een zuidnederlandse schilder uit de zeventiende eeuw, behoeft geen toelichting. Men ziet hier boeren een oud spel beoefenen, dat zowel in de steden als op het platteland zeer geliefd was en nog is: het kegelen. De ouderdom ervan valt moeilijk met zekerheid te bepalen. De Rothenburger Kroniek van 1157 maakt melding van het kegelspel, dat ont aard was wegens de weddenschappen, waarmee het gepaard ging. De Franse koning Lodewijk IX verbood het in 1254 om dezelfde reden geheel. In 1370 moest Karei V van Frankrijk het verbod ver nieuwen. In het midden van de vijftiende eeuw zou een boer in de omgeving van Frankfurt op één middag zijn geld, zijn huis en hof, een vierspan met wagen en zijn oogst met kegelen hebben verspeeld! Men begrijpe het goed: de keuren er tegen golden niet het kegelspel zelf, maar alleen de uitwassen ervan. Voor velen echter was kegelen inherent met wedden en vandaar, dat er nog in de achttiende eeuw steden waren die toegang weigerden aan landlopers, dobbelaars en kegelaars! „Daar zag ik op den grondt een ry van kegels staan. Men wedt, men schreeuwt en smyt de munten door de baan", zegt de dichter Lucas Rotgans in „De Keilbaan" in de zeventiende eeuw. Doch behalve het bezwaar tegen het wedden was er nog een ander motief, waarom het kegelen in de stad niet wel kom was. Het bovenstaande citaat zegt het reeds: het lawaai en de luidruchtig heid, waarmee het spel gepaard ging. Nieuwe keuren waren er het gevolg van. Vooral in de nabijheid van kerken en kloosters werden dergelijke spelen niet geduld. In Amsterdam bijvoorbeeld werden balspelen in de vijftiende eeuw herhaal delijk verboden en met name in de Nes, dat om zijn vele kloosters in de volks mond ,,'t gebed zonder end" genoemd werd. DAAROM gingen de liefhebbers buiten de wallen en poorten spelen. De Haarlem mers konden er zich op beroemen een echt speelveld cadeau te hebben gekregen. Het was een ruim veld, de „Baen" genaamd. De tegenwoordige straat van die naam begon te worden en overal kegelclubs wer- landse Kegelbond met als doel de beoefe- bewaart hieraan de herinnering, maar het den opgericht, verloor het spel tevens het ning en verheffing van de kegelsport in bedoelde veld moeten we zoeken waar nu karakter van hazardspel. Als overkoepe- Nederland te bevorderen, mede als middel h"t Frederikspark is. Daar was eertijds lend orgaan ontstond in 1909 de Neder- voor lichamelijke ontwikkeling. W. S. (Van onze correspondent in Parijs) HET PARIJSE weekblad „France- Dimanche" publiceerde onlangs een verhaal waarin de dramatische omstan digheden werden beschreven waaronder Stalin gestorven zou zijn. De leiding van het blad, dat zich overigens in sensatio nele onthullingen specialiseert, beweer de het artikel te hebben geredigeerd aan de hand van persoonlijke getuigenissen, die men onder meer uit de mond van de beroemde Franse schrijver-filosoof-dra- maturg Jean Paul Sartre had opgete kend, die ze op zijn beurt weer van zijn Russische collega Ilja Ehrcnburg zou hebben gehoord, doch die persoonlijk evenmin de sterfscène van de grote tiran had bijgewoond. In hoeverre Sartre het artikel van France-Dimanche wil onder schrijven, kan hier gevoeglijk in het midden worden gebracht met een twee de geschrift over de laatste levensdagen van Joseph Stalin, dat door zijn vroe gere secretaris Jean Cau werd gepubli ceerd. Verder is het onderscheid tussen beide publikaties wel beduidend. Ter wijl het artikel van France-Dimanche dus als een soort ooggetuigeverslag uit de derde of vierde hand werd gepresen teerd, geeft Cau zich geenszins moeite de authenticiteit van zijn „politieke testament" aannemelijk te maken. Hij heeft zijn boekje, dat in de eerste per soon gesteld is, trouwens gepubliceerd in de nieuwe en savoureuze reeks „Libel- les" van de Parijse uitgeVerij „Fasquelle, die onder het motto „Socrates krabt zich het dijbeen" kortgeleden werd gelan ceerd. Men kan tegen het communisme als le vensbeschouwing en politiek systeem velerlei soorten argumenten in stelling brengen en Jean Cau hanteert hier het wapen van de humor. Een wat macabere of studentikoze humor soms. Maar in elk geval demonstreert hij zijn meesterschap op het thans helaas ietwat verlaten ge bied van de politieke persiflage, waarop zijn leermeester Sartre merkwaardi gerwijze echter met een radicaal ver schillend doel zich twee jaar geleden in zijn toneelstuk „Nekrassof" ook al had onderscheiden. Een goed karikatu rist weet instinctief welke trekken van zijn model hij wat aan moet zetten om, ridiculiserend en als het ware in een hoge dimensie, de gezochte gelijkenissen te suggereren en in dit opzicht heeft Cau zeker een aantal voortreffelijke vondsten. Hij tekent Stalin tijdens de laatste dagen van zijn leven als een een zame, almachtige despoot, die in de eigen goddelijkheid gelooft en er zich daarom over verwondert, dat hij als iedere andere sterveling over tenen, voe ten en een menselijk lichaam beschikt, maar die zonder illusies nu ook wel eens wil weten, welke gevoelens er over hem leven in de harten zijner naaste medewerkers. De meester van 't Krem lin roept ze dus één voor één op het matje, liefst bij nacht en ontij, om ze met opgezwollen slapen van de moeheid te laten zitten, terwijl Slalin zelf tussen de dekens is gekropen. Beria, de meest gevreesde man na Stalin zelf, wordt uitgenodigd voor een par tijtje schaak. „Kameraad Stalin, ook met schaken ben je een genie!", roept Beria onveranderlijk na iedere partij weer uit. Op een dag ontspint zich deze dialoog: „Lavrenti, luister goed en antwoord op mijn vraag. Het valt niet te ontken nen, dat je beter schaakt dan ik „Hoe kom je erbij kameraad. „Zwijg. Je bent sterker dan ik en toch win ik voortdurend, Waarom?" „Omdat jij „Zwijg idioot. Ik weet 't veel te goed. Ik win omdat jij niet durft winnen". De ontmaskerde Beria wordt wat bleek om de mond. „Trek het je niet aan. Het gaat er mij alleen maar om je te verslaan, met welk middel dan ook. Dat is het hele geheim van mijn genie!" Vervolgens is Kroesjtsjef aan de beurt. Hij heeft zich juist verstout Sta lin even tegen te spreken: „Kameraad Stalin, ik geloof...." „Wat jij gelooft, heeft niet de minste betekenis, Nikita. Betekenis heeft al leen wat ik denk over hetgeen jij denkt. Begrepen?" „Ja, kameraad". „Ik luister. Wat geloof jij eigenlijk?" „Niets, absoluut niets". „Bravo. Jij bent hier ook niet om te ge loven en te denken, maar enkel om te gehoorzamen, te organiseren, uit te voe ren, te fluiten en te dansen". „Te dansen?" „Waarom niet? Dans, Nikita, dans!" „Ik kan niet dansen". „Kameraad, het is aan mij om te beslis sen of je dansen kunt of niet, begre pen?" „Jawel, kameraad". „Fout geantwoord. Je hoéft helemaal niet te begrijpen. Alleen maar te ge hoorzamen. Vooruit, dansen!" En Nikita danst, terwijl Stalin aan zijn bureau een artikel schrijft over taalwe tenschap en onderwijl ook nog de ver baasde Worosjilof ontvangt. Tenslotte mag Kroesjtsjef, badend in zijn zweet, ophouden. Hij staaDbp zijn korte benen te trillen. „Wat vind je van deze oefening?" „Niets, kameraad". „Bravo, je begint het te leren. Vergeet .het dus nooit: Ik denk, want ik ben het verstand. De communistische wereld is mijn lichaam. Jij bent niet meer dan een een haar, een zeentje vlees in een holle kies". De volgende dag roept Stalin alle mi nisters bij zich om hen zijn laatste richt lijnen te dicteren. „Wanneer ik dood ben. generen jullie je dan niet. Proclameer, dat ik alleen, ver antwoordelijk ben voor alle misdaden, fouten en vergissingen. Beschuldig me van alles, veracht me en vertrap mijn nagedachtenis". Nu, ze hebben zich inderdaad niet ge geneerd oo3^jDoooo3ocxxx>Doooooooo(xx>x>>^>3oooaxxxx*xioooooooc!oodc De Haagse Comedie heeft als bijdrage tot de Ibsen-herdenking de keuze laten vallen op „Spoken". Fie Carelsen, die reeds eerder mevrouw Alving gespeeld heeft, zal andermaal Oswald's moeder vertolken. Haar zoon zal nu niet Paul Steenbergen zijn, zoals in de opvoeringen voor en na de oorlog, maar Luc Lutz. Regina zal ge speeld worden door Myra Ward, dominee Manders door Max Croiset en Engstrand door Henk van Buuren, die eveneens van de vroegere bezetting deel uitmaakte. De regie is in handen van Joris Diels. Voor het decor-ontwerp heeft men zich gewend tot de abstracte schilder Joop Kropff. Er zal naar gestreefd worden Ibsen te tonen, niet zozeer als representant van de pro blematiek van zijn tijd, maar in de eerste plaats als schepper van toneelfiguren en toneelsituaties die zijn tijd en zijn proble matiek hebben overleefd. De première zal gegeven worden op zaterdag 29 september in de Koninklijke Schouwburg. BEURZEN VOOR OPERA-OPLEIDING. Het Amsterdams Conservatorium stelt zo deelt het mede voor bijzondere, ge vorderde zangtalenten met toneelaanleg. jonger dan dertig jaar, beurzen beschik baar voor de volledige opera-opleiding. DE GESCHIEDENISBOEKEN leren ons, dat de vijftiende eeuw de eeuw der ont dekkingsreizen was. De naam van Chris- toffel Columbus, die op het einde van die eeuw zijn tochten over de wereldzeeën on dernam, is niet slechts verbonden aan het ei, waarmee hij zijn ongelovige metgezel len de mogelijkheid demonstreerde van het schijnbaar onmogelijke, maar vooral aan het werelddeel, dat hij ontdekte. Wat de geschiedenisboeken ons niet leren is de ontdekking in deze zelfde tijd van het won derlijke eiland Utopia of Nergensland. Dit eiland zal men trouwens tevergeefs op de wereldkaart zoeken. Het is een denkbeel dig land, een droomeiland, ontstaan in de geest van de beroemde Engelse denker Thomas More. DE ONTDEKKER van Nergensland werd in 1477 geboren als zoon van een be kend rechtsgeleerde. Volgens de wens van zijn vader werd hij voor diens beroep op geleid en reeds op zeventienjarige leeftijd begon hij zijn juridische loopbaan. Maar de levendige geest en speelse verbeeldings kracht van de jonge More vonden geen be vrediging in de stoffige sfeer van het ad vocatenkantoor. De tijd, die zijn ambtelij ke beslommeringen hem lieten, besteedde hij dan ook weldra aan het lezen en bestu deren van de werken der grote klassieke denkers, het schrijven van moraliserende opstellen en het persoonlijke verkeer met grote geleerden en kunstenaars. Zo nam hij bijvoorbeeld de beroemde Bazelse schilder Hans Holbein gastvrij in zijn huis op, ter wijl hij door een warme vriendschap werd gebonden aan een der fijnzinnigste geesten uit die tijd, de tien jaar oudere Erasmus van Rotterdam. ERASMUS EN MORE ontmoetten elkaar voor het eerst aan de dis ten huize van een gemeenschappelijke vriend. Onbekend met eikaars namen, raakten zij in een hef tig wetenschappelijk dispuut, dat na tuurlijk in het Latijn werd gevoerd. De woordenwisseling werd plotseling door Erasmus onderbroken met de uitroep: „Aut Morus es aut nullus", waarin een' woordspeling wordt gemaakt op More's naam, die „dwaas" betekent en waarmede Erasmus dus enerzijds bedoelde: „Gij zijt een dwaas of een nul" en anderzijds: „Gij moet More zijn of gij zijt niemand". More antwoordde: „Aut Erasmus es aut diabo lus", zijt gij Erasmus niet, dan zijt gij de duivel. ONS, mensen van de twintigste eeuw, klinken dergelijke uitroepen wel wat erg grof in de oren. Zij zijn echter typisch voor de levensstijl van de geleerden uit die tijd en zij geven ons tevens een aan wijzing, waarin wij de innerlijke verwant schap moeten zoeken van Erasmus en More. Zowel de Nederlandse als de Engel se denker gingen geheel op in het spel, dat de geleerden van die jaren speelden op het gebied van wetenschap en cultuur. Bei den wisten te spotten, zonder te vernede ren en te persifleren zonder belachelijk te maken. Beiden konden ironisch zijn zonder scherp te worden en sarcastisch zonder te beledigen. Beiden vereeuwigden hun naam door werken, die tot de zuiverste voorbeel den van de satire behoren, welke de Euro pese cultuurgeschiedenis kent, en beiden wisten zich door hun ironische toon scher- PARIJS (U.P.) De jonge Franse schrijfster Frangoise Sagan kreeg van de Franse poli- tie-prefect te horen, dat hij „haar stijl van schrijven wel mocht maar niet haar rij den". Roger Genebrier, de politie-prefect, ontmoette de jonge schrijfster toevallig, en maakte van de gelegenheid gebruik om haar er beleefd op te wijzen, dat de publi citeit die aan haar „excentriciteiten op de weg" wordt gegeven, een ongunstige in vloed heeft op de campagne voor veilig verkeer op de Franse wegen. „Wees voor zichtig anders zullen wij uw rijbewijs in trekken", zei hij. WALT DISNEY FILMT DE MIEREN Walt Disney legt de laatste hand aan zijn film „Secrets of life", geheel gewijd aan het leven der mieren. Cameraman Robert Crandall begaf zich met de camera en al 3 vijf meter onder de grond om de mieren thuis te snappen. Kaart van hel door Thomas More beschreven Utopia per in woorden uit te drukken dan de meest rondborstige en openhartige schrij vers en denkers van hun tijd. Thomas More verbond zijn naam voor eeuwig aan zijn boek over Utopia, het denkbeeldige eiland Nergensland, dat hij aan de gehele wereld, maar speciaal aan Engeland, als een lachspiegel voorhield. Erasmus werd onsterfelijk door zijn „Lof der Zotheid". In dit kleine boekje dreef hij de spot met de dwaasheid en innerlijke leegte van het kerkelijke en wereldlijke leven van zijn tijd. Het is een luchtige voordracht van Vrouwe Dwaasheid, die haar uitgangs punt neemt in de talloze zotheden van het wereldlijke en kerkelijke leven. Daaraan knoopt zij een lofrede vast op al die toe standen in de maatschappij, die verstan delijk beschouwd wel dwaasheden blijven, maar anderzijds toch ook de drijfkracht vormen van het ware geloof. Erasmus leert, dat wat de wereld dwaasheid noemt, vaak wijsheid is bij God. GEHEEL ANDERS dan zijn Nederlandse vriend gaat Thomas More te werk in Uto pia. In dit boek vertelt hij, dat hij bij een bezoek aan Antwerpen, een oude vriend ontmoet, die in gezelschap is van een zee man, Raphael Hythlodeus genaamd. Deze Hythlodeus wordt de lezer voorgesteld als een geleerde, die lange tijd heeft gewoond op een wonderschoon eiland aan de Ame rikaanse kust, dat Utopia heet en uitblinkt door de doelmatigheid van zijn staatsin stellingen en de deugdzaamheid van zijn bewoners. De namen, die in de dan vol gende schildering van de modelstaat Uto pia voorkomen, wijzen er op, dat zij geheel is ontsproten aan de fantasie van de schrij ver. Want ook de persoon van Hythlodeus is een verzinsel. Zijn naam betekent het zelfde als die van More: „dwaqj;". Maar uit dit laatste blijkt tevens, dat deze Hy thlodeus niet een willekeurig gefanta seerde figuur is, maar dat door zijn mond More zelf tot de lezer wil spreken. En evengoed als het More zelf is, die zich tot het publiek richt, is het ook Engeland zelf, dat het eigenlijke onderwerp van zijn boek uitmaakt. Het is er More vooral om be doen, aan het lichtende voorbeeld van het denkbeeldige eiland Utopia zijn landgenoten te tonen, welke fouten er aan de Engelse staatsinrichting kleven en wel ke ondeugden de Engelsen bezitten. Wan neer More dan ook schrijft, dat in Utopia niemand land mag bezitten, dat niet voor nuttige doeleinden wordt gebruikt, wil hij zijn landslieden wijzen op de onverant woordelijke manier, waarop de Engelse grootgrondbezitters de belangen van land bouw en veeteelt achterstellen bij de ge noegens, die hun de drijfjachten door de velden opleveren. Wanneer hij de regeer ders van Utopia de mening laat verkon digen, dat de mensen geen lastdieren zijn en slechts zes uur per dag behoeven te werken, gaat het hem om de constatering van een tegengestelde opvatting bij de En gelse staatslieden van zijn tijd. Wanneer hij beschrijft, hoe de Utopiërs de ketenen der slaven van puur goud maken en de jeugd edelstenen als speelgoed geven, be doelt hij er op te wijzen, dat de Engelse edellieden, die zich met kostbare sieraden tooien, daarom nog geen edeler zielen heb ben dan, de eenvoudige arbeiders. Zo levert More op elke bladzijde van zijn Utopia zijdelings critiek op de levenswijze van zijn landgenoten en de staatsinrichting van zijn vaderland. Zo weet hij ook de geva ren te ontlopen, die in zijn tijd verbonden zijn aan de openlijke becritisering van de almachtige Engelse koning. DAT HIJ ER overigens niet tegen op ziet, zo nodig rondborstig voor zijn me ning uit te komen, bewijst hij, als koning Hendrik VIII in een conflict met de paus geraakt naar aanleiding van zijn echt scheiding en daarop volgend huwelijk met Anna Boleyn. More, die later zelfs door de rooms-katholieke kerk heilig zal worden verklaard, kiest dan openlijk en zonder aarzelen de zijde van de paus. En hij houdt voet bij stuk, ook als de wraakgierige ko ning hem in de Tower doet opsluiten en op 6 juli 1535 naar het schavot laat leiden. Daarmee eindigt de vriendschap van More en onze landgenoot Erasmus, beiden zacht moedige geleerden, die echter met grote vaardigheid hun vlijmscherpe pen hanteer den. De „Utopia" van Thomas More is een van die boeken, waarvan iedereen wel eens gehoord heeft, doch die door vrijwel nie mand gelezen zijn. Zeker geldt dit voor ons land, waar geen goede vertaling van dit latijnse geschrift, een der belangrijkste voortbrengselen van de humanistische let terkunde, bestond. Daar is nu verandering in gekomen door de goedkope herdruk (als „pocketbook" van de uitgeverij Ad. Don ker te Rotterdam) van de vertaling van dir. A. H. Kan, waarvan de eerste editie met steun van het Provinciaal Utrechts Ge nootschap van Kunsten en Wetenschappen tot stand kwam. Wie mede door het neven staande artikel over de „onderschout van Londen" belangstelling heeft voor diens boeiende en eerbiedwaardige wensdroom, kan nu tegen een geringe vergoeding zijn drang naar kennis bevredigen. De vertaler leverde een voortreffelijke inleiding en tal van verhelderende aantekeningen met ver wijzingen naar verdere litteratuur. In die beknopte verantwoording vooraf wordt ge zegd dat de vertaler het begrip voor de „Utopia" heeft willen bevorderen omdat „het huidige wereldgebeuren overeenkomst vertoont met de tijdsomstandigheden, die More in de zestiende eeuw de pen in de hand. drukten". AMSTERDAM, september. Het is al weer een tijdje geleden, dat ik u op deze plaats mededelingen heb gedaan over de levensvorderingen van mijn dochter. (Met „levensvorderingen" bedoel ik de goede verstaander zal het hebben begrepen voornamelijk vorderingen in haar bestaan. Vorderingen op het leven, die ze ongetwij feld in ruime mate heeft, zijn nog niet ter sprake gekomen. Vooralsnog lééft ze, sec.) Dat ik niet over haar heb geschreven, was niet zo zeer te wijten aan een gebrek aan gebeurtenissen dan wel aan een teveel. We hebben enige weken nodig gehad om weer als goed geaarde en gemutste ouders te kunnen glimlachen over de volle vaas bloemen, waarvan de inhoud over de grammofoonplaten is gegooid, over de in kleine, nette stukjes gescheurde autobio grafie van Somerset Maugham (geen ern stig verlies, overigens) of over haar pas kort door streng optreden afgelopen ge speel met de draad van het strijkijzer en van het broodrooster en van nog een aantal andere zaken, die het geduld van haar ouders op vrij hoge proef hebben gesteld. Mijn dochter heeft nu, hoop ik, wel haar summum van bewegelijkheid bereikt. Hoe wel het werkelijke lopen nog niet zo gék goed gaat, is op haar kruipstijl niets aan te merken. Op haar staan evenmin, trou wens. Zij heeft ontdekt, dat de boekenkast een constructie heeft, die het zich oprich ten van kruiphouding in staanposilie aan merkelijk vereenvoudigt. En als zij een maal vrolijk schaterend overeind staat, is het uitrukken van een boek een kleine moeite. Hoe makkelijk het is om daarna een stapeltje snippertjes van dit boek te maken, behoef ik u toch niet uit te leggen. Een geliefd kunstje is nu ook, dat zij zich onder een klein, zeer licht tafeltje opstelt, waar bloemen, wat boeken en een asbak op staan, zich dan opricht en vrolijk „auto" roepend tussen de scherven vandaan kruipt. Auto is namelijk een van de woor den, die zij tot haar gevestigde woorden schat mag rekenen. Nu is dit een verhaal, dat het onder vrienden, kennissen en ook vreemden voortreffelijk doet, maar dat het vaderlijk gemoed toch wel aan een zware test van zelfbeheersing onderwerpt. Ik geloof trouwens niet, dat er enig goed schuilt in mijn dochter. Na herhaalde aan maningen van mijn vrouw ben ik onlangs zelf eens meegeweest op een van haar wandelingen met het heel kleine meisje. Ik kan u verzekeren, dat de manier waarop zij met voorbijkomende jongens tussen de één en vijf jaar flirt, alle grenzen van vrouwelijk decentie te buiten gaat. Oudere heren bekijkt zij om de een of andere duistere reden het liefst ondersteboven. Teneinde dit effect te bereiken, gaat zij bijna op haar hoofd staan ook dit, uiter aard, onder vrolijk gelach. Want alles is een feest voor haar. Met het bereiken van haar eerste levensjaar lijken nu alle zor gen van haar afgevallen. Haar leven is één lang feest, waar de andere gasten óf vol strekte idioten óf potentiële huwelijkspart ners zijn. Nu is deze belangstelling voor het conjugale leven mij niet onwelkom, maar ergens zegt mijn verstandige ik mij, dat zij er wat vroeg mee is. Of is dat eigen lijk niet zo? De enige plaats, waar zij zich werkelijk goed gedraagt en zich bijna voordoet als een braafspelend meisje, zoals uit de boe ken, is in de auto. Zij kruipt daar ogen blikkelijk op de grond achter de voorbank en speelt daar volstrekt tevreden tot het eind van de reis zonder enige belang stelling voor het voorbijtrekkende land schap. Vertelt u mij eens: is mijn dochter eige lijk een klein beetje normaal? Of doen allemaal zo? A.c'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17