DE ONTEMBARE LACHER ONZE NAMEN i Twee geduchte stoottroepers van een nieuwe tijd In Hongarije mag nu ook geswingd worden Namen werden ookj aan het water ontleend DE „RUSSISCHE ONTDEKKING VAN SPITSBERGEN" IS EEN ONBEWEZEN VERONDERSTELLING Roman Comique van Scarron Het boek uit de tijd van Rembrandt Over oude litteratuur Romeinse kopie van Grieks beeld in Turkije gevonden De legende Rivieren 1 GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN DE BIJZONDERHEDEN die men ge woonlijk het eerst te weten komt over Paul Scarron (16101660) zijn, dat hij de laat ste twintig jaar van zijn leven steeds zwaarder misvormd was ten gevolge van een reumatische aandoening en dat hij niettemin in die tijd getrouwd is met de jonge Frangoise d'Aubigné, later Madame de Maintenon genaamd en als de gezag hebbende laatste vriendin van Lodewijk XIV beroemd. De misvorming had Scarron te wijten aan zijn dwingende behoefte om altijd grappen te maken. Toen hij drieën twintig was had hij, niet tot zijn genoegen, Parijs als woonplaats moeten verwisselen voor Le Mans: hij was in een van de vele gevallen van jonge mannen met relaties die voor een kerkelijke carrière bestemd werden zonder dat men van hen bezorgd heid voor hun eigen ziel of die van anderen verlangde. Hij werd in Le Mans na enige tijd kanunnik van het bisdom. Maar de grap, die hij bedacht om de feestvreugde van het carnaval van 1638 te verhogen, viel niet uit de toon van zijn gebruikelijke levenswandel: hij smeerde zijn naakte lichaam in met honing, rolde zich in de veren van een opengesneden matras en holde daarna als gepluimd monster de straat op. De enthousiaste carnavalsgangers kon den niet van hem afblijven. Spoedig moest hij, om niet eenvoudig als naakt te kijk te staan, de vlucht nemen: hij verborg zich tussen het riet in het riviertje de Huisne en wachtte daar tot de straten leeg waren, voordat hij naar huis terugkeerde. Hevige reumatische koortsen hielden hem een maand op de rand van de dood. Toen hij daar van genezen was, begon de aftakeling, die in een paar jaar zijn gestalte verwrong en hem nooit meer vrij van pijn gaf. Nadat hij een paar jaar later, in Parijs teruggekeerd, de geneesmiddelen van een onbekwame arts had ingenomen, kon hij nooit meer lopen, maar zijn vroegere vro lijkheid verliet hem niet en werd zelfs zijn eerste middel om zichzelf moreel in stand te houden. Hij werd nog enige keren door andere kuren ter genezing teleurgesteld. Een plan tot emigratie naar Amerika, waar hij zich veel van had voorgesteld, liep op niets uit. Hij besteedde de resten van een gering vermogen aan een maatschappij, die in Amerika een nieuwe kolonie zou gaan oprichten. En toen hij dat kwijt was, bleef hij alleen aangewezen op zijn lachlust, zo wel financieel als moreel. Hij vond ten slotte een vaste bron van inkomsten in een functie waar hij al intrigerend lang om ge vraagd had: die van een soort hoffunctio naris op permanent ziekteverlof, een „ma- lade de la reine". Maar het jaarlijks bedrag, dat hij toen kreeg, was te gering voor zijn grote uitgaven aan eten, dat hem zijn enige overgebleven zinnelijke genoegens gaf, of aan het ontvangen van gasten, die hem zijn pijn en wanhoop deden vergeten. Geluk kig begon hij in de jaren '40 succes te ondervinden met zijn litteraire werk, in het bijzonder met zijn toneelstukken, ko medies waar hij zich de plaats in de littera tuurgeschiedenis mee heeft verworven van een belangrijke voorloper van Mollière, die een soort humor heeft ontwikkeld waar Scarron het publiek mee vertrouwd had gemaakt. Daardoor was hij in 1651 in staat aan Frangoise d'Aubigné een geldsom aan te bieden, die haar in staat moest stellen zich in te kopen in een klooster van goede stand. Hij was met haar in betrekking gekomen, doordat iemand hem brieven van haar had laten lezen, die een verbazende rijpheid hadden voor een meisje van vijftien jaar. Hij ontving haar daarna bij zich thuis en had lange gesprekken met haar. Uit vriend schap beijverde hij zich ook om 'n man voor haar te vinden, maar dat was te moeilijk, omdat zij van goede huize was en geen geld had. Daarom bood hij haar tenslotte het geld aan voor het gebruikelijke alternatief, maar ondanks haar meditatieve aanleg en de aanmoedigingen van haar pleegmoeder wilde Frangoise niet in het klooster. Toen vroeg Scarron haar ten huwelijk. Zij ac cepteerde dat aanbod, als een soort ver- pleegsterswerk. Het huwelijk kon nooit in tiem bevestigd worden. In sommige andere opzichten was Frangoise niet slecht af: zij ontmoette vele leden van het litteraire en uitgaande „tout-Paris" van haar tijd in de salon die Scarron hield en had mondain en intellectueel een uitstekende scholing. Haar latere biografie is er overigens om te be wijzen, dat de libertijnse levenswijs van Scarrons kennissen haar voornamelijk negatief beïnvloed heeft. NA DEZE biografische bijzonderheden over Scarron resteert zijn werk, dat ten slotte de reden is waarom hij niet met an dere invaliden tezamen door de geschiede nis verzwolgen is. Het meeste daarvan is in onbruik geraakt: de toneelstukken wor den niet meer opgevoerd en zijn talloze ge legenheidsgedichten en polemieken in versvorm (de Mazarinade was in de tijd van de Fronde, omstreeks 1650, het be kendste van de schotschriften tegen de kardinaal Mazarin) komen alleen historici nog onder ogen. Zijn enige werk, waar nog nieuwe edities van verschijnen, is de Ro man Comique en die is ook al moeilijk ge noeg verteerbaar, zolang men niet de moeite genomen heeft om zich aan het ritme ervan aan te passen. Wie die moeite wil nemen, moet het eerder doen om zijn noties van de zeventiende eeuwse lachlust te verduidelijken, dan om zelf van Scarrons grappen te genieten. De eerste zin van het boek doet een moeizaam sollen met woor den en begrippen verwachten: „De zon had meer dan de helft van haar weg afgelegd en haar wagen, die nu op de helling van de wereld gekomen was, reed vlugger dan zij wilde." Op den duur blijkt dat dit alleen een bedenksel voor het begin was. Stijl- bloemen komen in het vervolg weinig voor. Scarron rapporteert recht-toe recht-aan de daverende voorvallen waarmee hij zijn lezer aan het lachen wil maken. Het kluch tige element wordt steeds geleverd door vechtpartijen en ongelukken. Dat is zeker niet tegen de moderne smaak, zoals het gangbare Amerikaanse woord ,.slap-stick reeds aantoont, maar het zou voor een modern publiek althans op papier met meet tact gedoseerd moeten worden om in de smaak te vallen. Men lacht er om dezelfde reden om als om een kluchtige film. niet omdat het onverwacht is, maar omdat het precies zo is als he: altijd is. Dat men er toch minder vaak om lacht, is voor een deel te wijten aan een gebrek aan tact van Scarron, die bijna al zijn vechtpartijen en ongelukken ten nadele van één slachtoffer keert, een ijdele kleine man, die hij Rago- tin noemt. De hoofdpersonen van het ver haal zijn in meerderheid leden van een rei zende troep toneelspelers, zoals Scarron die gekend had in de tijd dat hij in Le Mans de café's afliep, maar hij voegde daar per sonen naar het voorbeeld van figuren uit het openbare leven van de stad aan toe en daar is Ragotin er een van. Hij kan waar schijnlijk geïdentificeerd worden met een inwoner van Le Mans die Ambroïs Denisot heette, een advocaat en secretaris van dat bisdom die Scarron veel geërgerd had, mis schien door bepaalde handelingen, maar daar is niets van bekend in ieder geval door zijn pedante en gewichtige manier van doen. Zijn nagedachtenis (hijzelf was ge storven voordat de Roman Comique ver scheen) heeft eiwan gelust. Ragotin heeft liefde opgevat voor een van de comédien nes en verveelt de troep voortdurend met zijn gezelschap, hoewel hij op. alle moge lijke manieren voor de gek wordt gehouden en ook door zijn eigen toedoen telkens akelige ervaringen heeft. Hij steekt zijn voet in een po, die er aan vast blijft zitten en tenslotte door een smid moest worden verwijderd. Hij bedrinkt zich en valt daar na op straat in slaap, waar hij door een passerende rover naakt wordt uitgekleed. Als hij later, nog steeds naakt, aan achter volgers probeert te ontkomen, stoot hij zes bijenkorven omver, zodat hij al spoedig on herkenbaar is van de bijensteken. In een volgende scène ligt hij in een afvoergoot en wordt door een onachtzame omstan der op zijn gezicht getrapt. En bij alle vechtpartijen, waar Ragotin in betrokken is, komen de klappen op hem het hardst aan. Het is al te dui delijk dat Scarron hier zijn grieven ''3 vrije loop laat op papier, wat ook wel tamelijk grappig is, maar dan als een zwakheid van de auteur. TUSSEN al de ge welddadig kluchtige scènes komen toch passages voor, waar Scarron een geraffi neerder grappigheid toont. Dat is bijvoor beeld wanneer een van de comédiennes haar levensgeschiede nis aan een andere vertelt en daarbij een geval ophaalt van een invaller, die maar twee regels te zeggen had en er een vergis sing in maakte waar door de hele betekenis verdraaid werd. Wij hebben daar toen vre selijk om gelachen, zegt de vertelster onge veer, maar als ik het zo vertel begrijp je misschien niet hoe grappig het was. Ik voel mij zegt zij, als iemand die zegt: nu zal ik je iets vertellen dat je omvalt van het lachen en die dan een heel gewoon verhaal tje vertelt. Nee heus, zegt haar toehoorster, ik vind dit echt grappig. Die soort intieme humor ontbreekt verder aan de Roman Comique bijna overal. De lezers vonden dat waarschijnlijk ook minder grappig dan een hartige klucht en misschien was Scarron zelf het met hen eens. Het is dan pas nu dat hij juist daarom te waarderen is, als een voorvader van een moderne humor, veel meer „self-conscious" dan een klucht ooit wil zijn. Het ontbrak hem overigens in zijn kluchten ook niet aan originaliteit, gemeten naar de maatstaven van de Franse zeventiende eeuw, die in romans verhalen met schone gevoelens uit de hoogste krin gen verwachtte. Scarron deed ook zijn con cessie aan die smaak, met conventionele verhalen die hij door zijn personen laat vertellen en die zijn roman op dezelfde manier onderbreken die men uit Don Quijote kent. Zijn originaliteit en zijn concessies samen waren in ieder geval voldoende om de Ro man Comique in de tijd van zijn verschij ning een goed succes te geven, wat Scarron des te meer welkom was, omdat hij in een chronische geldnood verkeerde, althans meer geld nodig had dan hij bezat. Nu is het bock een curiosum geworden, dat maar op enkele punten bij verrassing zijn drie honderd jaar doet vergeten. Als curiosum zal het nog een lang leven hebben, op zijn beurt gesteund door de biografie van zijn auteur, die als laatste woorden tegen de omstanders aan zijn doodsbed gezegd moet hebben: „Jullie zullen mij nooit zoveel kunnen bewenen als ik jullie heb laten lachen". S.M. WENEN (U. P.) Hongarije staat nu officieel toe, dat „westelijke dansen" op dansclubs en dansscholen worden toege past, aldus meldt het Hongaarse blad „Esti Budapest". „Wij hebben gepoogd onze jeugd van deze dansen weg te houden. Doch die struisvogelpolitiek bleek verkeerd te zijn. Daarom hebben wij officieel de mambo, samba, rumba, swing en andere westerse dansen toegelaten." Het blad citeert daarmee een leidende functionaris van het Hongaarse ministerie van Op voeding. Een groep Oostenrijkse archeologen heeft in Ephesus aan de Turkse oostkust een Romeinse kopie gevonden van het Griekse beeld van de godin Artemis, dat gestaan moet hebben in de aan haar gewijde tem pel in Ephesus, welke destijds het zevende wereldwonder werd genoemd. Het originele beeld, dat van hout met bladgoud bekleed moet zijn geweest, is nooit teruggevonden. VANOUDS zijn wij met het water verbonden. Dat blijkt zelfs uit onze fa- milienamen. Om slechts een kleine greep te doen: Van der Zee, Van der Vaart, Van. der Vliet, Van de Weete- s ring, Van der Graft (gracht), Van der Kolk, Van der Meer, Van der Plas, g Van der Laak (een oud woord voor plas), Van de Water, Van de Water- plas en Van der Kreke. LATEN WIJ nog even aan de water- kant blijven. Namen genoeg! Van der Sloot, Van der Togt (een kleine sloot), Van der Ven, Van der Moer (moeras), Van den Brull (moerassig land met laag gewas), Van der Wielen (een meertje, ook de na een dijkdoorbraak achtergebleven kolk), Van der Poel, i Van der Waarden (het lage land langs de rivieren), Van der Voorde (een doorwaadbare plaats), Van der Beke en Van de Wjjer (vijver). De meeste van deze namen komen ook in vormen als Verbeek, Vervaart en Vermeer voor. Evenmin ontbreken samenstellingen in de trant van Molenvliet, Kerksloot, Noordermeer, Zuidervaart, Modderkre- ke, Oudewetering en Van de Wijde- ven. Erg veel uitsluitsel gaven deze ge- slachtsnamen niet: veel recherches in oude doopcelen en trouwregisters blij- ven nodig om uit te maken van welke vaart de eerste Vervaart kwam. Ande- re families hebben meer zekerheid. Hoewel dragers van een naam als Van Rhijn bedenken mogen dat de Rijn vrij lang is en er meer dan één loop op na- 1 hield. DE MEEST vermaarde Van Rhijn is Rembrandt uiteraard. U weet het, de jonge kunstenaar leerde tekenen in zijn vaders molen. In de vorige eeuw zijn daar zelfs grote gravures aan gewijd. Is er iets waar van dit verhaal? Nee, het is slechts een legende. Deze vader „Ilarmen Gerytsz molenacr te Ley- den", zoals hij geregistreerd werd ter gelegenheid van zijn huwelijk met Neel- tje Willemsdochter in 1589 woonde in de Weddesteeg aan de stadswal en de molen was een onnozel standaardmo- lentje, waarin zelfs voor de mulder nauwelijks plaats was. Het ding was trouwens in 1575 van Noordwijk per kar vervoerd naar een bastion bij de Leidse Wittepoort. vlak bij de Wedde- steeg. Bij die nog steeds bestaande steeg vindt u het Galgewater, een stuk van de Oude Rijn, die eens door de stad stroomde. Naar dat water noemde de Z meester zich Van Rhijn. Dal was toen hij anno 1630 naar Amsterdam was ge- trokken, het daar tot welstand bracht, de Leeuwarder burgemeestersdochter j Saskia van Ulenborgli huwde en dus niet meer simpelweg als Rembrandt Harmensz door het leven kon gaan. Zijn vader komt echter in de stukken nim- mer met een geslachtsnaam voor. DAT WAS dan de naam Van Rhijn. De huidige dragers ervan mogen zich geenszins met een afstamming van S Rembrandt vleien: diens enige zoon Titus had geen mannelijk nageslacht. Nu, er stammen ook Van Rhijns uit Michel Arentsz, die omstreeks 1575 te jj Katwijk aan de mond van de Oude Rijn j geboren werd. Namen als Van den Ouden Rhijn cn Verrijn zullen op de- jj zelfde wijze ontstaan zijn. Andere rivie- j ren bezorgden ons de namen Van der Lek, Van der Maze, Van der Eem, Van der Vlist, Van der IJssel, Van der Gies- sen, Van der Dussen (de Dusse in Noordbrabant), Van der Mandele en Van der Mandere (in Westvlaanderen), Van de Merwe (Merwede), Van der Lin- gen, Van der Schelde, Van de Rotte en Van der Lip (de Lippe, een zijrivier van de Rijn). Van der Aa biedt ook al weer weinig zekerheid: er is meer dan één riviertje, dat deze naam draagt. Niet zo wonderlijk als het lijkt: A is evenals Ee en IJ een oud woord voor water en komt als zodanig ook in vele plaatsnamen voor. Waar water is, zijn oevers. Vandaar geslachtsnamen als Van den Oever, Van der Wal(le), Van der Kaa, Ver- kade, Van der Staay (stade: oever, op drie plaatsen aan de Maas is Staai de naam van een veer of een veerhuis) en Verschoor, welke laatste naam ook al Van den Oever betekent. J. G. DE BOER VAN DER LEY In een uit het Russisch vertaald artikel van kapitein Badigin werd vorige week in „Erbij" beweerd, dat de Russen de ont dekkers van Spitsbergen zijn geweest. Zijn bewering dateert reeds van 1953, toen hij een boek schreef „De weg naar Groemant" in de periode dat het in de Sovjet-Unie nog een loffelijk tijd verdrijf was alle ontdekkingen op Russische naam te brengen. Zijn bewijsvoering hangt echter volkomen in de lucht. Voor zo ver zij niet van onbewezen veronderstellingen uitgaat, zijn de bronnen onvoldoende. Een brief van koning Frederik van Dene marken over de vaart op Spitsbergen, twintig jaar voor de ont dekking door de Hollanders, zijn evenals sporen van Russische nederzettingen, die de Hollanders zouden hebben aangetroffen, in de beste bronnen onbekend. Eraan twijfelen dat de oudste zeevarende volken zich in de elfde eeuw niet met roeiboten en zeilschepen op zee waagden, is in strijd met de historie, die ons in de eerste klas van de lagere school wordt ingeprent: 800 tot 1000, Invallen der Noormannen. Het staat vast dat er tegen het einde van de twaalfde e'euw zo niet eerderNoren op de kust van Spitsbergen zijn geweest. De naam Groemant kan net zo min getuigen van oude bekendheid met de eilanden als de namen Svalbard of Spitsbergen, als men niet weet wanneer de naamgeving geschiedde. Overigens is het geen vraag, waarom de Hollandse schepen op weg naar Nova Zembla van koers veranderden: het stond in de reisinstructie, zonder de vermelding dat Spitsbergen en pas sant ontdekt moest worden. In een verslag, dat Theunisz Claesz van die tocht met Jan Cornelis Rijp (niet De Rijp) uitbracht aan zijn opdrachtgever Van Noordtwyck te 's Gravenhage, kan men lezen hoever de kennis van de toenmalige Russen reikte. De expeditie bezeilde Nova Zembla en ontdekte na honderd mijl varen langs de kust een eiland waar drie kruisen op stonden, dat in het Russisch Sjeverni Krestovi heet. Van oever bewoners van de Witte Zee vernam hij dat geen mens zich ooit verder had gewaagd dan daar. De Russen waren er zelf ge weest en hadden van schipbreukelingen vernomen, dat er in het gebergte een boze geest moest huizen, die zich af en toe met een schrikaanjagend gedruis deed horen. De Russen van die tijd waren wel bijgelovig, maar zij waren er nog niet aan toe in de open Poolzee te navigeren, welk gemis aan ondernemingslust kapitein Badigin den IJslander uit de twaalfde eeuw verwijt. De Nederlandse regering zal op Badigins bewering wel niet zo laat en officieel reageren als op het boek van sir W. Martin Conway, dat in 1906 verscheen. Deze Brit liet ons nog wel de eer en zei alleen dat zijn landgenoten onze ontdekking hadden vol tooid. Dertien jaar later in 1919 gaf Den Haag een lijvig werk uit, in samenwerking met het Nederlandsch Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, ten bewijze dat de Hollanders van 1596 tot 1829 de onomstreden heersers van Spitsbergen waren. Een van de tweehonderd kaarten in het boek is die van Barentsz, waarin voor het eerst een open Poolzee is getekend en waarop Spitsbergen als „Het nieuwe Landt" voorkomt. Een andere kaart, waarop de omtrekken van de eilandengroep in grote lijnen juist worden aangegeven, is niet bekend. Ongevraagd willen wij kapitein Badigin toegeven dat er wel bewijzen zijn dat de Hollanders bij het vervaardigen van hun kaarten niet schroomden gebruik te maken van de ontdekkingen van hun geduchtste mededingers, de Britten. DE TWEEDE HELFT van de zestiende eeuw was een tijd van ingrijpende omwen telingen op maatschappelijk gebied en van gruwelijke godsdienstoorlogen. Het was de tijd, waarin Nederland was gewikkeld in de Tachtigjarige Oorlog en Duitsland in de bloedige Dertigjarige Oorlog. Het was de tijd van de Parijse Bloedbruiloft: de nacht waarin de Franse Koning Karei IX duizen den onschuldigen op de meest afschuwe lijke wijze liet afslachten. Het was een tijd, waarin de overtuiging, dat de aarde een tranendal is, zich met onweerstaanbare kracht aan de mensen opdrong. Uit dit aardse tranendal was voor hen, die nog niet de jaren hadden om te sterven, slechts één uitweg: de weg naar het geheimzinnige rijk van het occulte, het bovennatuurlijke. De zekerheid, die zij op aarde niet vonden zochten zij in het bovenaardse. Het is de verklaring van het feit, dat op het einde van de zestiende en het begin van de ze ventiende eeuw de oude „wetenschap" van de sterrenwichelarij de astrologie op nieuw in het brandpunt van de belangstel ling kwam te staan. Uit de stand der pla neten meende men te kunnen voorspellen wat er op de aarde zou gebeuren. Hoe meer men van die planeten wist, hoe nauwkeu riger de voorspellingen zouden kunnen zijn, dachten de sterrenwichelaars. Daarom be studeerden zij met ijver en toewijding de stand der sterren en de loop der planeten. Zij beoefenden dus de astronomie of ster renkunde ter willen van de astrologie, de sterrenwichelarij. Omgekeerd waren de werkelijke sterrendeskundigen, die zich niet voor astrologische voorspellingen, doch uitsluitend voor hun wetenschap interes seerden, vaak gedwongen hun dagelijks brood te verdienen met het maken van horoscopen voor rijke opdrachtgevers. EEN VAN DE GROOTSTE wetenschap pelijke sterrenkundigen uit die oude tijd was Johannes Kepler. Hij werd geboren in Würtenberg als zoon van arme lutherse ouders en was een zwakke cn eigenlijk voortdurend zieke man, die een moeilijke jeugd achter de rug had, toen hij op twee entwintig-jarige leeftijd zijn eerste sterren kundige verhandeling publiceerde. Enige jaren daarna werd hij assistent op het ster renkundig observatorium van de beroemde Deense edelman Tyeho Brahe, die keizer lijk astroloog in Praag was. De aantekenin gen, die deze Brahe gedurende lange tijd had gemaakt, kwamen de jonge Kepler goed van pas bij zijn wetenschappelijk werk. Toen Brahe enige jaren nadien stierf nam de nog steeds jonge geleerde diens aan tekeningen mee naar Linz waar hij als leraar een karig bestaan leidde. Tycho Brahe heeft nooit geweten, wat zijn assis tent met zijn levenswerk duizenden notities over de stand der sterren en de loop der planeten heeft gedaan. Kepler bracht de doodsteek toe aan de astrologie, waarmee Brahe zijn brood had verdiend. Want uit de zogenaamde „wetten van Kep ler", die de grote sterrenkundige opstelde, bleek, dat de planeten hemellichamen wa ren, die aan dezelfde natuurwetten gehoor- zaamden als de aarde. De onhoudbaarheid van de opvatting dat de planeten door de Schepper aan de hemel waren geplaatst om de mens te vertellen wat zijn lot op aarde zou zijn, was daarmee aangetoond. Maar deze aanval van Kepler op de ster renwichelarij nam niet weg, dat hij zelf vaak met astrologische voorspellingen de kost moest verdienen. „Moeder Astrono mie", zo drukte hij zich uit, „zou zeker zijn verhongei-d als dochter Astrologie het brood voor beiden niet had verdiend". Waarlijk, ook voor de mannen van de we tenschap was de aarde in de zestiende en zeventiende eeuw maar al te vaak een tra nendal. KEPLERS BEROEMDE tijdgenoot, de Italiaanse denker Galileo Galilei had al evenmin reden zich te verheugen over de ontvangst, die zijn astronomische ontdek kingen in zijn vaderland werd bereid. „Ik geloof, dat er in de wereld geen grotere haat bestaat dan die van de onwetenden Johannes Kepler tegen de wetenden", heeft hij eens gezegd. En hij kan het weten, want onder die haat ging de grote natuuronderzoeker zijn leven lang gebukt. Galilei is een ontdekker ge weest van de eerste orde. Reeds in zijn jonge jaren toonde hij, dat hij zijn ogen de kost wist te geven en zijn verstand zelf standig kon gebruiken. Toen hij namelijk Men ziet hier twee afbeeldingen van de kerstkaarten en van nieuwjaarskaarten, die de Unicef, 't kin dernoodfonds van de UNO, dit jaar de we reld inzendt, hopende dat de opbrengst groot genoeg zal zijn, opdat de kosten, die door het internatio nale fonds bij de be strijding van kinder ziekten in onderont wikkelde gebieden worden gemaakt, er gedeeltelijk mee kun nen worden gedekt. Dit jaar hebben de Amerikaanse kunste naars Saul Steinberg en Joseph Low en de Indiër Jamini Roy de ontwerpen voor de kaarten gemaakt. In 1956 strekt de zorg van het fonds zich uit over negen endertig miljoen kin deren, er zijn even wel zeshonderd mil joen kinderen, die hulp nodig hebben. Kaarten worden ver kocht in doosjes van tien met bijbehoren de enveloppen. Een doosje kost vier gul den. De kaarten zijn in vijf talen, Chinees, Engels, Frans, Rus sisch en Spaans be schreven en zijn ver krijgbaar bij het Ne derlands Comité Uni cef, Stadhouderslaan 148 in Den Haag, tele foon 554544, giro nummer 7515. Tycho Brahe eens tijdens een kerkdienst zag hoe een kaarsenkroon langzaam door de wind heen en weer werd bewogen viel het hem op, dat, als het slingeren minder werd de tijd voor elke slingering gelijk scheen te blijven. Met behulp van zijn polsslag horloges waren er nog niet controleerde hij de slingertijden en inderdaad. Galilei had zijn eerst natuurwetenschappelijke ontdekking gedaan. Andere ontdekkingen volgden. Vooral op sten-enkundig gebied deed de grote Italiaan van zich spreken, want hij wist aan te tonen, dat anders dan men destijds vrijwel algemeen aannam niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zon draait. Daar dit echter door de rooms-katholieke kerk als een ketterse leer wordt beschouwd, wordt hij gauw het mik punt van de aanvallen van anders-denken den. Ontmoedigd door zoveel miskenning schrijft Galilei dan aan zijn vriend Kepler: „Zoals slangen hun oren sluiten, zo sluiten de mensen hun ogen voor de levende waar heid. Zij zoeken de waarheid niet in het heelal of in de natuur, maar Ln de verge lijking van de teksten van oude filosofen." OP AANDRANG van Galilei's vijanden gelast de Inquisitie in 1616 Galilei zijn leer af te zweren en te beloven deze ketterij in geschrift noch woord te verkondigen. Hij gehoorzaamt. Zestien lange jaren houdt hij zijn belofte. Dan wordt zijn overtuiging hem te machtig en schrijft hij in een ver handeling nogmaals dat de aarde om de zon draait. Een jaar later staat de zeventig-jarige grijsaard voor de rechtbank. Hij wordt gedwongen zijn leer af te zweren en gebroken door de ellende die men over hem heeft gebracht, gehoorzaamt hij weer. Maar als hij uit de rechtszaal wordt ge leid, na uitdrukkelijk te hebben verklaard dat de aarde het stilstaande middelpunt van het heelal is, horen de omstanders zijn tandeloze mond prevelen: „E pur se muove; toch beweegt zij zich!" Met die overtuiging gaat de beroemdste Italiaanse denker van zijn tijd de weg naar de gevangenis. Pas negen jaar later verlost de dood hem van de verschrikkingen van het aardse leven. Maar het nageslacht eert hem als een man, die de waarheid stelde boven zijn persoon lijk geluk een groot denker, wiens ont dekkingen de nieuwe tijd inluidden. Vanmiddag om half vijf werd de tentoon stelling „Het boek uit de tijd van Rem brandt" in het historisch museum „De Waag" in Amsterdam geopend. De met de voorbereidingen van de tentoonstelling belaste commissie heeft zich bij de keuze van het onderwerp geïnspireerd op de her denking van Rembrandts geboortejaar, teneinde het tijdvak, waarin de schilder geleefd heeft, centraal te stellen. Met deze expositie heeft de Nederlandse vereniging van antiquaren dan ook op haar wijze Rembrandt willen eren, door de tijd op te roepen, waarin hij zijn inspiratie vond en waarmee hij was verbonden. Een nauwe relatie tussen Rembrandt en het boek van zijn tijd is echter niet aan te wijzen. Dit nu is het tegendeel van wat men zou ver wachten, aangezien de zeventiende eeuw de eeuw is van de ets en de gravure en Rem brandt deze grafische technieken zeer goed beheerste. Het zijn: „Der zeevaart lof" door Iierckmans (1634), waarin 'n ets van Rem brandt voorkomt, het treurspel „Medea" door Jan Six (1648), waarin de ets „Het huwelijk van Jason en Medea", door Rem brandt niet als illustratie bedoeld, voor komt, de „Piedro Gloriosa" van de vriend en buurman van Rembrandt, Menassen Ben Israel (1656) en de „Pampiere Wereld" van Krul (1681), waarin een ets voorkomt, die geruime tijd aan Rembrandt is toegeschre ven, maar later van Ferdinand Bol bleek te zijn. De oorzaak van het zo schaars voorkomen van boekillustraties van Rem brandt moet geweten worden aan „zijn ge bruikelijke weigering tot het vervaardigen van boekillustraties" (prof. H. de Waal). Alle hiergenoemde boekwerken zijn op de tentoonstelling aanwezig.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16