ratie van de onverdraa I Punch honderd jaar GERAFFINEERDE UITBUITING VAN DE „TIJDMACHINE" in twee romans van Albert Maltz Toerisme in Roemenië GROTE DEKKERS IN HOK GEWONE DOEK NIEUWE BOEKEN TV in zakformaat TOEN IN 1492 het laatste Moorse bolwerk in Spanje Gra nada door de Spaanse koning Ferdinand na een lange en bloedige s>trijd werd veroverd, was het weldra in geheel Spanje gedaan zowel met de godsdienstvrijheid der Moren als met die der joden. De Spaanse inquisitie stelde hen voor de keus waar aan zij niet konden ontkomen. Zij moesten zich óf tot het chris tendom bekeren, óf met achterlating van hun have en goed naar veiliger oorden vluchten. Het merendeel van de Spaanse joden koos de laatste mogelijkheid. Zij verlieten hun vaderland eh namen de wijk naar landen waar althans een beperkte gods dienstvrijheid geen vrome wens was. Een van die landen was Holland, dat reeds destijds een van de weinige eilanden der vrij heid in de grote oceaan der onverdraagzaamheid was. Onder hen, die een nieuwe toekomst in de lage lar.den hoopten te vin den, bevond zich de Portugese familie De Espinoza, welke het in haar nieuwe vaderland weldra tot hoog aanzien bracht. Op 24 november 1632 wordt uit deze familie een man geboren, die niet slechts tot de grootste filosofen van zijn tijd behoort, maar tevens de voornaamste Nederlandse wijsgeer van alle tijden is: Baruch de Espinoza of Benedictus Spinoza (16321677). AL OP JEUGDIGE leeftijd heeft Spinoza meer belangstelling voor de godsdienst en geschiedenis van zijn volk dan voor het beroep van zijn vader, een vooraanstaand Amsterdams koopman. Zijn eerste onderricht ontvangt hij van de rabbijn Morteira, die hem rchtereenvolgens doet kennis maken met het Oude Testa ment, die talmoed, de kabbala en de joodse godsdienstfilosofie uit de middeleeuwen. Maar Spinoza's behoefte aan waarheid wordt niet bevredigd door de rabbijnse godgeleerdheid. Hij wendt zich tot de Hollandse arts en vrijdenker Franciscus van der Ende, leert van deze Latijn en verdiept zich nu in de studie van de geschriften der klassieke en christelijk-middeleeuwse geleerden. Begrijpelijkerwijze vindt Spinoza's belangstelling voor de christelijke godsdienst en niet-joodse wetenschappen weinig waardering bij de ouderlingen van de Amsterdamse sy nagoge. Men probeert hem om te kopen door hem een jaargeld in uitzicht te stellen, als hij alleen maar wil beloven zich niet openlijk van de joodse godsdienst af te keren. Als dit niet ge lukt, bedreigt men hem met broodroof en nog erger, indien hij de godsdienst van zijn vaderen verwerpt. Maar ook deze be dreigingen vermogen de jeugdige wijsgeer niet te doen afwijken van de weg der waarheid, die hij als de enige juiste ziet. Een breuk met zijn vroegere geloofsgenoten kan dan ook niet uit blijven. OP PLECHTIG-RITUELE wijze wordt de drieëntwintigjarige Spinoza op 27 juli 1656 door de hoofden der joodse gemeente te Amsterdam in de ban gedaan en vervloekt. Terwijl de aanvanke lijk helder vlammende kaarsen stuk voor stuk worden ge doofd, totdat nog slechts duisternis heerst, hoort hij de gruwe lijke woorden, die hem naar het hoofd worden geslingerd: „Naar het oordeel van de engelen en het besluit van de heiligen ver bannen, verstoten, verwensen en vervloeken wij Baruch de Spi noza met de toestemming van God en van deze heilige gemeente, in het aangezicht van de heilige boeken, van de thora en van de zeshonderddertien voorschriften, die daarin geschreven staan, met de ban, waarmede Josua Jericho gebannen, met de vloek, waarmede Elisa de knapen vervloekt heeft, met alle verwensin gen. die in de wet geschreven staan. Hij zij vervloekt bij dag en zij vervloekt bij nacht! Hij zij vervloekt als hij slaapt en ver vloekt wanneer hij opstaat! Hij zij vervloekt bij zijn uitgaan en vervloekt bij zijn binnenkomen! De Heer moge hem nooit ver geven! Hij moge zijn toorn en zijn gramschap voortaan laten laaien tegen deze mens en hem met alle vloeken beladen, die in het Boek der Wet geschreven staan! Hij zal zijn naam ver delgen onder de hemel en hem tot zijn onheil losscheuren van alle stammen Israels met alles wat vervloekt is in het Boek van de Wet!" WELDRA ONDERVINDT Spinoza wat het wil zeggen in de ban te zijn gedaan door de joodse gemeente. Wandelend door de straten van Amsterdam treffen hem de stenen van fanatieke jo den. Komende uit de schouwburg bemerkt hij plotseling een man naast zich, die een blinkend mes te voorschijn haalt. Slechts door een vlugge beweging weet hij de stoot, die zijn aanrander hem wil toedienen, te ontwijken en komt er met een kleine verwonding af. Tenslotte weten zijn voormalige geloofsgenoten nog onder valse voorwendselen van de stedelijke autoriteiten gedaan te krijgen, dat hij uit de stad wordt gebannen. Spinoza neemt de wijk naar Ouderkerk aan de Amstel en begint een eenzaam en bespiegelend lever.. Zijn allernoodzakelijkst levens onderhoud verdient hij met het slijpen van brilleglazen De steniging van Spinoza naar een schilderij van Hirzenberg. Spinoza's verblijf in Ouderkerk duurde maar kort. Bij vrij zinnige christenen uit Rijnsburg nabij Leiden vond hij onderdak. Hier was het, dat hij de werken ontwierp en voorlopig op schrift stelde, die zijn naam na zijn dood bekend zouden maken over de hele wereld. Maar ook reeds tijdens zijn leven begon de naam Spinoza in sommige kringen een goede klank te krijgen. De raadpensionaris van Holland Johan de Witt interesseerde zich voor de stille wijsgeer uit Voorburg waar Spinoza zich in 1664 vestigde. Toen deze grote republikein samen met zijn broe der Cornelis de Witt in het rampjaar 1672 door het Haagse ge peupel op de meest gruwelijke wijze werd vermoord, kon Spi noza slechts met geweld door het echtpaar, waarbij hij in huis woonde, er van worden weerhouden de straat op te stormen en de menigte zijn aanklacht en beschuldigingen in het gezicht te slingeren. Want bang was hij niet. Dat bleek na de moord op de gebroeders De Witt, toen Spinoza terugkeerde van een be zoek, dat hij had gebracht bij de bevelhebber van de Franse be zettingstroepen in Holland, die de wens had kenbaar gemaakt de bekende wijsgeer te ontmoeten. Na zijn terugkomst van dit be zoek ging al spoedig het gerucht door Den Haag, dat hij heime lijk met de vijand had onderhandeld en spionnendiensten ver richtte. Spinoza's hospes Van der Speyck vreesde, dat men zijn huis zou bestormen, maar Spinoza stelde hem gerust met deze moedige woorden: „Vrees niet, want zodra het volk voor uw huis bijeenloopt, zal ik naar buiten gaan en mij onder de mensen mengen, ook al behandelen zij mij zoals de gebroeders De Witt werden behandeld". IN DEN HAAG, aan de Paviljoensgracht, waar Spinoza zijn laatste levensjaren doorbracht, vond hij ook zijn einde. Nauwe lijks vierenveertig jaar oud stierf hij daar aan de gevolgen van tuberculose, nog verergerd door het inademen van de scherpe glasstof van de door hem geslepen brilleglazen. Slechts enkele vrienden begeleidden hem op zijn laatste gang. Ook Benedictus Spinoza behoort tot de geniale denkers, die pas beroemd en bewonderd werden, toen de dood reeds aan hun armzalig bestaan een einde had gemaakt. Onlangs zijn de bepalingen betreffende visa en het deviezenverkeer voor buiten landse toeristen in Roemenië belangrijk vereenvoudigd. Op grond van een aan het Roemeense reisbureau gericht formulier is het mogelijk binnen tien dagen na het bin nenkomen van het verzoek een bezoek aan Roemenië te brengen. De toerist is vrij in de keus van zijn reisroute en verblijf plaatsen. Voor enigszins uitgebreide groe pen echter is het aanbevelenswaard, ten einde zeker te zijn van logies, te kiezen uit een aantal door het Roemeense reisbureau uitgestippelde routes. De firma Lissone- Lindeman treedt als vertegenwoordigster van dit bureau op. In Roemenië hoopt men op Nederlands toeristenbezoek. Dit jaar kwamen toeristen uit Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten. De meest bezochte gebieden waren de oevers van de Zwarte Zee en de Karpaten. Het vreemdelingenverkeer in West- Duitsland nam dit jaar, vergeleken met 1955, met bijna vijftien percent toe. Bui tenlandse reizigers, in de eerste plaats Ne derlanders, brachten in het eerste halfjaar van 1956 meer dan vijfhonderd millioen Duitse marken aan deviezen in West-Duits- lanH binnen. DE UITGEVERIJ In Den Toren te Baarn heeft twee romans van de Amerikaan Al- bert Maltz in het Nederlands uitgegeven, „Tussen gisteren en morgen" (A long day in a short life) en „Vuur in de nacht" (The cross and the arrow). Het laatste werk is in dezelfde vertaling al eerder bij Het Spec trum te Utrecht verschenen. Maltz' boe ken hebben een gemengd karakter. Zij zijn geschreven in een mengeling van ware ar tisticiteit en „industrieel" raffinement. Albert Maltz, nu achtenveertig jaar, is een links georiënteerd schrijver van Duitse af komst, die talloze scenario's voor Holly wood heeft geschreven. Hij ontvluchtte die stad naar Mexico tijdens de beruchte com munistenjacht. In 1938 won hij de O' Hen- ry-prijs voor het beste korte verhaal van het jaar. Maltz heeft beide boeken zeer gewiekst gecomponeerd. De door vele schrijvers bijvoorbeeld John dos Passos en Norman Mailer met succes toegepaste methode van tijdverschuiving in de film „flash back" genoemd heeft bij Maltz zo'n overheersende vorm opgeleverd, dat de litteraire mogelijkheden van de inhoud er door besnoeid werden. Het geheel is namelijk zo filmisch, zo op gezien worden ingesteld, dat het verhaal als feitelijkheid overkomt, zonder de lezer iets méér te suggereren. Het gebeuren blijft tot zichzelf beperkt. Ware litteratuur laat de lezer een menselijke ontdekkings reis maken. In Maltz' boeken kan de lezer alleen maar toezien hoe Maltz een menselijke ontdek kingsreis maakt. Wat anders door het litte rair suggereren werkelijkheid in de lezer wordt, krijgt nu door de filmische methode van tijdverschuiving een verbijsterende echtheid buiten de lezer. En dat is het ge vaar. In „Vuur in de nacht" gebeuren na melijk dingen, die pleiten voor het on schuldig zijn van een aantal Duitse arbei ders aan de laatste oorlog. Maltz heeft dat allemaal verzonnen hij schreef het boek in de oorlog en kon er door zijn compo- DE HERFST, die een streep zet onder al dan niet goed uitgevallen vakanties, brengt telkens weer een toenemende belangstelling voor boe ken, waarmee gewapend men een tijd langer kan verwijlen onder lieden die de zo begeerlijke vrijheid nog met volle teugen genieten. Een uit stekend afweermiddel tegen de grijze terreur van de alledaagse werkelijkheid is nog steeds South Wind van Norman Douglas, niet alleen omdat hierin een meesterlijke schildering ge geven wordt van een groep idealistische en ma terialistische vrijbuiters in hun „cultureel ver antwoord'' dolce far nlente, maar ook omdat het verhaal zich afspeelt in een klimaat en milieu, die men welhaast paradijselijk mag noemen. Het boek dateert uit heel wat rustiger tijden. En als om de huidige lezer er op attent te ma ken dat er met liet verstrijken der jaren wet het een en ander gewijzigd is. schreef J. Bige- low Clark onder de titet The Dreamers een soort tegenhanger hiervan. Een zeer heterogeen ge zelschap. bestaande uit artiesten, minnende paartjes en een uiterst bezadigde professor, brengt zo omtrent de aanvang van de tweede wereldoorlog de blijkbaar onbeperkt toegemeten vrije tud door op een verrukkelijk eilandje na bij de Italiaanse kust. Hoewel voorlopig daar van de militaire en politieke activiteiten van de As-mogendheden maar heel weinig te merken is. valt toch uiteindelijk met het voortschrijden van de oorlog het teutonenoog op het eilandje, dat uitermate geschikt blijkt voor een duikboot basis. Het onvermijdelijke einde, dat door de bezetting voor het exclusieve maatschappijtje in zicht komt, roept de leden daarvan in het geweer cn er ontstaat een felle, spannende strijd tussen beide partijen waardoor het moderne Eden in een hel van terreur en verschrikking wordt veranderd. Pleasure Beach van Frank Tilsley verplaatst de lezer naar een druk badplaatsje voor hou ders van kleine beurzen, waar het lawaai der propvolle amusementsgelegenheden met het zee geruis zorgt voor de muzikale entourage van het veelzijdig doen en laten der zomergasten die daar vertier, gezondheid, rust en soms ook wel verwezenlijking van minder oprechte plan nen komen zoeken. Wanneer men geen liefheb ber is van de nogal opgejaagde sfeer die in dit boek beschreven wordt, maar liever toeft in een omgeving waarvan de civilisatie verre is geble ven, kan men naar hartelust van het werk van Anne Eisner Putnam met de voor zichzelf spre kende titel Eight years with Congo Pigmies ge nieten. Een vol jaar achtereen jacht maken op zeldzaam wild in de Afrikaanse wildernissen wordt door Arthur Loveridge knap beschreven in Tomorrow is a holiday, vol spanning en door trokken van ontzag voor de overweldigende na tuurschoonheid. Leo Walmsley's Love in the Sun is een zeer charmante roman over een jong berooid echt paar, dat toegerust met vertrouwen en optimis me een simpel maar daarom niet minder inte ressant bestaan aan een eenzame kreek in Cor nish leidt. Walmsley ziet de werkelijkheid met het oog van iemand, die in het gewone de aan trekkelijke aspecten weet op te sporen. Diame traal daar tegenover staat de zienswijze van de na vele jaren eindelijk weer in de belangstel ling teruggekeerde auteur Gustav Mevrink, wiens korte verhalen, bijeengebracht in de merkwaar dige bundel Des Deutschen Spicszers Wunder- horn, zich beurtelings laten omschrijven als iro nisch, satirisch, humoristisch, spookachtig en ernstig. In elk van deze stukken sterk auto biografisch wordt het irrationele tot iets normaals en het alledaagse tot een onmogeli'k- lijkend gebeuren getransformeerd. Na lezing van dit werkje zal men kunnen begrijpen, waar om zijn destijds verfilmde boek Golem over het getto van Praag zo'n enorme opgang maakte. A. M. neertechniek een boek van maken, dat de fictie als objectieve want buiten de lezer- immers veroorzaakt werkelijkheid doet leven. Het is een gevolg van artistiek machtsmisbruik of artistieke onmacht van een schrijver, als zijn lezers een mening zouden gaan aanhangen of in een mening versterkt worden, door „authenticiteit" van gebeurtenissen, die vrijblijvend verzonnen zijn. Met bovenstaand voorbehoud kan „Vuur in de nacht" een zeer knappe roman ge noemd worden. De dialogen zijn raak en gespannen en gebeurtenissen van vroeger en nu, personen van toen en heden, worden door Maltz' geraffineerde uitbuiting van de „tijdmachine" zo knap samengeschrc- ven en beschreven, dat het de lezer vergaat, alsof een camera voor hem de horizon af tast en terugkeert naar het uitgangspunt, dat op dat ogenblik pas volledig in plaa's te bepalen is. De spanning neemt gestadig toe. Wie het boek eenmaal begonnen is, zal het moeilijk weg kunnen leggen voor hij het heeft uitgelezen. De vertaling door K. Luberti wordt zeer verzwakt door germa nismen als „veel spats maken" en „een man verzocht in krankheden". Hinderlijk is ook het weglaten van werkwoorduitgangen om bargoens te suggereren: wor je, hij dee, vermoor je, prate. „Tussen gisteren en morgen" is eigen lijk geen roman, maar een vermoeiende re portage over één dag gevangenisleven. Ook „Vuur in de nacht" betreft de tijds duur van één dag. De gebeurtenissen uit heden en verleden van veertien gevan genen worden door tijdverschuiving sa- mengehaald binnen de uiterlijke binding van de gevangenismuren. Maar omdat er weinig innerlijke binding tussen die voor vallen bestaat, lukt het Maltz niet om het geheel spannend te maken. Incidenteel slaagt hij er natuurlijk wel in. Hij is een meester in de dialoog. Ook slaagt hij erin de spanning voelbaar te maken tussen blanke en gekleurde gevangenen. Als hij dat probleem tot leidraad had gekozen was „Tussen gisteren en morgen" vermoedelijk even meeslepend geworden als „Vuur in de nacht". De vertaling van J. F. Kliphuis is zoals al diens vertalingen uitste kend. De boekverzorging is fraai, evenals de omslagontwerpen van M. Houtman dat zijn. TON NEELISSEN. Él®**» lyiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiltiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiani: simiriuiiuiiiuiiiiimiiiiiiiuiiiiiuiitmmuitiiiiiiiiiiiiuiinui iillll!llllllllllllllllllllllllllllllllll!illlll!l!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllll!!lllll||!illlllllllllll||||||||||!llllllll||||||||||||||||||||||||||Ül HET ENGELSE weekblad Punch heeft maar één jaar nodig gehad om een begrip te worden en nu nog, honderddertien jaar nadat de drukkers Evan en Bradbury het blaadje voor drieduizend gulden kochten, is het begrip Punch geassocieerd met ra dicale onafhankelijkheid, politiek lef en vervaarlijk trefzekere humor. Voor die drie eigenschappen was het blad gevreesd van zijn oprichting af. Weliswaar slaat de En gelse eerste minister tegenwoordig zijn Punch niet meer open met bevende handen, ook nodigt hij geen redacteuren meer uit voor een maaltijd om hen mild te stemmen, maar toch heeft elke nieuwe editie van het thans vooral humoristische weekblad het aureool van de tijd, waarin vorsten en eerste ministers wél in de knoei kwamen door de politieke vlijmen in taal en teke ning. Elke nieuwe Punch heeft als het ware het aroma van de eerste jaargang en van bijna alle er op volgende jaargangen, die de geur voller deden worden. De Engelse gehechtheid aan continuïteit ligt in Punch even sterk verankerd als in het Hogerhuis, alleen wordt zij in Punch meer bespot. In het blad wordt de Angelsaksische cultus erdoor gehaald krach lens zichzelf. Punch is daarom ge?n losbol: hij doet de ernst zelfs alle eer. maar nooit onvoorwaardelijk. En betrekkelijk maken van ernst is inbin- ae ervan, is een begin van humor. De humor van Punch verdoezelt nooit, integendeel, de bevrijdende lach neemt de vermoeide bereidheid tot bekommernis weg en maakt zuivere ernst mogelijk. Misschien is Punch daarom ook geen politieke gigant gebleven: politiek laat zich niet permanent betrekkelijk maken. Punch heeft zo'n di recte binding met het volkseigene van Engeland dat de liefde voor de „under statement" sterker was dan de uiteinde lijke noodzaak de politiek in ernst te 'be drijven. Punch is dus nu vooral humoris tisch omdat het echt Engels is of beter: doorgeslagen Engels. HET IS DUIDELIJK, dat de duizend beste humoristische tekeningen van een eeuw Punch samen een klassiek overzicht geven van de ontwikkeling van de karika tuur, via de zuivere humoristische teke ning, tot de „cartoon". Nu die duizend tekeningen van de negentigduizend in totaal in een zo prachtig uitgegeven boek als „A century of Punch" werden ge bundeld, zijn zij ineens bereikbaar: een uniek bezit, een verrukkelijk bezit. R. E. Williams heeft de keuze gemaakt volgens de maatstaf „het moet nu nog leuk zijn" en die heeft als maatstaf R. E. Williams, maar dat is niet erg.want hij is een Punch- redacteur. Dat betekent vermoedelijk ook, dat hij heeft zitten popelen om enkele van die prachtige satirieke en politieke pren ten op te nemen, die picturaal niets ver loren hebben, maar waarvan de humor het nu niet meer haalt. Als troostprijs heeft hij veel oude tekeningen opgenomen, waarvan men nu nog aanvoelt dat ze leuk zijn, al kan er geen lach meer uit ontstaan. Bij voorbeeld van de grootste Punch-tekenaar Charles Keene (18231891), wiens humor zo mager is als zijn lijn fijn. De echte lief hebbers zullen in ,,A century of Punch" de oude politieke prenten missen, de moderne gebruikers van het lachtonicum dat „car toon" wordt genoemd, zullen de vele an dere oude prenten die wel in het boek staan, er op de koop toe nemen. Het woord „cartoon" dat zijn ont slaan aan Punch dankt komt in het hele boek niet voor. Dat moge als voorbeeld gelden voor de Punch-cultus van Punch: het woord „cartoon" werd voor het eerst toegepast op de gedrukte tekeningen van John Tenniel, 18201914, wiens prenten zo groot werden afgedrukt, dat zij wel ont- werpschetsen op ware grootte dat is een karton, in het Engels cartoon geleken. Cornelis Veth zei vorig jaar: „Als ik het woord „cartoon" hoor moet ik nog steeds aan die grote platen van Tenniel denken". Maar nu elke krant het woord voor hóór tekeningen durft te gebruiken, doet Punch misprijzend afstand van het onhistorisch geworden begrip en spreekt weer van hu moristische tekening. Wat iedereen nu „cartoon" noemt, heet in Punch „a modern" en wie voelt niet de reserve van „daar kan dus nog van alles mee gebeuren"! DE NAAM PUNCH heeft niets te maken met de gelijknamige drank, hoewel die ook hartverwarmend is. Punch is de afkorting van Punchinello of Polichinelle, de hoofd figuur uit de Italiaanse commedia dell' arte en het marionettentheater. Hij is onze Jan Klaassen uit de poppenkast en Judy is met onze Katrijn te vergelijken. De Engelsen hebben Punch in niet geringe mate aan de Nederlanders te danken, al zal dat de En gelse Punch-lezers overdreven in de oren klinken, minnaars als zij zijn van het onder de waarde verkopen. Toch is het een echte Engelsman, J. Payne Collier, die schrijft dat Punchinello door de Nederlanders onder koning Willem III in het midden o van de zeventiende eeuw in Engeland po- pulair is gemaakt. In 1828 tekende George Cruikshank die ook „Oliver Twist" van Dickens illustreerde in een boekje de lotgevallen van Punch en Judy. Het feit dat Cruikshank tevens de „Comic Alma nac" uitgaf is misschien een richtingwijzer naar de overwegingen, die tot de keuze van de naam „Punch" voor het tijdschrift leid den, dat immers ook „comic" wilde zijn, getuige de ondertitel „London Charivari" „Le Charivari" was een Parijs humoris tisch blad dat Punch tot voorbeeld was. Wie zo ver zou willen gaan dat de naam Punch uit de haven van Scheveningen met Koning Willem III Engeland is binnenge komen, zal verheugd beamen dat Romeyn de Hooghe de inhoud van het blad heeft mogelijk gemaakt. „The comic Almanac" van Cruikshank was namelijk de tweede uiting van journalistieke spotprentkunst in West-Europa na het getekende weekblad „Esopus" van Romeyn de Hooghe, die een nieuwe generatie van journalistieke teke naars heeft mogelijk gemaakt. Romeyn de Hooghe (16451708) heeft als eerste in West-Europa politieke spotprenten gete kend. Deze waren later van Punch het maohtigste wapen. De Hooghe's gedrukte spotprenten op Lodewijk XIV, in opdracht van Willem III gemaakt, vonden in Enge land gretig aftrek, waar men die spitse tekentaal nog niet kende. Geïnspireerd door De Hooghe hebben Engelse tekenaars, vooral Hogarth, Rowlandson, Bunberry en Gillrav, de politieke prent tot de volmaakt heid gevoerd. De humor, die vóór deze ontwikkeling makkelijk verkregen werd door een ge laatstrek wat aan le zetten caricare is opladen kreeg nu een eigen karakter door de situatie, die voor de prent gekozen was en die uitvoerig bleek uit de bijgaan de tekst. Deze was meestal dan ook zo lang als een klein éénaktertje. De tekenin gen zelf waren zo mooi, dat ze zonder de, voor die tijd, humoristische bijtekst een verantwoorde zelfstandigheid hadden. De tekst speelde als een begeleidend muziekje met de plaat samen en gaf er een tenden tieus karakter aan, dat er niet noodzakelijk in zat. PUNCH is eigenlijk de enige overlevende van een reeks Westeuropese tijdschriften, die zich een critische felheid eigen hadden gemaakt, waarvan het huidige kranten papier zou schroeien. In die tijd hield het papier het wel, maar de redacteuren gin gen zij het blijmoedig en voldaan de gevangenis in, waar zij dan op een volgen de stunt konden broeien. In de huidige Punch, die zo uitmuntend zijn afkomst blijft tonen zonder de voeling met de eigen tijd te verliezen, blijven dan ook die andere groten voelbaar. Allereerst „Le Charivari" (1834) van Philippon, het voorbeeld van Punch. Charles Philippon was drie jaar eerder al met „La Caricature" begon nen, met Daumier als tekenaar, die het gezicht van Louis Philippe zo dikwijls als een peer tekende, dat er wel een verbod móést komen. „Le Charivari" zete de strijd voort met weer Daumier, en Monnier, Traviès, Grandville, Forest en Bouchot. Charles Philip pon werd tot een derde boreling ge dwongen, in 1847: „Le Journal pour Rire" met de grote Gustave Doré en Gavarni. Naar het voorbeeld van Punch (1841) en het Parijse „Gil Bias" (1891) met als tekenaar onder anderen Steinlen werd in Duitsland „Simplizzissimus" (1896) opge- Een echte cartoon: de humor valt volledig met de tekening samen, tekst is overbodig. Dit grapje (1954) zou twintig jaar eerder als volgt zijn uitgebeeld: de tamboer slaat Uit de annalen van een wïntergezond- heidsoord. Bezoekster: „Oh, is dat je arts? Zo, zo. Is het een goede?" Inwoonster: „Och, dat weet ik zo niet, maar hij heeft zulke voortreffelijke manieren". (1S84, Du Maurier). Het in deze grap voor het eerst gebruikte woord „bedside-manners" is een begrip geworden, dat niet aan de arts gebonden is gebleven. Een restant van de vroegere zwetserige eenaktertjes is de term „xiit de annalendie er niets toe doet. In die een aktertjes zou bijvoorbeeld de hoed van een der dames ook tot in details beschreven zijn, zodat men op het plaatje kon zien hoe precies het „klopte". „Onder ons gezegd, ik geloof dat ik een eik iwrwacht." richt, ook met meester tekenaars, zoals Th. Th. Heine, Gulbranson, Wil- ke, Kubin, Preetorius en Bruno Paul. In 1845 was „Fliegende Blatter" al verschenen als Punch- pendant met de rake Oberliinder" en drie jaar later „Kladdera- datsch". In het Parijs van de Montmarlretijd verrukken de zwart-wit tekeningen van Caran d'Ache in de „Lundis de Figaro". Alleen Punch is gebleven, een herinne ring aan de andere groten en tegelijk een reus van het heden. Waarom Punch wél bleef? H. F. Ellis schrijft: „We moeten onder ogen durven zien dat Punch, on danks zijn aanvankelijk radikalisme, thans veel humor ontleent aan snobisme en klassebewustzijn". Misschien is dat de reden. Daaraan zou dan te danken zijn, dat het blad tot in deze tijd voortleeft en aldus de publikatie mogelijk is van een boek, geweldig op de trom en twee trombonisten waaruit de ontwikkeling in journalistieke kijken elkaar verbaasd aan. De tekst zou prentkunst over een eeuw blijkt, tot aan de dan zijn geweest: „Hij denkt weer aan zijn huidige cartoon, van John Tenniel, Charles vrouw". Tekst en tekening zouden elkaar Keene, George du Maurier de groot- dan even hard nodig hebben gehad, elkaar vader van Daphne, de schrijfster en onmisbaar zijn. Nu is de tekst als foto'tje John Leech, van de prenten met de thans de tekening ingehaald. onverteerbare eenaktertjes, via de tekenin gen met korte teksten, tot de huidige cartoon, waar humor en tekst helemaal in de ge tekende lijn zijn gekropen, die er alleen nog maar is om de humor van het ondeelbare ogenblik te dienen. HERBERT JOCHEIVTS In de kunstzalen „Benne- witz" aan het Noordeinde 48 in Den Haag wordt van 20 oktober tot 10 november een tentoonstelling van schil derijen en tekeningen door Herbert Jochems gehouden. De letterkundige Ben van Eysselsteijn zal een inleidend woord bij de opening spreken. Kapitein: „Hoe luidt de tenlastelegging?" Sergeant: „Deze keer dronkenschap, kapi tein. Maar deze man is de lastigste vaxi het hele regiment. Het gaat weg wanneer hij er zin in heeft en terug ook als hij er zin in heeft, 't Is eigenlijk net 'n of'cier". (1880, Charles Keene). Voor deze prachtige tekening van Charles Keene geldt hetzelfde als voor die van Leech: beide zijn uiterst eenvoudig in ver gelijking met de ingewikkelde hekelpren- ten zoals bijvoorbeeld Ilogarth maakte Jongen: „Heeft u er bezxvaar tegen, meneer, dat ik een sigaar aansteek?" Oude heer: Helemaal niet, als je er maar niet ziek van wordt". (1859, John Leech). Het is een wel bijzonder bewerkelijke prent, die John Leech maakte voor dit grapje, waar geen mens ter wereld nu nog om zou kunnen lachen. De prent is zo zelfstandig, dat men alle grapjes over sigaren er onder kan zetten. Tekst en prent houden slechts oppervlakkig verband met elkaar. Eerste golf speler: „Mijn vrouw heeft ge zworen xne in de steek te laten als ik het golfspelen er niet aan geef". Tweede: „Dat klinkt niet als een grapje". Eerste: „Is 't ook niet. Ik zal haar erg missen". (1931, Frank Reynolds). Deze tekening van Reynolds is al van de nieuwe tijd, want in de tekening zit de sfeer van het grapje. Weliswaar heeft de tekst de tekening niet nodig, maar de tekening is op zichzelf onvoldoende. Tekst en tekening hebben meer met elkaar te maken dan het is-gelijk-teken: de tekening verrijkt het mopje zeer karakteristiek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17