ratie van
de onverdraa
I Punch honderd jaar
GERAFFINEERDE UITBUITING
VAN DE „TIJDMACHINE"
in twee romans van Albert Maltz
Toerisme in Roemenië
GROTE DEKKERS IN HOK GEWONE DOEK
NIEUWE BOEKEN
TV in zakformaat
TOEN IN 1492 het laatste Moorse bolwerk in Spanje Gra
nada door de Spaanse koning Ferdinand na een lange en
bloedige s>trijd werd veroverd, was het weldra in geheel Spanje
gedaan zowel met de godsdienstvrijheid der Moren als met die
der joden. De Spaanse inquisitie stelde hen voor de keus waar
aan zij niet konden ontkomen. Zij moesten zich óf tot het chris
tendom bekeren, óf met achterlating van hun have en goed naar
veiliger oorden vluchten. Het merendeel van de Spaanse joden
koos de laatste mogelijkheid. Zij verlieten hun vaderland eh
namen de wijk naar landen waar althans een beperkte gods
dienstvrijheid geen vrome wens was. Een van die landen was
Holland, dat reeds destijds een van de weinige eilanden der vrij
heid in de grote oceaan der onverdraagzaamheid was. Onder
hen, die een nieuwe toekomst in de lage lar.den hoopten te vin
den, bevond zich de Portugese familie De Espinoza, welke het
in haar nieuwe vaderland weldra tot hoog aanzien bracht. Op
24 november 1632 wordt uit deze familie een man geboren, die
niet slechts tot de grootste filosofen van zijn tijd behoort, maar
tevens de voornaamste Nederlandse wijsgeer van alle tijden is:
Baruch de Espinoza of Benedictus Spinoza (16321677).
AL OP JEUGDIGE leeftijd heeft Spinoza meer belangstelling
voor de godsdienst en geschiedenis van zijn volk dan voor het
beroep van zijn vader, een vooraanstaand Amsterdams koopman.
Zijn eerste onderricht ontvangt hij van de rabbijn Morteira, die
hem rchtereenvolgens doet kennis maken met het Oude Testa
ment, die talmoed, de kabbala en de joodse godsdienstfilosofie
uit de middeleeuwen. Maar Spinoza's behoefte aan waarheid
wordt niet bevredigd door de rabbijnse godgeleerdheid. Hij
wendt zich tot de Hollandse arts en vrijdenker Franciscus van
der Ende, leert van deze Latijn en verdiept zich nu in de studie
van de geschriften der klassieke en christelijk-middeleeuwse
geleerden. Begrijpelijkerwijze vindt Spinoza's belangstelling
voor de christelijke godsdienst en niet-joodse wetenschappen
weinig waardering bij de ouderlingen van de Amsterdamse sy
nagoge. Men probeert hem om te kopen door hem een jaargeld
in uitzicht te stellen, als hij alleen maar wil beloven zich niet
openlijk van de joodse godsdienst af te keren. Als dit niet ge
lukt, bedreigt men hem met broodroof en nog erger, indien hij
de godsdienst van zijn vaderen verwerpt. Maar ook deze be
dreigingen vermogen de jeugdige wijsgeer niet te doen afwijken
van de weg der waarheid, die hij als de enige juiste ziet. Een
breuk met zijn vroegere geloofsgenoten kan dan ook niet uit
blijven.
OP PLECHTIG-RITUELE wijze wordt de drieëntwintigjarige
Spinoza op 27 juli 1656 door de hoofden der joodse gemeente te
Amsterdam in de ban gedaan en vervloekt. Terwijl de aanvanke
lijk helder vlammende kaarsen stuk voor stuk worden ge
doofd, totdat nog slechts duisternis heerst, hoort hij de gruwe
lijke woorden, die hem naar het hoofd worden geslingerd: „Naar
het oordeel van de engelen en het besluit van de heiligen ver
bannen, verstoten, verwensen en vervloeken wij Baruch de Spi
noza met de toestemming van God en van deze heilige gemeente,
in het aangezicht van de heilige boeken, van de thora en van de
zeshonderddertien voorschriften, die daarin geschreven staan,
met de ban, waarmede Josua Jericho gebannen, met de vloek,
waarmede Elisa de knapen vervloekt heeft, met alle verwensin
gen. die in de wet geschreven staan. Hij zij vervloekt bij dag
en zij vervloekt bij nacht! Hij zij vervloekt als hij slaapt en ver
vloekt wanneer hij opstaat! Hij zij vervloekt bij zijn uitgaan en
vervloekt bij zijn binnenkomen! De Heer moge hem nooit ver
geven! Hij moge zijn toorn en zijn gramschap voortaan laten
laaien tegen deze mens en hem met alle vloeken beladen, die
in het Boek der Wet geschreven staan! Hij zal zijn naam ver
delgen onder de hemel en hem tot zijn onheil losscheuren van
alle stammen Israels met alles wat vervloekt is in het Boek van
de Wet!"
WELDRA ONDERVINDT Spinoza wat het wil zeggen in de
ban te zijn gedaan door de joodse gemeente. Wandelend door de
straten van Amsterdam treffen hem de stenen van fanatieke jo
den. Komende uit de schouwburg bemerkt hij plotseling een man
naast zich, die een blinkend mes te voorschijn haalt. Slechts
door een vlugge beweging weet hij de stoot, die zijn aanrander
hem wil toedienen, te ontwijken en komt er met een kleine
verwonding af. Tenslotte weten zijn voormalige geloofsgenoten
nog onder valse voorwendselen van de stedelijke autoriteiten
gedaan te krijgen, dat hij uit de stad wordt gebannen. Spinoza
neemt de wijk naar Ouderkerk aan de Amstel en begint een
eenzaam en bespiegelend lever.. Zijn allernoodzakelijkst levens
onderhoud verdient hij met het slijpen van brilleglazen
De steniging van Spinoza naar een schilderij van Hirzenberg.
Spinoza's verblijf in Ouderkerk duurde maar kort. Bij vrij
zinnige christenen uit Rijnsburg nabij Leiden vond hij onderdak.
Hier was het, dat hij de werken ontwierp en voorlopig op schrift
stelde, die zijn naam na zijn dood bekend zouden maken over
de hele wereld. Maar ook reeds tijdens zijn leven begon de naam
Spinoza in sommige kringen een goede klank te krijgen. De
raadpensionaris van Holland Johan de Witt interesseerde zich
voor de stille wijsgeer uit Voorburg waar Spinoza zich in
1664 vestigde. Toen deze grote republikein samen met zijn broe
der Cornelis de Witt in het rampjaar 1672 door het Haagse ge
peupel op de meest gruwelijke wijze werd vermoord, kon Spi
noza slechts met geweld door het echtpaar, waarbij hij in huis
woonde, er van worden weerhouden de straat op te stormen en
de menigte zijn aanklacht en beschuldigingen in het gezicht te
slingeren. Want bang was hij niet. Dat bleek na de moord op
de gebroeders De Witt, toen Spinoza terugkeerde van een be
zoek, dat hij had gebracht bij de bevelhebber van de Franse be
zettingstroepen in Holland, die de wens had kenbaar gemaakt de
bekende wijsgeer te ontmoeten. Na zijn terugkomst van dit be
zoek ging al spoedig het gerucht door Den Haag, dat hij heime
lijk met de vijand had onderhandeld en spionnendiensten ver
richtte. Spinoza's hospes Van der Speyck vreesde, dat men zijn
huis zou bestormen, maar Spinoza stelde hem gerust met deze
moedige woorden: „Vrees niet, want zodra het volk voor uw
huis bijeenloopt, zal ik naar buiten gaan en mij onder de mensen
mengen, ook al behandelen zij mij zoals de gebroeders De Witt
werden behandeld".
IN DEN HAAG, aan de Paviljoensgracht, waar Spinoza zijn
laatste levensjaren doorbracht, vond hij ook zijn einde. Nauwe
lijks vierenveertig jaar oud stierf hij daar aan de gevolgen van
tuberculose, nog verergerd door het inademen van de scherpe
glasstof van de door hem geslepen brilleglazen.
Slechts enkele vrienden begeleidden hem op zijn laatste gang.
Ook Benedictus Spinoza behoort tot de geniale denkers, die pas
beroemd en bewonderd werden, toen de dood reeds aan hun
armzalig bestaan een einde had gemaakt.
Onlangs zijn de bepalingen betreffende
visa en het deviezenverkeer voor buiten
landse toeristen in Roemenië belangrijk
vereenvoudigd. Op grond van een aan het
Roemeense reisbureau gericht formulier is
het mogelijk binnen tien dagen na het bin
nenkomen van het verzoek een bezoek aan
Roemenië te brengen. De toerist is vrij in
de keus van zijn reisroute en verblijf
plaatsen. Voor enigszins uitgebreide groe
pen echter is het aanbevelenswaard, ten
einde zeker te zijn van logies, te kiezen uit
een aantal door het Roemeense reisbureau
uitgestippelde routes. De firma Lissone-
Lindeman treedt als vertegenwoordigster
van dit bureau op. In Roemenië hoopt men
op Nederlands toeristenbezoek. Dit jaar
kwamen toeristen uit Duitsland, Frankrijk
en de Verenigde Staten. De meest bezochte
gebieden waren de oevers van de Zwarte
Zee en de Karpaten.
Het vreemdelingenverkeer in West-
Duitsland nam dit jaar, vergeleken met
1955, met bijna vijftien percent toe. Bui
tenlandse reizigers, in de eerste plaats Ne
derlanders, brachten in het eerste halfjaar
van 1956 meer dan vijfhonderd millioen
Duitse marken aan deviezen in West-Duits-
lanH binnen.
DE UITGEVERIJ In Den Toren te Baarn
heeft twee romans van de Amerikaan Al-
bert Maltz in het Nederlands uitgegeven,
„Tussen gisteren en morgen" (A long day
in a short life) en „Vuur in de nacht" (The
cross and the arrow). Het laatste werk is in
dezelfde vertaling al eerder bij Het Spec
trum te Utrecht verschenen. Maltz' boe
ken hebben een gemengd karakter. Zij zijn
geschreven in een mengeling van ware ar
tisticiteit en „industrieel" raffinement.
Albert Maltz, nu achtenveertig jaar, is een
links georiënteerd schrijver van Duitse af
komst, die talloze scenario's voor Holly
wood heeft geschreven. Hij ontvluchtte die
stad naar Mexico tijdens de beruchte com
munistenjacht. In 1938 won hij de O' Hen-
ry-prijs voor het beste korte verhaal van
het jaar.
Maltz heeft beide boeken zeer gewiekst
gecomponeerd. De door vele schrijvers
bijvoorbeeld John dos Passos en Norman
Mailer met succes toegepaste methode
van tijdverschuiving in de film „flash
back" genoemd heeft bij Maltz zo'n
overheersende vorm opgeleverd, dat de
litteraire mogelijkheden van de inhoud er
door besnoeid werden.
Het geheel is namelijk zo filmisch, zo op
gezien worden ingesteld, dat het verhaal
als feitelijkheid overkomt, zonder de lezer
iets méér te suggereren. Het gebeuren
blijft tot zichzelf beperkt. Ware litteratuur
laat de lezer een menselijke ontdekkings
reis maken.
In Maltz' boeken kan de lezer alleen maar
toezien hoe Maltz een menselijke ontdek
kingsreis maakt. Wat anders door het litte
rair suggereren werkelijkheid in de lezer
wordt, krijgt nu door de filmische methode
van tijdverschuiving een verbijsterende
echtheid buiten de lezer. En dat is het ge
vaar. In „Vuur in de nacht" gebeuren na
melijk dingen, die pleiten voor het on
schuldig zijn van een aantal Duitse arbei
ders aan de laatste oorlog. Maltz heeft dat
allemaal verzonnen hij schreef het boek
in de oorlog en kon er door zijn compo-
DE HERFST, die een streep zet onder al dan
niet goed uitgevallen vakanties, brengt telkens
weer een toenemende belangstelling voor boe
ken, waarmee gewapend men een tijd langer
kan verwijlen onder lieden die de zo begeerlijke
vrijheid nog met volle teugen genieten. Een uit
stekend afweermiddel tegen de grijze terreur
van de alledaagse werkelijkheid is nog steeds
South Wind van Norman Douglas, niet alleen
omdat hierin een meesterlijke schildering ge
geven wordt van een groep idealistische en ma
terialistische vrijbuiters in hun „cultureel ver
antwoord'' dolce far nlente, maar ook omdat het
verhaal zich afspeelt in een klimaat en milieu,
die men welhaast paradijselijk mag noemen.
Het boek dateert uit heel wat rustiger tijden.
En als om de huidige lezer er op attent te ma
ken dat er met liet verstrijken der jaren wet
het een en ander gewijzigd is. schreef J. Bige-
low Clark onder de titet The Dreamers een soort
tegenhanger hiervan. Een zeer heterogeen ge
zelschap. bestaande uit artiesten, minnende
paartjes en een uiterst bezadigde professor,
brengt zo omtrent de aanvang van de tweede
wereldoorlog de blijkbaar onbeperkt toegemeten
vrije tud door op een verrukkelijk eilandje na
bij de Italiaanse kust. Hoewel voorlopig daar
van de militaire en politieke activiteiten van de
As-mogendheden maar heel weinig te merken
is. valt toch uiteindelijk met het voortschrijden
van de oorlog het teutonenoog op het eilandje,
dat uitermate geschikt blijkt voor een duikboot
basis. Het onvermijdelijke einde, dat door de
bezetting voor het exclusieve maatschappijtje
in zicht komt, roept de leden daarvan in het
geweer cn er ontstaat een felle, spannende strijd
tussen beide partijen waardoor het moderne
Eden in een hel van terreur en verschrikking
wordt veranderd.
Pleasure Beach van Frank Tilsley verplaatst
de lezer naar een druk badplaatsje voor hou
ders van kleine beurzen, waar het lawaai der
propvolle amusementsgelegenheden met het zee
geruis zorgt voor de muzikale entourage van
het veelzijdig doen en laten der zomergasten
die daar vertier, gezondheid, rust en soms ook
wel verwezenlijking van minder oprechte plan
nen komen zoeken. Wanneer men geen liefheb
ber is van de nogal opgejaagde sfeer die in dit
boek beschreven wordt, maar liever toeft in een
omgeving waarvan de civilisatie verre is geble
ven, kan men naar hartelust van het werk van
Anne Eisner Putnam met de voor zichzelf spre
kende titel Eight years with Congo Pigmies ge
nieten. Een vol jaar achtereen jacht maken op
zeldzaam wild in de Afrikaanse wildernissen
wordt door Arthur Loveridge knap beschreven
in Tomorrow is a holiday, vol spanning en door
trokken van ontzag voor de overweldigende na
tuurschoonheid.
Leo Walmsley's Love in the Sun is een zeer
charmante roman over een jong berooid echt
paar, dat toegerust met vertrouwen en optimis
me een simpel maar daarom niet minder inte
ressant bestaan aan een eenzame kreek in Cor
nish leidt. Walmsley ziet de werkelijkheid met
het oog van iemand, die in het gewone de aan
trekkelijke aspecten weet op te sporen. Diame
traal daar tegenover staat de zienswijze van de
na vele jaren eindelijk weer in de belangstel
ling teruggekeerde auteur Gustav Mevrink, wiens
korte verhalen, bijeengebracht in de merkwaar
dige bundel Des Deutschen Spicszers Wunder-
horn, zich beurtelings laten omschrijven als iro
nisch, satirisch, humoristisch, spookachtig en
ernstig. In elk van deze stukken sterk auto
biografisch wordt het irrationele tot iets
normaals en het alledaagse tot een onmogeli'k-
lijkend gebeuren getransformeerd. Na lezing
van dit werkje zal men kunnen begrijpen, waar
om zijn destijds verfilmde boek Golem
over het getto van Praag zo'n enorme opgang
maakte. A. M.
neertechniek een boek van maken, dat de
fictie als objectieve want buiten de lezer-
immers veroorzaakt werkelijkheid doet
leven. Het is een gevolg van artistiek
machtsmisbruik of artistieke onmacht van
een schrijver, als zijn lezers een mening
zouden gaan aanhangen of in een mening
versterkt worden, door „authenticiteit" van
gebeurtenissen, die vrijblijvend verzonnen
zijn.
Met bovenstaand voorbehoud kan „Vuur
in de nacht" een zeer knappe roman ge
noemd worden. De dialogen zijn raak en
gespannen en gebeurtenissen van vroeger
en nu, personen van toen en heden, worden
door Maltz' geraffineerde uitbuiting van
de „tijdmachine" zo knap samengeschrc-
ven en beschreven, dat het de lezer vergaat,
alsof een camera voor hem de horizon af
tast en terugkeert naar het uitgangspunt,
dat op dat ogenblik pas volledig in plaa's
te bepalen is. De spanning neemt gestadig
toe. Wie het boek eenmaal begonnen is, zal
het moeilijk weg kunnen leggen voor hij
het heeft uitgelezen. De vertaling door K.
Luberti wordt zeer verzwakt door germa
nismen als „veel spats maken" en „een man
verzocht in krankheden". Hinderlijk is ook
het weglaten van werkwoorduitgangen om
bargoens te suggereren: wor je, hij dee,
vermoor je, prate.
„Tussen gisteren en morgen" is eigen
lijk geen roman, maar een vermoeiende re
portage over één dag gevangenisleven.
Ook „Vuur in de nacht" betreft de tijds
duur van één dag. De gebeurtenissen uit
heden en verleden van veertien gevan
genen worden door tijdverschuiving sa-
mengehaald binnen de uiterlijke binding
van de gevangenismuren. Maar omdat er
weinig innerlijke binding tussen die voor
vallen bestaat, lukt het Maltz niet om het
geheel spannend te maken. Incidenteel
slaagt hij er natuurlijk wel in. Hij is een
meester in de dialoog. Ook slaagt hij erin
de spanning voelbaar te maken tussen
blanke en gekleurde gevangenen. Als hij
dat probleem tot leidraad had gekozen was
„Tussen gisteren en morgen" vermoedelijk
even meeslepend geworden als „Vuur in
de nacht". De vertaling van J. F. Kliphuis
is zoals al diens vertalingen uitste
kend. De boekverzorging is fraai, evenals
de omslagontwerpen van M. Houtman dat
zijn. TON NEELISSEN.
Él®**»
lyiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiltiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiani: simiriuiiuiiiuiiiiimiiiiiiiuiiiiiuiitmmuitiiiiiiiiiiiiuiinui
iillll!llllllllllllllllllllllllllllllllll!illlll!l!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllll!!lllll||!illlllllllllll||||||||||!llllllll||||||||||||||||||||||||||Ül
HET ENGELSE weekblad Punch heeft
maar één jaar nodig gehad om een begrip
te worden en nu nog, honderddertien jaar
nadat de drukkers Evan en Bradbury het
blaadje voor drieduizend gulden kochten,
is het begrip Punch geassocieerd met ra
dicale onafhankelijkheid, politiek lef en
vervaarlijk trefzekere humor. Voor die drie
eigenschappen was het blad gevreesd van
zijn oprichting af. Weliswaar slaat de En
gelse eerste minister tegenwoordig zijn
Punch niet meer open met bevende handen,
ook nodigt hij geen redacteuren meer uit
voor een maaltijd om hen mild te stemmen,
maar toch heeft elke nieuwe editie van het
thans vooral humoristische weekblad het
aureool van de tijd, waarin vorsten en
eerste ministers wél in de knoei kwamen
door de politieke vlijmen in taal en teke
ning. Elke nieuwe Punch heeft als het ware
het aroma van de eerste jaargang en van
bijna alle er op volgende jaargangen, die
de geur voller deden worden. De Engelse
gehechtheid aan continuïteit ligt in Punch
even sterk verankerd als in het Hogerhuis,
alleen wordt zij in Punch meer bespot. In
het blad wordt de Angelsaksische cultus
erdoor gehaald krach lens zichzelf. Punch
is daarom ge?n losbol: hij doet de ernst
zelfs alle eer. maar nooit onvoorwaardelijk.
En betrekkelijk maken van ernst is inbin-
ae ervan, is een begin van humor. De
humor van Punch verdoezelt nooit,
integendeel, de bevrijdende lach neemt de
vermoeide bereidheid tot bekommernis weg
en maakt zuivere ernst mogelijk. Misschien
is Punch daarom ook geen politieke gigant
gebleven: politiek laat zich niet permanent
betrekkelijk maken. Punch heeft zo'n di
recte binding met het volkseigene van
Engeland dat de liefde voor de „under
statement" sterker was dan de uiteinde
lijke noodzaak de politiek in ernst te 'be
drijven. Punch is dus nu vooral humoris
tisch omdat het echt Engels is of beter:
doorgeslagen Engels.
HET IS DUIDELIJK, dat de duizend
beste humoristische tekeningen van een
eeuw Punch samen een klassiek overzicht
geven van de ontwikkeling van de karika
tuur, via de zuivere humoristische teke
ning, tot de „cartoon". Nu die duizend
tekeningen van de negentigduizend in
totaal in een zo prachtig uitgegeven
boek als „A century of Punch" werden ge
bundeld, zijn zij ineens bereikbaar: een
uniek bezit, een verrukkelijk bezit. R. E.
Williams heeft de keuze gemaakt volgens
de maatstaf „het moet nu nog leuk zijn"
en die heeft als maatstaf R. E. Williams,
maar dat is niet erg.want hij is een Punch-
redacteur. Dat betekent vermoedelijk ook,
dat hij heeft zitten popelen om enkele van
die prachtige satirieke en politieke pren
ten op te nemen, die picturaal niets ver
loren hebben, maar waarvan de humor het
nu niet meer haalt. Als troostprijs heeft hij
veel oude tekeningen opgenomen, waarvan
men nu nog aanvoelt dat ze leuk zijn, al
kan er geen lach meer uit ontstaan. Bij
voorbeeld van de grootste Punch-tekenaar
Charles Keene (18231891), wiens humor
zo mager is als zijn lijn fijn. De echte lief
hebbers zullen in ,,A century of Punch" de
oude politieke prenten missen, de moderne
gebruikers van het lachtonicum dat „car
toon" wordt genoemd, zullen de vele an
dere oude prenten die wel in het boek
staan, er op de koop toe nemen.
Het woord „cartoon" dat zijn ont
slaan aan Punch dankt komt in het hele
boek niet voor. Dat moge als voorbeeld
gelden voor de Punch-cultus van Punch:
het woord „cartoon" werd voor het eerst
toegepast op de gedrukte tekeningen van
John Tenniel, 18201914, wiens prenten zo
groot werden afgedrukt, dat zij wel ont-
werpschetsen op ware grootte dat is een
karton, in het Engels cartoon geleken.
Cornelis Veth zei vorig jaar: „Als ik het
woord „cartoon" hoor moet ik nog steeds
aan die grote platen van Tenniel denken".
Maar nu elke krant het woord voor hóór
tekeningen durft te gebruiken, doet Punch
misprijzend afstand van het onhistorisch
geworden begrip en spreekt weer van hu
moristische tekening. Wat iedereen nu
„cartoon" noemt, heet in Punch „a modern"
en wie voelt niet de reserve van „daar kan
dus nog van alles mee gebeuren"!
DE NAAM PUNCH heeft niets te maken
met de gelijknamige drank, hoewel die ook
hartverwarmend is. Punch is de afkorting
van Punchinello of Polichinelle, de hoofd
figuur uit de Italiaanse commedia dell' arte
en het marionettentheater. Hij is onze Jan
Klaassen uit de poppenkast en Judy is met
onze Katrijn te vergelijken. De Engelsen
hebben Punch in niet geringe mate aan de
Nederlanders te danken, al zal dat de En
gelse Punch-lezers overdreven in de oren
klinken, minnaars als zij zijn van het onder
de waarde verkopen. Toch is het een echte
Engelsman, J. Payne Collier, die schrijft
dat Punchinello door de Nederlanders
onder koning Willem III in het midden
o van de zeventiende eeuw in Engeland po-
pulair is gemaakt. In 1828 tekende George
Cruikshank die ook „Oliver Twist" van
Dickens illustreerde in een boekje de
lotgevallen van Punch en Judy. Het feit
dat Cruikshank tevens de „Comic Alma
nac" uitgaf is misschien een richtingwijzer
naar de overwegingen, die tot de keuze van
de naam „Punch" voor het tijdschrift leid
den, dat immers ook „comic" wilde zijn,
getuige de ondertitel „London Charivari"
„Le Charivari" was een Parijs humoris
tisch blad dat Punch tot voorbeeld was.
Wie zo ver zou willen gaan dat de naam
Punch uit de haven van Scheveningen met
Koning Willem III Engeland is binnenge
komen, zal verheugd beamen dat Romeyn
de Hooghe de inhoud van het blad heeft
mogelijk gemaakt. „The comic Almanac"
van Cruikshank was namelijk de tweede
uiting van journalistieke spotprentkunst in
West-Europa na het getekende weekblad
„Esopus" van Romeyn de Hooghe, die een
nieuwe generatie van journalistieke teke
naars heeft mogelijk gemaakt. Romeyn de
Hooghe (16451708) heeft als eerste in
West-Europa politieke spotprenten gete
kend. Deze waren later van Punch het
maohtigste wapen. De Hooghe's gedrukte
spotprenten op Lodewijk XIV, in opdracht
van Willem III gemaakt, vonden in Enge
land gretig aftrek, waar men die spitse
tekentaal nog niet kende. Geïnspireerd
door De Hooghe hebben Engelse tekenaars,
vooral Hogarth, Rowlandson, Bunberry en
Gillrav, de politieke prent tot de volmaakt
heid gevoerd.
De humor, die vóór deze ontwikkeling
makkelijk verkregen werd door een ge
laatstrek wat aan le zetten caricare is
opladen kreeg nu een eigen karakter
door de situatie, die voor de prent gekozen
was en die uitvoerig bleek uit de bijgaan
de tekst. Deze was meestal dan ook zo
lang als een klein éénaktertje. De tekenin
gen zelf waren zo mooi, dat ze zonder de,
voor die tijd, humoristische bijtekst een
verantwoorde zelfstandigheid hadden. De
tekst speelde als een begeleidend muziekje
met de plaat samen en gaf er een tenden
tieus karakter aan, dat er niet noodzakelijk
in zat.
PUNCH is eigenlijk de enige overlevende
van een reeks Westeuropese tijdschriften,
die zich een critische felheid eigen hadden
gemaakt, waarvan het huidige kranten
papier zou schroeien. In die tijd hield het
papier het wel, maar de redacteuren gin
gen zij het blijmoedig en voldaan de
gevangenis in, waar zij dan op een volgen
de stunt konden broeien. In de huidige
Punch, die zo uitmuntend zijn afkomst
blijft tonen zonder de voeling met de eigen
tijd te verliezen, blijven dan ook die andere
groten voelbaar. Allereerst „Le Charivari"
(1834) van Philippon, het
voorbeeld van Punch.
Charles Philippon was
drie jaar eerder al met
„La Caricature" begon
nen, met Daumier als
tekenaar, die het gezicht
van Louis Philippe zo
dikwijls als een peer
tekende, dat er wel een
verbod móést komen. „Le
Charivari" zete de strijd
voort met weer Daumier,
en Monnier, Traviès,
Grandville, Forest en
Bouchot. Charles Philip
pon werd tot een derde boreling ge
dwongen, in 1847: „Le Journal pour Rire"
met de grote Gustave Doré en Gavarni.
Naar het voorbeeld van Punch (1841) en
het Parijse „Gil Bias" (1891) met als
tekenaar onder anderen Steinlen werd
in Duitsland „Simplizzissimus" (1896) opge-
Een echte cartoon: de humor valt volledig
met de tekening samen, tekst is overbodig.
Dit grapje (1954) zou twintig jaar eerder
als volgt zijn uitgebeeld: de tamboer slaat
Uit de annalen van een wïntergezond-
heidsoord. Bezoekster: „Oh, is dat je arts?
Zo, zo. Is het een goede?" Inwoonster:
„Och, dat weet ik zo niet, maar hij heeft
zulke voortreffelijke manieren".
(1S84, Du Maurier).
Het in deze grap voor het eerst gebruikte
woord „bedside-manners" is een begrip
geworden, dat niet aan de arts gebonden
is gebleven. Een restant van de vroegere
zwetserige eenaktertjes is de term „xiit de
annalendie er niets toe doet. In die een
aktertjes zou bijvoorbeeld de hoed van een
der dames ook tot in details beschreven
zijn, zodat men op het plaatje kon zien
hoe precies het „klopte".
„Onder ons gezegd, ik geloof dat
ik een eik iwrwacht."
richt, ook met meester
tekenaars, zoals Th. Th.
Heine, Gulbranson, Wil-
ke, Kubin, Preetorius en
Bruno Paul. In 1845 was
„Fliegende Blatter" al
verschenen als Punch-
pendant met de rake
Oberliinder" en drie
jaar later „Kladdera-
datsch". In het Parijs
van de Montmarlretijd
verrukken de zwart-wit
tekeningen van Caran
d'Ache in de „Lundis de
Figaro".
Alleen Punch is gebleven, een herinne
ring aan de andere groten en tegelijk een
reus van het heden. Waarom Punch wél
bleef? H. F. Ellis schrijft: „We moeten
onder ogen durven zien dat Punch, on
danks zijn aanvankelijk radikalisme, thans
veel humor ontleent aan snobisme en
klassebewustzijn". Misschien is dat de
reden. Daaraan zou dan te danken zijn, dat
het blad tot in deze tijd voortleeft en aldus
de publikatie mogelijk is van een boek,
geweldig op de trom en twee trombonisten waaruit de ontwikkeling in journalistieke
kijken elkaar verbaasd aan. De tekst zou prentkunst over een eeuw blijkt, tot aan de
dan zijn geweest: „Hij denkt weer aan zijn huidige cartoon, van John Tenniel, Charles
vrouw". Tekst en tekening zouden elkaar Keene, George du Maurier de groot-
dan even hard nodig hebben gehad, elkaar vader van Daphne, de schrijfster en
onmisbaar zijn. Nu is de tekst als foto'tje John Leech, van de prenten met de thans
de tekening ingehaald. onverteerbare eenaktertjes, via de tekenin
gen met korte teksten, tot de
huidige cartoon, waar humor
en tekst helemaal in de ge
tekende lijn zijn gekropen, die
er alleen nog maar is om de
humor van het ondeelbare
ogenblik te dienen.
HERBERT JOCHEIVTS
In de kunstzalen „Benne-
witz" aan het Noordeinde 48
in Den Haag wordt van 20
oktober tot 10 november een
tentoonstelling van schil
derijen en tekeningen door
Herbert Jochems gehouden.
De letterkundige Ben van
Eysselsteijn zal een inleidend
woord bij de opening spreken.
Kapitein: „Hoe luidt de tenlastelegging?"
Sergeant: „Deze keer dronkenschap, kapi
tein. Maar deze man is de lastigste vaxi
het hele regiment. Het gaat weg wanneer
hij er zin in heeft en terug ook als hij er
zin in heeft, 't Is eigenlijk net 'n of'cier".
(1880, Charles Keene).
Voor deze prachtige tekening van Charles
Keene geldt hetzelfde als voor die van
Leech: beide zijn uiterst eenvoudig in ver
gelijking met de ingewikkelde hekelpren-
ten zoals bijvoorbeeld Ilogarth maakte
Jongen: „Heeft u er bezxvaar tegen, meneer,
dat ik een sigaar aansteek?" Oude heer:
Helemaal niet, als je er maar niet ziek
van wordt". (1859, John Leech).
Het is een wel bijzonder bewerkelijke
prent, die John Leech maakte voor dit
grapje, waar geen mens ter wereld nu nog
om zou kunnen lachen. De prent is zo
zelfstandig, dat men alle grapjes over
sigaren er onder kan zetten. Tekst en
prent houden slechts oppervlakkig verband
met elkaar.
Eerste golf speler: „Mijn vrouw heeft ge
zworen xne in de steek te laten als ik het
golfspelen er niet aan geef". Tweede: „Dat
klinkt niet als een grapje". Eerste: „Is 't
ook niet. Ik zal haar erg missen".
(1931, Frank Reynolds).
Deze tekening van Reynolds is al van de
nieuwe tijd, want in de tekening zit de
sfeer van het grapje. Weliswaar heeft de
tekst de tekening niet nodig, maar de
tekening is op zichzelf onvoldoende. Tekst
en tekening hebben meer met elkaar te
maken dan het is-gelijk-teken: de tekening
verrijkt het mopje zeer karakteristiek