3E MAN
ONZE NAMEN
ONZE PUZZEL
Marianne" van
Marivaux
N_JB _F_i_
Wederom zorgden
de gewesten voor
variatie
PRIJZIG PROJECT
Over oude
litteratuur
14 MH15 MMu
I7
CONCOURS VOOR
MUSICI IN PARIJS
Andere mogelijkheden
Geen snorren
BEURZEN VOOR BUITENLANDERS
„Een hand voor ogen
Oude munten in Parijs
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
Militairen mogen de pers
inlichten
DE ONGEDWONGEN POSE
HET IS MOEILIJK redelijk over Mari-
vaux (16881763) te schrijven als men zijn
werk eigenlijk niet kan zetten, temeer om
dat het zijn reputatie de laatste tijd goed
lijkt te gaan en zijn tegenstander dus steeds
verder in een eigen hoekje gedrukt wordt.
Zijn naam is in een tijd toen hij minder
gunstig bekend stond verwerkt in de term.
„marivaudage" hetgeen betekent het
uitspinnen en haarkloven in gesprekken
over het gevoelsleven. Intussen is uitge
maakt dat Marivaux dat zelf helemaal niet
doet. Integendeel: hij is een scherpe waar
nemer en analyst van de sentimenten, die
alleen soms de indruk geeft in de ruimte
te praten doordat hij opzettelijk de allure
aanneemt van een speelse praatgraag. Hoe
verrukkelijk smaken niet zijn formulerin
gen voor de ondervindingen in de eerste
stadia van de liefde! Maar daarom is het
nog niet juist te zeggen, dat er voorname
lijk formulering is met haast geen inhoud!
En dan is hij verder litteratuurhistorisch
van belang om zijn realistische vernieuwin
gen: in zijn werk voor toneel vooral en zijn
realisme in de behandeling van de liefde,
maar in zijn romans ook om de ontlening
aan de werkelijkheid van zijn personages.
In „Marianne" is er bijvoorbeeld de was
vrouw bij wie de hoofdpersoon een tijd
lang woont: zij wordt ons getoond in een
ruzie met een koetsier, in een scène die
precies die van een moderne wasvrouw en
een taxichauffeur zou kunnen zijn. Met
zulke passages heeft Marivaux in Frankrijk
gedaan wat Richardson in Engeland deed,
maar dan veel onderhoudender (want dat
Riehardsons romans vervelend zijn ontken
nen weinigen).
Voor al die verdiensten kan men hem
toch zijn toon van speelse wijsheid niet
vergeven, als men daar eenmaal niet van
houdt. Het enige wat men kan doen is ten
minste niet vervallen in de fout, die spel
brekers van dezelfde opvatting veel ge
maakt hebben, om zijn verdiensten dan ook
te miskennen. „Marianne" kan daar op den
duur toe verleiden, omdat het verhaal zich
daar na een pagina of driehonderd in de
speelsheid verliest: de geschiedenis van
Marianne zelf wordt onderbroken door de
levensgeschiedenis die een non aan haar
vertelt in drie lange hoofdstukken en daar
na niet hervat, tenminste niet door Mari
vaux.
Een Madame Ricoboni heeft er later een
slot bij geschreven, zoals wel meer gebeur
de in de zeventiende en achttiende eeuw,
toen de persoonlijkheid van een schrijver
nog niet van zoveel meer betekenis werd
geacht dan de geschiedenis die hij vertelde
dat men met een onvoltooid werk genoe
gen nam. Marivaux heeft er tien jaar, tus
sen 1731 en 1741, bij tussenpozen de ver
schillende hoofdstukken van gemaakt. De
ongedwongenheid van zijn werkwijze heeft
hij ondergebracht in het karakter van Ma
rianne, die zelf geacht wordt haar leven
te vertellen en die er zich herhaaldelijk met
niet weinig voldoening voor verontschul
digt, tegenover de vriendin aan wie zij
schrijft.
DE OUDERS van Marianne zijn, toen zij
nog maar een paar jaar oud was, omge
komen bij een roofoverval op een dili
gence, waar zij zelf de enige overlevende
van was. Naderhand werden de lijken van
twee echtparen gevonden, het ene kennelijk
van zeer goede stand, het andere waar
schijnlijk van knechten. Marianne is dus
niet eens zeker van haar stand, al zijn
anderen en zijzelf geneigd aan te nemen, op
grond van haar gratie en haar intelligentie,
dat zij wel van goeden huize zal zijn. Haar
ongeluk is dan nog dat zij natuurlijk geen
familievermogen achter zich heeft (het was
onder achttiende-eeuwse omstandigheden
iets makkelijker denkbaar dan nu, hoewel
nog niet volmaakt plausibel, dat het on
mogelijk zou zijn uit te maken waar het
gezin vandaan kwam en voorzover het niet
plausibel is, ziet men eraan dat het acht
tiende-eeuwse publiek niet moeilijk was in
de beoordeling van romaneske gegevers).
Zij wordt grootgebracht door een pastoor
en zijn zuster, alleraardigste mensen, maar
die beide sterven voordat zij volwassen is
en haar niet meer dan een klein beursje
met wat geld nalaten. Door de zorg van
een rijke man met een reputatie voor wel
dadigheid wordt zij bij een wasvrouw on
dergebracht, maar daar wordt haar positie
spoedig onhoudbaar. De devote oude heer
wil stiekem zijn maitresse van haar maken
en is, als zij weigert, niet langer bereid haar
kostgeld aan de wasvrouw te betalen. Juist
voordat die situatie zich toespitst, heeft zij
in de kerk het neefje van haar weldoener
ontmoet en daarbij is dadelijk van beide
zijde de liefde ontvlamd.
Na enige complicaties, die alleen voor de
ontwikkeling van het ver-haal belang heb
ben, wordt de roman een mooi document
van de achttiende-eeuwse standsverhou
dingen. Marianne, die toevallig ook de
moeder van het neefje heeft leren kennen,
bekent snikkend dat zij en de jongeman
(Valville is zijn naam) van elkaar houden
en dat zij wel begrijpt dat er nooit iets van
zal kunnen komen, omdat zij niet alleen
geen geld heeft, maar zelfs geen naam be
halve haar voornaam. Hoewel de familie
van Valville schatrijk is, zou dat inderdaad
een onoverkomelijk bezwaar zijn, als de
moeder niet een zeer edele natuur was en
niet gesteund werd door een even edele
vriendin. Als zij eenmaal weet hoe groot
de liefde van Marianne en Valville is, be
sluit zij tegen alle opvattingen van haar
kringen het huwelijk toch toe te staan (een
vader treedt hier niet bij op). Voorlopig
wordt Marianne in een klooster onderge
bracht, dat zij na een passende voorberei
ding voorzien van valse antecedenten zal
verlaten om met Valville te trouwen.
Helaas, de ooms en tantes van de jonge
edelman komen op de hoogte: zij laten
haar ontvoeren naar een ander klooster en
stellen haar voor de keus tussen een leven
als non en een huwelijk met een oppassen
de burgerjongen. Wij krijgen de bui-ger-
jongen te zien, in een gesprek met Marian
ne alleen en in het kabinet van een van de
ooms, die minister is. Hij is, met zijn on
derdanigheid tegenover zijn meerderen en
zijn stijve praatjes over braaf werken en
spaarzaamheid tegenover Marianne, onuit
staanbaar. Hoe zou zij met zo'n hai'k kun
nen leven? Gelukkig vindt Valville haar
dan terug en wordt zij onttrokken aan de
macht van de ooms en tantes. De geschie-
99
denis had nog goed kunnen aflopen, als
Valville niet verliefd geworden was op een
ander meisje, dat ook in het klooster haar
laatste opvoeding ontvangt. Daar zijn geen
maatregelen tegen mogelijk en de gedachte
aan het huwelijk moet opgegeven worden.
Mai'ianne is ontroostbaar, maar als zij in
een gesprek met een van de nonnen al
haar ellende op rekening van haar ouder
loosheid zet, gaat die haar eigen leven ver-
Horizontaal: 1. vet der melk, 4. akelig,
7. bijwooi-d, 9. kruisnet, 11. kropgezwel,
12. optelling, 14. bijwoord, 15. uitroep, 16.
voorzetsel, 17. boom, 19. duw, 20. geweer
met korte loop, 24. berm van een weg, 26.
getimmerde bewaarplaats,, 27. teken.
Verticaal: 1. reeks, 2. sterk riekende actieve
zuurstof, 3. vlinderachtig insectje, 4. spitse
bek van een vogel, 5. oorlogsgod, 6. muziek
noot, 8. novelle, 9. rivier in Z. Rusland,
10. een nummer trekken, 11. grasland, 13.
voorzetsel, 18. klap, 19 kant, 21. knaagdier,
22. cilindervormige blikken trommel, 23.
pers. voornaamwoord, 25. voorzetsel.
■I I i
ÏE=
5
Ei
S21
TT"
«6
27
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en
f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de
oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93
en Soendaplein, in IJmuiden, Lange Nieuw-
straat 427.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding „Puzzel".
Oplossing van de vorige puzzel: Mid-
woud, Wijdenes, Spanbroek, Nieuwe-Diep,
Oude-Schild, Opmeer, Landsmeer, Uit
geest, Grootebroek, Laren. DE BEEMSTER.
Prijswinnaars: mevrouw de Vries, Juno-
plantsoen 66, Haarlem f 7,50; M. Brand-
Dedel, Zuiderbuitenspaarne 104 zw, Haar
lem f 5; A. Looijen, Bornstraat 41, Velsen-
Noord, f 2,50.
De oplossers, die opmerkten dat De
Beemster in eigenlijke zin geen polder doch
een droogmakerij is, hebben in feite gelijk.
Doch deze twee termen worden vaak
ten onrechte willekeurig verwisseld.
tellen om te laten zien, dat het ook voor
een kind dat haar ouders wel kent niet
makkelijk is. Na die hoofdstukken had
Marivaux geen zin meer om tot de ge
schiedenis van Marianne terug te keren en
daarmee eindigt dus zijn boek.
ALS ROMAN van rangen en standen is
er op „Marianne" niets aan te mei-ken. Ma
rivaux werkt de opvattingen van zijn per
sonages op dat stuk als vanzelfsprekend in
zijn verhaal, zonder zich uit te sloven om
er eigen ideeën over op te stellen. Het voor
naamste verschil tussen de moderne stands
vooroordelen en die van de personages in
het boek is, dat zij tegenwoordig minder
onomwonden erkend worden en overigens
ook niet zo algemeen voor geldig aangezien.
De angst van Marianne, wanneer zij Val
ville voor het eerst ontmoet heeft, dat hij
te weten zal komen dat zij bij een was-
vrouw woont, is daar niet minder begrij
pelijk door. Noch is haar afkeer van de
buigende burgerjongen in de grond van de
zaak verouderd. Men wordt af en toe ge
prikkeld als zij zelf haar vermoedelijk
goede afstamming als een argument voor
haar pretenties gebruikt, maar zolang daar
voor haar geen discussie over mogelijk is,
blijft dat toch een goed romanmotief, dat
juist een attractie van het boek is.
Voor Marivaux zelf waren intussen de
onderzoekingen in de sentimentele en mo
rele eigenschappen van zijn figuren van
meer belang. Zijn vrije opvatting van de
romanvoi-m uit zich vooral in de overden
kingen terzijde, waarmee Marianne haar
verhaal telkens onderbreekt, die vaak niet
alleen over de personen zelf gaan maar
over het menselijk karakter in het alge
meen,. naar aanleiding van de personen.
Hoe vaker Marivaux dat doet, hoe nadruk
kelijker Marianne met haar typische ver
teltrant koketteert, in de toon van wat-
gedraag-ik-mij-slecht-zo-is-nu-mijn - char-
mante-natuur. Wie van het boek houdt, zal
zeggen dat deze gi'ief alleen van een zure
gezindheid getuigt en misschien zelfs dat
het inderdaad charmant is, als iemand zich
excuseert voor wat hij eigenlijk als zijn
eer en zijn originaliteit beschouwt. Voor
wie er niet van houdt, blijft het toch een
moeilijk verdraaglijke vorm van guitig
heid.
Tegel ij kei-tijd zal de gegriefde lezer
moeten toegeven, dat zijn ergernis beter te
bedwingen zou zijn, als hij door Marivaux'
beschouwingen meer verrast werd en dat
zijn gemis aan verrastheid voor een deel
verklaard moet woi-den met het antwoord
dat T. S. Eliot gegeven heeft aan hen die
zeggèn, dat de klassieken het altijd over
dingen hebben die wij al weten: „Precies
en zij zijn dat -wat wij weten". Wij
weten al dat mensen, die.werkelijk intelli
gent zijn en werkelijk geciviliseerd, geen
ophef maken, maar gewoon doen. Dat
mooie vrouwen zich minder moeite geven
om te behagen dan minder mooie en dat
een goede vrouw, al is zij aantrekkelijk,
zoals de moeder van Valville, meer vrien
den aantrekt dan minnaars. Wij zijn met
zulke waai-heden zelfs zo vertrouwd, dat
het niet meer de moeite waard is ze te be
vestigen en ternauwernood om ze tegen te
spreken. Meer nog, wij weten al dat een
schrijver kan doen alsof hij alles wat er in
zijn boek staat zomaar voor zijn plezier
heeft opgeschreven, zonder zich te forceren
en dat hij dat procédé nog fleuriger- kan
maken door zichzelf met de mond van een
vrouw te laten spreken.
Daar wordt Marivaux niet minder klas
siek van, want hij is er niet aansprakelijk
voor dat zijn gedachten en zijn stijl ons
doen denken aan een modern „toontje".
Niettemin is hij daardoor moeilijk ver
draaglijk, behalve natuurlijk voor degenen
die op het toontje juist gesteld zijn, of er
argeloos doorheen zien, regelrecht naar het
hart en de intelligentie van de auteur. Het
ontbreekt niet aan lezers die daartoe in
staat zijn, zoals men ook liefhebbers te
over ontmoet van zijn toneel. Hun waar
dering van zijn werk. zal eigenlijk wel de
ware zijn.
S.M.
Van 17 juni tot 1 juli 1957 zal in Parijs
in het Maison Gaveau het Concours Inter
national Marguerite Long Jacques Thi-
baud plaats hebben. Aan dit concours kun
nen deelnemen pianisten en violisten van
iedere nationaliteit, geboren tussen 1
januari 1925 en 1 januari 1942. Inschrij
vingen moeten geschieden vóór 1 mei 1957.
Inlichtingen hierover zijn verkrijgbaar bij
het Sécrétariat du Concours International
Marguerite LongJacques Thibaud, 46,
rue Molitor, Paris (16e), France.
I
AL HAD HIJ daar niet het minste
besef van, toen Claes Symsz op 3 maart
1687 van de Enkhuizer burgemeester
Dirck Admirael een „Vogelekooy, ge-
leghen in de Banne Gxootebroeck"
kocht, toch hielp hij daarmee tevens
zijn nageslacht aan een familienaam.
Want naar deze eendenkooi noemden
zijn buren hem Kooyman en die bena
ming ging op zijn zoon Pieter Claesz en
ddens kinderen over. Daar kwam geen
verandering in toen het kooikersbedrijf
anno 1703 aan anderen werd overgedra
gen.
IN ANDERE gevallen leidde de een
denkooi tot de geslachtsnaam Van der
Kooi, waarbij het noorden ook in deze
categorie voor wat afwisseling zorgde
door het vormen van de naam Kooistra.
Daar zijn dus de Friezen weer! Claes
Thonisz, die te Hallum aan de dijk
langs de voormalige Middelzee gewoond
had, legde in 1670 deze herkomst na
zijn verhuizing naar Leeuwarden in de
naam Dijkstra vast. Het is dus duide
lijk wat dit -stra te betekenen heeft: de
namen Veenstra en Feenstra komen met
Van der Veen overeen. Aangezien men
in het noorden een sluis een zijl
(spreek uit: ziel) noemt, zijn Zülstra en
Zielstra dus precies dezelfde namen als
Versluys en (in Zeeuwsch-Vlaande-
ren) Van 't Sas.
Zo komen de noorderlingen aan na
men in de trant van Poelstra, Boomstra,
Hoekstra, Hornstra (hoxn hoek),
Woudstra, Landstra, Damstra, Toorn-
stra, Veldstra, Tuinstra, Kampstra,
Meerstra, Bartstra (bart vlonder),
Hofstra, Hiemstra (hiem, heem erf)
en Tjerkstra (tsjerke kerk).
DE NAAM Terpstra is afgeleid van
een der bekende woonheuvels, die nog
altijd in „it heitelan" te vinden zijn.
Ook in Groningen komen ze voor. Ze
heten daar wierden en deden de fami
lienamen Wierstra en Noordewier ont
staan. Eveneens uit Groningen stamt
een ander naamtype, dat ook al de her
komst aangeeft: Woltjer, Veentjer en
Duintjer, welke laatste naam op Vlie
land en Terschelling als Duinker voor
komt.
Herkomstnaimen als Meulemans, Heu
velmans en Bosnians zijn veelal uit
Brabant afkomstig. De Limburgers le
verden een bijdrage met Aangenent,
Angenent (Aan den End), Ingenhof (In
den Hof), Ingenhous (In den Huis) en
andere namen die evenals Savelcoul
(Zandkuil) een gewestelijke spelling
vertonen. Zo wordt ook duidelijk hoe
de wonderlijke naam Aangeenbrug
ontstond. Deze luidde oorspronkelijk
Aangenbrug, de eerste drager woonde
dus juist wèl aan een brug.
NAMEN DIENEN om ons uit elkaar
te houden. Aangezien onze vaderen dit
niet steeds beseften, voldoen niet alle
geslachtsnamen aan die voorwaarde.
Vooral in de Scandinavische landen
schept dit problemen. We werden daar
jongstleden zondag weer eens aan her
innerd toen ons nationale elftal de
strijd aanbond tegen een Deens elftal
van tien patroniemdragers, waaronder
liefst drie Hansens. Gelukkig kennen
wij meer variatie. Zo ging bij ons de
molenaar niet slechts Mulder heten,
doch ook Van der Molen, Van der Meu-
len of Vermeulen. Bovendien kent het
Saksische gedeelte van ons land de
vorm Ter Meulen.
In dit oosten ontstonden ook de ge
slachtsnamen Ter Haar (een hoogte),
Ter Kuyle, Ter Veer, Tervoort (voor-
de), Tersteegh (een steeg was oorspron-
kelijk een stijgend voetpad), Ter Wal,
Ten Hove (ook Tenhaeff) en Ten Brink
(een erf, ook de dorpskom). De namen
Ten Kate en Ten Cate herinneren er
aan dat een kleine boerderij in deze
contreien een kate werd genoemd. El-
ders kent men dit woord in de ongun- j
stiger verschijning kot en keet. Olden-
kott was een oude kate en Losecaat kan
men vergelijken met het eveneens in
deze streken staande „lös hoes". Ten
slotte Kater: had de eerste drager van
deze familienaam soms een vervaar
lijke snor? Welnee, hij was de bewoner
van een kate.
7. G. cle Boer van der Ley
DOSTOJEVSKI laat Iwan in „De ge
broeders Karamozov" een gedicht in proza
schrijven: De Groot-Inquisiteur, een ver
haal over een oude Spaanse kardinaal in
de zestiende eeuw, die het moet beleven
dat Jezus Christus tijdens de ketterjacht
op aarde weerkomt, mensen te hoop doet
lopen, zieken geneest en doden opwekt. Hij
laat Hern in een volksoploop gevangen
nemen en voert 's nachts in de cel een won
derlijke theologische alleenspraak in het
bijzijn van de zwijgende gevangene, waar
van de conclusie is: „Morgen laat ik je ver
branden". Jezus drukt hem als antwoord
een kus op de mond, waarop de oude Hem
in de nacht loslaat met de woorden: „Ga
heen en kom nooit weer, nooit meer, nooit,
nooit." De kus blijft branden, maar hij is
ex-van overtuigd dat, nu Jezus eenmaal de
Paus en de Kerk tot zijn plaatsvex-vangers
heeft aangesteld, hij zich niet meer met de
gang van zaken op aarde moet bemoeien.
Dit klassieke verhaal wordt in een
modex-ne zetting verteld door Tony van
Eyck, een Duitse toneelspeelster, die haar
debuut als romancière maakt met „De man
genaamd M'ller" door Maurits Mok
vertaald en door J. M. Meulenhoff te Am
sterdam uitgegeven. In dit boek worden de
excessen in de clerus en in de moderne
maatschappij geoordeeld. Jezus Miller ver
schijnt het eerst in de New Yorkse neger-
wijk Harlem en later in de Sovjet-Unie,
waar hij zich ontfermt over het echte pro
letariaat. De maatschappelijke verschoppe
lingen drommen samen in de New Yorkse
achterbuurt en zelfs de president van de
Verenigde Staten verwaardigt zich er een
kijkje te nemen. Hij weet niet beters te
doen dan Miller een visum voor de Sovjet-
Unie te laten verstrekken, waar Jezus het
slachtoffer wordt van een intrige tussen
kerk en staat.
Is de Groot-Inquisiteur een fragment,
dit is een ongemeen boeiende vertelling,
waarin de lezer wordt geconfronteerd met
de diepste levensvragen. Over de theologi
sche aspecten van dit boek mogen theolo
gen de staf breken. Er zijn mensen die
buiten de meer of minder officiële uitleg
gingen van de Bijbel in hun eigen kring
geen litteratuur met een afwijkende theo
logische inslag verdragen. Wij kunnen ons
voorstellen dat de schildex-ing van het
dodenrijk in dit boek velen ongewoon zal
voorkomen maar het zou een misvatting
zijn het op deze of andere gronden af
te keuren. Men behoeft niet te geloven in
de mogelijkheid van een bekering na de
dood en nog wel van een pastoor om
de oer-christelijke boodschap van dit boek
te kunnen aanvaarden.
Het eerste gedeelte van het boek is aan
het optreden van Miller uit Texas in de
New Yorkse negerwijk, het tweede aan zijn
verblijf in de Sovjet-Unie gewijd. Het eer
ste deel is schrijnend van ellende, het
tweede gruwelijk van venijn. De metropo
liet van Moskou, Nikolajev, bezondigt zich
aan afpersing en zweert samen met de
leidex-s der communistische partij om Miller
uit de weg te ruimen. De gehuui'de moor
denaar komt echter in de ban van Jezus
en de partijleiding volvoert de daad dan
maar zelf.
De gesprekken van de metropoliet met
twee bekeerlingen uit zijn naaste omgeving,
de monnik Cyril en zijn neef Dimitrij, die
een kadei-school van de partij bezoekt, zijn
de hoogtepunten van dit boek, waai'in over
niemand een veroordeling wordt uitge
sproken, totdat hij zichzelf veroordeelt.
Zelfs Miller spi'eekt geen oordeel uit over
de kapitalistische of de communistische
samenleving. Hij spx-eekt, evenals zijn his
torische voorganger, alleen over de liefde.
Als Dimitrij deze boodschap aan zijn oom
overbrengt, komt de metropoliet tot de be
kentenis dat hij niet in zijn kerk en niet in
Jezus gelooft, maar alleen in zichzelf. Hij
vindt de kei-k een instelling die noodzake
lijk is voor de massa, de niet sterk genoeg
is om op zichzelf te kunnen staan. Hij
vraagt zich af of de historische Jezus niet
een figuur was zoals hijzelf, die zich op
offerde om de mensheid het geloof in God
De Alexander von Humboldt Stichting in
Bonn stelt zich ten doel beurzen te ver
lenen aan jonge buitenlandse geleerden
teneinde hen in staat te stellen weten
schappelijk werk te verrichten aan een
universiteit in de Bondsrepubliek Duits
land en in West-Berlijn.
Voor het academisch jaar 19571958
wox-den wederom enkele beurzen ter be
schikking gesteld. Een beurs wordt toege
kend voor tien maanden terwijl eenmaal
verlening tot dezelfde termijn mogelijk is.
Het bedrag is driehonderdvijftig Duitse
marken per maand. Eventuele collegegel
den worden door de stichting betaald. De
reiskosten van de grens tot de universi
teitsstad en terug worden eveneens ver
goed. Kandidaten moeten hun opleiding
aan een universiteit of hogeschool voltooid
hebben en in de regel niet ouder dan dertig
jaar zijn. Aanvragen om voor een derge
lijke beurs in aanmerking te komen moeten
vóór 1 december J956 gericht worden tot
de Ambassade der Bondsrepubliek, Nieuwe
Parklaan 17, 's-Gravenhage
te schenken. In feite is zijn houding de
zelfde als die van de partijleiding, welke
tot de erkenning komt dat er in de mensen
een holle ruimte is overgebleven, die
zij tot nu toe niet heeft kunnen vullen.
De partij besluit daarom een studiecom
missie voor religieuze kwesties in te stel
len, die moet nagaan hoe aan de onbevre
digde behoeften van de massa voldaan kan
worden. Als Jezus Miller vermoord is,
maakt de metvopolist een bedevaart naar
zijn laatste vei"blijfplaats en volgt daar het
voorbeeld van de historische Judas. De
vertegenwoordiger van de partij, de Russi
sche geleerde, die de lijkschouwing verricht
een afvallige orthodoxe Jood, die
atheïst is geworden komt op grond van
zijn bevindingen tot bekering.
Deze roman is evangelie voor onze tijd,
geschreven uit een rooms-katholieke ge
loofsovertuiging, maar niet als een apolo
gie voor het rooms-katholieke geloof. Er
gaat een sterke evangelische werking van
uit, omdat het zo menselijk en vol begrip
is beschi-even. AB
n
DE NU 31-jarige Christine Meyling won
in 1953 de eerste prijs in de VARA-poëzie-
pi'ijsvraag met vijf zeer eigen sonnetten.
De tweede prijs verwierf Ellen Warmond
en het is vooral haar poëzie, die voor die
uit „Een hand voor ogen" het debuut
van Christine Meyling model is ge
weest. De sensualiteit, die de verzen van
de laatste bepaalt, wordt banaal, nu er mee
gekoketteerd wordt, pienter weliswaar,
hier en daar zelfs knap en psychologisch
haarscherp, maar de poëzie blijft er dood
in. Men ervaart in bijna elk vers dat een
eerlijke aandrang weggegleden is onder de
oneigen methodiek, het epigonisme, dat met
gemak bedreven wordt. De eerste beelden,
die een helder verstand weet te associëren
met de broddellap van sensuele kitsch, wa
ren Christine Meyling voldoende. Haar
beelden zijn aanwijsbaar gevonden en uit
geput. Ze moet index-daad een hand voor
ogen hebben gehad om zich zo te verkijken.
De epigoon dient het gemak. Maar Chris
tine Meyling is aan haar talent verplicht
om zelfs al houdt ze van gemak niet
zo openlijk epigoon te zijn. Enkele van haar
verzen Moeder, Avond, Heure des Da
mes, Geen Zomer en Studie in Daglicht
zijn mooi en hebben een innerlijke vorm
vastheid. Die gedichten zitten dan ook vol
met schijnharde, quasi-experimentele beel
den. „Een hand voor ogen" is verschenen
bij Bert Bakker/Daamen n.v. te Den Haag.
A. N.
(Van onze correspondent in
West-Duitsland)
De plannen om reusachtige automobiel-
garages te bouwen, die ettelijke honderden
wagens onderdak kunnen bieden, blijken
in verband met het zich in de meeste sle
den vooxdoende gebx-ek aan parkeer- en
stallingsmogelijkheden, meer en meer om
zich heen te grijpen. In de ongeveer taon-
tigduizend inwoners tellende, indertijd door
de oude Romeinen aan de samenvloeiing
van de Moezel en de Rijn gestichte stad Ko
blenz die daaraan haar naam „Confluen-
tes" ontleent wil men nu een garage
toren bouwen, die zestig meter hoog moet
worden. Als een bijzondere attractie wil
men helemaal boven in deze toren een
café (met terrassen) inrichten, dat lang
zaam als een carrousel in het rond zal
draaien. De keuken, de voorraadkamer en
andere voor het interne zakelijke bedrijf
noodzakelijke vertrekken zullen vlak om
de as worden aangebracht. Het eromheen
liggende café en de terrassen zullen voort
durend in beweging zijn en van daar zal
men kunnen genieten van een steeds wis
selend panorama: het dal van de Moezel, de
brede Rijn en de omliggende bergland
schappen en de stad Koblenz met de vele
oude huizen en de nauwe levendige straten
en kerken. Zonder twijfel zal dit een sterke
aantrekkingskracht op buitenlanders en
andere toeristen hebben en vreemdelingen
verkeer stimuleren.
Beneden in de toren, die van beton dt
opgetrokken, zullen een restaurant en een
cineac worden ondergebracht en deze twee
zullen, tezamen met het draaimolenachtige
koffiehuis, een deel van de nogal hoge
bouwkosten moeten goed maken. De uit
voering van het object zal natuurlijk mil
joenen verslinden, en menigeen vraagt zich
met enige verbazing af waar dat geld van
daan moet komen. De gemeente Koblenz
staat op het ogenblik nog voor te veel an
dere uitgaven om zo'n „luchtsprong" te
kunnen maken, maar in particuliere krin
gen bestaat grote belangstelling voor de uit
voering van het plan.
In het Parijse muntmuseum hebben Paul
Ramadier, de Franse minister van Econo
mie en Financiën en zijn collega René
Billières van Onderwijs, twee tentoonstel
lingen van penningen geopend. Een exposi
tie omvat een collectie penningen uit onze
Tachtigjarige Oorlog (waaronder specimi
na van het werk der oudste Nederlandse
stempelsnijders) en de andere betreft de
numismatiek van het Franse protestan
tisme.
Het zal de lezer al sinds 1939
opgevallen zijn, dat in de tus
sentijd over Nederlandse mili
taire aangelegenheden heel
weinig in de pers verschenen
is. Hij heeft dan daar nu de
verklaring van kunnen lezen.
Voorwaar zal de intrekking
van die lastige beschikking een
grote opluchting teweegge
bracht hebben, zowel bij de
pers als bij de militairen. Die
beschikking was namelijk bi
zonder streng. Dat valt te be
grijpen, aangezien men in 1939
met een zesjarige oorlog
voor de deur niet voorzich
tig genoeg kon zijn.
We hebben al die jaren na
tuurlijk wel geprobeerd de be
schikking te ontduiken in
het nette, hoor! Geen steek
penningen en dergelijke, neen.
Wel slimme vraagjes stellen en
zo, langs de neus weg, dat mag
en zodoende zijn we erin
geslaagd toch heel wat te weten
te komen. Maar nu is het toch
heel wat prettiger werken.
Na de oorlog waren er aller
lei gezellige, aardige nieuwtjes
en die vielen allemaal onder
het verbod. Desalniettemin
zijn we erin geslaagd toch
jaarlijks de cijfers van de be
groting van het ministerie van
Oorlog te weten te komen.
Onze zegsman? Niet over pra
ten, die arme man zou er al
leen maar last mee krijgen.
Verder zijn we er achter ge
komen, hoeveel divisies wij uit
hoofde van onze NAVO-ver-
plichtingen moesten leveren,
en hoeveel het geleide projec
tiel van minister Staf kostte,
en dat in een kazerne in Haar
lem vlees-met-een-reukje werd
bonden dat nooit
uitspanning even
óór alles de
Al het
omt late
j elkaa^hiet ge-
verzet,
zijn tijd had ge
le onderstrepen
ettige avond met
had. Er was ook
it zijn naam niet
ilijkLenótre
akelijke plannen
•rciële relaties de
«at, kunnen ver
te zaken niet in-
xxr ons zijn*. al
ons voor de
onze zaken
ict^vrolijker aard was „De brief aan zus- [tig weer.
van Len Verschoor, eveneens in
nappe vertolking. schik-
De minister van Oorlog heeft de mini
steriele beschikking van 1939 over „ver
strekken van mededelingen aan de pers"
ingetrokken. In een toelichting wordt ge
zegd „Uiteraard blijven ten aanzien van
dergelijke mededelingen van kracht de be
staande voorschriften inzake geheimhou
ding. terwijl het overigens in strijd moet
worden geacht met de waardigheid van de
militaire stand indien een militair door het
verstrekken van onjuiste mededelingen
aan buitenstaanders schade berokkent aan
de goede naam van krijgsmachtdelen of
andere militairen"
hied en is
rie Bui-
was het een
ook zware
nd. De Duit
voor de Ge-
;exiomen
rd. Zelfs als
•n. dacht hij,
soms op het
■bleven zijn?
ig jaar oude
respectvolle
/as.
ft! Hij heeft
achtiÉ Frans
geserveerd. Maar dat laatste is
verkeerd gelopen, want de jon
geman, die het heeft uitge
bracht, is gestraft.
De militairen waren door die
beschikking wel erg geïmpo
neerd, uiteraard. Wanneer men
een soldaat vroeg naar de Har-
menjansweg, moest hij in zijn
zakboekje de bepalingen van
de Beschikking nalezen en het
antwoord was dan meestal:
„Dat mag ik niet zeggen". En
als men dan verwonderd
vroeg: „Mogen jullie niéts
meer zeggen?" zei hij prompt:
„Dat mag ik ook niet zeggen".
Overigens, er is mij een ge
val overkomen in de familie
kring, waarbij een neef-sol
daat de argeloze vraag gesteld
werd hoe het kazerne-leven
beviel. Hij zei: „We mogen niet
mopperen."
Dat staat nu weer niet in de
beschikking. Ik heb er haar
speciaal op nagelezen, maar ik
kan met de hand op het hart
verklaren dat er geen woord
instaat over een mopperver
bod. Wellicht heeft neef-sol
daat de beschikking niet goed
gelezen en voor het gemak
aangenomen, dat hij niéts
mocht.
Nu de Beschikking opge
heven is, ziet men de soldaten
en meerderen met opgewekte,
mededeelzame gezichten door
de straten marcheren en, in
hun vrije tijd, flaneren.
Ze vertellen alles wat de
journalisten weten willen.
Daardoor is thans een menigte
van militaire geheimen open
baar geworden, bijvooi-beeld
dit.
Bij het ochtendappèl contro
leert de dienstdoende officier
iedere manschap op de vraag,
of hij zich al dan niet gewas
sen heeft. Hij doet dat door het
oplichten der muts van de be
treffende manschap, waardoor
hij kan constateren dat de
haren nat althans vochtig zijn.
Thans is bekend geworden,
dat de meeste manschappen
daarom des ochtends volstaan
met het optillen der muts in
het washok, teneinde de voor-
opgelegen haren te bevochti
gen. Als het niet helemaal
waar is, dan komt dat op het
conto van onze zegsman, zélf
een mutsoptiller van het zui
verste water. En dan dit:
Het is voorgekomen dat een
soldaat ter observatie naar een
psychiatrische inrichting werd
gezonden, naar aanleiding van
vreemdsoortige, onbegrijpelijke
uitlatingen.
De verwarde, uitzinnige
woorden, die de emmer deden
overlopen, waren door hem
geuit tegenover de sergeant
van de week. Hij zei: „Ser
geant, zebben mijn borstkleed
jestolen."
De psychiatèr ontdekte ech
ter, dat deze jongeman volko
men ten onrechte van zwakke
zinnen was verdacht. Hij was
namelijk een Zuid-Limburger
en daar praten ze nu eenmaal
zo. Een borstkleed is in Lim
burg gewoon een borstrok en
dat er in dienst wel eens wat
wegraakt bij de was, is *och
ook begrijpelijk?
Aan de opheffing der Be
schikking is het ook te dan
ken, dat thans iedereen weet
wat de soldaat op zijn brood
heeft. Vroeger antwoordde
iedere militair, als men hem
dat vroeg: „Recht".
Deze en dergelijke aardige
bizonderheden hoort de pers
nu voortaan weer uit volle mi
litaire borst en dat is alleen
maar een voordeel. Op deze
wijze leert het volk zijn leger
kennen en het kan daarom
slechts een heilzame gedachte
van de minister worden ge
noemd, dat hij de Beschikking
van 1939 eindelijk verouderd
heeft gevonden.
Maar het is wel goed dat
hij nog uitzonderende bepa
lingen heeft gemaakt. De mi
nister zegt namelijk, dat „het
in strijd moet worden geacht
met de waardigheid van de mi
litaire stand indien een mili
tair door het verstrekken van
onjuiste mededelingen aan bui
tenstaanders schade berok
kent". Daar achter komt nog
wat, maar dat zal wel tot de
gewone, onbegrijpelijke mili-
taire formulering behoren.
Het is index-daad niet netjes,
wanneer een militair door on
juiste mededelingen buiten
staanders schade berokkent.
Hij dient zich dus te beperken
tot die onjuiste mededelingen,
waarvan hij kan aannemen dat
zij géén kwaad kunnen en tot
dusdanige juiste mededelingen,
waarvan hij weet dat zij bui
tenstaanders wèl schade be
rokkenen
Als hij zich nu daaraan maar
stipt houdt, kan hij zijn sluizen
van welsprekendheid openzet
ten en behoeft de pers niet
meer op sluikse wijze een
exemplaar van het blad „Ons
Leger" machtig te worden, om
te weten hoe ons leger er voor
staat.
Wat de tijden veranderen!
Denk nog eens aan die tijd
van 1939! R Agteran