3E MAN ONZE NAMEN ONZE PUZZEL Marianne" van Marivaux N_JB _F_i_ Wederom zorgden de gewesten voor variatie PRIJZIG PROJECT Over oude litteratuur 14 MH15 MMu I7 CONCOURS VOOR MUSICI IN PARIJS Andere mogelijkheden Geen snorren BEURZEN VOOR BUITENLANDERS „Een hand voor ogen Oude munten in Parijs FRIVOOL AANHANGSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS Militairen mogen de pers inlichten DE ONGEDWONGEN POSE HET IS MOEILIJK redelijk over Mari- vaux (16881763) te schrijven als men zijn werk eigenlijk niet kan zetten, temeer om dat het zijn reputatie de laatste tijd goed lijkt te gaan en zijn tegenstander dus steeds verder in een eigen hoekje gedrukt wordt. Zijn naam is in een tijd toen hij minder gunstig bekend stond verwerkt in de term. „marivaudage" hetgeen betekent het uitspinnen en haarkloven in gesprekken over het gevoelsleven. Intussen is uitge maakt dat Marivaux dat zelf helemaal niet doet. Integendeel: hij is een scherpe waar nemer en analyst van de sentimenten, die alleen soms de indruk geeft in de ruimte te praten doordat hij opzettelijk de allure aanneemt van een speelse praatgraag. Hoe verrukkelijk smaken niet zijn formulerin gen voor de ondervindingen in de eerste stadia van de liefde! Maar daarom is het nog niet juist te zeggen, dat er voorname lijk formulering is met haast geen inhoud! En dan is hij verder litteratuurhistorisch van belang om zijn realistische vernieuwin gen: in zijn werk voor toneel vooral en zijn realisme in de behandeling van de liefde, maar in zijn romans ook om de ontlening aan de werkelijkheid van zijn personages. In „Marianne" is er bijvoorbeeld de was vrouw bij wie de hoofdpersoon een tijd lang woont: zij wordt ons getoond in een ruzie met een koetsier, in een scène die precies die van een moderne wasvrouw en een taxichauffeur zou kunnen zijn. Met zulke passages heeft Marivaux in Frankrijk gedaan wat Richardson in Engeland deed, maar dan veel onderhoudender (want dat Riehardsons romans vervelend zijn ontken nen weinigen). Voor al die verdiensten kan men hem toch zijn toon van speelse wijsheid niet vergeven, als men daar eenmaal niet van houdt. Het enige wat men kan doen is ten minste niet vervallen in de fout, die spel brekers van dezelfde opvatting veel ge maakt hebben, om zijn verdiensten dan ook te miskennen. „Marianne" kan daar op den duur toe verleiden, omdat het verhaal zich daar na een pagina of driehonderd in de speelsheid verliest: de geschiedenis van Marianne zelf wordt onderbroken door de levensgeschiedenis die een non aan haar vertelt in drie lange hoofdstukken en daar na niet hervat, tenminste niet door Mari vaux. Een Madame Ricoboni heeft er later een slot bij geschreven, zoals wel meer gebeur de in de zeventiende en achttiende eeuw, toen de persoonlijkheid van een schrijver nog niet van zoveel meer betekenis werd geacht dan de geschiedenis die hij vertelde dat men met een onvoltooid werk genoe gen nam. Marivaux heeft er tien jaar, tus sen 1731 en 1741, bij tussenpozen de ver schillende hoofdstukken van gemaakt. De ongedwongenheid van zijn werkwijze heeft hij ondergebracht in het karakter van Ma rianne, die zelf geacht wordt haar leven te vertellen en die er zich herhaaldelijk met niet weinig voldoening voor verontschul digt, tegenover de vriendin aan wie zij schrijft. DE OUDERS van Marianne zijn, toen zij nog maar een paar jaar oud was, omge komen bij een roofoverval op een dili gence, waar zij zelf de enige overlevende van was. Naderhand werden de lijken van twee echtparen gevonden, het ene kennelijk van zeer goede stand, het andere waar schijnlijk van knechten. Marianne is dus niet eens zeker van haar stand, al zijn anderen en zijzelf geneigd aan te nemen, op grond van haar gratie en haar intelligentie, dat zij wel van goeden huize zal zijn. Haar ongeluk is dan nog dat zij natuurlijk geen familievermogen achter zich heeft (het was onder achttiende-eeuwse omstandigheden iets makkelijker denkbaar dan nu, hoewel nog niet volmaakt plausibel, dat het on mogelijk zou zijn uit te maken waar het gezin vandaan kwam en voorzover het niet plausibel is, ziet men eraan dat het acht tiende-eeuwse publiek niet moeilijk was in de beoordeling van romaneske gegevers). Zij wordt grootgebracht door een pastoor en zijn zuster, alleraardigste mensen, maar die beide sterven voordat zij volwassen is en haar niet meer dan een klein beursje met wat geld nalaten. Door de zorg van een rijke man met een reputatie voor wel dadigheid wordt zij bij een wasvrouw on dergebracht, maar daar wordt haar positie spoedig onhoudbaar. De devote oude heer wil stiekem zijn maitresse van haar maken en is, als zij weigert, niet langer bereid haar kostgeld aan de wasvrouw te betalen. Juist voordat die situatie zich toespitst, heeft zij in de kerk het neefje van haar weldoener ontmoet en daarbij is dadelijk van beide zijde de liefde ontvlamd. Na enige complicaties, die alleen voor de ontwikkeling van het ver-haal belang heb ben, wordt de roman een mooi document van de achttiende-eeuwse standsverhou dingen. Marianne, die toevallig ook de moeder van het neefje heeft leren kennen, bekent snikkend dat zij en de jongeman (Valville is zijn naam) van elkaar houden en dat zij wel begrijpt dat er nooit iets van zal kunnen komen, omdat zij niet alleen geen geld heeft, maar zelfs geen naam be halve haar voornaam. Hoewel de familie van Valville schatrijk is, zou dat inderdaad een onoverkomelijk bezwaar zijn, als de moeder niet een zeer edele natuur was en niet gesteund werd door een even edele vriendin. Als zij eenmaal weet hoe groot de liefde van Marianne en Valville is, be sluit zij tegen alle opvattingen van haar kringen het huwelijk toch toe te staan (een vader treedt hier niet bij op). Voorlopig wordt Marianne in een klooster onderge bracht, dat zij na een passende voorberei ding voorzien van valse antecedenten zal verlaten om met Valville te trouwen. Helaas, de ooms en tantes van de jonge edelman komen op de hoogte: zij laten haar ontvoeren naar een ander klooster en stellen haar voor de keus tussen een leven als non en een huwelijk met een oppassen de burgerjongen. Wij krijgen de bui-ger- jongen te zien, in een gesprek met Marian ne alleen en in het kabinet van een van de ooms, die minister is. Hij is, met zijn on derdanigheid tegenover zijn meerderen en zijn stijve praatjes over braaf werken en spaarzaamheid tegenover Marianne, onuit staanbaar. Hoe zou zij met zo'n hai'k kun nen leven? Gelukkig vindt Valville haar dan terug en wordt zij onttrokken aan de macht van de ooms en tantes. De geschie- 99 denis had nog goed kunnen aflopen, als Valville niet verliefd geworden was op een ander meisje, dat ook in het klooster haar laatste opvoeding ontvangt. Daar zijn geen maatregelen tegen mogelijk en de gedachte aan het huwelijk moet opgegeven worden. Mai'ianne is ontroostbaar, maar als zij in een gesprek met een van de nonnen al haar ellende op rekening van haar ouder loosheid zet, gaat die haar eigen leven ver- Horizontaal: 1. vet der melk, 4. akelig, 7. bijwooi-d, 9. kruisnet, 11. kropgezwel, 12. optelling, 14. bijwoord, 15. uitroep, 16. voorzetsel, 17. boom, 19. duw, 20. geweer met korte loop, 24. berm van een weg, 26. getimmerde bewaarplaats,, 27. teken. Verticaal: 1. reeks, 2. sterk riekende actieve zuurstof, 3. vlinderachtig insectje, 4. spitse bek van een vogel, 5. oorlogsgod, 6. muziek noot, 8. novelle, 9. rivier in Z. Rusland, 10. een nummer trekken, 11. grasland, 13. voorzetsel, 18. klap, 19 kant, 21. knaagdier, 22. cilindervormige blikken trommel, 23. pers. voornaamwoord, 25. voorzetsel. ■I I i ÏE= 5 Ei S21 TT" «6 27 Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein, in IJmuiden, Lange Nieuw- straat 427. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding „Puzzel". Oplossing van de vorige puzzel: Mid- woud, Wijdenes, Spanbroek, Nieuwe-Diep, Oude-Schild, Opmeer, Landsmeer, Uit geest, Grootebroek, Laren. DE BEEMSTER. Prijswinnaars: mevrouw de Vries, Juno- plantsoen 66, Haarlem f 7,50; M. Brand- Dedel, Zuiderbuitenspaarne 104 zw, Haar lem f 5; A. Looijen, Bornstraat 41, Velsen- Noord, f 2,50. De oplossers, die opmerkten dat De Beemster in eigenlijke zin geen polder doch een droogmakerij is, hebben in feite gelijk. Doch deze twee termen worden vaak ten onrechte willekeurig verwisseld. tellen om te laten zien, dat het ook voor een kind dat haar ouders wel kent niet makkelijk is. Na die hoofdstukken had Marivaux geen zin meer om tot de ge schiedenis van Marianne terug te keren en daarmee eindigt dus zijn boek. ALS ROMAN van rangen en standen is er op „Marianne" niets aan te mei-ken. Ma rivaux werkt de opvattingen van zijn per sonages op dat stuk als vanzelfsprekend in zijn verhaal, zonder zich uit te sloven om er eigen ideeën over op te stellen. Het voor naamste verschil tussen de moderne stands vooroordelen en die van de personages in het boek is, dat zij tegenwoordig minder onomwonden erkend worden en overigens ook niet zo algemeen voor geldig aangezien. De angst van Marianne, wanneer zij Val ville voor het eerst ontmoet heeft, dat hij te weten zal komen dat zij bij een was- vrouw woont, is daar niet minder begrij pelijk door. Noch is haar afkeer van de buigende burgerjongen in de grond van de zaak verouderd. Men wordt af en toe ge prikkeld als zij zelf haar vermoedelijk goede afstamming als een argument voor haar pretenties gebruikt, maar zolang daar voor haar geen discussie over mogelijk is, blijft dat toch een goed romanmotief, dat juist een attractie van het boek is. Voor Marivaux zelf waren intussen de onderzoekingen in de sentimentele en mo rele eigenschappen van zijn figuren van meer belang. Zijn vrije opvatting van de romanvoi-m uit zich vooral in de overden kingen terzijde, waarmee Marianne haar verhaal telkens onderbreekt, die vaak niet alleen over de personen zelf gaan maar over het menselijk karakter in het alge meen,. naar aanleiding van de personen. Hoe vaker Marivaux dat doet, hoe nadruk kelijker Marianne met haar typische ver teltrant koketteert, in de toon van wat- gedraag-ik-mij-slecht-zo-is-nu-mijn - char- mante-natuur. Wie van het boek houdt, zal zeggen dat deze gi'ief alleen van een zure gezindheid getuigt en misschien zelfs dat het inderdaad charmant is, als iemand zich excuseert voor wat hij eigenlijk als zijn eer en zijn originaliteit beschouwt. Voor wie er niet van houdt, blijft het toch een moeilijk verdraaglijke vorm van guitig heid. Tegel ij kei-tijd zal de gegriefde lezer moeten toegeven, dat zijn ergernis beter te bedwingen zou zijn, als hij door Marivaux' beschouwingen meer verrast werd en dat zijn gemis aan verrastheid voor een deel verklaard moet woi-den met het antwoord dat T. S. Eliot gegeven heeft aan hen die zeggèn, dat de klassieken het altijd over dingen hebben die wij al weten: „Precies en zij zijn dat -wat wij weten". Wij weten al dat mensen, die.werkelijk intelli gent zijn en werkelijk geciviliseerd, geen ophef maken, maar gewoon doen. Dat mooie vrouwen zich minder moeite geven om te behagen dan minder mooie en dat een goede vrouw, al is zij aantrekkelijk, zoals de moeder van Valville, meer vrien den aantrekt dan minnaars. Wij zijn met zulke waai-heden zelfs zo vertrouwd, dat het niet meer de moeite waard is ze te be vestigen en ternauwernood om ze tegen te spreken. Meer nog, wij weten al dat een schrijver kan doen alsof hij alles wat er in zijn boek staat zomaar voor zijn plezier heeft opgeschreven, zonder zich te forceren en dat hij dat procédé nog fleuriger- kan maken door zichzelf met de mond van een vrouw te laten spreken. Daar wordt Marivaux niet minder klas siek van, want hij is er niet aansprakelijk voor dat zijn gedachten en zijn stijl ons doen denken aan een modern „toontje". Niettemin is hij daardoor moeilijk ver draaglijk, behalve natuurlijk voor degenen die op het toontje juist gesteld zijn, of er argeloos doorheen zien, regelrecht naar het hart en de intelligentie van de auteur. Het ontbreekt niet aan lezers die daartoe in staat zijn, zoals men ook liefhebbers te over ontmoet van zijn toneel. Hun waar dering van zijn werk. zal eigenlijk wel de ware zijn. S.M. Van 17 juni tot 1 juli 1957 zal in Parijs in het Maison Gaveau het Concours Inter national Marguerite Long Jacques Thi- baud plaats hebben. Aan dit concours kun nen deelnemen pianisten en violisten van iedere nationaliteit, geboren tussen 1 januari 1925 en 1 januari 1942. Inschrij vingen moeten geschieden vóór 1 mei 1957. Inlichtingen hierover zijn verkrijgbaar bij het Sécrétariat du Concours International Marguerite LongJacques Thibaud, 46, rue Molitor, Paris (16e), France. I AL HAD HIJ daar niet het minste besef van, toen Claes Symsz op 3 maart 1687 van de Enkhuizer burgemeester Dirck Admirael een „Vogelekooy, ge- leghen in de Banne Gxootebroeck" kocht, toch hielp hij daarmee tevens zijn nageslacht aan een familienaam. Want naar deze eendenkooi noemden zijn buren hem Kooyman en die bena ming ging op zijn zoon Pieter Claesz en ddens kinderen over. Daar kwam geen verandering in toen het kooikersbedrijf anno 1703 aan anderen werd overgedra gen. IN ANDERE gevallen leidde de een denkooi tot de geslachtsnaam Van der Kooi, waarbij het noorden ook in deze categorie voor wat afwisseling zorgde door het vormen van de naam Kooistra. Daar zijn dus de Friezen weer! Claes Thonisz, die te Hallum aan de dijk langs de voormalige Middelzee gewoond had, legde in 1670 deze herkomst na zijn verhuizing naar Leeuwarden in de naam Dijkstra vast. Het is dus duide lijk wat dit -stra te betekenen heeft: de namen Veenstra en Feenstra komen met Van der Veen overeen. Aangezien men in het noorden een sluis een zijl (spreek uit: ziel) noemt, zijn Zülstra en Zielstra dus precies dezelfde namen als Versluys en (in Zeeuwsch-Vlaande- ren) Van 't Sas. Zo komen de noorderlingen aan na men in de trant van Poelstra, Boomstra, Hoekstra, Hornstra (hoxn hoek), Woudstra, Landstra, Damstra, Toorn- stra, Veldstra, Tuinstra, Kampstra, Meerstra, Bartstra (bart vlonder), Hofstra, Hiemstra (hiem, heem erf) en Tjerkstra (tsjerke kerk). DE NAAM Terpstra is afgeleid van een der bekende woonheuvels, die nog altijd in „it heitelan" te vinden zijn. Ook in Groningen komen ze voor. Ze heten daar wierden en deden de fami lienamen Wierstra en Noordewier ont staan. Eveneens uit Groningen stamt een ander naamtype, dat ook al de her komst aangeeft: Woltjer, Veentjer en Duintjer, welke laatste naam op Vlie land en Terschelling als Duinker voor komt. Herkomstnaimen als Meulemans, Heu velmans en Bosnians zijn veelal uit Brabant afkomstig. De Limburgers le verden een bijdrage met Aangenent, Angenent (Aan den End), Ingenhof (In den Hof), Ingenhous (In den Huis) en andere namen die evenals Savelcoul (Zandkuil) een gewestelijke spelling vertonen. Zo wordt ook duidelijk hoe de wonderlijke naam Aangeenbrug ontstond. Deze luidde oorspronkelijk Aangenbrug, de eerste drager woonde dus juist wèl aan een brug. NAMEN DIENEN om ons uit elkaar te houden. Aangezien onze vaderen dit niet steeds beseften, voldoen niet alle geslachtsnamen aan die voorwaarde. Vooral in de Scandinavische landen schept dit problemen. We werden daar jongstleden zondag weer eens aan her innerd toen ons nationale elftal de strijd aanbond tegen een Deens elftal van tien patroniemdragers, waaronder liefst drie Hansens. Gelukkig kennen wij meer variatie. Zo ging bij ons de molenaar niet slechts Mulder heten, doch ook Van der Molen, Van der Meu- len of Vermeulen. Bovendien kent het Saksische gedeelte van ons land de vorm Ter Meulen. In dit oosten ontstonden ook de ge slachtsnamen Ter Haar (een hoogte), Ter Kuyle, Ter Veer, Tervoort (voor- de), Tersteegh (een steeg was oorspron- kelijk een stijgend voetpad), Ter Wal, Ten Hove (ook Tenhaeff) en Ten Brink (een erf, ook de dorpskom). De namen Ten Kate en Ten Cate herinneren er aan dat een kleine boerderij in deze contreien een kate werd genoemd. El- ders kent men dit woord in de ongun- j stiger verschijning kot en keet. Olden- kott was een oude kate en Losecaat kan men vergelijken met het eveneens in deze streken staande „lös hoes". Ten slotte Kater: had de eerste drager van deze familienaam soms een vervaar lijke snor? Welnee, hij was de bewoner van een kate. 7. G. cle Boer van der Ley DOSTOJEVSKI laat Iwan in „De ge broeders Karamozov" een gedicht in proza schrijven: De Groot-Inquisiteur, een ver haal over een oude Spaanse kardinaal in de zestiende eeuw, die het moet beleven dat Jezus Christus tijdens de ketterjacht op aarde weerkomt, mensen te hoop doet lopen, zieken geneest en doden opwekt. Hij laat Hern in een volksoploop gevangen nemen en voert 's nachts in de cel een won derlijke theologische alleenspraak in het bijzijn van de zwijgende gevangene, waar van de conclusie is: „Morgen laat ik je ver branden". Jezus drukt hem als antwoord een kus op de mond, waarop de oude Hem in de nacht loslaat met de woorden: „Ga heen en kom nooit weer, nooit meer, nooit, nooit." De kus blijft branden, maar hij is ex-van overtuigd dat, nu Jezus eenmaal de Paus en de Kerk tot zijn plaatsvex-vangers heeft aangesteld, hij zich niet meer met de gang van zaken op aarde moet bemoeien. Dit klassieke verhaal wordt in een modex-ne zetting verteld door Tony van Eyck, een Duitse toneelspeelster, die haar debuut als romancière maakt met „De man genaamd M'ller" door Maurits Mok vertaald en door J. M. Meulenhoff te Am sterdam uitgegeven. In dit boek worden de excessen in de clerus en in de moderne maatschappij geoordeeld. Jezus Miller ver schijnt het eerst in de New Yorkse neger- wijk Harlem en later in de Sovjet-Unie, waar hij zich ontfermt over het echte pro letariaat. De maatschappelijke verschoppe lingen drommen samen in de New Yorkse achterbuurt en zelfs de president van de Verenigde Staten verwaardigt zich er een kijkje te nemen. Hij weet niet beters te doen dan Miller een visum voor de Sovjet- Unie te laten verstrekken, waar Jezus het slachtoffer wordt van een intrige tussen kerk en staat. Is de Groot-Inquisiteur een fragment, dit is een ongemeen boeiende vertelling, waarin de lezer wordt geconfronteerd met de diepste levensvragen. Over de theologi sche aspecten van dit boek mogen theolo gen de staf breken. Er zijn mensen die buiten de meer of minder officiële uitleg gingen van de Bijbel in hun eigen kring geen litteratuur met een afwijkende theo logische inslag verdragen. Wij kunnen ons voorstellen dat de schildex-ing van het dodenrijk in dit boek velen ongewoon zal voorkomen maar het zou een misvatting zijn het op deze of andere gronden af te keuren. Men behoeft niet te geloven in de mogelijkheid van een bekering na de dood en nog wel van een pastoor om de oer-christelijke boodschap van dit boek te kunnen aanvaarden. Het eerste gedeelte van het boek is aan het optreden van Miller uit Texas in de New Yorkse negerwijk, het tweede aan zijn verblijf in de Sovjet-Unie gewijd. Het eer ste deel is schrijnend van ellende, het tweede gruwelijk van venijn. De metropo liet van Moskou, Nikolajev, bezondigt zich aan afpersing en zweert samen met de leidex-s der communistische partij om Miller uit de weg te ruimen. De gehuui'de moor denaar komt echter in de ban van Jezus en de partijleiding volvoert de daad dan maar zelf. De gesprekken van de metropoliet met twee bekeerlingen uit zijn naaste omgeving, de monnik Cyril en zijn neef Dimitrij, die een kadei-school van de partij bezoekt, zijn de hoogtepunten van dit boek, waai'in over niemand een veroordeling wordt uitge sproken, totdat hij zichzelf veroordeelt. Zelfs Miller spi'eekt geen oordeel uit over de kapitalistische of de communistische samenleving. Hij spx-eekt, evenals zijn his torische voorganger, alleen over de liefde. Als Dimitrij deze boodschap aan zijn oom overbrengt, komt de metropoliet tot de be kentenis dat hij niet in zijn kerk en niet in Jezus gelooft, maar alleen in zichzelf. Hij vindt de kei-k een instelling die noodzake lijk is voor de massa, de niet sterk genoeg is om op zichzelf te kunnen staan. Hij vraagt zich af of de historische Jezus niet een figuur was zoals hijzelf, die zich op offerde om de mensheid het geloof in God De Alexander von Humboldt Stichting in Bonn stelt zich ten doel beurzen te ver lenen aan jonge buitenlandse geleerden teneinde hen in staat te stellen weten schappelijk werk te verrichten aan een universiteit in de Bondsrepubliek Duits land en in West-Berlijn. Voor het academisch jaar 19571958 wox-den wederom enkele beurzen ter be schikking gesteld. Een beurs wordt toege kend voor tien maanden terwijl eenmaal verlening tot dezelfde termijn mogelijk is. Het bedrag is driehonderdvijftig Duitse marken per maand. Eventuele collegegel den worden door de stichting betaald. De reiskosten van de grens tot de universi teitsstad en terug worden eveneens ver goed. Kandidaten moeten hun opleiding aan een universiteit of hogeschool voltooid hebben en in de regel niet ouder dan dertig jaar zijn. Aanvragen om voor een derge lijke beurs in aanmerking te komen moeten vóór 1 december J956 gericht worden tot de Ambassade der Bondsrepubliek, Nieuwe Parklaan 17, 's-Gravenhage te schenken. In feite is zijn houding de zelfde als die van de partijleiding, welke tot de erkenning komt dat er in de mensen een holle ruimte is overgebleven, die zij tot nu toe niet heeft kunnen vullen. De partij besluit daarom een studiecom missie voor religieuze kwesties in te stel len, die moet nagaan hoe aan de onbevre digde behoeften van de massa voldaan kan worden. Als Jezus Miller vermoord is, maakt de metvopolist een bedevaart naar zijn laatste vei"blijfplaats en volgt daar het voorbeeld van de historische Judas. De vertegenwoordiger van de partij, de Russi sche geleerde, die de lijkschouwing verricht een afvallige orthodoxe Jood, die atheïst is geworden komt op grond van zijn bevindingen tot bekering. Deze roman is evangelie voor onze tijd, geschreven uit een rooms-katholieke ge loofsovertuiging, maar niet als een apolo gie voor het rooms-katholieke geloof. Er gaat een sterke evangelische werking van uit, omdat het zo menselijk en vol begrip is beschi-even. AB n DE NU 31-jarige Christine Meyling won in 1953 de eerste prijs in de VARA-poëzie- pi'ijsvraag met vijf zeer eigen sonnetten. De tweede prijs verwierf Ellen Warmond en het is vooral haar poëzie, die voor die uit „Een hand voor ogen" het debuut van Christine Meyling model is ge weest. De sensualiteit, die de verzen van de laatste bepaalt, wordt banaal, nu er mee gekoketteerd wordt, pienter weliswaar, hier en daar zelfs knap en psychologisch haarscherp, maar de poëzie blijft er dood in. Men ervaart in bijna elk vers dat een eerlijke aandrang weggegleden is onder de oneigen methodiek, het epigonisme, dat met gemak bedreven wordt. De eerste beelden, die een helder verstand weet te associëren met de broddellap van sensuele kitsch, wa ren Christine Meyling voldoende. Haar beelden zijn aanwijsbaar gevonden en uit geput. Ze moet index-daad een hand voor ogen hebben gehad om zich zo te verkijken. De epigoon dient het gemak. Maar Chris tine Meyling is aan haar talent verplicht om zelfs al houdt ze van gemak niet zo openlijk epigoon te zijn. Enkele van haar verzen Moeder, Avond, Heure des Da mes, Geen Zomer en Studie in Daglicht zijn mooi en hebben een innerlijke vorm vastheid. Die gedichten zitten dan ook vol met schijnharde, quasi-experimentele beel den. „Een hand voor ogen" is verschenen bij Bert Bakker/Daamen n.v. te Den Haag. A. N. (Van onze correspondent in West-Duitsland) De plannen om reusachtige automobiel- garages te bouwen, die ettelijke honderden wagens onderdak kunnen bieden, blijken in verband met het zich in de meeste sle den vooxdoende gebx-ek aan parkeer- en stallingsmogelijkheden, meer en meer om zich heen te grijpen. In de ongeveer taon- tigduizend inwoners tellende, indertijd door de oude Romeinen aan de samenvloeiing van de Moezel en de Rijn gestichte stad Ko blenz die daaraan haar naam „Confluen- tes" ontleent wil men nu een garage toren bouwen, die zestig meter hoog moet worden. Als een bijzondere attractie wil men helemaal boven in deze toren een café (met terrassen) inrichten, dat lang zaam als een carrousel in het rond zal draaien. De keuken, de voorraadkamer en andere voor het interne zakelijke bedrijf noodzakelijke vertrekken zullen vlak om de as worden aangebracht. Het eromheen liggende café en de terrassen zullen voort durend in beweging zijn en van daar zal men kunnen genieten van een steeds wis selend panorama: het dal van de Moezel, de brede Rijn en de omliggende bergland schappen en de stad Koblenz met de vele oude huizen en de nauwe levendige straten en kerken. Zonder twijfel zal dit een sterke aantrekkingskracht op buitenlanders en andere toeristen hebben en vreemdelingen verkeer stimuleren. Beneden in de toren, die van beton dt opgetrokken, zullen een restaurant en een cineac worden ondergebracht en deze twee zullen, tezamen met het draaimolenachtige koffiehuis, een deel van de nogal hoge bouwkosten moeten goed maken. De uit voering van het object zal natuurlijk mil joenen verslinden, en menigeen vraagt zich met enige verbazing af waar dat geld van daan moet komen. De gemeente Koblenz staat op het ogenblik nog voor te veel an dere uitgaven om zo'n „luchtsprong" te kunnen maken, maar in particuliere krin gen bestaat grote belangstelling voor de uit voering van het plan. In het Parijse muntmuseum hebben Paul Ramadier, de Franse minister van Econo mie en Financiën en zijn collega René Billières van Onderwijs, twee tentoonstel lingen van penningen geopend. Een exposi tie omvat een collectie penningen uit onze Tachtigjarige Oorlog (waaronder specimi na van het werk der oudste Nederlandse stempelsnijders) en de andere betreft de numismatiek van het Franse protestan tisme. Het zal de lezer al sinds 1939 opgevallen zijn, dat in de tus sentijd over Nederlandse mili taire aangelegenheden heel weinig in de pers verschenen is. Hij heeft dan daar nu de verklaring van kunnen lezen. Voorwaar zal de intrekking van die lastige beschikking een grote opluchting teweegge bracht hebben, zowel bij de pers als bij de militairen. Die beschikking was namelijk bi zonder streng. Dat valt te be grijpen, aangezien men in 1939 met een zesjarige oorlog voor de deur niet voorzich tig genoeg kon zijn. We hebben al die jaren na tuurlijk wel geprobeerd de be schikking te ontduiken in het nette, hoor! Geen steek penningen en dergelijke, neen. Wel slimme vraagjes stellen en zo, langs de neus weg, dat mag en zodoende zijn we erin geslaagd toch heel wat te weten te komen. Maar nu is het toch heel wat prettiger werken. Na de oorlog waren er aller lei gezellige, aardige nieuwtjes en die vielen allemaal onder het verbod. Desalniettemin zijn we erin geslaagd toch jaarlijks de cijfers van de be groting van het ministerie van Oorlog te weten te komen. Onze zegsman? Niet over pra ten, die arme man zou er al leen maar last mee krijgen. Verder zijn we er achter ge komen, hoeveel divisies wij uit hoofde van onze NAVO-ver- plichtingen moesten leveren, en hoeveel het geleide projec tiel van minister Staf kostte, en dat in een kazerne in Haar lem vlees-met-een-reukje werd bonden dat nooit uitspanning even óór alles de Al het omt late j elkaa^hiet ge- verzet, zijn tijd had ge le onderstrepen ettige avond met had. Er was ook it zijn naam niet ilijkLenótre akelijke plannen •rciële relaties de «at, kunnen ver te zaken niet in- xxr ons zijn*. al ons voor de onze zaken ict^vrolijker aard was „De brief aan zus- [tig weer. van Len Verschoor, eveneens in nappe vertolking. schik- De minister van Oorlog heeft de mini steriele beschikking van 1939 over „ver strekken van mededelingen aan de pers" ingetrokken. In een toelichting wordt ge zegd „Uiteraard blijven ten aanzien van dergelijke mededelingen van kracht de be staande voorschriften inzake geheimhou ding. terwijl het overigens in strijd moet worden geacht met de waardigheid van de militaire stand indien een militair door het verstrekken van onjuiste mededelingen aan buitenstaanders schade berokkent aan de goede naam van krijgsmachtdelen of andere militairen" hied en is rie Bui- was het een ook zware nd. De Duit voor de Ge- ;exiomen rd. Zelfs als •n. dacht hij, soms op het ■bleven zijn? ig jaar oude respectvolle /as. ft! Hij heeft achtiÉ Frans geserveerd. Maar dat laatste is verkeerd gelopen, want de jon geman, die het heeft uitge bracht, is gestraft. De militairen waren door die beschikking wel erg geïmpo neerd, uiteraard. Wanneer men een soldaat vroeg naar de Har- menjansweg, moest hij in zijn zakboekje de bepalingen van de Beschikking nalezen en het antwoord was dan meestal: „Dat mag ik niet zeggen". En als men dan verwonderd vroeg: „Mogen jullie niéts meer zeggen?" zei hij prompt: „Dat mag ik ook niet zeggen". Overigens, er is mij een ge val overkomen in de familie kring, waarbij een neef-sol daat de argeloze vraag gesteld werd hoe het kazerne-leven beviel. Hij zei: „We mogen niet mopperen." Dat staat nu weer niet in de beschikking. Ik heb er haar speciaal op nagelezen, maar ik kan met de hand op het hart verklaren dat er geen woord instaat over een mopperver bod. Wellicht heeft neef-sol daat de beschikking niet goed gelezen en voor het gemak aangenomen, dat hij niéts mocht. Nu de Beschikking opge heven is, ziet men de soldaten en meerderen met opgewekte, mededeelzame gezichten door de straten marcheren en, in hun vrije tijd, flaneren. Ze vertellen alles wat de journalisten weten willen. Daardoor is thans een menigte van militaire geheimen open baar geworden, bijvooi-beeld dit. Bij het ochtendappèl contro leert de dienstdoende officier iedere manschap op de vraag, of hij zich al dan niet gewas sen heeft. Hij doet dat door het oplichten der muts van de be treffende manschap, waardoor hij kan constateren dat de haren nat althans vochtig zijn. Thans is bekend geworden, dat de meeste manschappen daarom des ochtends volstaan met het optillen der muts in het washok, teneinde de voor- opgelegen haren te bevochti gen. Als het niet helemaal waar is, dan komt dat op het conto van onze zegsman, zélf een mutsoptiller van het zui verste water. En dan dit: Het is voorgekomen dat een soldaat ter observatie naar een psychiatrische inrichting werd gezonden, naar aanleiding van vreemdsoortige, onbegrijpelijke uitlatingen. De verwarde, uitzinnige woorden, die de emmer deden overlopen, waren door hem geuit tegenover de sergeant van de week. Hij zei: „Ser geant, zebben mijn borstkleed jestolen." De psychiatèr ontdekte ech ter, dat deze jongeman volko men ten onrechte van zwakke zinnen was verdacht. Hij was namelijk een Zuid-Limburger en daar praten ze nu eenmaal zo. Een borstkleed is in Lim burg gewoon een borstrok en dat er in dienst wel eens wat wegraakt bij de was, is *och ook begrijpelijk? Aan de opheffing der Be schikking is het ook te dan ken, dat thans iedereen weet wat de soldaat op zijn brood heeft. Vroeger antwoordde iedere militair, als men hem dat vroeg: „Recht". Deze en dergelijke aardige bizonderheden hoort de pers nu voortaan weer uit volle mi litaire borst en dat is alleen maar een voordeel. Op deze wijze leert het volk zijn leger kennen en het kan daarom slechts een heilzame gedachte van de minister worden ge noemd, dat hij de Beschikking van 1939 eindelijk verouderd heeft gevonden. Maar het is wel goed dat hij nog uitzonderende bepa lingen heeft gemaakt. De mi nister zegt namelijk, dat „het in strijd moet worden geacht met de waardigheid van de mi litaire stand indien een mili tair door het verstrekken van onjuiste mededelingen aan bui tenstaanders schade berok kent". Daar achter komt nog wat, maar dat zal wel tot de gewone, onbegrijpelijke mili- taire formulering behoren. Het is index-daad niet netjes, wanneer een militair door on juiste mededelingen buiten staanders schade berokkent. Hij dient zich dus te beperken tot die onjuiste mededelingen, waarvan hij kan aannemen dat zij géén kwaad kunnen en tot dusdanige juiste mededelingen, waarvan hij weet dat zij bui tenstaanders wèl schade be rokkenen Als hij zich nu daaraan maar stipt houdt, kan hij zijn sluizen van welsprekendheid openzet ten en behoeft de pers niet meer op sluikse wijze een exemplaar van het blad „Ons Leger" machtig te worden, om te weten hoe ons leger er voor staat. Wat de tijden veranderen! Denk nog eens aan die tijd van 1939! R Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16