DE BOEKROLLEN VAN DE DODE ZEE Otto Preinimger Werkers van het eerste uur ontdekte ENGELS MEER DAN OOIT EEN WERELDTAAL FIDELIO IN GENT HET verscheiden van de pianist Egbert Veen heeft onze gedachten deze week terug doen gaan naar de ogenschijnlijke „douceur de vivre" van de vooroorlogse jaren. Egbert Veen was in de Nederlandse omroep een der „werkers van het eerste uur". Geen groot pianist ongetwijfeld, wanneer men slechts zweert bij de bekende kamerkla- vierreuzen van het concertpodium, maar een eerlijk vakman, die de muziek met gevoel benaderde. Hij heeft heel wat leken de oren geopend voor een tot dan hen ge heel onbekend do mein van klank schoonheid. De herinnering aan Egbeit Veen betreft echter meer dan zijn per soonlijk aandeel in het radioprogramma. Zijn naam is immers vooral verbonden aan een programmasamenstelling, welke minder dan de huidige was gebaseerd op het principe van „elk uur wat anders" om van een verdergaande tijdsversnippering nog maar te zwijgen. De magnetofoonband bestond nog niet en aanvankelijk ook de elektrisch opgenomen grammofoonplaat evenmin, zodat het „levende materiaal" intensief gebruik moest worden. Het om roeporkest (onder leiding van de nog steeds aan de omroep verbonden Francois Lupgens) bleef de hele avond van acht tot elf uur voor de microfoon, al zakte het repertoire in die tijd wel van de ouverture „Zampa" tot de tango „Donna Vabra" af. In de pauze kreeg een algemeen bekend en geacht spreker, door de directeur-om roeper W. Vogt ingeleid, drie kwartier ge legenheid om de luisteraars iets mee te de len van zijn deskundigheid. Elke donder dagavond kon men van een integrale uit zending van het abonnementsconcert in het Amsterdams Concertgebouw verzekerd zijn. Kom daar nu eens om! Zelfs na 1928 toen de omroep wat beter in zijn outillage kwam te zitten en een Nico Treep Francois Lupgens opvolgde, een Willem van Warmelo plaats maakte voor Albert van Raalte, een Lous Schmidt als pseudo-Hongaar Kovacs Lajos triomfen ging vieren, werd het programma heel wat minder verbrokkeld dan thans het geval is. Het waren de dagen van een Guus Weit- zel, een Han Hollander en een Gustav Czopp, de eerste reporter die een radio journaal voor de microfoon bracht. De gebondenheid der luisteraars aan hen die de radio deden leven was veel groter dan tegenwoordig het geval is. Langdurige afwezigheid van een populaire microfoon figuur deed schier algemeen verslagenheid ontstaan. Er zijn niet zo heel veel radio mensen meer die aan die tijd herinneren. Kommer Kleyn, Johan Jong, Pierre Palla, Wam Heskes (die zijn Koos Koenades nu zaterdagavonds voor de K.R.O. in aange paste vorm overdoet) en Willem van Ca- pellen zijn er nog enkelen van. De heer W. Vogt horen wij nu alleen nog door de telefoon wanneer hij ons minzaam, als altijd inlicht over de zen- derbouw van de Nozema (Nederlandse Omroepzendermaatschappij) waarvan hij directeur is. Deze radiopionier bij uitstek is daarmee teruggekeerd naar zijn punt van uitgang: de radiotechniek als overbrugging van grote afstanden. Want de opbouw van het zenderpark van de Wereldomroep neemt hem zeer in beslag, hoewel hij daar naast de ontwikkeling van de telecommu- nicatie-mogelijkheden op de metërgolven (en nog korter) op de voet blijft volgen. Het strijdgewoel van de binnenlandse om roep heeft hij merkwaardig genoeg toch verlaten en geen kruitdamp omgeeft meer zijn altijd actieve en vorsende ge stalte. Vreemd: de dood van een oudgediende leidde ons vanzelf weer op het spoor van een man, die onmiskenbaar zijn stempel heeft gezet op de vooroorlogse omroepont- wikkeling in Nederland. En wiens mar kante persoonlijkheid men ook nu nog node mist. II. Bartman Speciaal aanbevolen: Jascha Horenstein dirigeert het Orchestre national van de Franse omroep. Marion Anderson zingt de Liederen voor dode kinderen van Gustav Mahler. Verder de Militaire Symfonie van Haydn en de Vijfde (1944) van Prokojev (Donderdag 29 november, 20 uur. Paris - Inter 1829 meter, Parijs I 347 meter, Straatsburg 235 meter e.a.). „Automatic en uw toekomst", klankbeeld. (Zondagavond 29 november, Hilversum II). „Licht der volken", reeks Adventsspelen van August Defresne (woensdagen 28 november, 12 en 19 december, Hilversum II). Op vier ach tereenvolgende vrijdagen (30 november, ,de 7, 14 en 21 december, 20.40 uur Hilver sum II) zal Bertus van Lier moderne Ne derlandse muziek bespreken en laten ho ren. Voor de microfoon Je zult het wel haast niet geloven, maar er was eens een meneer, meneer Koudijs heette hij, die nooit aan Sinter klaas dacht. Hij dacht niet aan Sinter klaas zelf, hij keek niet naar de mooie winkels met Sinterklaas en hij had nog nooit gehoord wat schoenzetten is. Sin terklaasliedjes kende hij natuurlijk helemaal niet en van zwarte Pieten op een donker dak wist hij natuurlijk ook niets. Het leek wel of meneer Koudijs met oor- en oogkleppen over straat liep, van zijn nare ongezellige kamertje naar zijn kantoor en van zijn kantoor weer terug naar zijn nare ongezellige kamer tje. Zo gauw hij thuis kwam kroop hij diep onder de dekens en hij kwam er pas weer uit als het tijd was om naar kantoor te gaan. En ja, hoe gaat dat? Meneer Koudijs was bijna zestig jaar oud en Sinterklaas had nog nooit iets van of over hem ge hoord. Uit de schoorsteen van het huis van meneer Koudijs klonken geen Sin terklaasliedjes en voor de kachel had nog nooit een schoen gestaan. Nee, je kon het zwarte Piet echt niet kwalijk nemen, dat hij dat huis altijd gewoon voorbij liep alsof het niet bestond. En hoe kon de naam van meneer Koudijs in het grote boek van Sinterklaas staan als Sint die naam nog nooit gehoord had? En als het niet zo hard geregend had op die avond in November dan zou me neer Koudijs er nu nog niet instaan en er misschien ook wel nooit ingekomen zijn. Maar het regende wèl op die don kere avond in november toen meneer Koudijs van zijn kantoor naar zijn nare ongezellige kamertje liep. „Brrr afschuwelijk1", bromde meneer Koudijs, terwijl hij door de kletsnatte straten liep. Hij hield zijn paraplu als een scherm voor zich uit. „Meneer", vroeg opeens een verlegen stem naast hem, „meneer mag ik mis schien een eindje meelopen onder uw paraplu?" Meneer Koudijs hoorde het niet eens; hij hoorde nooit iets, maar hij merkte toch wel dat er opeens een jongetje vlak naast hem onder zijn paraplu liep. „Wat moet je?" vroeg hij onvriende lijk. „Och meneer, ik heb net een brood gehaald voor mijn moeder. Maar het regent zo vreselijk en als dit brood erg nat wordt moeten we het oude brood van gisteren opeten." „Nou", zei meneer Koudijs, „wat zou dat? Ik eet altijd oud brood." „O, ja, ik ook meneer, maar als wij vanavond al het oude brood eten blijft er niets over voor de schimmel.1" „Voor de schimmel? Laten jullie dan brood expres beschimmelen?" vroeg meneer Koudijs. Het jongetje lachte hardop. Voor de Schimmelu weet wel", zei hij, het paard van. Hij kon niet uitpraten want op dat moment botsten meneer Koudijs en hij tegen iemand op, die ze niet hadden zien aankomen. „Hola.... holala.... Jullie uitkijken moet...." lachte een zware stem; een zwart hoofd met een gekleurde baret erop keek heel even onder de paraplu van meneer Koudijs door en was toen meteen weer verdwenen. „Maar dat was. dat was.Het jongetje kon haast niet praten van op winding. „Wat? wie?" vroeg meneer Koudijs verwonderd. „Dat was een neger, zag je dat niet? Heb je nog nooit een neger gezien? „Maar het was zwarte Piet", schreeuwde het jongetje en hij keek of hij hem niet ergens meer zag. „Waarom zou ik die man kennen, jon getje. Er wonen zoveel mensen in de stad." „Maar zwarte Piet wóónt hier niet." „Dan ken ik hem ook niet", zei me neer Koudijs Hij zag dat het jongetje hem niet ge loofde. „Zwarte Piet van Sinterklaas, zwarte Piet van de zak en de roe, zwar te Piet uit alle liedjes....", riep het jongetje. „Liedjes?", vroeg meneer Koudijs, „ik ken helmaal geen liedjes." „Maar u kent toch wel van Sinter klaaskapoentje", riep het jongetje, „dat kent iedereen. Mijn zusje van twee jaar zingt het al „Ik niet", zei meneer Koudijs en hij kreeg een kleur, want hij voelde dat het heel dom is om zestig jaar te zijn en dan iets niet te kennen dat een meisje van twee wel kent. „Denk je heus dat iedereen het kent?", vroeg hij ongelovig, „iedereen? „Iedereen"', riep het jongetje „Hoe is dat liedje dan?" vroeg me neer Koudijs verlegen. Het jongetje zong het hem voor. Eén keer, twee keer, drie keer, maar bij de vierde keer riep hij: „O, ik loop mijn huis voorbij. Dag meneer. Welbeden kt voor de paraplu." Weg was hij. Meneer Koudijs haalde zijn schouders op. „Wat een onzin", bromde hij, „wat een grote onzin. Stel je voor, de directeur en die oude juf frouw!" Toen hij thuis kwam zette hij zijn klets natte schoenen te drogen voor de kachel en kroop in bed. Maar slapen kon hij niet. Aldoor zong dat liedje maar in zijn hoofd. Hoe was het nou toch ook weer? „Sinterklaaskapoentje, gooi wat in mijn schoentje, gooi wat in mijn laarsje, dank u Sinterklaasje!" Ja, de woorden kende hij nu wel, maar het wijsje.... Hij ging overeind zitten en probeerde het „Sinterklaas., kapoentje", schalde het door het nare ongezellige kamertje. Het klonk wel erg vals, maar ja, meneer Koudijs had nog nooit in zijn leven gezongen. Hij zong het nog eens en nog eens en met een tevreden gezicht ging hij toen slapen. Maar hij sl'iep nog niet lang toen hij op zijn schouder getikt werd door iemand. Hij was meteen klaar wakker. „U bent zwarte Piet", riep hij, want hij herkende het gezicht en de baret van de man op straat. „Wat komt u hier doen?" „Oo, Sinterklaas", riep Piet verschrikt naar iemand die achter hem stond, „hij kent ons wel en we zijn nog nooit bij hem geweest." „Dat is verschrikkelijk", zei een vrien delijke oude stem en meneer Koudijs zag opens een grote figuur met lang wit haar en een witte baard op hem af komen. „U kent me toch", zei de man met de baard, „ik ben Sinterklaas. Van avond voor het eerst hebben we uw schoen bij de kachel zien staan en u Sinterklaaskapoentje horen zingen. Wilt u ons alsjeblieft vergeven, dat we u nog nooit eerder hebben gehoord en nooit op uw schoen hebben gelet?" „Maar ik heb vanavond voor het eerst van mijn leven gezongen en die schoe nen staan alleen maar voor de kachel, omdat ze zo nat zijn." „Ja, toen we zagen hoe nat ze waren durfden we er niets in te doen. Daarom kernen we zelf maar even. Kijk, dit heb ben we voor u meegebracht". Meneer Koudijs keek met grote ogen naar het pakje dat Piet hem gaf. Een pakje voor hem? Maar toen hij het grote rose suikerhart er had uitgehaald en van Piet hoorde dat dit een cadeautje was van Sinterklaas, toen smolt zijn eigen ijskoude hart opeens en het leek wel of hij ook in zijn borst zo'n rose suikerhart had zitten. Hij werd helemaal vrolijk. Hij danste door de kamer en zong maar steeds van Sinterklaaska poentje, ook toen Sint en Piet allang vertrokken waren. De volgende morgen vertelde hij alles aan het jongetje, dat hij toevallig tegenkwam op weg naar kantoor. En als je hem nu ziet lopen dan ken je hem niet meer terug. Hij lacht en hij knikt naar iedereen die hij ziet en altijd heeft hij wel een vrolijk wijsje in dat rose suikerhart van hem, dat tikt onder zijn jasje. En elke avond voor hij slapen gaat zet hij zijn schoen met een briefje voor Sinterklaas en een stukje brood voor de schimmel. En wat doet hij dan. „Hoor hem eens zingen", roept Piet hoog op het dak. Mies Bouhuys Vandaag is het van alle dagen de mooiste dag van 't jaar misschien. Waarom? Hoe kun je dat nog vragen? Ik heb Sint Nicolaas gezien! We stonden met z'n allen builen, ik stond gelukkig heel vooraan. Toen zagen we de mensen wuiven en ja: daar kwamen paarden aan. Een paardensloet op hoge benen hield alle mensen aan de kant. De kinderen rekten op hun tenen, trompetten schalden door het land. En toen en toen? Een muts met veren, nog één, nog één en daar, daar weer O, wat een Pieten, wat een kleuren, had ik maar honderd ogen meer! Maar 't mooiste zou ik haast vergeten: die lieve witte schimmelsnuit en Sinterklaas te paard gezeten hoog boven alle mensen uit. Ik riep naar al dat moois daarboven: O, Sinterklaas, wat ben ik blij! En toenik kon 't zelf niet geloven stak hij zijn hand op tegen mij. Mies Bouliuys 2 4 nUVEMBliK Hoü IN ZIJN inleiding op „De boekrollen van de Dode Zee" van Edmund Wilson, uit het Amerikaans vertaald door I. S. Herschberg en verschenen bij „De Bezige Bij" te Amsterdam, zegt de Amsterdamse oud-testamenticus professor dr. A. M. Beek, dat in dit boek enkele theorieën van de- Fransman Dupont-Sommer meer nadruk hebben gekregen dan zij eigenlijk verdie nen. In de Nieuwe Rotterdamse Courant is onlangs bericht dat Dupont-Sommer, een afvallige rooms-katholiek, zijn denk beelden, die gegrond zijn op een historisch - materialistische geschiedenisopvatting, naar het voorbeeld van zijn landgenoot Renan, onlangs heeft herroepen. Prof. Beek- schrijft dat deze theorieën te ver gaan en onnodig misverstand wekken. Hij vindt het boek van Wilson overigens voortreffelijk. Naar zijn mening hebben de ontdekkingen van de boekrollen in de grotten bij de Dode Zee het globale beeld, dat van de ont staansgeschiedenis van bijbel en christen dom is gemaakt, niet op opzienbarende wijze veranderd. Deze uitspraak stemt overeen met de conclusie van professor Millar Burrows, hooglex-aar aan de theolo gische hogeschool van de universiteit van Yale en directeur van de Amerikaanse school voor oosters onderzoekingswerk, die in zijn „The Dead Sea scrolls" bekent dat, na zeven jaar grondige studie van de boek rollen, zijn opvattingen over het Nieuwe Testament niet ingrijpend zijn gewijzigd. Wilson, die een boeiend relaas geeft van de vondsten en van de speurders die hij heeft ontmoet, werpt de belangrijke vraag op of de stelling, dat het christendom oor spronkelijk is, wel houdbaar is en beweert dat Christus zeer waarschijnlijk messiaan- se voorlopers heeft gehad. Hij beroept zich ook op de Tsjechoslowaak dr. Flusser, die er prat op gaat met iedereen van mening te verschillen, voornamelijk omdat hij tot geen kerkgenootschap behoort en daarom niets en niemand meent te moeten ontzien. De verklaringen van dergelijke getuigen in de bijbelwetenschap zijn niet toelaatbaar, omdat zij de mogelijkheid van openbaring van te voren uitsluiten. Wilson erkent wel dat alleen de gelovige het antwoord kan geven op de vraag of de waarheid van het evangelie voor hem of haar onaantastbaar blijft, maar naar zijn mening zou de beschaving er ten zeerste bij gebaat zijn als het ontstaan van het christendom ten lange leste eenvoudig als een episode in de geschiedenis der mens heid opgevat zou worden en niet langer als dogma en goddelijke openbaring zou wor den verkondigd. Deze uitspraak is een rechtstreekse aanval op de grondslag van het christendom, waarmee de litterator Wilson zich, gewapend met zijn eigen over tuiging en steunend op onvoldoende bewijs materiaal, op een terrein begeeft waar hij onbevoegd is tot oordelen. Ongetwijfeld had de Utrechtse theoloog professor dr. C. Quispel het boek van Wilson op het oog, toen hij op zaterdag 13 oktober in zijn ar tikel „De jacht naar handschriften in Cairo" in ons blad over het goedgeschre ven prul „De handschriften van de Dode In deze Zee" sprak. Het is tenminste niet aan te nemen dat hij doelde op het boek van (wijlen) zijn collega professor A. H. Edel- koort, die onder die titel een voortreffelijke verhandeling schreef. Wilson heeft een uitstekende samenvat ting gegeven van wat er tol nu toe bekend is geworden over de boekrollen en waarvan nog niet zo veel wetenschappelijk is aan vaard. Er zijn zeven bijna volledige en tienduizenden fragmenten op leer, papy rus of koper in verschillende schriften en talen gevonden. In de grotten van Khir- bet Koemran is kennelijk een bibliotheek aan het licht gekomen van een joodse ge meenschap, die daar tussen 200 voor en 70 na Christus in een klooster leefde. De ontcijfering van de boekrollen zal nog tientallen jaren duren en bovendien zijn honderden fragmenten van verschil lende grootte, herkomst en kwaliteit nog in handen van Arabieren, die de rollen vaak versnijden om voor de aanvullende stukken een steeds hogere prijs te bedin gen. A.B. De Engelse taal wordt thans meer ge leerd dan ooit tevoren met enig andere taal is geschied. In de afgelopen jaren is de helft van de wereldproductie aan we tenschappelijke litteratuur in het Engels gepubliceei-d en men heeft berekend dat meer dan de helft van de wereldbevolking, die kan lezen en schrijven, hel Engels ge bruikt of leert. KONINKLIJK LANDJUWEEL Acht Vlaamse toneelverenigingen zul len in de maanden december en januari in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Gent het achtentwintigste Koninklijke Landjuweel-toernooi houden. Het Konin- lijke Landjuweel is in 1922 ingesteld door koning Albert, die daarmee de oude tra ditie van landjuwelen wilde herstellen. De deelnemende verenigingen komen uit Gent, De Panne, Hasselt, Hemiksem en uit Antwerpen. Achtereenvolgens worden op acht avonden uitgevoerd: „De bruiloft van Kamacho" van Pieter Langendijk, „De schelmenstreken van Scapin" van Molière, „De zaak Pinedus" van P. Levi, „De knecht van twee meesters" van Goldoni, „Als*je toestand werd de rol van de niet wordt als deze kleinen van A. .Liederen der Dankzegging" - een van de Swerts, „Staatszaken" van L. Verneuil, leren boekrollen, die in de grotten bij de „De vader" van Strindberg en „De meeuw" Dode Zee werden gevonden - aangetroffen, van Tjechow. Zoals een diamantslijper een kostbare steen klooft, zo zaagt professor H. W. Baker van de Universiteit van Manchester stukjes van een koperen boekrol, die ern stig door oxydatie heeft geleden. Het is een van de twee koperen boekrollen, die in 1952 bij de Dode Zee werden gevonden. Alle pogingen om de broze rol te ontrollen, of op een andere manier achter haar ge heim te komen, zonder de inscriptie te beschadigen, mislukten, tot prof. Baker op het denkbeeld kwjam de rol te verzagen. CENTRUM VOOR HEDENDAAGSE AMERIKAANSE KUNST Door een aantal particulieren in New York, die de experimentele kunst willen bevorderen, zijn voorstellen gedaan tot het bijeenbrengen van een bedrag van tien miljoen dollar tot stichting van een fonds voor de ontwikkeling van de Amerikaanse kunst. Men heeft daarbij in het bijzonder het oog op het „nieuwe en experimentele" ballet, muziek en toneel. Het centrum zou drie huizenblokken in New York omvatten: een nieuw gebouw voor de Metropolitan Opera met bijna vierduizend zitplaatsen, een concertzaal voor het New Yorkse „Phil harmonic-Symphony" met bijna driedui zend zitplaatsen, een balletzaal voor ruim tweeduizend toeschouwers en een schouw burg met ongeveer duizend zitplaatsen. De voorzitter van het voorlopig bestuur, John D. Rockefeller III, verklaarde, dat de voorstellen „een duidelijke aanwijzing vormen van ons geloof in de hedendaagse kunst" en dat „het overbruggen van de kloof tussen het onderwijs in de kunst en de uitbeelding ervan het voornaamste doel is van het leerprogramma van het cen trum". Jonge mensen, aldus Rockefeller, zouden dan de gelegenheid krijgen onder de gunstigste omstandigheden de kunst te beoefenen en tegelijk door waarneming van en contact met grote kunstenaars in spiratie op te doen". Op 21 december geeft de Koninklijke Opera van Gent de première van Fidelio in een Nederlandse opvoering. Gré Brou- wenstijn en Jan Verbeeck zullen de hoofd rollen vertolken. Men verwacht, dat deze opera het glanspunt van het Gentse sei zoen zal worden. Het is de eerste keer, dat dit werk in België in het Nederlands wordt gegeven. (Van onze correspondent m Londen) WANNEER ERGENS de waarde van publiciteit, zelfs voorbarige, wordt beselt, dan is het in de filmindustrie. United Artists liet er dan ook geen gras over groeien om de pas ontdekte, bijna acht tienjarige Amerikaanse Jean Seberg, door regisseur Otto Preminger uitverkoren om de titelrol in zijn nieuwe „Saint Joan" te vervullen, aan de „Europese pers" voor te stellen. Zo werden zij dan naar een heren huis vol fonkelende kronen gelokt voor een ontmoeting met het „schoolmeisje" dat thans haar nieuwe taak in de Shepperton Studio's in Londen is begonnen. Preminger ging niet over één nacht ijs. Hij liet in vijf landen: de Verenigde Staten, Engeland, Zweden, Frankrijk en Duitsland maanden lang achttienduizend jonge actrices (of meisjes die daarvoor wilden doorgaan) de grootste vrouwenjacht in de geschiede nis! aan zijn guitige en vakkundige ogen voorbijtrekken, tot hij eindelijk „de naald in de hooiberg" vond. Jean Seberg lijkt hem de ideale vertolkster. „Waarom precies?" „Dat kan ik niet zeggen. Ik kies uit instinct. Misschien heb ik mij vergist. De film zal het moeten bewijzen." Toen ging het licht uit en kregen wij als voorproefje een opname van tien minuten voorgezet met. Jean in lichte close ups Preminger's specialiteit! Zij bracht de door Graham Greene herschreven regels van Shaw diep en gevoelig en vooral op na tuurlijke wijze tot leven. Gezien deze voor lopige prestatie kan Preminger niet ver hebben misgetast. Eerst had hij Audrey Hepburn de rol aangeboden, die echter weigerde. Toen besloot hij het te wagen met een volkomen onbekend meisje. Jean Seberg beschikt inderdaad over de be zieling en het innerlijk vuur voor deze rol. Zij mist gelukkig althans op het doek het raffinement van vele grote sterren. In werkelijkheid toont zij zich minder onbe vangen, hetgeen van een welgestelde Amerikaanse studente ook nauwelijks te verwachten is. Preminger haalt haar voor ons te voor schijn als een „duvel uit een doosje". Een enkel ogenblik maar mag zij aan de ver derfelijke invloed van een spervuur van vragen worden blootgesteld.... Zij heeft zojuist een transatlantische vlucht achter de rug en Otto Duimelot zegt dat zij naar bed moet! Haar kleine figuur is mooi, zij heeft gladgekamd lichtbruin haar en grijs groene ogen. Een speelse lach om de ern stige mond. Haar naam heeft een Zweedse klank en op het doek maakt zij inderdaad een Scandinavische indruk. Jean is de dochter van een chemicus uit Marshall- town in Iowa, een van de vier kinderen. Ze wilde reeds lang actrice worden. Haar ogen stralen wijd als ze met de grootste beslistheid zegt, dat ze het ook worden zal! Tot dusver heeft zij slechts rolletjes in schoolvoorstellingen en in een semi- beroepstheater (repertory-theatre) vervuld. Ze won talenlwedstrijden van twee uni versiteiten. Jean Seberg werd op 15 september door Preminger in Chicago met zevenhonderd andere jonge actrices aan de tand gevoeld en had niet geloofd, dat ze een kans zou maken. Vandaar dat ze zich te zelfder tijd voor de staatsuniversiteit van Iowa liet inschrijven. Ze denkt nu haar studie daar na het gereedkomen van haar film te be ginnen. Maar misschien hoopt ze wel stil letjes dat ze daarvoor geen kans meer zal krijgen Haar gelaat op het doek is expressief. Haar stem blijft ook in de bewogen scène natuurlijk en zo zijn haar bewegingen. Ze speelt gelukkig zonder teveel extase. Pre minger ziet Saint Joan zoals Shaw het bedoeld heeft, wiens voorbeeld hij in tekst en geest zoveel mogelijk zal volgen, name lijk als het onwetende boerenkind, dat nooit besefte waarom ze sterven moest. Al deze publiciteit is nog wat voorbarig. Zal Jean Seberg de dramatische kracht, waarvan de proefopname inderdaad ge tuigde, gedurende de hele film kunnen vol houden? Maar vast staat, dat deze klas sieke rol haar een kans geeft om zich tot een grote actrice te ontwikkelen. De kans van haar leven!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 15