DE BOEKROLLEN VAN DE DODE ZEE Otto Preinimger
Werkers van het
eerste uur
ontdekte
ENGELS MEER DAN OOIT
EEN WERELDTAAL
FIDELIO IN GENT
HET verscheiden van de pianist Egbert
Veen heeft onze gedachten deze week terug
doen gaan naar de ogenschijnlijke „douceur
de vivre" van de vooroorlogse jaren. Egbert
Veen was in de Nederlandse omroep een
der „werkers van het eerste uur". Geen
groot pianist ongetwijfeld, wanneer men
slechts zweert bij de bekende kamerkla-
vierreuzen van het concertpodium, maar
een eerlijk vakman,
die de muziek met
gevoel benaderde. Hij
heeft heel wat leken
de oren geopend voor
een tot dan hen ge
heel onbekend do
mein van klank
schoonheid. De herinnering aan Egbeit
Veen betreft echter meer dan zijn per
soonlijk aandeel in het radioprogramma.
Zijn naam is immers vooral verbonden
aan een programmasamenstelling, welke
minder dan de huidige was gebaseerd op
het principe van „elk uur wat anders"
om van een verdergaande tijdsversnippering
nog maar te zwijgen. De magnetofoonband
bestond nog niet en aanvankelijk ook de
elektrisch opgenomen grammofoonplaat
evenmin, zodat het „levende materiaal"
intensief gebruik moest worden. Het om
roeporkest (onder leiding van de nog
steeds aan de omroep verbonden Francois
Lupgens) bleef de hele avond van acht tot
elf uur voor de microfoon, al zakte het
repertoire in die tijd wel van de ouverture
„Zampa" tot de tango „Donna Vabra" af.
In de pauze kreeg een algemeen bekend
en geacht spreker, door de directeur-om
roeper W. Vogt ingeleid, drie kwartier ge
legenheid om de luisteraars iets mee te de
len van zijn deskundigheid. Elke donder
dagavond kon men van een integrale uit
zending van het abonnementsconcert in het
Amsterdams Concertgebouw verzekerd
zijn. Kom daar nu eens om!
Zelfs na 1928 toen de omroep wat beter
in zijn outillage kwam te zitten en een
Nico Treep Francois Lupgens opvolgde, een
Willem van Warmelo plaats maakte voor
Albert van Raalte, een Lous Schmidt als
pseudo-Hongaar Kovacs Lajos triomfen
ging vieren, werd het programma heel wat
minder verbrokkeld dan thans het geval is.
Het waren de dagen van een Guus Weit-
zel, een Han Hollander en een Gustav
Czopp, de eerste reporter die een radio
journaal voor de microfoon bracht.
De gebondenheid der luisteraars aan hen
die de radio deden leven was veel groter
dan tegenwoordig het geval is. Langdurige
afwezigheid van een populaire microfoon
figuur deed schier algemeen verslagenheid
ontstaan. Er zijn niet zo heel veel radio
mensen meer die aan die tijd herinneren.
Kommer Kleyn, Johan Jong, Pierre Palla,
Wam Heskes (die zijn Koos Koenades nu
zaterdagavonds voor de K.R.O. in aange
paste vorm overdoet) en Willem van Ca-
pellen zijn er nog enkelen van.
De heer W. Vogt horen wij nu alleen
nog door de telefoon wanneer hij ons
minzaam, als altijd inlicht over de zen-
derbouw van de Nozema (Nederlandse
Omroepzendermaatschappij) waarvan hij
directeur is. Deze radiopionier bij uitstek
is daarmee teruggekeerd naar zijn punt van
uitgang: de radiotechniek als overbrugging
van grote afstanden. Want de opbouw van
het zenderpark van de Wereldomroep
neemt hem zeer in beslag, hoewel hij daar
naast de ontwikkeling van de telecommu-
nicatie-mogelijkheden op de metërgolven
(en nog korter) op de voet blijft volgen.
Het strijdgewoel van de binnenlandse om
roep heeft hij merkwaardig genoeg
toch verlaten en geen kruitdamp omgeeft
meer zijn altijd actieve en vorsende ge
stalte.
Vreemd: de dood van een oudgediende
leidde ons vanzelf weer op het spoor van
een man, die onmiskenbaar zijn stempel
heeft gezet op de vooroorlogse omroepont-
wikkeling in Nederland. En wiens mar
kante persoonlijkheid men ook nu nog node
mist.
II. Bartman
Speciaal aanbevolen: Jascha Horenstein
dirigeert het Orchestre national van de
Franse omroep. Marion Anderson zingt de
Liederen voor dode kinderen van Gustav
Mahler. Verder de Militaire Symfonie van
Haydn en de Vijfde (1944) van Prokojev
(Donderdag 29 november, 20 uur. Paris -
Inter 1829 meter, Parijs I 347 meter,
Straatsburg 235 meter e.a.). „Automatic en
uw toekomst", klankbeeld. (Zondagavond
29 november, Hilversum II). „Licht der
volken", reeks Adventsspelen van August
Defresne (woensdagen 28 november, 12 en
19 december, Hilversum II). Op vier ach
tereenvolgende vrijdagen (30 november, ,de
7, 14 en 21 december, 20.40 uur Hilver
sum II) zal Bertus van Lier moderne Ne
derlandse muziek bespreken en laten ho
ren.
Voor de
microfoon
Je zult het wel haast niet geloven,
maar er was eens een meneer, meneer
Koudijs heette hij, die nooit aan Sinter
klaas dacht. Hij dacht niet aan Sinter
klaas zelf, hij keek niet naar de mooie
winkels met Sinterklaas en hij had nog
nooit gehoord wat schoenzetten is. Sin
terklaasliedjes kende hij natuurlijk
helemaal niet en van zwarte Pieten op
een donker dak wist hij natuurlijk ook
niets. Het leek wel of meneer Koudijs
met oor- en oogkleppen over straat liep,
van zijn nare ongezellige kamertje naar
zijn kantoor en van zijn kantoor weer
terug naar zijn nare ongezellige kamer
tje. Zo gauw hij thuis kwam kroop hij
diep onder de dekens en hij kwam er
pas weer uit als het tijd was om naar
kantoor te gaan.
En ja, hoe gaat dat? Meneer Koudijs
was bijna zestig jaar oud en Sinterklaas
had nog nooit iets van of over hem ge
hoord. Uit de schoorsteen van het huis
van meneer Koudijs klonken geen Sin
terklaasliedjes en voor de kachel had
nog nooit een schoen gestaan. Nee, je
kon het zwarte Piet echt niet kwalijk
nemen, dat hij dat huis altijd gewoon
voorbij liep alsof het niet bestond. En hoe
kon de naam van meneer Koudijs in het
grote boek van Sinterklaas staan als
Sint die naam nog nooit gehoord had?
En als het niet zo hard geregend had
op die avond in November dan zou me
neer Koudijs er nu nog niet instaan en
er misschien ook wel nooit ingekomen
zijn. Maar het regende wèl op die don
kere avond in november toen meneer
Koudijs van zijn kantoor naar zijn nare
ongezellige kamertje liep. „Brrr
afschuwelijk1", bromde meneer Koudijs,
terwijl hij door de kletsnatte straten
liep. Hij hield zijn paraplu als een
scherm voor zich uit.
„Meneer", vroeg opeens een verlegen
stem naast hem, „meneer mag ik mis
schien een eindje meelopen onder uw
paraplu?"
Meneer Koudijs hoorde het niet eens;
hij hoorde nooit iets, maar hij merkte
toch wel dat er opeens een jongetje
vlak naast hem onder zijn paraplu liep.
„Wat moet je?" vroeg hij onvriende
lijk. „Och meneer, ik heb net een brood
gehaald voor mijn moeder. Maar het
regent zo vreselijk en als dit brood erg
nat wordt moeten we het oude brood
van gisteren opeten."
„Nou", zei meneer Koudijs, „wat zou
dat? Ik eet altijd oud brood."
„O, ja, ik ook meneer, maar als wij
vanavond al het oude brood eten blijft
er niets over voor de schimmel.1"
„Voor de schimmel? Laten jullie dan
brood expres beschimmelen?" vroeg
meneer Koudijs.
Het jongetje lachte hardop. Voor de
Schimmelu weet wel", zei hij, het
paard van.
Hij kon niet uitpraten want op dat
moment botsten meneer Koudijs en hij
tegen iemand op, die ze niet hadden
zien aankomen.
„Hola.... holala.... Jullie uitkijken
moet...." lachte een zware stem; een
zwart hoofd met een gekleurde baret
erop keek heel even onder de paraplu
van meneer Koudijs door en was toen
meteen weer verdwenen.
„Maar dat was. dat was.Het
jongetje kon haast niet praten van op
winding. „Wat? wie?" vroeg meneer
Koudijs verwonderd. „Dat was een
neger, zag je dat niet? Heb je nog nooit
een neger gezien?
„Maar het was zwarte Piet",
schreeuwde het jongetje en hij keek of
hij hem niet ergens meer zag.
„Waarom zou ik die man kennen, jon
getje. Er wonen zoveel mensen in de
stad."
„Maar zwarte Piet wóónt hier niet."
„Dan ken ik hem ook niet", zei me
neer Koudijs
Hij zag dat het jongetje hem niet ge
loofde. „Zwarte Piet van Sinterklaas,
zwarte Piet van de zak en de roe, zwar
te Piet uit alle liedjes....", riep het
jongetje.
„Liedjes?", vroeg meneer Koudijs, „ik
ken helmaal geen liedjes."
„Maar u kent toch wel van Sinter
klaaskapoentje", riep het jongetje, „dat
kent iedereen. Mijn zusje van twee jaar
zingt het al
„Ik niet", zei meneer Koudijs en hij
kreeg een kleur, want hij voelde dat het
heel dom is om zestig jaar te zijn en
dan iets niet te kennen dat een meisje
van twee wel kent.
„Denk je heus dat iedereen het
kent?", vroeg hij ongelovig, „iedereen?
„Iedereen"', riep het jongetje
„Hoe is dat liedje dan?" vroeg me
neer Koudijs verlegen. Het jongetje
zong het hem voor. Eén keer, twee keer,
drie keer, maar bij de vierde keer riep
hij: „O, ik loop mijn huis voorbij. Dag
meneer. Welbeden kt voor de paraplu."
Weg was hij. Meneer Koudijs haalde
zijn schouders op. „Wat een onzin",
bromde hij, „wat een grote onzin. Stel
je voor, de directeur en die oude juf
frouw!"
Toen hij thuis kwam zette hij zijn klets
natte schoenen te drogen voor de kachel
en kroop in bed. Maar slapen kon hij
niet. Aldoor zong dat liedje maar in zijn
hoofd. Hoe was het nou toch ook
weer? „Sinterklaaskapoentje, gooi wat
in mijn schoentje, gooi wat in mijn
laarsje, dank u Sinterklaasje!"
Ja, de woorden kende hij nu wel,
maar het wijsje.... Hij ging overeind
zitten en probeerde het „Sinterklaas.,
kapoentje", schalde het door het nare
ongezellige kamertje. Het klonk wel erg
vals, maar ja, meneer Koudijs had nog
nooit in zijn leven gezongen. Hij zong
het nog eens en nog eens en met een
tevreden gezicht ging hij toen slapen.
Maar hij sl'iep nog niet lang toen hij op
zijn schouder getikt werd door iemand.
Hij was meteen klaar wakker. „U bent
zwarte Piet", riep hij, want hij herkende
het gezicht en de baret van de man op
straat. „Wat komt u hier doen?"
„Oo, Sinterklaas", riep Piet verschrikt
naar iemand die achter hem stond, „hij
kent ons wel en we zijn nog nooit bij
hem geweest."
„Dat is verschrikkelijk", zei een vrien
delijke oude stem en meneer Koudijs
zag opens een grote figuur met lang
wit haar en een witte baard op hem af
komen. „U kent me toch", zei de man
met de baard, „ik ben Sinterklaas. Van
avond voor het eerst hebben we uw
schoen bij de kachel zien staan en u
Sinterklaaskapoentje horen zingen. Wilt
u ons alsjeblieft vergeven, dat we u nog
nooit eerder hebben gehoord en nooit
op uw schoen hebben gelet?"
„Maar ik heb vanavond voor het eerst
van mijn leven gezongen en die schoe
nen staan alleen maar voor de kachel,
omdat ze zo nat zijn."
„Ja, toen we zagen hoe nat ze waren
durfden we er niets in te doen. Daarom
kernen we zelf maar even. Kijk, dit heb
ben we voor u meegebracht".
Meneer Koudijs keek met grote ogen
naar het pakje dat Piet hem gaf. Een
pakje voor hem? Maar toen hij het grote
rose suikerhart er had uitgehaald en
van Piet hoorde dat dit een cadeautje
was van Sinterklaas, toen smolt zijn
eigen ijskoude hart opeens en het leek
wel of hij ook in zijn borst zo'n rose
suikerhart had zitten. Hij werd helemaal
vrolijk. Hij danste door de kamer en
zong maar steeds van Sinterklaaska
poentje, ook toen Sint en Piet allang
vertrokken waren. De volgende morgen
vertelde hij alles aan het jongetje, dat
hij toevallig tegenkwam op weg naar
kantoor.
En als je hem nu ziet lopen dan ken
je hem niet meer terug. Hij lacht en hij
knikt naar iedereen die hij ziet en altijd
heeft hij wel een vrolijk wijsje in dat
rose suikerhart van hem, dat tikt onder
zijn jasje.
En elke avond voor hij slapen gaat zet
hij zijn schoen met een briefje voor
Sinterklaas en een stukje brood voor de
schimmel. En wat doet hij dan.
„Hoor hem eens zingen", roept Piet
hoog op het dak.
Mies Bouhuys
Vandaag is het van alle dagen
de mooiste dag van 't jaar misschien.
Waarom? Hoe kun je dat nog vragen?
Ik heb Sint Nicolaas gezien!
We stonden met z'n allen builen,
ik stond gelukkig heel vooraan.
Toen zagen we de mensen wuiven
en ja: daar kwamen paarden aan.
Een paardensloet op hoge benen
hield alle mensen aan de kant.
De kinderen rekten op hun tenen,
trompetten schalden door het land.
En toen en toen? Een muts met veren,
nog één, nog één en daar, daar weer
O, wat een Pieten, wat een kleuren,
had ik maar honderd ogen meer!
Maar 't mooiste zou ik haast vergeten:
die lieve witte schimmelsnuit
en Sinterklaas te paard gezeten
hoog boven alle mensen uit.
Ik riep naar al dat moois daarboven:
O, Sinterklaas, wat ben ik blij!
En toenik kon 't zelf niet geloven
stak hij zijn hand op tegen mij.
Mies Bouliuys
2 4 nUVEMBliK Hoü
IN ZIJN inleiding op „De boekrollen
van de Dode Zee" van Edmund Wilson,
uit het Amerikaans vertaald door I. S.
Herschberg en verschenen bij „De Bezige
Bij" te Amsterdam, zegt de Amsterdamse
oud-testamenticus professor dr. A. M. Beek,
dat in dit boek enkele theorieën van de-
Fransman Dupont-Sommer meer nadruk
hebben gekregen dan zij eigenlijk verdie
nen. In de Nieuwe Rotterdamse Courant
is onlangs bericht dat Dupont-Sommer,
een afvallige rooms-katholiek, zijn denk
beelden, die gegrond zijn op een historisch -
materialistische geschiedenisopvatting,
naar het voorbeeld van zijn landgenoot
Renan, onlangs heeft herroepen. Prof. Beek-
schrijft dat deze theorieën te ver gaan en
onnodig misverstand wekken. Hij vindt het
boek van Wilson overigens voortreffelijk.
Naar zijn mening hebben de ontdekkingen
van de boekrollen in de grotten bij de
Dode Zee het globale beeld, dat van de ont
staansgeschiedenis van bijbel en christen
dom is gemaakt, niet op opzienbarende
wijze veranderd. Deze uitspraak stemt
overeen met de conclusie van professor
Millar Burrows, hooglex-aar aan de theolo
gische hogeschool van de universiteit van
Yale en directeur van de Amerikaanse
school voor oosters onderzoekingswerk, die
in zijn „The Dead Sea scrolls" bekent dat,
na zeven jaar grondige studie van de boek
rollen, zijn opvattingen over het Nieuwe
Testament niet ingrijpend zijn gewijzigd.
Wilson, die een boeiend relaas geeft van
de vondsten en van de speurders die hij
heeft ontmoet, werpt de belangrijke vraag
op of de stelling, dat het christendom oor
spronkelijk is, wel houdbaar is en beweert
dat Christus zeer waarschijnlijk messiaan-
se voorlopers heeft gehad. Hij beroept zich
ook op de Tsjechoslowaak dr. Flusser, die
er prat op gaat met iedereen van mening
te verschillen, voornamelijk omdat hij tot
geen kerkgenootschap behoort en daarom
niets en niemand meent te moeten ontzien.
De verklaringen van dergelijke getuigen in
de bijbelwetenschap zijn niet toelaatbaar,
omdat zij de mogelijkheid van openbaring
van te voren uitsluiten.
Wilson erkent wel dat alleen de gelovige
het antwoord kan geven op de vraag of de
waarheid van het evangelie voor hem of
haar onaantastbaar blijft, maar naar zijn
mening zou de beschaving er ten zeerste
bij gebaat zijn als het ontstaan van het
christendom ten lange leste eenvoudig als
een episode in de geschiedenis der mens
heid opgevat zou worden en niet langer als
dogma en goddelijke openbaring zou wor
den verkondigd. Deze uitspraak is een
rechtstreekse aanval op de grondslag van
het christendom, waarmee de litterator
Wilson zich, gewapend met zijn eigen over
tuiging en steunend op onvoldoende bewijs
materiaal, op een terrein begeeft waar hij
onbevoegd is tot oordelen. Ongetwijfeld
had de Utrechtse theoloog professor dr. C.
Quispel het boek van Wilson op het oog,
toen hij op zaterdag 13 oktober in zijn ar
tikel „De jacht naar handschriften in
Cairo" in ons blad over het goedgeschre
ven prul „De handschriften van de Dode
In deze
Zee" sprak. Het is tenminste niet aan te
nemen dat hij doelde op het boek van
(wijlen) zijn collega professor A. H. Edel-
koort, die onder die titel een voortreffelijke
verhandeling schreef.
Wilson heeft een uitstekende samenvat
ting gegeven van wat er tol nu toe bekend
is geworden over de boekrollen en waarvan
nog niet zo veel wetenschappelijk is aan
vaard. Er zijn zeven bijna volledige en
tienduizenden fragmenten op leer, papy
rus of koper in verschillende schriften en
talen gevonden. In de grotten van Khir-
bet Koemran is kennelijk een bibliotheek
aan het licht gekomen van een joodse ge
meenschap, die daar tussen 200 voor en
70 na Christus in een klooster leefde.
De ontcijfering van de boekrollen zal
nog tientallen jaren duren en bovendien
zijn honderden fragmenten van verschil
lende grootte, herkomst en kwaliteit nog
in handen van Arabieren, die de rollen
vaak versnijden om voor de aanvullende
stukken een steeds hogere prijs te bedin
gen. A.B.
De Engelse taal wordt thans meer ge
leerd dan ooit tevoren met enig andere
taal is geschied. In de afgelopen jaren is
de helft van de wereldproductie aan we
tenschappelijke litteratuur in het Engels
gepubliceei-d en men heeft berekend dat
meer dan de helft van de wereldbevolking,
die kan lezen en schrijven, hel Engels ge
bruikt of leert.
KONINKLIJK LANDJUWEEL
Acht Vlaamse toneelverenigingen zul
len in de maanden december en januari in
de Koninklijke Nederlandse Schouwburg
in Gent het achtentwintigste Koninklijke
Landjuweel-toernooi houden. Het Konin-
lijke Landjuweel is in 1922 ingesteld door
koning Albert, die daarmee de oude tra
ditie van landjuwelen wilde herstellen. De
deelnemende verenigingen komen uit
Gent, De Panne, Hasselt, Hemiksem en uit
Antwerpen. Achtereenvolgens worden op
acht avonden uitgevoerd: „De bruiloft van
Kamacho" van Pieter Langendijk, „De
schelmenstreken van Scapin" van Molière,
„De zaak Pinedus" van P. Levi, „De knecht
van twee meesters" van Goldoni, „Als*je
toestand werd de rol van de niet wordt als deze kleinen van A.
.Liederen der Dankzegging" - een van de Swerts, „Staatszaken" van L. Verneuil,
leren boekrollen, die in de grotten bij de „De vader" van Strindberg en „De meeuw"
Dode Zee werden gevonden - aangetroffen, van Tjechow.
Zoals een diamantslijper een kostbare
steen klooft, zo zaagt professor H. W.
Baker van de Universiteit van Manchester
stukjes van een koperen boekrol, die ern
stig door oxydatie heeft geleden. Het is een
van de twee koperen boekrollen, die in
1952 bij de Dode Zee werden gevonden.
Alle pogingen om de broze rol te ontrollen,
of op een andere manier achter haar ge
heim te komen, zonder de inscriptie te
beschadigen, mislukten, tot prof. Baker op
het denkbeeld kwjam de rol te verzagen.
CENTRUM VOOR HEDENDAAGSE
AMERIKAANSE KUNST
Door een aantal particulieren in New
York, die de experimentele kunst willen
bevorderen, zijn voorstellen gedaan tot het
bijeenbrengen van een bedrag van tien
miljoen dollar tot stichting van een fonds
voor de ontwikkeling van de Amerikaanse
kunst. Men heeft daarbij in het bijzonder
het oog op het „nieuwe en experimentele"
ballet, muziek en toneel. Het centrum zou
drie huizenblokken in New York omvatten:
een nieuw gebouw voor de Metropolitan
Opera met bijna vierduizend zitplaatsen,
een concertzaal voor het New Yorkse „Phil
harmonic-Symphony" met bijna driedui
zend zitplaatsen, een balletzaal voor ruim
tweeduizend toeschouwers en een schouw
burg met ongeveer duizend zitplaatsen.
De voorzitter van het voorlopig bestuur,
John D. Rockefeller III, verklaarde, dat
de voorstellen „een duidelijke aanwijzing
vormen van ons geloof in de hedendaagse
kunst" en dat „het overbruggen van de
kloof tussen het onderwijs in de kunst en
de uitbeelding ervan het voornaamste doel
is van het leerprogramma van het cen
trum". Jonge mensen, aldus Rockefeller,
zouden dan de gelegenheid krijgen onder
de gunstigste omstandigheden de kunst te
beoefenen en tegelijk door waarneming
van en contact met grote kunstenaars in
spiratie op te doen".
Op 21 december geeft de Koninklijke
Opera van Gent de première van Fidelio
in een Nederlandse opvoering. Gré Brou-
wenstijn en Jan Verbeeck zullen de hoofd
rollen vertolken. Men verwacht, dat deze
opera het glanspunt van het Gentse sei
zoen zal worden. Het is de eerste keer, dat
dit werk in België in het Nederlands wordt
gegeven.
(Van onze correspondent m Londen)
WANNEER ERGENS de waarde van
publiciteit, zelfs voorbarige, wordt beselt,
dan is het in de filmindustrie. United
Artists liet er dan ook geen gras over
groeien om de pas ontdekte, bijna acht
tienjarige Amerikaanse Jean Seberg, door
regisseur Otto Preminger uitverkoren om
de titelrol in zijn nieuwe „Saint Joan" te
vervullen, aan de „Europese pers" voor te
stellen. Zo werden zij dan naar een heren
huis vol fonkelende kronen gelokt voor
een ontmoeting met het „schoolmeisje" dat
thans haar nieuwe taak in de Shepperton
Studio's in Londen is begonnen. Preminger
ging niet over één nacht ijs. Hij liet in
vijf landen: de Verenigde Staten, Engeland,
Zweden, Frankrijk en Duitsland maanden
lang achttienduizend jonge actrices (of
meisjes die daarvoor wilden doorgaan)
de grootste vrouwenjacht in de geschiede
nis! aan zijn guitige en vakkundige
ogen voorbijtrekken, tot hij eindelijk „de
naald in de hooiberg" vond. Jean Seberg
lijkt hem de ideale vertolkster. „Waarom
precies?"
„Dat kan ik niet zeggen. Ik kies uit
instinct. Misschien heb ik mij vergist. De
film zal het moeten bewijzen."
Toen ging het licht uit en kregen wij als
voorproefje een opname van tien minuten
voorgezet met. Jean in lichte close ups
Preminger's specialiteit! Zij bracht de door
Graham Greene herschreven regels van
Shaw diep en gevoelig en vooral op na
tuurlijke wijze tot leven. Gezien deze voor
lopige prestatie kan Preminger niet ver
hebben misgetast. Eerst had hij Audrey
Hepburn de rol aangeboden, die echter
weigerde. Toen besloot hij het te wagen
met een volkomen onbekend meisje. Jean
Seberg beschikt inderdaad over de be
zieling en het innerlijk vuur voor deze rol.
Zij mist gelukkig althans op het doek
het raffinement van vele grote sterren. In
werkelijkheid toont zij zich minder onbe
vangen, hetgeen van een welgestelde
Amerikaanse studente ook nauwelijks te
verwachten is.
Preminger haalt haar voor ons te voor
schijn als een „duvel uit een doosje". Een
enkel ogenblik maar mag zij aan de ver
derfelijke invloed van een spervuur van
vragen worden blootgesteld.... Zij heeft
zojuist een transatlantische vlucht achter
de rug en Otto Duimelot zegt dat zij naar
bed moet! Haar kleine figuur is mooi, zij
heeft gladgekamd lichtbruin haar en grijs
groene ogen. Een speelse lach om de ern
stige mond. Haar naam heeft een Zweedse
klank en op het doek maakt zij inderdaad
een Scandinavische indruk. Jean is de
dochter van een chemicus uit Marshall-
town in Iowa, een van de vier kinderen.
Ze wilde reeds lang actrice worden. Haar
ogen stralen wijd als ze met de grootste
beslistheid zegt, dat ze het ook worden
zal! Tot dusver heeft zij slechts rolletjes
in schoolvoorstellingen en in een semi-
beroepstheater (repertory-theatre) vervuld.
Ze won talenlwedstrijden van twee uni
versiteiten.
Jean Seberg werd op 15 september door
Preminger in Chicago met zevenhonderd
andere jonge actrices aan de tand gevoeld
en had niet geloofd, dat ze een kans zou
maken. Vandaar dat ze zich te zelfder tijd
voor de staatsuniversiteit van Iowa liet
inschrijven. Ze denkt nu haar studie daar
na het gereedkomen van haar film te be
ginnen. Maar misschien hoopt ze wel stil
letjes dat ze daarvoor geen kans meer zal
krijgen
Haar gelaat op het doek is expressief.
Haar stem blijft ook in de bewogen scène
natuurlijk en zo zijn haar bewegingen. Ze
speelt gelukkig zonder teveel extase. Pre
minger ziet Saint Joan zoals Shaw het
bedoeld heeft, wiens voorbeeld hij in tekst
en geest zoveel mogelijk zal volgen, name
lijk als het onwetende boerenkind, dat
nooit besefte waarom ze sterven moest.
Al deze publiciteit is nog wat voorbarig.
Zal Jean Seberg de dramatische kracht,
waarvan de proefopname inderdaad ge
tuigde, gedurende de hele film kunnen vol
houden? Maar vast staat, dat deze klas
sieke rol haar een kans geeft om zich tot
een grote actrice te ontwikkelen. De kans
van haar leven!