OP DE ORKADEN EN DE SHETLANDS
C
—LZXZJ
Steir
li 1 r ir
Muziek en elektriciteit
HULDE AAN SPAANSE POLYGRAAF
De geschiedenis van Duistere gedachten
Thanksgiving Day
GEDOOPT OF
GEDOOD
ging een oude beschaving onder
J
IK BEN naar de Orkaden en de Shet-
land-Eilanden gegaan, omdat ik ze een
tijdje geleden in een geleerd gezelschap
hoorde kenschetsen als „twee groepen pre
historische vraagtekens". Dit prikkelde
mijn nieuwsgierigheid en belangstelling. En
toen ik er was, vond ik er veel meer
belangwekkende dingen dan alleen maar
vraagtekens.
Beide eilandengroepen zijn in de Atlan
tische Oceaan tussen Noorwegen en Schot
land gelegen. Het middelpunt der Orkaden
Orkneys zeggen de Britten bevindt
zich ongeveer vijftig kilometer ten noorden
en dat der Shetlands op ongeveer twee
honderdvijftien kilometer ten noordoosten
van Schotland, waarbij opgemerkt moet
worden dat deze laatste archipel zelfs zo
oostelijk ligt, dat de afstand van hun
hoofdstad Lerwick tot Noorwegen korter
is dan die tot Aberdeen.
De geschiedenis der beide eilandengroe
pen vertoont veel punten van overeen
komst. Geografisch, geologisch en econo
misch verschillen zij evenwel. Als gevolg
van de „slijpersarbeid" van de zich na de
IJstijd terugtrekkende gletsjers zijn de
Orkaden als geheel vlak. laag en rond van
lijn. De Shetlands vertonen ruwer, hoe
kiger. meer onbehouwen vormen. De rode
zandsteen der Orkaden levert een goede
bouwgrond. Bovendien zijn er uit de Ijs
tijd hier en daar vruchtbare afzettingen
achtergebleven. De Orkaden zijn derhalve,
voorzover zij bewoond zijn. geworden tot
een gebied van landbouw en veeteelt. In de
zomer is groen er de overheersende kleur.
Hier en daar dragen de eilanden echter op
hoge punten een kalotje van paarse heide.
De rotsen van de Shetlands zijn voor een
groot deel bedekt met turf. Akkers en
weiden vindt men er slechts in beschutte
dalen. Het algemene aspect van de Shet
lands is daardoor bruinig en rotsachtig.
WAT HEEFT de mens bewogen om zich
op die paar handjesvol keien en rotsen
midden in de Atlantische Oceaan woon
plaatsen te kiezen? Ik weet het niet en kan
het evenmin bevroeden, want toen de mens
zich duizenden jaren geleden op die eilan
den vestigde, was er in Europa bewoonbare
ruimte in overvloed. Het staat echter vast,
dat de Orkaden en Shetlands sedert on
heugelijke tijden door de mens bewoond
zijn geweest. Ja, men vindt op die eilanden
meer tastbare resten uit de oertijd der be-
Een reportage door Stanley Cursiter van een bezoek aan
de archipel der prehistorische vraagtekens
schaving dan waar ook elders in Noord-
Europa: woningen en andere bouwwerken,
begraafplaatsen, monolithen en steenkrin
gen uit langvervlogen tijden treft men er
namelijk in grote getale aan. In en bij vrij
wel ieder kerspel of dorp staan borden van
de commissie voor monumentenzorg, die de
weg wijzen naar een of ander belangwek
kend prehistorisch overblijfsel. Wie inder
daad belangstelling koestert voor de dage
raad der Europese beschaving, kan op de
Orkaden en de Shetlands menige indruk
opdoen. Mij trof het- meest een nabij Sca-
rabrae (Orgaden) bestaand dorp uit het
Stenen Tijdperk: de dorpsstraat is over
dekt, de huizen zijn van steen en zien er
enigszins uit als bijenkorven. Ook te Jarls-
hof (Shetlands) bevinden zich soortgelijke
resten.
Inderdaad is er reden om ze aan te dui
den als prehistorische vraagtekens, want
welk volk daar woonde en waar die men
sen vandaan kwamen is te enenmale on
bekend. Het enige, dat wij omtrent dit ge
heimzinnige volk weten, is dat zijn be
schaving reeds vierduizend jaren geleden
ten ondergang neigde. Na dat volk kwamen
andere mensen op de Orkaden en de Shet
lands en ook zij bouwden, ook zij lieten
hun „stenen sporen" na. Wie waren die
latere bouwers? Een met de Pieten verwant
volk? De bewoners van het geheimzinnige
Thule of Nevelheim?
Binnen de gezichtskring van het westen
kwamen de eilanden pas in 84 na Christus,
toen de Romeinse veldheer Agricola ze ont
dekte. Doch hoewel de beroemde geschied
schrijver Tacitus zijn schoonzoon was, heeft
hij ons geen bijzonderheden omtrent de
Orkaden overgeleverd.
DE NOORMANNEN kwamen in de tien
de eeuw naar de Orkaden en de Shetlands
en aan hen danken we wel een aantal bij
zonderheden. Zo weten wij, dat zij er reeds
voorposten van het christendom aantroffen.
Namen als Papa Westray, Papa Stronsay
en Papa Stour duiden er op, dat er vóór de
komst der Vikingen priesters (papae) en
monniken op de eilanden woonden. Verdere
bijzonderheden ontbreken vrijwel geheel.
Zelfs is het nog niet met zekerheid uitge
maakt, of de Vikingen de „papae" en an
dere bewoners uitgemoord hebben, dan wel
of zij hen in leven lieten en hun toestonden
de christelijke godsdienst te blijven be
lijden. Wel vindt men op de, eilanden de
fundamenten van kerken en tevens van
gebouwen» die misschien kloosters waren.
Olaf I. een Noormannenvorst, die zich
„Zeekoning" noemde, was het. die tegen
het einde der tiende eeuw zijn heidense
onderdanen tot christenen maakte. Zelf
was hij in Londen gedoopt. Hij stelde zijn
krijgers en zeelui, alsmede zijn boeren en
handwerkers voor de keuze: Wilt u gedoopt
of gedood worden? Het was stellig een
radicale bekeringsmethode, maar Olaf had
succes. Ook op de Orkaden en de Shetland-
Eilanden.
De geschiedenis van de Scandinavische
periode dier eilanden is vastgelegd in de
Orkneyinga Saga, een indrukwekkend re
laas van opwindende gebeurtenissen, huise
lijke intriges, gewaagde reizen, lafhartige
moordpartijen en dapper martelaarschap.
Tegen de woeste, bloedige achtergrond van
het gedoe der voortvarende, roekeloze Vi
kingen verrijst stralend de geschiedenis
van graaf Magnus en zijn neef Rognvald:
zozeer vereerde Rognvald zijn oom, dat hij
de plechtige gelofte deed, te Kirkwall
de hoofdstad der Orkaden ter ere van
Magnus een kerk te zullen bouwen, die het
„Wonder van het noorden" zou worden. De
kerk kwam tot stand. Nog heden ten dage
treft hij inderdaad iedere bezoeker van
Kirkwall als een wonder, zó indrukwek
kend verheft deze zich boven de grijze
huizen van het stadje.
Geruime tijd maakten de Shetlands en de
Orkaden deel uit van het Noorse rijk.
Schotland echter probeerde om de eilanden
aan de Noren te ontfutselen. Omstreeks
1470 gelukte dit definitief, want toen
trouwde de Schotse koning James III met
de Noorse prinses Margaretha, die haar
gemaal de eilanden ten huwelijk aanbracht.
De Denen poogden nadien om de eilanden
te verwerven, althans zij betwistten de
rechtmatigheid van de Schotse aanspraken.
James VI van Schotland, later koning
James I van Engeland, consolideerde zijn
gezag over beide eilandengroepen na zijn
huwelijk met de Deense prinses Anna.
ALS U Kirkwall bezoekt, zullen de na
men op winkels en huizen u opvallen. Er
zijn er vele in het genre van Isbister, Ink-
ster, Foubister, Linklater, Turfis, Halcrow
en zo meer. Op de Orkneys wil namelijk
het gebruik, dat de mensen hun familie
naam ontlenen aan een hoeve, kerspel, dorp
of landstreek, waar zij of hun voorzaten
gewoond hebben. In Lerwick op de Shet
lands vindt u meer namen in het genre van
Jamieson, Johnson. Magnusson en Ganson,
maar bovendien komen namen als (ik ver
taal ze nu maar in het Nederlands) Blauw-
De foto's bij dit artikel tonen van boven
naar beneden: „wolfabrikanten" in leven
den lijve op de openbare weg, het vogel-
waarnemingsstation op Fair Isle en (hier
boven) de kathedraal van Kirkwall.
tand, Langbeen, Platneus, voor. Dit is een
overblijfsel van de oude Vikingengewoonte
om iemand te noemen met de voornaam en
een of andere lichamelijke eigenaardigheid.
Een Noorman, die eens als Olof de Dikke
bekend stond, leeft thans nog in vele Olas-
son's en Stout's voort. Een verbijsterend
staaltje ondervond een nieuw benoemde
sheriff in Lerwick, die de eilanden niet
kende. Op een goede dag verschenen er
voor hem zes getuigen, van Fair Isle af
komstig. Ieder hunner heette George Stout!
Op Fair Isle was dit helemaal niet verwar
rend, want daar had iedere George Stout
zijn eigen aanduiding, zoals Old George,
Young George, Maggie's George ja, zelfs
de grootouders deden nog mee, want een
der zes getuigen luisterde naar de naam
George's Maggie's George!
Een der Shetland-Eilanden wil ik nog
speciaal noemen. Ik bedoel Fair Isle, een
spikkeltje in de oceaan halverwege tussen
de Shetlands en de Orkaden: een Atlan
tisch Caprizonder toeristen. Prachtige
klippen zijn er en ontelbaar veel vogels. Ja,
de enige bezoekers zijn eigenlijk vogels,
vogelvrienden en vogeldeskundigen. Als
plaats om de vogels te bestuderen en waar
te nemen heeft Fair Isle zijn weerga niet.
Er is trouwens een beroemd observatorium
gevestigd.
EEN ERNSTIG PROBT.EEM. dat zowel
op de Orkaden als op de Shetlands veel
zorg baart, is de achteruitgang van het
zielental der bevolking. In het begin onzer
eeuw woonden er op de Orkaden ongeveer
32.000 mensen en op de Shetlands 29.000.
Thans bedraagt het bevolkingscijfer voor
elk der beide eilandengroepen nog slechts
20.000. De oorzaak is dat vele jonge men
sen de eilanden verlaten en zich elders
gaan vestigen. Het geboortecijfer ligt niet
hoog genoeg om de verliezen door dood en
vertrek te compenseren.
De Orkaden vormen thans een bloeiende
boerengemeenschap en zijn een der rijkste
Schotse graafschappen. Er zijn uitstekende
weidegronden, veel vee en nog veel meer
pluimvee. Kippen ziet men er overal. De
jaarlijkse eierproductie is vijfenzestig mil
joen stuks. De Shetlands hebben eveneens
naast een vissersbevolking een boe
renstand. Hier is het hoofdbedrijf de scha
penhouderij. Wol is het belangrijkste pro-
dükt der eilanden.
De bevolking van die „Verloren Eilan
den" in de Atlantische Oceaan is opgewekt,
ijverig en ordelijk. Deze mensen vergeten
evenwel de ontspanning niet. Golf spelen
zij graag. En daar is vooral in de zomer
volop gelegenheid voor, want dan genieten
de bewoners gedurende enige tijd van vier
entwintig uur daglicht per etmaal. Ik heb
het golfspel vermeld. Ik mag ook het voet
balspel niet vergeten. In Kirkwall bestaat
namelijk het gebruik om op kerstdag en
nieuwjaar voetbal te spelen volgens oer
oude regels. De gehele stad is „veld". Het
spel is zo ruw, dat fors gespeeld rugby
daarbij vergeleken kinderspel is. Soms ein
digen spel, bal en spelers in de haven!
PERSTENTOONSTELLING
In het gemeentearchief in Rotterdam zal
van 13 december tot 20 januari een ten
toonstelling worden gehouden, gewijd aan 4
de Hollandse pers voor 1813.
mimimiiiiiiiimimimimiimmiiimiinmmimiiiiiiniiiimmiimiiiiniiimmmiiummnmmmmimmmimimimimimimumitiMmimmii
DE GEDACHTE, het muzikale instru
mentarium te verrijken met instrumenten,
waarvan de toon door elektrische trillin
gen wordt voortgebracht, is niet nieuw
meer. Het aantal uitvindingen op dit ge
bied is groter dan men zou vermoeden.
Veel ervan was niet, of ternauwernood le
vensvatbaar. Hoort
men ooit nog van de
Neo-Bechsteinvleu-
gel, ongeveer dertig
jaar geleden door
Nernst in Berlijn ge
construeerd? Met de
ze vinding hoopte
men het geneesmid
del gevonden te heb
ben tegen wat wij het
zwakke punt van ons
klavier moeten noe
men: de kortheid van
de toon. Langs elektromagnetische weg be
reikte men, dat de klank kon blijven door
klinken met dezelfde kracht, die ze bij de
aanslag had verkregen. Ik ben er echter
van overtuigd, dat het element van kunst
matigheid, dat op deze wijze aan de piano
klank werd toegevoegd, de uitvinding
noodlottig is geworden. Hebben Traui-
wein's Trautonium, het Ondium Péchadre,
de Dynaphone Bertrand zich een plaats
verworven in de muziekpraktijk?
Onlangs heeft men in een concert van
het Concertgebouw-Orkest te Amsterdam
kennis kunnen maken met een instrument,
dat meer waardering heeft gevonden. Het
wordt naar de naam van de uitvinder err
van, Ondes Martenot (Martenot-golven)
genoemd en het is in tal van composities,
onder meer in „Jeanne au bucher" van Ho-
negger, als orkest-instrument voorgeschre
ven. In 1928 stelde de uitvinder zijn muzi
kale golven voor aan het Parijse publiek en
het duurde dus nog lang, voordat ze op het
Amsterdamse podium verschenen. Aange
zien ik volkomen onwetend ben op elek
trotechnisch gebied, veroorloof ik mij het
volgende uit het programma van het con
cert van 24 oktober jongstleden over te
nemen „Het principe van de Ondes-Marte-
not is dat van de heterodyne (principe
van de radio): twee geleidingen met fre-
Quenties, die onderling slechts weinig ver
schillen, worden zo gecombineerd dat ze
een zweving veroorzaken, die trillingen
voortbrengt welke via een luidspreker
hoorbaar worden. Door wijziging van de
frequentie kan de gehele tonenscala, die
het menselijk oor kan opnemen, voortge
bracht worden en zelfs meer: de Ondes-
Martenot heeft een omvang die lager reikt
dan contrabas en contrafagot en hoger dan
piccolo".
Het instrument wordt bespeeld door mid
del van een toetsenbord, waarop de rech
terhand de klanken produceert, terwijl de
linker beschikbaar moet blijven voor een
toets die de klankintensiteit regelt en voor
knoppen die verschillende timbres kunnen
opwekken. De Ondes Martenot stellen de
speler in staat de toon te laten vibreren.
Bovendien kan het apparaat kwarttoon
afstanden en nog kleinere hoogte-verschil
len voortbrengen. Een beperking is, dat
men er meerstemmigheid op missen moei,
immers de linkerhand van de speler heelt
een andere, een technisch-regelende taak.
Het spijt mij, te moeten zeggen, dat jk
slechts gemengde indrukken van een en an
der heb verkregen.
De klank mist een ze
kere kern, die moei
lijk is te omschrijven,
maar die ik niet beter
dan met het woord
geslachtloos weet aan
te duiden. Ik geef
toe, dat dit een alles
behalve plezante uit
drukking is, maar ze
benadert toch vrij
wel wat ik bedoel. Het
timbre is ongetwij
feld rijk aan nuanceringsmogelijkheden,
maar de kunstmatigheid laat zich moeilijk
wegdenken. Ik hoorde wel even iets dat mij
verraste. In de cadens, die Jolivet in zijn
Concert voor dit instrument schreef, wist
de soliste op een gegeven ogenblik een to
verachtig klankspinsel, een suizelend spin-
neweb-van-geluidjes te laten horen.
De golven van Martenot kunnen het ge
hele toongebied overspoelen, hetgeen de
gebruikelijke orkestinstrumenten niét kun
nen, maar zij kunnen niet wedijveren met
de vleiende innigheid van een Stradivarius,
noch met de liefelijkheid van de fluit of
met de stralende triomfantelijkheid van de
trompetklank.
Ik sprak zo juist over kunstmatigheid en
zou bij voorbaat een tegenwerping willen
ontzenuwen. Ook het orgel is een zeer in
gewikkeld organisme. In moderne orgels
zorgt een elektromotor voor de windtoe-
voer. De verbinding tussen speeltafel en
pijpen komt op elektrische wijze tot stand.
De speeltafel heeft een aantal knoppen en
andere geheimzinnigheden, waarbij verge
leken het dashboard van een luxe-auto een
flauw kinderspelletje lijkt. Staat een orgel
dus niet even ver van de natuur als Marte-
not's golven? Neen, want de toon wordt
daarin nog altijd gevormd door het sim
pele blazen van lucht in een pijp, niet an
ders dan, wat de eeuwen door, de natuur
volken hebben gedaan als ze van riet flui
ten maakten.
De experimenten met elektronische ap
paraten zijn ongetwijfeld interessant. Ze
kunnen echter slechts op zijwegen voeren
en ons daar merkwaardigheden voorto
veren, die verrassend zijn, maar ze kunnen
ons toch niet nader brengen tot wat het
wezen der muziek uitmaakt. Aan het eind
van deze zijwegen ziet mijn verbeelding
robots staan met griezelige armen, met
stopcontacten als vingers. De muze huivert,
ze schenkt schoonheid waar ze die geven
wil, doch de mens is daarbij onmisbaar.
En die zal zich altijd in de eerste plaats
moeten bedienen van instrumenten, die op
anderen kunnen overbrengen wat in hem
leeft, waarvan hij droomt en wat in hem
zingt. Willem Andriessen
(Uit „A Century of Punch")
Als onderdeel van de viering van het
eerste lustrum van het Spaans, Portugees
en Ibero-Amerikaans Instituut in Utrecht
wordt in het gebouw van het instituut van
1 tof en met 7 december een tentoonstel
ling gehouden, die is gewijd aan het leven
en het. werk van Don Marcelino Menendez
v Pelayo. De ambassadeur van Spanje in
Den Haag, de hertog van Baena, zal op 1
december om half drie de tentoonstelling
openen. De tentoonstelling is bedoeld als
een hulde van Nederlandse zijde aan de
grote Spaanse polygraaf in het jaar waar
in onder meer in de Verenigde Staten,
Duitsland, Engeland en Frankrijk, het
eeuwgetijde van zijn geboorte wordt ge
vierd. Don Marcelino Menendez y Pelayo
werd op 3 november 1856 geboren in San
tander. Hij was de grootste litteraire cri
ticus van de vorige generatie en is op zijn
gebied te vergelijken met de schilder Don
Francisco de poya y Lucientes. Don Mar
celino bracht zijn jeugd door in Santander,
studeerde in Barcelona, maakte studierei
zen naar Portugal, Frankrijk, Italië, Bel
gië en Nederland en werd op tweeëntwin-
tigjarige leeftijd hoogleraar aan de Cen
trale Universiteit in Madrid- Na twintig
jaar te hebben gedoceerd werd hij direc
teur van de Nationale Bibliotheek in Ma
drid. Hij bleef dit tot zijn dood in 1912. De
Spaanse uitgave van de werken van Don
Marcelino omvat zevenenvijftig delen en
is in Santander uitgegeven. Daar bevindt
zich ook de bibliotheek een verzameling
van vijftigduizend boeken die door Me
nendez y Pelayo aan zijn geboortestad is
nagelaten.
President Eisenhower heeft, volgens ge-
woote, de vierde donderdag in november
(dit jaar de 22ste) tot „Thanksgiving Day"
uitgeroepen. „Thanksgiving Day" vindt
zijn oorsprong in de tijd der eerste Engel
se kolonisten. In november 1621 vierden zij
voor het eerst „Thanksgiving Day". Zij
hadden toen het eerste harde jaar als pio
niers in de nieuwe wereld acher de rug. Op
21 december 1620 hadden 101 mannen,
vrouwen en kinderen voet aan wal gezt
op de plaats, waar zij hun eerste neder
zetting, door hen Plymouth genoemd, in
de huidige staat Massachusetts stichtten. In
dankbaarheid voor de eerste oogst van het
land en voor de vrijheid van godsdienst,
die zij daar genoten, stelden zij een dag
vast, waarop zij God zouden danken voor
zijn zegeningen. Sedert dien is Thanks
giving Day een traditie geworden bij de
bewoners van het stadje Plymouth, die
deze dag nu nog speciaal vieren door een
plechtige ceremonie, „Pilgrims Progress"
genaamd, waarbij zij in de klederdracht
der kolonisten uit de zeventiende eeuw op
treden. De traditie van de viering van
„Thanksgiving Day" werd al spoedig ove-
genomen door andere nederzettingen en
kreeg een nationaal karakter, toen de gou
verneurs van vele staten aan de viering een
officieel karakter gaven.
In 1863 riep president Abraham Lincoln
de vierde donderdag in november uit tot
een nationale feestdag. Speciale kerkdien
sten en, in navolging van de eerste viering
van deze dag in 1621, een diner waarbij ge
braden kalkoen de hoofdschotel is, zijn
voor „Thanksgiving Day" traditioneel en
j overal waar Amerikanen zijn wordt de
dag op deze wijze gevierd.
HET achterlichtje blijft voor mij het symbool van de beperkt
heden der techniek en wellicht voor meer wielrijders onder onze
lezers. Het éne ogenblik verspreidt het een sfeenrijke rode gloed,
maar het overkomt mij ook nog vaak, dat het meer een „achter-
dionkertje" moet heten. Terwijl ik in grote gemoedsrust door de
nacht peddel kan mij soms plotseling de twijfel overvalleen of het
brandt vooral wanneer er een politieman in mijn gezichtsveld
verschijnt. Het vreemde van deze twijfel is, dat ik hooit achter
om durf te kijken om te zien of het bedoelde lichtje al dan niet
functioneert. Zolang ik niet gekeken heb is het altijd nog moge
lijk, dat het brandt. Als ik wél gekeken heb en het brandt niet.
dan is die mogelijkheid vervallen en weet ik. dat ik een verbaal
tegemoet'rij. Rijd ik een agent voorbij in twijfel over mijn ach
terlicht, dan kan bij aanhouding mijn verbazing over het niet
branden ervan nog oprecht zijn en kan ik een venklaring afleg
gen in de geest van „ik dacht dat het wél brandde". En nu zul
len wellicht vele agenten in hun posthuizen zich verkneuteren
over de nutteloosheid van dit argument voor de wet laten zij
niet vergeten, dat het altijd een zekere morele steun geeft aan
de eenvoudige wielrijder, die zij snappen.
Wanneer mijn gehele verlichting is uitgevallen, stap ik altijd
af, want een ervaring uit mijn jongensjaren heeft mij geleerd,
dat men nooit zó geheel door de duisternis kan worden opgeslokt,
dat men zelfs niet door een agent kan worden waargenomen.
Een verbalisant hield mij bij die gelegenheid voor, dat niemand
mij kon zien aankomen en het had geen zin daartegen aan te
voeren, dat hij mij dan toch maar wél had zien aankomen. De
enige verontschuldiging voor het rijden zonder licht kan mis
schien nog tijdens piek-uren gevonden worden in de oproep om
zo zuinig mogelijk te zijn in het stroomverbruik, maar wij kun
nen niet garanderen dat het helpt. Mischien wil de politie het
verband niet zien.
VOORDAT een lamp het niet meer doet, knippert zij
meestal nog geruime tijd of zij brandt slechts indien men er
voortdurend op slaat. Het is een technische aanwijzing die ik
ook gaarne verstrek aan luisteraars naar een ernstig gestoorde
radio-uitzending: geef enige harde klappen op uw toestel en u
kunt er in vele gevallen weer ongehinderd naar luisteren.
Men moet ook niet metéén slaan, wanneer zijn lamp weiger
achtig is het kan zijn nut hebben haar alleen bemoedigend
toe te spreken. Blijft zij knipperen, dan stel ik mij meestal ge
rust met de gedachte, dat knipperlichten juist vaak op gevaar
lijke punten worden aangebracht, omdat zij nog meer de aan
dacht trekken dan vaste lichten. Gaat zij geheel uit, dan sla ik
pas, eerst op het lamplichaam en indien dat niet helpt op
het glas. Blijft ook dan het resultaat uit, evenals de lamp, dan
stap ik af en ga lopen. Het is mij opgevallen dat men dan, al
lopende, ineens het groeiend verlangen bij zichzelf bespeurt, om
verscheidene agenten tegen te komen. Het is bijzonder teleur
stellend om na een lange wandeltocht met het onverlichte rijwiel
aan de hand thuis te komen zonder één politieman te hebben
ontmoet. Hoe komt dit? Is het verdriet over een gemiste kans
om zijn correctheid tegenover de politie te tonen? Of blijft daar
in ons achterhoofd de gedachte wroeten, dat we dus net zó goed
door hadden kunnen fietsen? Wie zal het zeggen? Wie zal zijn
diepste beweegredenen kuninen prijsgeven? In dit opzicht zijn
wij toch allemaal werkers der duisternis. Ko Bnigbier