Zinrijk, creatief werk
helpt zielen genezen
VELU
Thriller Het huis aan het meer
De tragedie der werkwoordsvormen
Niet strijken!
„Bell, book and candle"
Evert Cornells
werd herdacht
in Utrecht
19.75
OAudiinitt
„Kans op de hemel"
in Rotterdam
DINSDAG 27 NOVEMBER 1956
5
STUDIEDAG BEZIGHEIDSTHERAPIE
Nieuwe inzichten en methoden bij de
welzijnszorg in ziekenhuizen
Voetballer in bed
Geesteszieken schilderen
Een OMEGA-MIDO
Harde kop" vereist
Zes cent per dag
T ape-therapie
Het is schadelijk het kind afkeer in te boezemen
van taal als complex van ingewikkelde vormen
DOZEN en MAPPEN
POSTPAPIER
TWEE TONEELPREMIERES
99
99
fi
(Van een redacteur)
Vroeger werd volstrekte rust algemeen beschouwd als de beste medicijn voor
ernstige zieken. Tegenwoordig weet men dat een zinvolle afwisseling van rust en
bezigheid veel heilzamer werkt, ook voor de zieke mens is ledigheid namelijk
„des duivels oorkussen". Maandenlang nietsdoen degenereert lichaam en geest,
maakt de patiënt arbeidsschuw en daardoor ongeschikt voor de samenleving.
Geef hem iets te doen en ge bevordert niet slechts zijn gezondheidstoestand, maar
ook zijn moreel en zijn zelfrespect.
Dit is de grondslag van de nieuwe, nog
goeddeels in de kinderschoenen staande
welzijnszorg, welks volgelingen zaterdag,
onder auspiciën van de Commissie Overleg
Bezigheidstherapie, in Utrecht een studie
dag aan de praktijk van hun werk gewijd
hebben Eerste inleider was de geneesheer
directeur van het Haagse gemeente-zieken
huis, jhr. P. H. Verspyck, die erop wees, dat
„bezigheid voor zieken" meer moet zijn
dan alleen maar het scheppen van ver
strooiing, afleiding en tijdverdrijf. De goede
„bezigheids-therapeut" maakt voor iedere
patiënt een individuele dagindeling, waar
bij rekening wordt gehouden met de aan
leg en de voorkeur van elke betrokkene.
Goede bezigheid moet bovendien niet pas
sief zijn (zoals bijvoorbeeld voorlezen of
luisteren naar de radio), maar actief en
zinvol. Stimuleren van de creatieve ver
mogens der patiënten moet daarbij voor
rang hebben boven economische motieven:
de zieken mogen nimmer goedkope arbeids
krachten voor het bedrijfsleven worden.
Wie van deze principes uitgaat, maakt de
zieke rijker, rijper en gelukkiger. Zelfs bij
polio-patiënten met ademhalingsverlam
mingen in het acute stadium begint men
tegenwoordig (in het Beademingscentrum
in Den Haag) al direct na de opneming-in
het ziekenhuis met lichte bezigheidsthera
pie. Vooral kinderen kunnen daardoor de
langdurige en vervelende behandeling met
respiratoren geestelijk lichamelijk veel
beter doorstaan dan vroeger, toen absoluut
nietsdoen regel was voor dergelijke patiën
tjes.
Zuster S. J. Stroïnk, adjunct-direcrice
van het Juliana-kinderziekenhuis in Den
Haag, betoogde, dat de bezigheids-therapie
geen taak kan zijn voor de gewone, toch al
overbelaste verpleegsters, doch uitsluitend
voor de welfare-werksters en spelleidsters,
die vooral bij langdurige ziekte een soort
van substituut-moeder voor de jonge pa
tiëntjes moet zijn. Polio-patiëntjes met ver
lamde benen, zo onthulde zij, voetballen
tegenwoordig al in bed door hun in tou
wen opgehangen benen tegen een eveneens
boven het bed opgehangen bal te slingeren.
De kunstschilder R. Watjer brak een lans
voor de schildertherapie als een ideale
vorm van bezigheid voor zieken en zelfs
voor geesteszieken. Zelf geeft hij sinds
enkele jaren leiding bij het schilderen en
tekenen van de patiënten in een grote psy
chiatrische inrichting en daarbij heeft hij,
in samenwerking met de behandelende ge
neesheren, frappante resultaten geboekt.
„De meeste psychisch-gestoorden zijn moei
lijk tot tekenen te brengen", zo onthulde
deze spreker. Eerst liet ik ze dan een vel
tekenpapier nat maken en er een straaltje
Oostindische inkt op gooien. Reeds het uit
vloeien van de inkt in allerlei grillige pa
tronen fascineerde hun meestal dermate,
dat er een blijvende belangstelling gewekt
was. Daarna mochten ze de willekeurige
ADVERTENTIE
COLLECTIE vindt u bij
Grote Houtstraat 49 - Haarlem
Toneel door Engels sprekende
diplomaten in Den Haag
De „Anglo-American amateur theatre
group" samengesteld uit leden van de En
gels sprekende diplomatieke missies in Ne
derland, zal op 4, 5 en 6 december 's avonds
onder regie van Christopher Shaw voor
stellingen geven van „Bell, Book and
Candle", een blijspel over heksen van de
uit Engeland afkomstige en reeds lang in
Amerika gevestigde schrijver John van
Druten. De baten van deze voorstellingen,
die in het theater „De Uitkijk" in het Ge
meentemuseum in Den Haag zullen wor
den gegeven, komen ten goede aan het
Actiecomité ter Bestrijding van de Kinder
verlamming. „Bell, Book and Candle" werd
in 1954 gespeeld door de Haagse Comedie
met Myra Ward en Paul Steenbergen. Het
blijspel is in 1950 geschreven en beleefde,
voor zover is na te gaan, cp 5 oktober 1954
onder regie van Rex Harrison in het Phoe-
nixtheater in Londen de première. Aan de
hoofdrollen zal bij het Haagse „diplqma-
tentoneel" gestalte worden gegeven
door Joan van Houten, Richard
Holloway, Mercy Shahboz, Christopher
Shaw en Boris W. Bogulavsky. John Wil
liam van Druten, die op 1 juni 1901 als
zoon van een Nederlandse vader en een
Engelse moeder in Londen werd geboren,
is niet alleen een produktief toneel- en
romanschrijver, maar heeft vooral ook
medegewerkt aan het schrijven van een
groot aantal filmscenario's, onder meer
voor „Gaslight" en „Night must fall".
Het ligt in het voornemen begin volgend
jaar onder auspiciën van het Actiecomité
ter Bestrijding van de Kinderverlamming
ook elders in Nederland voorstelingen te
geven van „Bell, Book and Candle". Ver
moedelijk zullen Amsterdam, Arnhem,
Delft, Eindhoven, Groningen, Leiden, Nij
megen, Rotterdam en Utrecht in deze tour
nee worden opgenomen.
vormen dan interpreteren en met kleuren
invullen. Anderen liet ik ritmisch tekenen
potloodkrabbels maken op de maat van
grammofoonmuziek om zo hun angst
voor het witte vel te overwinnen. Sommi
gen ook werden pas gestimuleerd door het
„vingerschilderen": het lichamelijke con
tact met de verf en het papier was alles
wat zij nodig hadden om hun schroom de
baas te worden. Heel ernstig gestoorden
tenslotte liet ik met de linkerhand tekenen
teneinde te verhinderen, dat zij zich zou
den verliezen in pietepeuterig gekrabbel.
Ook dezen mochten dan naderhand zeggen,
wat zij in hun tekeningen zagen en ze met
kleur verder uitwerken. Het resultaat is
steeds weer een grote verbetering in de
geestestoestand der patiënten: zij ontdek
ken niet alleen in het tekenen en schilde
ren een uitweg voor ftun angsten en rem
mingen, maar worden tevens veel zelfbe
wuster en evenwichtiger, terwijl hun
sociale gedrag over het algemeen gunstig
beïnvloed wordt. Een extra-winstpunt is
dat de behandelende psychiaters en psycho
logen uit dit teken- en schilderwerk, uit
de keuze der kleuren, dikwijls kost
bare aanwijzingen kunnen putten omtrent
de aard (en de oorzaken: Freud!) van de
complexen en storingen der patiënten in
kwestie.
De Nijmeegse psycholoog dr. K. van der
Loo besprak de eisen waaraan de ideale
bezigheidstherapeut en de welfare werkster
dienen te voldoen. Tact, geduld en liefde,
maar ook psychologisch inzicht, rijpheid en
een grote vindingrijkheid zijn onmisbare
eigenschappen. Daarnaast zullen een strijd
baar karakter en een flinke „harde kop"
hun nut bewijzen, want in vele ziekenhui
zen en inrichtingen hangt de bezigheids
therapie er nog maar zo'n beetje als
„quantité negligeable" en in ieder geval als
sluitpost van de begroting achteraan te
bengelen. De welfare-werkster zal veelal
niet slechts haar eigen positie moeten ver
overen en verdedigen, maar tevens de
medische staf en de directie ervan moeten
overtuigen, dat zij actief dient te worden
ingeschakeld bij de therapeutische behan
deling der patiënten. De tegenwoordige op
leiding der welfare-werksters voorziet vol
gens dr. Van der Loo niet tenvolle in al
deze zaken en zou naar zijn mening vooral
van het teveel aan medische kennis ont
daan moeten worden,.
Ook mejuffrouw dra. N. H. Schokking,
hoofd van de afdeling Sociale Zorg van het
Rode Kruis, constateerde, dat vele zieken
huisdirecties het Welfare-werk nog min of
meer als een luxe beschouwen. Zij rekende
uit, dat dit werk in een ziekenhuis met 300
bedden en met twee welfare-werksters, niet
meer hoeft te kosten dan ongeveer zes cent
per persoon en per dag, hetgeen op een ge
middelde verpleegprijs van 12,50 een ver
waarloosbaar bedrag is. Zij bond de wel-
zijnsverzorgsters en spelleiders dan ook op
het hart, zich niet „met een kluitje en een
lapje in het riet te laten sturen, maar in
tegendeel de hoogste eisen te stellen aan
het materiaal en de gereedschappen dat de
ziekenhuizen voor de bezigheidstherapie
haar verschaffen moeten. Een centraal in
koopbureau voor alle welfare-materiaal zou
in dit opzicht wonderen kunnen doen".
Overigens was mejuffrouw Schokking
het diametraal oneens met dr. Van der
Loo's inzichten over een teveel aan medi
sche kennis bij welfare-werksters. „Ik ge
loof niet", zo zei zij, „dat iemand ooit in
enig opzicht teveel kennis kan hebben". En
blijkens de levendige bijval der bijna drie
honderd aanwezigen was iedereen het
daar roerend mee eens.
In de middaguren kwamen enkele speci
fieke facetten van de bezigheidstherapie
ter sprake. Mejuffrouw C. J. Bungenberg
de Jong sprak over het werk van het lec-
tuurdepot van het Rode Kruis, waarover
zij de leiding voert. Mr. C. J. Goudsmit, be
stuurslid van het Prinses Irenefonds ver
telde een en ander over de ontspanning
voor langdurige zieken door dit fonds en
de heer A. van Asselt, voorzitter van de
Z. O. N. (Zieken-omroepen Nederland)
schilderde de activiteiten van deze organi
satie, welker leden alle amateurs in
hun vrije tijd naar de ziekenhuizen trek
ken om de patiënten met microfoon en ge
luidsband wat ontspanning te bezorgen.
„Passieve bezigheidstherapie weliswaar,
maar dan toch een die op hoge prijs gesteld
wordt; vooral als zij op onze tape-recor
ders de stemmen van geliefde familieleden,
vrienden en bekenden voor deze zieken
meebrengen". In Delft, waar de heer Van
Asselt zelf zo'n „ziekenomroepgroep" leidt,
was onlangs zelfs een volledige telefoon
lijn voor alle zieken en ouden van dagen
„georganiseerd", die dezer dagen echter
verboden is, omdat zij in strijd geacht werd
met de Telegraaf- en Telefoonwet.
De meesten van deze referaten gaven
aanleiding tot levendige discussies, waaraan
onder andere deelgenomen werd door de
hoogleraren prof. dr. G. C. Herninga en
prof. dr. P. Muntendam, directeur-generaal
van de Volksgezondheid. Deze laatste, zo
juist teruggekeerd van een studiereis naar
de Verenigde Staten, vertelde van zijn er
varingen bij een bezoek aan het beroemde
„beademingscentrum" te Warm Springs,
waar de poliopatiënten volgens de nieuw
ste inzichten niet meer met individuele
bezigheidstherapie, maar zaalgewijze „be
werkt" worden, een systeem waarvan dr.
Muntendam „hartverwarmende resultaten"
gezien had. Hij beval deze groepstherapie,
die grote winst aan levensvreugde en
saamhorigheidszin geeft („de patiënten
trekken zich als het ware aan elkanders op
timisme op") dan ook van harte ter navol
ging aan.
Het gebeurt niet vaak dat aan de na
gedachtenis van een herscheppend musicus
na vijfentwintig jaar en wélk een kwart
eeuw nog zulke woorden van bewonde
ring en erkentelijkheid worden gewijd als
bij de herdenking van het overlijden op
23 november 1931 van de dirigent Evert
Cornelis, gisteravond in Tivoli te Utrecht.
Het betrof hier een bijzonder concert
door het Utrechts Stedelijk Orkest, dat
onder leiding van zijn dirigent Paul Hup-
perts een programma uitvoerde dat, geheel
in de geest van de man wie deze her
denking gold, uit werken van Bach, Hon-
egger en Bruckner, was samengesteld.
Daaraan vooraf ging echter een toespraak
door jhr. mr. De Ranitz, burgemeester van
Utrecht, in zijn hoedanigheid van voor
zitter van het herdenkingscomité. Hij ves
tigde daarin de aandacht op de veelzijdig
heid van deze orkestdirigent - koorleider -
pianist - clavecinist die gedurende zijn
achtjarig dirigentschap van het U.S.O. niet
alleen van betekenis is geweest voor het
plaatselijk muziekleven, doch wiens in
spirerende en vormende kracht tot op de
huidige dag bemerkbaar is in de orkest
programma's over het gehele land en in
de smaak van een groot deel van de con
certbezoekers. Immers, bij het doorlezen
van het uitvoerige artikel, dat Wouter
Paap aan de nagedachtenis van Cornelis
wijdde en dat aan alle bezoekers van het
concert werd uitgereikt, blijkt hoeveel
initiatieven van hem zijn uitgegaan, die
thans hun weg gevonden hebben in de
bedding van een traditie: hij was de eerste
die de Matthaus-Passion van Bach in on
verkorte vorm ten gehore bracht, die „De
Messias" en andere oratoria van Handel
in de oorspronkelijke taal en met het door
de componist voorgeschreven instrumen
tarium uitvoerde, hij introduceerde op een
van zijn laatste concerten een concert
bewerking van de „Kunst der Fuge" van
Bach, voor die jaren een opzienbarende
gebeurtenis, hij vestigde de aandacht op
tal van kleinere meesters uit de achttiende
eeuw wier namen toen veelal een dode
letter vertegenwoordigden, doch wier werk
thans een levende waarde is. Voorts voer
de hij het symfonisch oeuvre van Bruck
ner vrijwel volledig uit, doch vooral heeft
hij de weg bereid voor de verbreiding van
het toenmaals moderne Franse repertoire,
dat sindsdien een belangrijke plaats in
neemt op de programma's van orkesten,
ensembles en solisten èn in de harten van
vele muziekliefhebbers. Doch de lijst van
werken, die door hem in Nederland ge
ïntroduceerd werden, doorziende, bemerkt
men dat deze man een niet aflatende be
langstelling gehad moet hebben voor wat
er in Europa muzikaal in zijn tijd omging
en vooral een grote mate van .bereidheid
om voor iedere muzikale ervaring open te
ADVERTENTIE
overhemden
„TOPLIN" - „TEOUNE"
Grote Houtstraat 96 - Haarlem
Tel. 12210
staan en haar, indien zij door hem ge
toetst was, aan anderen mede te delen. Hij
is inderdaad een musicus die door de ge
aardheid van zijn talent en de enorme
werkkracht en onbaatzuchtigheid, waar
mee hij het beheerde, nog steeds sym
pathie kan wekken, ook bij hen die, zoals
ikzelf, te jong zijn om te hebben kunnen
horen hoe de muziek onder zijn handen
geklonken heeft. Paap die de nadruk
legt op „het scheppende element in zijn
vertolkingen, dat reeds wortelde in de feil
loze intuïtie waarmee hij ieder kunstwerk
wist te benaderen" schrijft aan het slot
van zijn bijdrage onder meer: „Evert Cor
nelis deed geen enkele concessie aan het
publiek, doch tegelijkertijd wist hij zich
volledig te verplaatsen in de muzikale
mentaliteit van zijn toehoorders. Hij wist
het gezichtsveld te verruimen van het van
nature conservatieve publiek, dat hem
volgde, omdat men wist, dat de dirigent
met zijn ganse artistieke persoonlijkheid
stond achter de nieuwe werken waarvoor
hij aandacht vroegCornelis heeft van
zichzelf het uiterste gevergd. Hij deed dit
geen ogenblik tot eigen eer: hij was af
kerig van ieder overdreven eerbetoon
Ideaal en werkelijkheid wist hij met el
kander in overeenstemming te brengen."
Na de toespraak door burgemeester De
Ranitz onthulde een dochter van de musi
cus een door Grada Rueb vervaardigd
borstbeeld van haar vader. Hierna werd
het concert geopend met het zesstemmig
„Ricercare" uit de „Kunst der Fuge" van
Bach en vervolgens werd uitgevoerd „De
Dodendans" van Arthur Honegger waar
aan medewerkten het trechts Toonkunst
koor en de solisten Annette de la Bije,
Thérèse Steinmetz, Leo Ketelaars en Léon
Combé. Na de pauze bracht het orkest de
eerste symfonie van Bruckner ten gehore.
Onder het talrijke publiek bevonden zich
ook zeer vele musici en muziekliefhebbers
uit andere steden.
Juist in een periode waarin bij onder
wijzers, leraren en velen die de pen han
teren, een zekere onrust leeft over de
schrijfwijze van een aantal woorden van
vreemde oorsprong alsmede van samen
stellingen behorend tot het type kurken
trekker, honde(n)hok en koeie(n)uier, wordt
onze aandacht gevestigd op een vraagstuk
dat van oneindig grotere betekenis is:
de schrüfwyze van onze doodgewone
werkwoordsvormen.
Neem het werkwoord verloten. Het komt
in vier gedaanten voor, gelijkluidend in de
uitspraak, verschillend in de schrijfwijze:
verloten, verlote, verlootte, verlootten.
Docenten, ervaren als zij zijn in het op
stapelen van moeilijkheden, plegen in dic-
tee's zinnen te fabriceren van het vol
gende type:
De te verloten prijzen werden tentoon
gesteld, daarna verlootten wij ze en deel
den de verlote prijzen uit.
Van kinderen op de lagere school wordt
nu verwacht dat zij in verloten de infini
tief (onbepaalde wijs) herkennen, in ver
lootten de verleden tijd meervoud en in
verlote het als bijvoeglijk naamwoord ge
bruikte voltooide (verleden) deelwoord. Is
het wonder dat duizenden en nogmaals
duizenden kinderen er nooit in slagen de
weg te vinden in de doolhof van vragen
die hier beantwoording eisen? Ondanks
het feit dat in de vierde, vijfde en zesde
klas van de lagere school per leerjaar aan
de juiste schrijfwijze van werkwoordsvor
men zeker honderd a honderdvijftig uur
wordt besteed dat wil zeggen: de helft
van het aantal voor „taal" beschikbare
uren is het resultaat bedroevend.
Wanhopige situatie
Aan de „tragedie der werkwoordsvor
men" heeft de heer I. van der Velde, in
specteur van het Lager Onderwijs, een
proefschrift gewijd dat wel buitengewoon
duidelijk demonstreert hoe wanhopig de
situatie op de lagere school is. Na te heb-
ADVERTENTIE
Sas Bunge
Een exclusieve sortering
uit binnen- en buitenland!
Zijlstraat 90 Haarlem Tel. 11161
„Laten we het gegeven van de thriller zien als het krachtveld
tussen twee polen. Aan de ene kant het verbreken van het knel
lende keurslijf der maatschappelijke orde, aan de andere kant de
strikt^onpersoonlijke wijze waarop de gerechtigheid het zwaard
hantëërfr Daartussen, als décor voor "de strijd 'ojj lêvëft en doodt
het toneel van onze wereld in al haar eindeloze schakeringen".
Met deze verkorte passage uit een in „Vandaag IV" postuum ge
publiceerd opstel „Het verhaal van de misdaad" door W. H. van
Eemlandt leidt de Haagse Comedie de voorstellingen van „Het
huis aan het meer" door Hugh Mills waarvan zaterdag de pre
mière werd gegeven bij de toeschouwers in. Een flink stuk
eerder in dat opstel heeft de auteur erop gewezen, dat „niet de
uiterlijke vorm van de met de heersende moraal strijdige hande
ling de romanlezer in de eerste plaats interesseert: niet het hoè
vraagt zijn aandacht, maar het waarom wil hij kennen". Wat
voor de romanlezer geldt is ook voor de theaterbezoeker van
kracht. En wat nu het vertoonde stuk betreft: het beantwoordt
ongetwijfeld aan de van een thriller gegeven definitie, maar be
vredigt geenszins aan de eis der innerlijke motivering. Het is
zelfs niet pseudo-psychologisch, zoals ons wordt gesuggereerd,
tenzij men daaronder zou willen verstaan, dat er herhaaldelijk
gejongleerd wordt met allerlei termen uit het Freudiaanse vak
jargon, die er alleen maar toe bijdragen het gemis aan wezenlijk
verband tussen oorzaken en gevolgen sterker voelbaar te maken.
Nee, bij het zien van „Het huis aap het meer" moet men alle
theoretische verwachtingen maar laten varen en zich geheel in
stellen op een „heerlijk" ouderwets melodrama, met dien ver
stande dat de normale mensen, dus zij die aan de goede kant van
recht en wet staan, geen rol van betekenis vervullen. Zij doen
voor spek en bonen mee, zou men kunnen zeggen, om het geheel
de schijn van iets substantieels te geven. Het berust volledig op
sensatie, dus op uiterlijk effect, ondanks de knappe poging van
regisseur Jan Retèl om er een innerlijke spanning aan te geven
waarbij hij naar mijn mening onvoldoende besefte, dat men nooit
méér uit een stuk kan halen dan erin zit. Hij heeft nogmaals een
opvallend bewijs geleverd van zijn vermoger? om een geladen
sfeer te scheppen, maar bereikte daardoor tegelijkertijd dat het
gemis aan wezenlijke drijfveren en krachtbronnen hachelijk
scherp werd aangetoond. Men wilde gaan geloven in mensen, die
slechts huiveringwekkende bedenksels bleken te zijn. Dit geldt
dubbel voor het aandeel van Paul Steenbergen als de geraffi
neerd wraakzuchtige psychiater, een figuur uitbeeldend aan wie
niets menselijks vreemd lijkt te zijn, tot
alles in staat, maar die in de werkelijk
heid van de speltituaties alleen maar een
functie vervult.
Een echt melodrama dus, met alles wat
daarbij aan griezeligs hoort: een onheil
spellend klimaat, vergiftigde koffie, een
lijk in de kast, een hypnotiseur (als zodanig
ziet men Steenbergen hoe kan het an
ders? op zijn best) en een bijna fatale
revolver. Gelet op de nerveuze reacties
van het publiek in de stampvolle Konink
lijke Schouwburg geloof ik wel te mogen
voorspellen, dat het een kasstuk zal blij
ken te zijn. Er wordt in deze thriller niet
naar een dader gezocht, want deze pleegt
zijn moord in vereniging bij open doek,
doch gespeculeerd op het angstaanjagende
van de vraag hoe de hevige incidenten
verlopen, waarbij men zich beurtelings kan
pogen te vereenzelvigen met de gebruikers
van en de bedreigden door de uiteenlopen
de middelen van geweld. Voor mij was de
grootste verrassing bij dit alles de kwasi-
slome man van Scotland Yard, een buiten
gewoon boeiende rol van Frans Vorstman.
Er is trouwens voor deze opwindende ge
legenheid een sterke bezetting op de been
gebracht. Myra Ward weet werkelijk iets
aandoenlijks te geven aan de onevenwich
tige, karakterzwakke vrouw van de zenuw
arts, Enny Meunier iets sinisters en kils te
leggen in diens in haar broederbinding (ja,
tot zulke termen wordt men door ITugh
Mills gebracht) verstarde zuster. Verder
moeten dan Marie Meunier, Fiet Dekker,
Gijsbert Tersteeg, Annie Leenders en bo
venal Jan van der Linden, de laatste als
de onscrupuleuze aanstichter van het
kwaad, dat zich tegen hem keert, met
waardering worden genoemd. Evenals
trouwens Hep van Delft, die een voorbeel
dig decor met uitzicht op het bevroren
meer in de mist ontwierp.
Terwijl een deel van het Rotterdams To
neel met de prijzenswaardige opvoering
van „De wilde eend" van Henrik Ibsen in
Haarlem bezig was, werd in de Maasstad
door een andere groepering uit hetzelfde
gezelschap de Nederlandse première van
„Een kans op de hemel" (Les pavés du
ciel) van Albert Husson gegeven. Dit stuk
van de schrijver van het internationale po
pulair geworden blijspel „Engelen zonder
vleugels" is een soort variatie op „De ge
vaarlijke bocht" van J. B. Priestley: er
wordt in te zien gegeven wat er allemaal
had kunnen gebeuren, als Luceile Mire-
mont werkelijk haar frivole echtgenoot
Henri had doodgeschoten, welk voornemen
verijdeld werd doordat laatstgenoemde tij
dig de kogels in haar revolver verwisselde
met „losse flodders". Daarmee houdt de
vergelijking op om plaats te maken voor
een andere, namelijk met „Blithe Spirit"
van Noel Coward, hier destijds op briljante
wijze door Comedia vertoond. Er zouden
nog veel meer overeenkomsten met een he
leboel andere stukken te noemen zijn, want
op oorspronkelijkheid is de auteur bepaald
niet belust geweest. Het enige originele is
eigenlijk de verandering van de veronder-
stellenderwijze gestorvene in een antiek
schrijftafeltje met de mogelijkheid om
postuum door middel van geheime laden
en kleppen in het leven der nabestaanden
in te grijpen. Bovendien keert de zoge
naamd vermoorde man dan nog terug in de
gedaante van de innerlijk en uiterlijk spre
kend op hem gelijkende „natuurlijke"
zoon. door wiens toedoen „de geschiedenis"
zich herhaalt.
Na een grappig eerste bedrijf, met als
hoogtepunt de komst van een onwezenlij
ke, bureaucratische verbindingsofficier
tussen hemel en aarde, was naar mijn
smaak de aardigheid er gauw af. Voor wat
er aan lachwerk werd uitgedeeld, had men
ook wel een conferencier kunnen huren.
Eén bon-mot zal ik onthouden: de verge-
Paul Steenbergen en Enny Meunier
(met de rug naar de toeschouwer) met
Jan van der Linden in de Haagse
première van „Het huis aan het Meer"
van Hugh Mills, vertoond in de ver
taling van Alfred Pleiter.
lijking tussen een Don Juan en een piano
speler, die telkens op een nieuw instru
ment hetzelfde wijsje speelt, hopende dat
het ooit nog eens anders zal klinken....
Misschien dat het allemaal veel leuker zou
zijn geweest als men een beetje leuker had
gespeeld, dat wil zeggen: het helemaal over
de komische boeg had gegooid. Het was
nu een soort gekscheren met dingen, waar
van men de ernst niet vergeten kon. Voor
al Ina van Faassen en Adolf Rijkens droe
gen daar speciaal in het tweede bedrijf
het onnodige toe bij. Pim Dikkers toon
de in de dubbelrol van vader en zoon bij
de Haagse Comedie een goede leerschool
in het vak der joyeuze beheersing van het
blijspel te hebben gehad, maar bleek toch
een te solide type voor een tweevoudige
veroveraar-zonder-gêne. Peter Holland was
kostelijk als de astrale boodschapper, doch
wist als regisseur zijn medewerkers onvol
doende besef van de volstrekt niet naar
waarschijnlijkheid vragende kluchtigheid
bij ,te brengen. Veel bewondering heb ik
voor het spirituele, charmante optreden
van Ann Hasekamp, al was het juist door
haar toedoen dat. ik zo sterk aan de boven
genoemde Engelse komedies werd herin
nerd. Daarin zou zij wel eens één van onze
beste krachten kunnen worden. Marianne
van Waveren en John Leddy vervulden
kleinere rollen naar wens.
Guus de Ruiter ontwierp het decor van
bonte zetstukken tegen een zwart achter
doek met een suggestieve plafonddecoratie.
Hiermede is over dit „mysterieuze blijspel"
wel genoeg gezegd. Het is een boulevard
stuk zonder meer. En Rotterdam heeft nu
eenmaal geen boulevards.
David Koning
XOCODOCCOOCCOOCCCCCCOCCOCOOCCCCCCOOOOCOOOCCCCOCCCCC'.
De heer I. van der Velde te Heem-
stede - inspecteur van het lager onder- 3
wijs in de insvectie Amstelveen (om- 8
vattende de gemeenten Aalsmeer, Am-
stelveen, Bennebroek, Diemen, Haar- g
lemmerliede en Spaarnwoude, Haar- 8
lemmermeer, Heemstede, Muiden, Ne- 3
8 derhorst den Berg, Uithoorn, Weesp en 8
3 Weesperkarspel) - promoveert vandaag 8
tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. 3
Aan zijn dissertatie „De tragedie der
j? werkwoordsvormen (verschenen bij J. o
8 B. Wolters te Groningen) is bijgaand
8 artikel gewijd.
CO3COCOCOXXXX:<X>DCO50DCOCO^CCCOCCCODCCCCCCCCCCOÏOCCOCO0
ben uiteengezet hoe wij aan de huidige
werkwoordelijke spelling zijn gekomen,
publiceert hij de resultaten van een onder
zoek bij omstreeks vijftienhonderd leer
lingen van lagere scholen en van eerste
klassen van verschillende typen scholen
voor voortgezet onderwijs. De kinderen
moesten een dictee maken, in een verhaal
de werkwoordsvormen onderstrepen, daar
van de tijd of de vorm aangeven en vragen
over het „waarom" der schrijfwijze be
antwoorden. De haren rijzen de lezer te
berge bij vele antwoorden. De een noemt
onmiddellijk" een werkwoord om de twee
d's. De tweede ziet in „vijandelijke" een
werkwoord „omdat het een ding is en een
ding is een werkwoord als het echt ge
beurd is".
Een tweede onderzoek was gericht op
het gebruik van werkwoordvormen in vrije
opstellen. Daarbij bleek een groot aantal
werkwoorden, die telkens in dictee en
taaloefening voorkomen, nooit door de
leerlingen te worden gebezigd. Daarbij
bleek ook dat naarmate de leerling ouder
wordt het aantal gebruikte werkwoords
vormen stijgt en het aantal fouten daarin
daalt. Dat is een uitermate belangrijk
verschijnsel, vooral wanneer men daar
tegenover stelt dat leerlingen van eerste
klassen van scholen voor voortgezet on
derwijs in hetzelfde dictee méér fouten in
bepaalde eenvoudige werkwoordsvormen
bleken te maken dan die van de derde
klasse der lagere school
Terecht stelt de schrijver de vraag: leert
de lagere school in haar werkwoordsdidac-
tiek haar leerlingen fouten mèken?
Beperking geen verarming
Wanneer nu blijkt dat in vrij taalgebruik
de leerlingen slechts een beperkt aantal
werkwoorden gebruiken en er eenvoudig
niet over peinzen zich het hoofd te breken
over vormen als: hij vergastte ons, hij ar
beidde, hij aardde naar, het bevreemdt
mij, hij betichtte ons, hij verpraatte zijn
tijd en aanvaardde de regering, is de nood
zakelijke conclusie deze: er is een merk
waardige, ja onrustbarende discrepantie
tussen ivat de lagere school haar leerlingen
als leerstof meent te moeten bieden en
wat de leerlingen in vrij taalgebruik blij
ken nodig te hebben.
Onmiddellijk rijst de vraag of een vér
gaande beperking de taalschat der leerlin
gen niet zal verarmen. De schrijver meent
van niet: beperking op het gebied van voor
vele leerlingen niet te doorgronden spel
lingmaterie kan, meent hij, slechts het
wezenlijke taalonderwijs ten goede komen.
Dat wezenlijke taalonderwijs richt zich niet
op het foutloos leren schrijven van veelal
ongebruikelijke werkwoordsvormen, maar
op het leren kennen van het wezen der
taal. Vóór het kind tot mondelinge en
schriftelijke taaigevormdheid kan komen,
zal het - uiteraard naar kinderlijke maat
staven - de taal schriftelijk en mondeling
moeten beheersen. Men kan en mag van
een kind niet verwachten dat het nadenkt
over de schrijfwijze der woorden, die in
hem opwellen als hij zijn belevingen en
ervaringen aan zijn schoolschrift toever
trouwt, met andere woorden als hij vrij
schrijft. Het is de primaire taak van de
onderwijzer het kind met de taal vertrouwd
te maken. Woordsoorten en zinsdelen on
derscheiden behoort daartoe niet. Het
grammatica-onderwijs behoort dan ook
niet het uitgangspunt, maar de bekroning
van het werk te zijn. Het hoort op de lagere
school niet thuis.
Groeiend begrip
Vermoedelijk zullen velen de theorieën
van dr. Van der Velde revolutionair vinden.
Dat een kind in de derde klas de stam van
een werkwoord kan vinden, vinden zij
doodgewoon. En bovendien: wat is gemak
kelijker dan dat? Je laat van het „hele
werkwoord" -en of -n weg en klaar is
Kees. Eilieve, de stam van ploffen is plof
en niet ploff, van leven: leef en niet lev,
van slapen: slaap en niet slap.
De tijden van het werkwoord zijn in
wezen veel gecompliceerder dan men wel
denkt. Het is dwaasheid een kind te leren
dat de tegenwoordige tijd uitdrukt wat op
dit ogenblik geschiedt. Wat moet men ant
woorden als de leerling zou vragen: en als
ik nu zeg: morgen ga ik op reis of als hij
wijst op z'n leesboek dat geheel in de
tegenwoordige tijd is geschreven en duide
lijk feiten uit het verleden releveert?
De conclusie waartoe dr. Van der Velde
in het derde deel van zijn dissertatie komt,
kunnen worden samengevat in enkele
regels: beperk de omvang van de leerstof,
maak dus de werkwoorden die kinderen
veel gebruiken als zij vrij schrijven, tot
oefenmateriaal, vestig niet de aandacht op
infinitieven en op deelwoorden die als bij
voeglijk naamwoord worden gebruikt, want
juist dan gaan de kinderen ze verkeerd
schrijven. Van „zij zaten te wachten" ma
ken zij „zij zaten te wachtten" - want het is
toch verleden tijd. Daarom schrijven zij
ook: gebreidde kousen en: onverwachtte
uitkomsten.
Naarmate de taalontwikkeling van het
kind voortschrijdt, wordt ook het begrip
dat nodig is voor het zuiver schrijven van
de werkwoordsvormen groter. Wanneer de
leerling fouten maakt, dient zijn onder
wijzer zich Kohnstamm's gulden regel te
herinneren: „De fouten zijn de vindplaatsen
van de hulp die de leerling behoeft." Maar
het is schadelijk het kind afkeer in te boe
zemen van taal door die voor te stellen als
een complex van ingewikkelde schrijfvor
men, waarvoor het nog niet rijp is.
Er zal nog heel wat water door de Ryn
stromen voor wy van de „tragedie der
werkwoordsvormen" zijn verlost. Dr. Van
der Velde heeft de vinger gelegd op een
tere, op een zere plek. Af en toe drukt hy
met die vinger vrij krachtig. Dat doet pijn.
Daarom zal er wel verzet komen tegen zyn
opvattingen. Maar de bestrijders zullen het
heldere, met talloze voorbeelden gestaafde
en uitvoerige betoog van de jonge doctor
bezwaarlijk kunnen ontzenuwen.
Dr. P. H. Schroder