WERELDBEROEMD EN ONBEGREPEN IN D E A R A VA N PR OBLEEMKINDEREN ONZE NAMEN J Bakermat werd vaak in familienaam vastgelegd Jeugdherinneringen aan EDUARD VAN BEINUM LAATSTE NIEUWS RELICIE en TONEEL Werven en wouden Hoeken en winkels Congres over volkszang FRIVOOL AANHANCSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS Malenkov niet in Boedapest TOEN OP 18 APRIL 1955 uit Amerika het bericht kwam, dat Albert Einstein op zevenenzeventigjarige leeftijd was overle den, ging er door de wereld een schok, die zich ook buiten de kring der geleerden deed gevoelen. Al wist het grote publiek dan niet wat „de man met de leeuwekop", zoals men Einstein wel noemde, op het ge bied van de wis- en natuurkunde precies had gepresteerd, dat hij een man van uit zonderlijk formaat was geweest, was het krantenlezend publiek bekend uit de tal rijke berichten, die in de loop van Ein- steins werkzame leven over hem werden gepubliceerd. Men wist, dat hij niet alleen een geleerde was geweest. Men kende hem als een eerlijk en moedig mens, die zijn overtuigingen niet onder stoelen en banken placht te steken. Men kende hem als een onvermoeibaar strijder tégen het militaris me en vóór de vrede. Men wist, dat deze man, die algemeen als het grootste natuur wetenschappelijke genie van de laatste drie eeuwen werd en wordt beschouwd, zich op zijn geleerdheid nimmer had laten voorstaan en zowel in zijn hart als in zijn uiterlijk een uiterst eenvoudig mens was gebleven. Men wist ook, dat hij een be kwaam musicus was, die graag zijn formu les en theorien vergat en wegvluchtte in het rijk der verbeelding, dat hij met zijn diep doorvoelde vioolspel wist op te roepen. Men kende Albert Einstein niet als be roemd theoreticus, niet als groot denker, maar als eenvoudig, gewoon mens. Dat de geniale Einstein inderdaad een bijzonder eenvoudig man was, bleek al dadelijk uit zijn kleding. In zijn latere jaren, toen hij als Amerikaans staatsburger in Princeton werkte, droeg hij bij voorkeur een trui en een slobberbroek. Maar ook in de jaren, toen hij het ene eredoctoraat na het andere kreeg en de gehele wetenschappelijke we reld elke gelegenheid aangreep om hem eer te bewijzen, viel hij op door zijn sjofele kleding een ander woord is er niet voor en weinig verzorgde haardos. OVER DIE onverschilligheid van Ein stein voor zijn uiterlijk doen talloze anek doten de ronde. Sommige daarvan zijn ont sproten aan de verbeelding van bewon deraars van de grote geleerde, andere ech ter zijn historisch. Zo is het bijvoorbeeld, dat Einstein eens een natuurwetenschappe lijk congres in Bazel bijwoonde. Toen hij zich aanmeldde bij het hotel, waar het be stuur voor haar eregast een kamer had be sproken, maakten zijn vuile regenjas, ver schoten hoed en versleten koffertje zo wei nig indruk op de portier, dat hij hem vroeg om.... vooruit te betalen. Einstein heeft daar altijd hartelijk om gelachen. Bij het driehonderdvijftigjarig bestaan van de uni versiteit van Genève in 1909 liep Einstein in een gewoon pak en met een strooien hoed op het hoofd naast beroemde leden van de Franse Academie, gekleed in met goud geborduurde mantels, Engelse geleer den in middeleeuwse toga's en hermelij nen mantels, Japanners met fraaie zijden gewaden en andere vertegenwoordigers van universiteiten over de gehele wereld. Dat hij zich in zijn eenvoudige kleding echter best op zijn gemak gevoelde, blijkt uit het gesprek, dat hij tijdens het bij de feestelijkheden behorende diner met een Geneefs patriciër voerde. Het was het uit gebreidste di.ier, dat Einstein ooit had meegemaakt. Dit bracht hem er toe zijn ta- Een uitspraak van Einstein: „Als na mijn dood mijn theorie juist zal blijken te zijn, zullen de Duitsers zeggen, dat ik een Duitser was en de Fransen dat ik een Jood was. Als zij onjuist blijkt te zijn, zullen de Duitsers zeggen dat ik een Jood was en de Fransen, dat ik een Duitser was". felgenoot te zeggen: „Weet u wat Calvijn, die driehonderdvijftig jaar geleden deze universiteit stichtte, zou hebben gedaan, als hij bij dit feestmaal zou zijn geweest?" De man wist het niet en vroeg wat Einstein dan wel dacht, dat Calvijn gedaan zou heb ben. Het antwoord luidde: „Hij zou een grote brandstapel hebben laten bouwen en ons allen hebben 'aten verbranden wegens deze slemppartij!" Later vertelde de grote geleerde: „De man zei geen woord meer en daarmee eindigt mijn herinnering aan deze gedenkwaardige plechtigheid". ZESTIEN JAAR na deze gebeurtenis had Einstein echter wel geleerd, dat men in professorenkringen erg gesteld was op uiterlijk vertoon. Dat bleek op 9 februari 1925 ter gelegenheid van de toekenning van het eredoctoraat van de Leidse univer siteit aan Koningin Wilhelmina. Einstein v/as bijzonder hoogleraar in Leiden en moest dus meelopen in de stoet van pro fessoren en lectoren, die zich van de uni versiteit naar de Pieterskerk begaven, waar de plechtigheid zou plaats vinden. Ditmaal liep hij echter niet in een gewoon pak mee. Hij was gekleed in een blauwe met goud doorstikte lange keep van glan zende zijde, die tot op de grond reikte. In plaats van een oude slappe hoed droeg hij op zijn hoofd een zijden baret waarop twee struisveren prijkten, die langzaam op en neer wiegden op de maat van zijn voet stappen. „Zijn de heren tevreden over dit ambtsgewaad dat ik in Madrid kreeg?" vroeg Einstein zijn collega's op ironische toon. De volgende dag konden die collega's in de krant lezen, dat de Leidse jeugd bij zonder met de optocht was ingenomen ge weest, omdat de fraaist uitgedoste hoog leraar Einstein de straatjongens knip oogjes had gegeven, als had hij hen deelge noot willen maken van zijn spotzucht over zijn eigen kleding! DE ZWITSER Carl Seelig, Einsteins bio graaf en landsman, wijst er in zijn boek op, dat er maar heel weinig mensen zijn ge weest, die van de leer van Einstein hebben kunnen beweren, dat zij haar begrepen. Seelig vertelt, dat een kennis van hem in het Duitse gezantschap in Den Haag eens getuige was van een gesprek tussen Ein stein en een Nederlandse dame. Deze dame meende op de zwijgzame geleerde indruk te zullen maken met de opmerking, dat zijn werken haar zo goed bevielen, omdat zij dweepte met alles wat mystiek was. Waarop Einstein droogjes antwoordde: „Mystiek is nu juist het enige, wat men in mijn geschriften niet vindt". NEEN, BEGRIP voor zijn diepzinnige theorieën vond Einstein slechts bij uitzon dering. Cbaim Weizmann, de latere presi dent van Israël, begreep de theorieën van de grote geleerde niet, maar hij begreep wel iets anders, namelijk, dat het juist Einsteins grote verdienste was, dat hij zelf zo vast van de juistheid van zijn theorieën overtuigd was. Want toen men Weizmann vroeg, nadat hij tezamen met Einstein van Europa naar New York was gereisd: „Be grijpt u de theorie van Einstein eigenlijk?" antwoordde hij: „Tijdens onze reis heeft Einstein mij zijn theorie dagelijks opnieuw uitgelegd en toen wij hier aankwamen, was ik er zeker van, dat hij haar werkelijk be grijpt!" Maar al mogen dan slechts zeer weinigen begrip hebben gehad voor de be tekenis van Einsteins werk, voor de be tekenis van zijn persoon en zijn waarde als mens hadden en hebben zelfs zij begrip, die volslagen leken zijn op het gebied van de natuurkunde. Niet alleen door zijn diep zinnige leer, maar misschien nog meer door zijn grootheid als mens verwierf Einstein zich een plaats in de rijen der onsterfe- lijken. Dank zij een grote gift door de Rocke feller Foundation kan door het Union Theological Seminary in New York gedu rende drie jaar een proef genomen worden met de opleiding van toekomstige geeste- telijken in dramaturgie, toneelspelkunst en regie. Het door dit seminarie ter hand ge nomen programma heeft ten doel een bij drage te leveren tot de herleving van het religieuse element in de toneelkunst. In kerkelijke kringen is men voornemens het ernstige toneelspel meer en meer in dienst te stellen van de christelijke eredienst. Het programma zal onder leiding staan van de Britse toneeldeskundige E. Martin Browne. GENOOTSCHAP VOOR MUSICOLOGIE In de Amerikaanse stad Philadelphia is een genootschap opgericht, dat zich ten doel stelt een wetenschappelijke studie te maken van alle facetten van de muziek. OMDAT de psychologie natuurlijk geen ijzeren gor dijn om zich heen heeft en zij verschijnselen tracht te ordenen en verklaren die ieder mens interesseren, staat zij meer dan welke wetenschap ook bloot aan een leken-halfweterij, die enerzijds wordt bevorderd door de beruchte boekjes met praktische wenken, maar ook anderzijds wordt ingetoomd door publikaties, waarin de nadruk wordt ge legd op het feit, dat psycho logie geen wondermiddel is dat pasklare formules biedt voor elk individueel geval. Bij die laatste categorie kan men het boek „Psychische moeilijkheden" (het eerste deel van de serie „Pro bleemkinderen") rangschik ken. Het is geschreven door de psycholoog dr. J. Lin- schoten en is bij De Toorts te Haarlem verschenen. De schrijver zet niet uiteen hoe men moeilijke kinderen moet „behapdelen", maar in welke gevallen het nuttig is om de hulp van een des kundige instantie in te roe pen - als de „geijkte huis middelen" niet baten, zoals dr. Linschoten de goede be proefde opvoedingsmidde len gelukkig omschrijft. Hij geeft voortreffelijke voor lichting zonder er breekbare waar vanachter de scher men bij te halen. Hij streeft naar een algemeen inzicht bij de lezer, zonder die te belasten met deelkennis van specialistische aard. Zijn voorbeelden zijn dan ook zeer goed gekozen. Zij lijken uitzonderlijk genoeg om te voorkomen dat de lezer ze in eigen kring zou herkennen, maar zijn toch maatgevend voor een in zicht in de werkwijze van de psycholoog. Het boek is temeer waardevol omdat een zeer uitgebreid en vrij wel volledig register erin is opgenomen van consultatie bureaus en andere advise rende instanties. Het gevaar dat men een opvoedingsmethode gaat zien als vervangingsmiddel van het natuurlijke contact tussen opvoeder en kind is enigszins aanwezig in het boek „De opvoeding in nieuwe banen" van dr. Do rothy Walter Baruch, even eens door „De Toorts" ge publiceerd. Haar methode beoogt het kind in staat te stellen zich vrij te uiten, waardoor verdringingen of de bevrijdende maar on gewenste daden worden voorkomen. Dit doel is na tuurlijk niet nieuw. Het nieuwe schuilt in de metho diek, die echter zozeer is aangepast aan het Ameri kaanse kind en zozeer geba seerd is op de Amerikaanse psychologie - die sterk af wijkt van de Europese - dat abrupte toepassing in deze contreien wel eens ave rechts zou kunnen werken, vooral waar het de methode van het plaatsvervangend begrip betreft. Het passe- partout-karakter dat de schrijfster aan haar metho de geeft, dwingt tot voor behoud. Het amerikaanse recept is te sterk voor Europese magen. A. N. HET WORDT tijd dat we nu einde lijk eens afscheid nemen van de her- komstnamen. Er wachten namelijk nog de nodige andere categorieën. Laten wij een poging wagen ditkeer met deze na- mengroep gereed te komen. Het zal echter een toer worden. Want er ston den onze voorvaderen nogal wat mo gelijkheden ter beschikking, als zij in hun geslachtsnamen wilden aangeven waar hun wieg had gestaan. NAAST NAMEN als Van Veenendaal, Van Grol (Groenlo), Van Traa (Ter Aa), Kielstra (van De Kyl in Gronin gen), Gonggrijp (Goingarijp), Lankes- ter (Lanchaster), Oostburger, Suringar (van Zurich in Friesland), Zwolsman, De Kempenaer, Van Savoyen en Ve- linger (Westfaler) kennen we honder den andere, die veel vager aangeven waar de bakermat van de eerste dra gers stond. Van de namen Verhoeven, Hoevenaar, Lunshof (luns is opgroeiend riet), In 't Groen, Langeveld, Noorden bos, Leemhuis, Huis in 't Veld, Paan akker (paan is een soort onkruid), Kleykamp, Nijland (nieuw land), Van der Made (grasland, de naam komt ook als Vermaat voor), Schapendonk (een donk is een hoogte), Lagerwey en Riet man kan men slechts zeggen dat ze op het platteland moeten zijn ontstaan. Alleen de geslachtsnamen, die geweste lijke vormen vertonen, geven iets meer aanwijzingen. De naam Ten Bruggen- cate moet uit Overijssel stammen, waar een kate een kleine hoeve was, Ingeveld wijst op een herkomst uit Limburg, het voorgeslacht der Zwaagstra's (zwaag is veeweide) kan moielijk buiten Fries land worden gezocht en Oldenziel (Oudesluis) klinkt onmiskenbaar Gro nings. NU VERRADEN algemene herkomst- namen toch vaak wel iets. De geslachts namen Oudegeest, Wittegeest en Dor regeest moeten uit een gebied stammen, waar geestgronden voorkomen. En dra gers van de namen Van der Kley, Bree- vaart, Van der Plas en Molendijk zul len hun stamvader niet op de Veluwe moeten zoeken. Gaat echter de naam Van der Werf altijd naar een scheeps werf terug? Nee, werf werd ook het erf rond een gebouw genoemd. Bij namen als Kerkwerve, Hogerwerf en Lager- werff zal stellig aan deze afleiding moe ten worden gedacht. Loo, dat in vele namen van plaatsen en families voorkomt, had oorspronke lijk de betekenis eikenbos. Het woord looien hangt daar nog mee samen. Het heeft er de schijn van, dat de betekenis zich gaandeweg wijzigde, zodat met loo een open plek in een bosrijke omgeving werd aangeduid. Een der meest zinrij ke namen in deze groep is Tendeloo (te ende loo aan het einde van zulk een loo). Ook de namen Van der Loo, Loman, Lomeyer (meyer pachter) of In 't Hout, Voorintholt, Smalhout en Kleinhout moeten uit bosrijke streken stammen. VAGER BLIJVEN de namen Van der Foek, Op de Hoek, Hoekst.a en Hoek man. Het voorgeslacht der families Van de Winkel, Te Winkel, Boswinkel e». Graswinckel woonde ook al op een hoek: zie slechts het woord winkelhaak. Dat winkel de huidige betekenis kon krijgen, kwam omdat voortvarende za kenlieden hun waren het liefst ver kochten waar twee straten elkaar kruis ten. Hoorn en Horn betekenen eveneens hoek, zodat de Haarlemmers nu weten hoe hun Koudenliorn aan de naam komt. Timen Lubberts, die ni 1784 te Buitenpost werd geboren, noemde zich Van de Hom naar zijn woonplaats De Ilorne, een groepje huizen aan het kruispunt van twee wegen. Men vindt dit oude woord eveneens in de namen Hoorn, Dyxhoorn, Oudshoorn, Zuid- hoorn, Hoorneman, Schermerliorn, S Grashorn, Hornkamp en Hoornstra. Hornik werd samengetrokken uit Hoornwijk en de familie Horeweg dankt de naam aan de Hoornweg te Overschie. Zijn daarmee alle mogelijkheden uit geput? Nee, er resten nog een paar kleine groepjes. Daar wordt dan de volgende keer mee afgrekend. Nu de finitief! G. de Boer van der Ley HOE JIJ De Pauw vindt weet ik niet, maar ik vind hem in elk opzicht reus achtig. Met deze woorden begroette Eduard van Beinum, jeugdig muziekstu dent, mij op een middag in de gang van het Conservatorium, toen nog in „Het huis met de hoofden" op de Keizersgracht te Amsterdam gevestigd. Daar ook ik de grootste bewondering voor onze piano leraar, Jean Baptiste de Pauw, koesterde, werd het voorwerp van onze gemeen schappelijke verering tot in details be sproken. Na afloop van ons gesprek stap ten we de kamer van onze leraar binnen en bleef Van Beinum wachten tot mijn les was afgelopen. Deze middag was ik met een bezwaard hart naar les gegaan. De heer De Vogel, directeur van de muziekschool te Haar lem, waaraan ik sinds kort als leraar was verbonden, had mij namelijk gevraagd het Derde Klavierconcert van L. van Beet hoven met hem te spelen. De heer De Vogel vond ik in die tijd wel erg streng en heel deftig, het spelen met hem leek mij een gewaagde onderneming. Toen ik dit met De Pauw besprak, bood hij aan als proef het concert met mij te spelen. Van Beinum sprong echter op en nam deze taak onmiddellijk op zich. Hoewel hij het concert nog nooit had gestudeerd, speelde hij het voortreffelijk. Pianospelen zat Van Beinum in het bloed, hij had een uitstekende techniek en speelde zeer muzikaal. Soms liet hij het er wel eens op aankomen, had hij weinig gestudeerd en dan trachtte hij de situatie door zijn handigheid te redden. De Pauw was echter de enige, die dit altijd door zag. Ik herinner mij nog heel goed, dat Van Beinum op les de Barcarolle van Chopin speelde, hoewel hij zeer weinig aan dit stuk had gestudeerd. Aan het einde van de Barcarolle komen een enorme hoeveelheid klein gedrukte nootjes voor. Van Beinum trachtte er met zeer grote snelheid doorheen te schieten. Dit lukte tot zijn verbazing wonderwel. De Pauw had glimlachend geluisterd en maakte toen de volgende geestige opmerking: „Weinig studeren vraagt op les veel inspanning, veel studeren echter weinig, dit laatste is beter". 's Avonds zaten Eduard en ik dikwijls bij De Pauw op zijn kamer in het conser vatorium. Onze oude leraar was bijna blind en ging slechts eenmaal per week naar huis. Op deze, voor ons zo gelukkige avonden werd van alles besproken, er heerste een sfeer van vriendschap en ver trouwen en na afloop gingen wij in een zeer vredige stemming huiswaarts. Dan maakten wij wandelingen langs de stille Amsterdamse grachten en filosofeerden onder het genot van de vreemdsoortigste spijzen over muziek en over alles waar voor wij belangstelling hadden. Eens op zo'n avond bleef Eduard plotse ling staan en zei tegen mij: „Piet, als ik ooit in mijn leven de kans krijg om met het Toonkunstkoor en het Concertgebouw- Orkest de Matthaus Passion uit te voeren, zal ik het beslist heel anders doen, dan het thans gebeurt!" (Hij heeft de kans ge kregen en woord gehouden. Toen mijn zuster Jo voor het laatst in de Matthaus Passion zong, bedankte ik na afloop Van Beinum zeer hartelijk en ontroerd voor zijn voortreffelijke uitvoering. Zijn ant woord luidde: „Beste kerel, we hebben Deze drie actiefoto's zijn overgenomen uit het dezer dagen verschenen album „Eduard van Beinum, vijfentwintig jaar dirigent van het Concert gebouw-Orkest" door Wouter Paap, een uitgave van „Het Wereldvenster" Baarn (op kunstdrukpapier). In welgekozen bewoordingen heeft de inleider de opleiding en carrière van Van Beinum geschetst, alsmede uitvoerig aan getoond hoe zijn muzikale persoonlijkheid zich weerspiegelt in diens „eigen" repertoire. Onlangs heeft onze medewerker Jos. de Klerk in deze kolommen geschreven over ae Haarlemse tijd van Van Beinum, aan diens vruchtbare werkzaamheid in Amsterdam voorafgaand. Wij prijzen ons gelukkig naar op 7 aect thans enige herinneringen aan zijn studietijd te kunnen publiceren, op aanleiding van het zilveren jubileum, dat op 7 december gevierd zal worden, schrift gesteld door de heer P. Vincent, directeur van de Muziekschool van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst te Haarlem. toch bij De Pauw geleerd hoe wij Bach moesten vertolken). EDUARD VAN BEINUM deed een prachtig eindexamen, zijn pianospel was voortreffelijk, op minder stevige basis stond echter zijn kennis van de piano- pedagogiek. Hoe dikwijls heeft hij mij ver zekerd, dat hij „deze ellendige cijfertjes" niet kon onthouden. Het noodlot achter volgde hem echter op dit punt. De eerste vraag op zijn eindexamen luidde: „Noemt u eens het opuscijfer van Schumanns Jugendalbum. Hoe gaarne had ik om de hoek van de deur gekeken om te zien in welke wonderlijke bochten hij zich toen heeft gewrongen! JAREN gingen voorbij. Van Beinum werd benoemd tot dirigent van de H.O.V. en werkte hier met Marinus Adam samen. Bij de orkestleden was hij zeer gezien en bemind wegens zijn grote eenvoud en wel willendheid. Vele voortreffelijke uitvoe ringen heeft hij in de Spaarnestad ge geven. Wij spraken elkaar nog dikwijls. Op een ochtend ontmoette ik hem in een sigarenwinkel. Hij trok mij naar buiten en fluisterde mij in 't oor: „Ik heb groot nieuws, maar houd je snuit misschien word ik tweede dirigent van het Concert gebouw-Orkest. Zijn wensen zijn in vervulling gegaan, hij heeft vijfentwintig jaar hard en voor treffelijk gewerkt. Aan hem danken wij het dat ons Concertgebouw-Orkest als een der beste orkesten ter wereld wordt be schouwd. Zijn naam is over de hele wereld bekend. Mag ik eindigen met Eduard van Bei num mijn hartelijkste en beste wensen aan te bieden ter gelegenheid van zijn zilveren jubileum. Moge het hem vergund zijn in goede gezondheid zijn zeer groot talent nog vele jaren in dienst van ons onvolprezen Concertgebouw-Orkest te stellen. Piet Vincent De Raad voor de Nederlandse Volks zang zal op zaterdag 15 december in het Gemeentemuseum in Roermond een con gres houden over „Volkszang en gemeen schap". De heer Bernard Verhoeven, lid der Tweede Kamer van de Staten-Gene- raal, zal in de ochtendbijeenkomst spreken over „volkszang na veertig jaar". De heer Malenkov is dus niet daar, waar men hem ver moedde. Maar waar is hij dan wel? Het is niet te hopen dat dit bericht inderdaad het laat ste nieuws betreffende deze heer bevat en dat wij wellicht nooit meer iets van hem zul len vernemen. Het zou een geruststelling zijn geweest, wanneer de woordvoerder van het Krem lin inderdaad bevestigend zou hebben geantwoord op de vraag, of Malenkov werkelijk in Boedapest was. Want Boe dapest is de aangewezen plaats voor een man, die in vroeger dagen een enigszins mislukte poging tot het be klimmen van de dictatorzetel heeft gedaan en zich daarna wrevelig heeft moeten schik ken in een van de achterste rijen der Sovjet-groten. Malenkov lijkt ons echt de man, om in het huidige Boe dapest rond te wandelen, links en rechts minzaam de Boeda- pester burgerij groetend en behaaglijk zijn dikke wangen koesterend in zijn omhoogge- zette bontkraag. De Boeda- pesters zouden op die manier het gevoel gekregen hebben, dat zij niet aan hun lot wor den overgelaten en dat althans een van de bewonderde Sov jetsterren moeite nog kosten gespaard had om in hun mid den te zijn. Malenkov is de man geweest, die indertijd zo opvallend vriendelijk voor de dag geko- urKUL.ii e. n/YAm^niwac.rin GAJUKATS F /an formenj luit inaatfonl Ei nseiwatiOTen, de anaere e breuk met sn vergroten, estaande con- igemaakt van politiek Men en van de e samenwer- Kremlin ontkent Een woordvoerder van het Kremlin heeft volgens U.P. verklaard dat de berichten in de buitenlandse pers over de aanwezigheid van Malenkov in Boedapest „volkomen, uit de duim zijn gezogen". Eems, pass. 28 Erasinus, 28 dw Fiat. 28 v. Rand Eiducia, verm. Gceststroom. 21 Henrica B. veri Hondsbosch. 28 Hoogland, 28 V. Joost. 28 v. Art Jaba, 30 v. Lon Jaba, verin. 28 jindesir.gel. ve Leuvehaven 29 i Mtdsland, 28 50 Mudo. 28 te Vil! Husketier. 88 tl tftarjan. verrp, men is nadat Stalin het moede doch onvriendelijke hoofd had neergelegd. Malenkov was de man, die beweerde dat alle mensen broeders zijn en dat niets een samenleven van communisten en verkeerd- denkenden mocht verhinde ren. Malenkov heeft de na druk gelegd op het recht der mensen om hun eigen rege ring te kiezen en te behouden en zich zelf in een onafhanke lijk staatsverband te besturen. Daarom was Malenkov de man geweest, die in Boedapest had moeten zijn. Hij zou daar zijn schone theorieën hebben kunnen voortverkondigen en zijn eigen levensopvatting hebben kun nen doceren, waarnaar de Boedapesters ongetwijfeld met genoegen zouden hebben ge luisterd. Terwijl buitenlandse kranten allerlei boosaardigs over de Russen uit de duim zuigen, zou de eenvoudige, goedhartige Malenkov met de duimen in de zakken van zijn duffel op ongekunstel de manier de ware waarheid aan de Hongaren hebben kun nen vertellen: namelijk dat het Kremlin met diepe zorg over het welzijn der satelliet volken is vervuld en dat het met droefheid zou denken aan de mogelijkheid, dat deze mensen een haar op hun hoofd zou worden gekrenkt. En dat het zo prettig zou zijn, als alle mensen in vrijheid en vreugde samen zouden kun nen leven, zonder elkander voortdurend lastig te vallen. Maar Malenkov is niet in Boedapest. Daar kunnen we nu wel zeker van zijn, want het Kremlin zegt het zelf. Is hij dan misschien in Sofia, of in Praag, of in Boekarest? Want ook daar wordt verlan gend naar hem uitgezien en ook daar zou hij veel goed kunnen doen met zijn huma ne. echt menselijke denk beelden. Maar geen enkel bericht uit een van deze plaatsen maakt melding van het feit, dat daar een in bont. gehulde, omvangrijke figuur met bolle wangen is gesignaleerd, die minzaam door de straten schrijdt en links en rechts zijn weldadige ideologie uitstrooit als pepernoten. Het kan zijn dat men in het Kremlin in deze Sinterklaastijd de aar dige gedachte heeft gehad, de onderhorige volken een leuke verrassing te bezorgen. De tijd is zo saai en een beetje afwis seling is natuurlijk ook de Roemenen en de Bulgaren welkom. Het is maar een aar digheidje, zal het Kremlin wellicht verontschuldigend hebben gezegd, maar we wil len wat dóen en hier is dan onze kostbare Malenkov. Hij blijft even bij jullie en hij heeft prettige dingen te ver tellen. Zeg het maar liever niet aan de buitenlandse pers. Het zou niet erg zijn, maar je weet hoe het gaat met die dingen. Ze zoeken er wat achter, ze fantaseren en in minder dan geen tijd heb je allerlei narigheid. Dus laat het maar zo. Als Malenkov na gedane arbeid uit Boekarest naar Sofia vertrekt, zullen wij wel melden dat hij geenszins in Boekarest is, nadat wij eerst gezegd hebben, dat hij zeker niet in Sofia verblijft. Dan is iedereen tevreden en wij behoeven niet te jokken. Want daar houden wij niet van. Zó kan het zijn maar het is ook nog mogelijk dat vriend Malenkov gewoon ergens in het Kremlin zit. Er zijn name lijk van die typische vertrek- jes in dat gebouw, waar men zich geheel en al kan afzon deren. Eenvoudig vertrekjes met houten britsen en tralies voor het ene raampje. Mis schien zit Malenkov daar te peinzen over zijn theorieën van vriendschap en samenle ven, om te ontdekken of er toch niet hier of daar een klein foutje in schuilt. Men kan namelijk nooit weten. En het is zo vervelend, als anderen over die foutjes vallen. Vooral als dat goede vrinden zijn, zoals Kroesjtsjev, Boelganin, of die conscentieuze Molotov. En nu zit Malenkov dan mis schien in dat typische kamer tje en zijn vrinden vertellen iedereen schalks waar hij niét is. Even schalks sluipen zij wel licht nu en dan eens naar het typische kamertje om te zien of de deur nog stevig genoeg gesloten is aan de buitenkant. Dat is namelijk een spelle tje in het Kremlin, wat met graagte door de kinderlijke in wonende heertjes wordt be oefend. Het is een onschuldig spelletje. Elkaar stiekum op sluiten en dan net doen of je van niets weet. Wat flauw van die buiten landse pers, om zo'n vrolijke bezigheid met nare verdacht makingen te verstoren. B. Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16