Noeste studie en een grote muzikaliteit maken
van de Engelse fanfares een klasse apart
OP DE GRENS VAN DE VRIJHEID
ALLES MOET WIJKEN VOOR
STREVEN NAAR VERFIJNING
- ZELFS SLAGWERK
IRRIGATIE
Ook de zenuwen spelen mee
Intense vreugde van
het musiceren
kleurige regenjassen
Zwitserland maakt zich
klaar voor de skiërs
Het volgende verhaal werd onder toenemende hilariteit
steeds verder verteld in de Nederlandse „kolonie", die het
jongste eindconcours der Engelse fanfares in Londen bijwoon
de. De eerste trombonist van een Friese dorpsfanfare had zich
een schuiftrombone aangeschaft. Op de ochtend van de jaar
lijkse concoursdag gaf hij het „lopende werk" van het splin
ternieuwe apparaat een flinke dotvet. Gevolg: vijf maten
voor een belangrijke solo voor de primas onder de trombones
liep de schuif zo soepel als een bevroren kraan. Wilde en wan
hopige gebaren naar de dirigent! Deze, overdag hoefsmid van
koelbloedigen huize, beduidde de trombonist om het weerbar
stig speeltuig rustig aan de mond te zetten. Even later klonk
sonoor en gedragen de trombonesolo. De hoefsmid was (en
Is) niet alleen een zeer verdienstelijk „self-made" dirigent,
maar ook een veelzijdig imitator! Om kort te gaan, de Friese
fanfare kreeg een goede eerste prijs en in het jury-rapport zou
gestaan hebben maar daar durven we onze hand niet voor
in het vuur te steken dat de eerste trombonist zijn solo blies
„met mooie, ronde toon en gevoelige voordracht"
WAT DEZE muzikale anekdote met de
Engelse fanfares te maken heeft? Wel, on
gelukjes, slippartijtjes, waaraan „de ze
nuwen" meestal debet zijn, behoren heus
niet tot het domein van onze Nederlandse
concoursen voor harmonie en fanfare. In
de Albert Hall te Londen, waar eens in het
jaar onder auspiciën van het Labour-blad
de „Daily Herald" de Engelse top-fanfares
de strijd aanbinden om het nationaal kam
pioenschap, hebben wij dit jaar geen enkel
incidentje gehoord of gezien, dat veroor
zaakt werd door een technisch mankement
van een of ander instrument. Daar was be
paald niet met vet gewerkt, al liepen al die
duizenden ventielen nog zo „gesmeerd".
Maar wel bliezen ook hier de zenuwen
vaak een pittig partijtje mee. Daaraan ont
kwam zelfs niet de kampioen van dit jaar,
de ook in ons land wèlbekende en terecht
vermaarde „Fairey Aviation Works Band".
Het verplichte werk was dit jaar door de
ruim vijftigjarige componist-dirigent Eric
Ball geschreven. Vroeger in Leger des
Heilskringen een groot man, thans in de
kring van industi-iële en stedelijke fanfares
niet minder een autoriteit. In ons land kent
iedere amateur-blazer zijn prachtige com
positie „Resurgam" oorspronkelijk ook
voor een Engels concours geschreven.
„Festival Music" (een symfonische suite
voor „brass band" in drie delen ouver
ture, romance en impromptu) noemde hij
zijn bijdrage voor de finale van dit jaar.
Twee jaar geleden had Frank Wright
dit jaar één der juryleden een arrange
ment gemaakt van „Sovereign Heritage"
van Jack Beaver, dat vrijwel één opeen
stapeling bleek te zijn van technische moei
lijkheden. Het was voor de bands bepaald
geen aangename vrijetijdsbesteding meer
om dat werk in te studeren en voor de dui
zenden in de Albert Hall ronduit een be
proeving om het meer dan twee keer aan
te horen. Vorig jaar was men ijlings van
deze heilloze weg teruggekeerd. Toen weer
een arrangement van Wright, nu echter
van het prachtige melodieuze symfonische
prelude „Blackfriars" van Edric Cundell,
dc directeur van de beroemde Guildhall
School of Music in Londen.
Met „Festival Music" werd de beproefde
v/eg verder afgelegd. Ook Ball schreef een
consequent vloeiende melodieënstroom, in
de overgangen en figuraties zeker niet zon
der voetangels en klemmen, maar steeds
een streling voor het oor. Evenals „Resur
gam" zal ook dit nieuwe dankbare weide
van Ball wel in een speciale bewerking
voor onze fanfare-orkesten zijn weg in ons
land vinden.
VELEN in ons land, die de Engelse fa-
brieksfanfares op hun tournees op het con
tinent gehoord hebben, zullen wel eens de
indruk gekregen hebben, dat er een soort
blazende robots aan het werk waren: mu
zikanten zo met hun instrument vertrouwd
en er als het ware mee vergroeid, dat
geen enkel stukje technische acrobatiek
hen te dol is. Het lijkt er allemaal als van
zelf uit te rollen. Zenuwen lijken er niet
aan te pas te komen. Hoe bedriegelijk deze
indruk is, hebben we in Londen gehoord.
Meer dan één dirigent zou vijf weken ge
leden in de Albert Hall maar wat graag
hebben beschikt over de gave der naboot
sing van onze Friese hoefsmid-dirigent.
Want ook daar werd soms absoluut „ge
broddeld". In de „Feestelijke Muziek" (of
„Feestmuziek") van Eric Ball staat bij
voorbeeld een heel mooie zangerige eufo-
niumsolo in het middendeel.
Dat dit puur een kwestie van zenuwen
was, werd aan het eind van het concours
bewezen toen de F.A.W.B. (tot kampioen
uitgeroepen) zoals gebruikelijk het ver
plichte werk opnieuw speelde, ditmaal feil
loos, ook in de soli! We schrijven dit alleen
toe aan het feit, dat tijdens deze tweede
uitvoering de jury niet meer in de geblin-
deerde „box" zat, maar drie man sterk er
voor stond, gezicht naar het podium, lou
ter meegenietende van volmaakt muzikan-
tendom. Overigens hebben we niet de in
druk meegenomen dat de Engelse jury een
technisch slippertje erg zwaar aanrekent,
zeker niet als er kennelijk zenuwen in het
spel zijn.
Het eerste deel van „Festival Music"
eindigt met drie akkoorden waarvan het
eerste mezzopiano, het tweede piano en het
derde pianissimo gespeeld moet worden.
Dat laatste akkoord lost bovendien hoog en
ijl op in een verraderlijke octaafsprong
omhoog voor sopraankornet (es-piston) en
tenorhoorn. Als die actaafsprong lukt is dat
natuurlijk meegenomen, maar we geloven
dat de jury het belangrijker vindt, dat
die drie akkoorden inderdaad mp-p-pp
klinken.
ER IS NAMELIJK één woord dat met
vlammende letters boven het streven en de
onderlinge wedstrijden van de Engelse
brass bands geschreven kan worden en dat
woord is: verfijning. Er is een tijd geweest,
nog niet eens zo heel lang geleden, dat men
ook in Engeland dacht dat de beste band
toch eigenlijk die was, welke het meeste
geluid produceerde. Een goed bezette slag
werkbatterij was daarvoor een aangewezen
middel. In onze dagen zou men tot de con
clusie komen, dat precies het omgekeerde
het geval is. Nü is favoriet de band, die het
edelste pianissimo voortbrengt, waarvan
de kornetten de versieringen het (rag)-
fijnst laten klinken, waarvan de eufoniums
op hun schoonst zingen en de trombones en
bassen een sonore ondergrond vormen.
Hoe consequent men de lijn der inner
lijke en uiterlijke verfijning wel doortrekt
moge blijken uit de bepaling, die na de oor
log van kracht is geworden en die verbiedt,
dat op de concoursen voor de nationale
kampioenschappen slagwerk wordt ge
bruikt. De fijnere effecten van het koper
zouden door het slagwerk verloren kunnen
gaan, zo redeneert men. Die fijnere effec
ten moeten juist naar voren springen.
Steeds groter verfijning, wordt de Engel
se „brass bands" als onophoudelijk na te
streven ideaal voorgehouden. Nog mooiere
toon, nóg sluitender samenspel, nóg fijner
genuanceerde voordracht, nóg beschaafder
klankgehalte, nóg zuiverder stemming. Om
dit te bereiken oefenen de Engelse ama
teurblazers niet alleen op de repetities
soms twee a drie keer per week, ook al
wacht er geen concours maar niet min
der thuis, dat de stukken er afvliegen.
Uren per dag schaven ze aan hun techniek
en (vooral) toonvorming. Deze mensen zijn
bezeten door een grenzeloze musiceerdrift,
niet om enig gewin het blijven amateurs
maar louter om de intense vreugde-zelf
van het muziek maken. De band is voor
hen geen gezelligheidsvereniging-om-er-
eens-een-avondje-uit-te-zijn. Blijmoedig
hebben ze zichzelf de plicht opgelegd om
zich tot het uiterste in te spannen, opdat
de muziek van de band op de duur zo zal
klinken, dat het een steeds terugkerend ge
not wordt om er zelf midden in te zitten
en mee iets schoons te scheppen.
„Het heerlijke van het werken met deze
mensen is, dat ze zelf nooit honderd per
cent tevreden zijn", aldus een Engelse
dirigent. Dank zij een natuurlijke en door
het vele studeren sterk ontwikkelde muzi
kale intelligentie zijn duizenden Engelse
amateurs in staat om te beoordelen wat
er nog aan hun spel, individueel en in
orkestverband, ontbreekt. Ziedaar in en
kele woorden het geheim van het succes
der Engelse fanfares: noeste studie en
grote muzikaliteit. Dat maakt hen inder
daad tot een klasse op zichzelf. Moeten (en
mogen) de Nederlandse fantarekorpsen zich
aan het Engelse voorbeeld spiegelen? Aan
deze veelomstreden vraag wagen wij een
antwoord in ons slotartikel:
Joh. B.
Na de spanning het zoet der overwin
ning. De leden van de Fairey Aviation
Works Band rond de „National Cham
pionship Challenge Trophy" - de kost
bare gouden wisselbeker, die een pronk
juweel van goudsmidskunst mag heten
en nu weer voor een jaar in het bezit
van de FAWB is. Deze band won deze
felbegeerde trofee ook in 1952 en 1954.
(Foto rechts). De vierentachtigjarige
Engelse componist drRalph Vaughan
Williams (rechts) overhandigt aan de
dirigent van de Fairey Aviation Works
Band. de zevenenvijftigjarige majoor
George H. Willcocks (invaller voor de
bekende Harry Mortimer, die voor de
B.B.C. een buitenlandse dienstreis
maakte) een prachtige dirigeerstok.
(Uit „Cartoon Treasury" - Collins, Londen.
EEN JONGE, doch prachtig gedijende
cultuur, aldus kan men de banenamteelt in
Nieuw-Zuid-Wales kenschetsen. Dat dit zo
is, is voor een groot deel te danken aan
een toevallige ontdekking en aan de komst
van plastic op de wereldmarkt.
Een kwart eeuw geleden werden er in
Queensland op bescheiden schaal bananen
verbouwd. De boeren bestoven de palmen
met een ziektewerend poeder. Ze bemerk
ten na enige jaren, dat het poeder een
schadelijke uitwerking had op de vruchten.
Daarom hulden zij tijdens de bepoedering
der stammen de jonge trossen in jutezak
ken. Dit hielp inderdaad. Deze jute „man
tels" beschermden voorts tegen nachtelij
ke en winterse koude. Vrij spoedig onder
vonden de bananen/boeren, dat de be
schermde trossen een veel beter produkt
gaven dan de niet beschermde. Zo werd
de „tr os-in-jutezak" een normaal verschijn
sel in de Australische bananentuinen.
Tijdens de oorlog stagneerde de aanvoer
van jute in Australië. De boeren probeer-
den toen papieren in plaat: van jutezakken
te gebruiken. Dit liep uit op een misluk
king. In 1950 echter kwamen de plastic-
produkten op de wereldmarkt. Een slimme
bananenboer besloot toen om het eens met
„jassen van plastic" te proberen. Hij maak
te die plastic-bananen-jassen zelf. Het suc
ces was zó groot, dat in 1952 de industrie
speciaal voor de bananenteetl vervaardigde
plastic overjassen ging maken.
Hieraan is het toe te schrijven, dat men
bij het zien van de bananenplantages op de
subtropische oostkust van Australië ge
troffen wordt door talloze kleurige plek
ken temidden van het palmengroen.
Die „overjassen" verhogen de smakelijk
heid der bananen, vooral als de plastic-
kledij geel, groen of blauw van kleur is.
Witte jasjes zijn minder goed, stelden de
onderzoekers van het landbouwproefsta
tion Duranbah in Nieuw-Zuid-Wales vast.
Zij constateerden voorts, dat de nieuwe
kledij de bananen meer profijt doet trek-
ken van de zon. beschermt tegen de wind,
1 het rijpingsproces aanmerkelijk bevordert
en de gaafheid der vruchten in de hand
werkt. Dit betekent, dat dank zij de kleu
rige plastic overjassen de banenboeren
'jaarlijks tienduizenden guldens meer ver
dienen.
De jaarlijkse opbrengst van de jonge ba
nanenplantages in Nieuw-Zuid-Wales be
draagt ongeveer vijftig miljoen gulden. De
vruchten worden groen geplukt, dan per-
trein naar het vijfduizend kilometer ver
wijderde Perth vervoerd en daar gerijpt in
speciaal voor dit proces ingerichte ruimten.
Anders dan elders verzendt men in Nieuw-
Zuid-Wales de bananen niet aan de ia-os,
doch stuksgewijze in kisten verpakt.
De bananenteelt is als regel kleinbedrijf.
Deskundigen vertellen, dat een plantage
van twee hectare genoeg is om een gezin
behoorlijk te onderhouden. Ongeveer ze
ventig percent van alle plantages is inder
daad kleiner dan vier hectaren. Slechts een
tiende beslaat meer grondgebied.
EEN DER MIDDELEN om de opbrengst
der tuinen te vergroten, is irrigatie. Pas
de laatste jaren komt de bevloeiing meer
in zwang. Zes jaar geleden waren er in
Nieuw-Zuid-Wales slechts tienduizend
vierkante meter van het met bananen be
plant oppervlak voorzien van bevloeiings-
installatiies. Dat was op het proefstation
Duranbah. In 1953 bedroeg het met bana
nen bebouwde oppervlak duizend a elf
honderd hectare. Hiervan waren er toen
reeds tweehonderd bevloeid. Dit jaar
(1955) hoopt men dit aantal te kunnen op
voeren tot vijfhonderd.
Waarom worden die verbeteringen niet
in sneller tempo aangebracht? Het ant
woord luidt: omdat de kosten hoog zijn. Er
is namelijk wel genoeg water in de streek,
doch de bananentuinen liggen tegen de
vrij steile hellingen der heuvels, zodat het
water tot op een hoogte van tweehonderd
meter moet worden opgepompt. Kostba
re pompinstallaties en buizen zijn daartoe
nodig.
Op een der modernste plantages besteed
den de eigenaars Cecil Chilcott en
Charles Parmenter in 1951-1952 alleen
aan pijpleidingen reeds vijfenveertig dui
zend gulden om een bananenplantage van
acht hectaren „nat" te houden. De pompen
kosten eveneens vele duizenden. Tegen
de helling staan thans met een hoogtever
schil van zes meter rijen sproeiers, die de
toppen der palmen vochtig houden. Het
is alsof er dag en nacht een milde zomerse
regen valt.
De irrigatie heeft een buitengewoon
gunstig effect. De gemiddelde opbrengst
pea- hectare is op een plantage met be-
vloeiings- en besproeiingsinstallaties vier
keer zo groot als in een tuin zonder be
hoorlijke watervoorziening!
r In dertig jaar tijds zijn de kustdalen van
Nieuw-Zuid-Wales onherkenbaar veran-
derd. Vroeger groeiden er op de hellingen
struikgewas en vrijwel waardeloos ge
boomte. Geen veeboer vond het land vol
doende aantrekkelijk om er zijn bedrijf
uit te oefenen. De invoering der bananen-
cultuur gaf de stoot tot de metamorfose.
De kleurige plastic overjassen versnelden
het tempo in hoge mate. Thans heerst reeds
welvaart, waar een kwart eeuw geleden
geld nauwelijks te vinden was.
Grote mogelijkheden zijn er nog voor
hen, die in de bananencultuur hun brood
willen verdienen, ook al zijn de grondprij
zen de laatste jaren in de bananenstreek
aanmerkelijk gestegen. Er is op het ogen
blik ongevéer vijftienduizend gulden (ar
beidsloon enzovoorts) nodig om een ter
rein van vier hectare te herscheppen in
een bananenplantage. De opbrengsten en
winsten zijn echter groot. Zo hoorde ik in
Murwillumbah, dat ruim drie jaar geleden
een immigrant, uit Europa een vier hec
taren grote in produktie zijnde bananentuin
te koop aangeboden kreeg voor zowat vijf
tienduizend gulden. Hij bezat er slechts
vijftig. De eigenaar vond goed, dat de ko
per de som betaalde uit de winsten, die hij
zou maken. Na drie jaar gewerkt te heb
ben, kon deze het laatste deel van de koop
som betalen. en hierna de plantage ver
kopen voor het dubbele bedrag, dat hij er
voor had betaald!
Tuin, palmen, schuren, bananene?i
de plastic bananenmantels gingen toen in
andere handen over. De immigrant, die
zo goed geboerd had in die drie jaar, dank
te dit voor een niet onbelangrijk deel aan
de kleurige plastic overjassen, die in 1950
begonnen om de Australische bananen
plantages zo'n vrolijk en versierd uiter
lijk te geven.
Van han^Z tot Hand.
Particuliere verzamelaars en handelaren
uit Europa en de Verenigde Staten ver
drongen zich vorige week in de zalen van
Sotheby in Londen waar schilderijen met
een gezamenlijke waarde van tweehonderd
vierentwintigduizend Engelse ponden van
eigenaars verwisselden op de grootste vei
ling sinds dertig jaar in deze stad. Veer
tien schilderijen uit de verzameling van de
Duitse bankier Jakob Goldschmidt, die
naar de Verenigde Staten emigreerde toen
Hitier aan de macht kwam, en in het begin
van dit jaar stierf, stonden in het mid
delpunt van de belangstelling. Zij brachten
honderdzestigduizend pond op. De hoogste
prijs werd betaald voor de „Badende Ve
nus" van Corot, namelijk zevenentwintig
duizend pond. Een Murillo ging voor vijf
entwintigduizend pond van de hand.
Negentig officiële Zwitserse skischolen
jp 1 me* ongeveer negenhonderd leerkrachten
"M ||it ^gïïSpil gediplomeerde Zwitserse ski-instruc-
Jir lib? teurs zijn gereed beginnelingen en ge-
m i Wl vorderden in de skisport van overal ter
MM j wereld te ontvangen. Getrouw aan een
fpSplpr ^1 traditie volgen de leiders der skischolen en
y WÊZ" "'«likt hun assistenten voor de aanvang van het
wt *y9*j.'rif" winterseizoen een cursus om hun instruc-
Ki 4 ft/F Wm 'A tieve kennis op te frissen on zich met
Rpg - SwjMm nieuwe skitechnieken vertro' vd te maken.
HiÉNlfe ftlf NEGER IN AMERIKAANS CULTUUR
N u'tgever Alfred A. Knopf in New
BUI f York is een nieuw boek verschenen van
I Margaret Just Butcher, getiteld „The Negro
llliL* in American Culture", waarin een over-
sV zicht wordt gegeven van de ontwikkeling
Plastic zakken ter bescherming: een be- van de muziek, de danskunst en de volks»
longrijke vernieuwing in de bananenteelt kunde van de negers en van de door do
- in de winter ter bescherming tegen de negers gevoerde strijd om zich een plaats
koude, in de zomer ter verhoging van de te veroveren in het Amerikaanse kunst»
inwerking van het zonlicht. leven, de letterkunde, muziek en toneeL
(Van onze correspondent in Wenen)
De Oostenrijkse landstreek, die aan Tsjechoslowakije grenst,
is eeuwenlang het voorterrein geweest dat de invallen uit het
noorden moest opvangen. Hier op het Marchfeld en het iets
noordelijker gelegen Waldviertel groeit op de heuvels een harde,
voor onze smaak wat zure, wijn, die men „Br-ünner Strassier"
noemt, omdat zij langs de straatweg naar Bnno (het vroegere
Brünn) wordt gekweekt. Tegenwoordig heerst er weer rust en
vrede in dit grensgebied langs de rivier de Thaya, maar steden,
burchten en kastelen dragen nog altijd de sporen van veel oor
logen, die er hebben gewoed. De meeste fortificaties zijn verval
len, zoals de burcht Raabs, die nu voor iets meer dan tienduizend
gulden wordt aangeboden. Er is nog geen koper voor. Een uit
zondering vormt de Rozenburcht, die met al haar schatten zelfs
de jongste Russische bezetting heeft overleefd. Dagjesmensen
staren hier vol ontzag naar de oude helmen, kurassen en helle
baarden, maar ze hebben geen oog voor het prachtige toernooi-
veld, dat aan drie kanten is ingesloten door hoge galerijen als
operaloges, vanwaar adelijke dames in de middeleeuwen het
behendige spel van hun ridders gadesloegen. Men trekt door
verdroomde stadjes, zoals het romantische Waidhofen en het
bedrijvige wijnstadje Langenlois en men bewondert enkele
kloosters zoals Geras en vooral Altenburg.
In Altenburg ontdekt men tevens een van de grootste Oosten
rijkse barokschilders, Paul Troger, die de koepel van de kloos
terkerk met scènes uit het Boek der Openbaring heeft beschil
derd. Deze kunstenaar is veel te weinig bekend, doordat hij in
deze uithoek heeft gewerkt. Zowel in compositie als in kleur kan
hij zich echter met de Italiaanse meesters Tiepolo en Veronese
meten. Zijn beroemde Troger-blauw is slechts dieper en voller.
En dan komt nog een verrassing. Terwijl het gehele gebouwen
complex gerestaureerd moest worden, behoefde men niets te
doen aan de fresco's van Troger uit het jaar 1733, want de kalk
en de kleuren hebben ondanks twee eeuwen niets geleden.
Een contrast vormen de vervallen kaste
len, zoals de ruïne Kollmitz. Dan staat
men ineens gefascineerd voor het won
der van Drosendorf, dat men terecht de
parel van het Thayadal noemt. Het stadje
ligt hoog op de rots met zijn kasteel, zijn
muren, poorten en torens, en men heeft het
gevoel alsof daar binnen de muren een
stuk middeleeuwen is verstild, vooral op
het langgerekte plein met in het midden
de oude kerk en daaromheen de knusse
huisjes met grappige barokke geveltjes.
Op het grote plein van het stadje Retz
ruikt het dag en nacht naar wijn. Bij na
der onderzoek ontdekt men in het plavei
sel een aantal roosters, die al eeuwenlang
als ventilators dienen voor de diepe, twee
kilometer lange, wijnkelders onder het
plein. De kronieken beschrijven de inval
van de Zweden in de zeventiende eeuw en
ze weten te vertellen van een Zweeds of
ficier, die maandenlang meer dan twintig
liter wijn per dag consumeerde. De gevaren
kwamen voornamelijk uit het noorden.
Reeds vroeger drongen de Avarenden slaven
op, maar beslissend is de inval van de Bo
heemse koning Ottokar geweest, die in
1278 hier bij Dürnkrut door Rudolf von
Habsburg werd verslagen en viel. Deze
tragische afloop, die de grondslag legde
voor de eeuwenlange heerschappij van het
Habsburgse huis, vond zijn artistieke ver
tolking in het nationale drama „Koning
Ottokar's geluk en einde" van de Oosten
rijkse treurspeldichter Grillparzer. Later
kwamen de Hussieten, de Zweden en de
Fransen en ook in de jongste tijd heeft
het Marchfeld grote conflicten beleefd,
niet zozeer op het slagveld als wel achter
de conferentietafel, omdat de Russen tij
dens de laatste bezetting de oliebronnen
van Zistersdorf en Matzen geheel voor zich
opeisten. Ook nu nog moet Oostenrijk ja
renlang een groot gedeelte van zijn olie-
produktie aan de veeleisende Sovjet-Unie
afleveren.
Doch in de lange geschiedenis van Oosten
rijk is dit slechts een episode geweest en
even kort zal naar men hoopt ook
het isolement van Tsjechoslowakije duren,
dat zich nog achter de brug bij Hardegg
verschanst. Aan deze zijde van de brug be
wegen de Oostenrijkers zich ongehinderd,
maar zij zien taal noch teken aan de over
kant. Alleen 's avonds flitsen hier en daar
in het struikgewas de lantaarns van de
Tsjechische wachtposten. Wie overdag de
heuvels achter Retz opgaat, heeft vrij uit
zicht op een onvrij land, waar geen levens
teken te bespeuren valt. Maar al hebben de
grensbewoners geen contact meer met hun
vroegere vrienden en kennissen aan de
overkant, ze weten toch dat die Tsjechen
voortdurend naar Oostenrijk turen en voor
al 's avonds luisteren naar het luiden van
de kerkklonken, die in hun land zijn ver
stomd. Bij voorkeur richt zich hun blik
echter op de molen hoog op de heuvel bij
Retz de enige molen, die Oostenrijk nog
bezit, symbool van rust en vrijheid.
Barokke geveltjes en de enige molen van
Oostenrijk in het stadje Retz.