Over de 99grote zelfstandige95
Geert en de tijd
CONCOURSWEZEN EN PROMOTIESYSTEEM
ZIJN VOORBEELDEN TER NAVOLGING
VOOR NEDERLANDSE KORPSEN
Enkele gedachten
over kunst
en kunstenaar
Engelse fanfares
(Vervolg van pagina 1)
„Ballet Theatre"
Neger-acteur in V.S.
ontvangt dreigbrieven
Restauratie van oude
Nederlandse haven in V.S.
Een verhaal door
ANNA VAN GOGH^KAULBACH
Hongaarse studenten in Engeland
ALS WIJ NU tenslotte ingaan op de
vraag of onze fanfares een voorbeeld moe
ten nemen aan haar Engelse zusters, dan
menen wij hierboven reeds te hebben aan
getoond, dat wij de specifieke Engelse be
zetting zeker niet alleenzaligmakend ach
ten. Aan die Engelse bezetting kennen wij
overigens een geheel eigen waarde toe,
waaraan het zinloos is te tornen: de En
gelsen bereiken er prachtige resultaten
mee, die ook het grote publiek in Neder
land niet onberoerd laten, alle pedante cri-
tiek ten spijt.
Wel navolgenswaard is de scherpe selec
tie. Nog veel zoekt men het hier in de
kwantiteit het staat zo mooi een korps
van een man of vijftig, zestig, in smette
loos uniform! Zo'n Engels bezettinkje van
zevenentwintig man, slagwerk inbegrepen,
vindt men maar niets. Maar wij horen
liever een „kleine" fanfare van stuk voor
stuk blazers van gelijkwaardig niveau, die,
te oordelen naar toon en techniek, ook
thuis hard op hun partij blokken. Grote
korpsen met alle partijen zwaar bezet
„fokt" men door maar Jan en alleman, die
er (nog) wel eens een avondje uit willen
zijn, maar te accepteren als muzikant en
door een leerling maar zo gauw mogelijk
orkest-rijp te verklaren. Het streven naar
een grote bezetting heeft, vooral waar het
amateurs geldt, doorgaans een log, moeilijk
hanteerbaar apparaat tot resultaat, waar
van bijna alles dik klinkt en de muziek
maar stroperig vloeit. Nimmer bereikt men
daarmee zulke puntige en doorzichtige ver
tolkingen als van de Engelse fanfares.
OOK OP HET GEBIED van de orkest
discipline kunnen wij van de Engelsen le
ren. Daarbij moet men er van kunnen uit
gaan, dat er een dirigent voor het orkest
staat, die weet wat hij wil en die alle
kneepjes van het vak kent. De muzikanten
moeten onmiddellijk, individueel en als
groep, kunnen (en willen) reageren op
elke aanwijzing van hun aanvoerder. Deze
moet krachtens zijn opleiding en kennis
een altijd geëerbiedigd en (dus) effectief
overwicht kunnen laten gelden. En daar
moet hij dan ook naar gehonoreerd wor
den Liever geen korps, dan een korps dat
niet meer dan een beunhaas kan betalen.
Eén van de eerste en belangrijkste din
gen, waar de dirigent aandacht aan moet
besteden is de toonvorming. Daar ont
breekt nog heel wat aan in onze kringen
van harmonie en fanfare,, die om en nabij
de drieduizend korpsen met ongeveer hon
derdvijfenzeventigduizend muzikanten om
vat (Engeland: drieduizend fanfares met
ongeveer vijfenzeventigduizend leden, on
geteld de meer dan duizend korpsen van
het Leger des Heils).
Een mooie ronde, in elk register gave
(niet scherpe) toon krijgt men, zoals iedere
muzikant weet, door het steeds maar weer
blazen van lange noten. Koraalmuziek leent
zich daar uitstekend voor. Een leerling, die
al heel wat in de vingers heeft, maar wiens
toon nog te wensen laat, is nog niet rijp
voor orkestspel. Eerst een mooie toon! De
techniek komt daarna wel, aangenomen al
thans dat het instrument thuis niet in het
koffertje blijft.
VEREENVOUDIGING van het concours
wezen kunnen we, dunkt ons, ook van de
Engelsen leren. Op het nut van de geblin
deerde jury hebben we al gewezen. Verder
kent men in Engeland niet meer dan vier
klassen of afdelingen, tegen in ons land
zeven. Maar daaruit volgt dan ook automa
tisch dat men ginds zwaardere maatstaven
aanlegt voor de promotie naar een hogere
afdeling. Een band in de hoogste of kam
pioensafdeling, die drie jaren achtereen
winnaar van een regionaal concours is ge
weest, mag eindelijk in Londen meedingen
naar het nationaal kampioenschap. Dit jaar.
kwamen in Londen in de finale der kam
pioensafdeling in totaal negentien bands
uit, welke alle in de Albert Hall optraden.
In drie andere grote Londense zalen werd
op diezelfde laatste zaterdag van oktober
gestreden om het kampioenschap van de
drie lagere afdelingen. Zodoende waren er
op één dag niet minder dan zesenzeventig
bands uit geheel Engeland in Londen bezig.
De winnaars van de Londense finales der
afdelingen komen op hun regionale con
coursen volgend jaar in een hogere klasse
uit.
Engeland kent één grote nationale orga
nisatie van „brass bands". In ons politiek
en religieus verzuilde landje zal dit wel al
tijd een vrome wens blijven. Maar zou niet
eens te praten vallen over elf provinciale
concoursen, gevolgd door een groot nati
onaal concours in de hoofdstad des lands
of in het centrum, in Utrecht bijvoorbeeld?
En dan, terwille van een vlotte gang van
zaken, voor elke afdeling niet meer dan
alleen een verplicht nummer Een des
kundige jury kan heus wel een korps be
oordelen zonder dat het langer dan hooguit
vijftien a twintig minuten in de tent of
op het podium (wij prefereren zaalcon
coursen) zit. Joh. B.
Dit zijn twee foto's, die gemaakt werden
tijdens de deze week plaats gehad hebben
de voorstellingen van het American Ballet
Theatre van Lucia Chase en Oliver Smith
in de Rotterdamse Schouwburg, voorstel
lende 'n scène uit „Tramlijn Begeerte" van
Valerie Bettis met Nora Kaye en het klas
sieke duet uit „De Notenkraker" van
Tsjaikofsky/Ivanov door Lupe Serrano en
Erik Bruhn, twee nieuwe sterren van de
eerste orde van het internationale dans-
toneel. Ten behoeve van belangstellenden
herinneren wij eraan dat het gezelschap
zondag zowel des middags als des avonds
in Utrecht en op dinsdag 18 december in
Theater Gooiland te Hilversum optreedt.
Op maandagavond heeft er een besloten
voorstelling in Delft plaats. Behalve de
reeds genoemden werken Rosella High-
tower, Ruth Ann Koesun, John Kriza,
Scott Douglas en Harold Lang als solisten
mee. De begeleidingen worden verzorgd
door het Rotterdams Kamerorkest, dat
beurtelings onder leiding van Joseph Le-
vine en Jaime Leon staat. Dimitri Roma
noff fungeert als regisseur.
LONDEN (U.P.) De Amerikaanse
filmspeler Harry Belafonte, een neger,
zegt dat hij dozijnen onaangename brieven
heeft ontvangen uit het zuiden der Ver
enigde Staten, wegens de omstreden film
„Eiland in de zon", waarin hij een blanke
vrouw het hof maakt. Belafonte zegt, dat
hij de brieven doorstuurt naar het F.B.I.
(Federal Bureau of Investigation). In een
van de brieven stond „communistische nik
ker, je bent over de streep gegaan. Je tijd
is gekomen". De vrouwelijke hoofdrol in
deze film, waarvan op het ogenblik in En
geland de laatste opnamen gemaakt wor
den, wordt vertolkt door Joan Fontaine,
nog steeds een van de beste actrices.
In de buurt van Philipse Castle in da
Verenigde Staten is men bezig met op
gravingen met het doel de haven bloot te
leggen, die in de zeventiende eeuw door
de Nederlandse koopvaarders werd ge
bruikt. Er zijn reeds ongeveer drieduizend
potscherven, oude spijkers, stenen pijpen,
tinnen borden, knopen en andere gebruiks
voorwerpen aan het daglicht gebracht, dia
daar als stille getuigen van de Hollandse
nederzettingen in het gebied van de Hud
son werden aangetroffen. Men is voor
nemens de haven in de oude toestand terug
te brengen, de dokken te herbouwen en
hierin copieën van oude zeilschepen voor
anker te doen gaan.
ONLANGS werd ik toevallig betrokken bij een gesprek
tussen een kunstlievende advocaat en een dito notaris. De
discussie over kunst en kunstenaar bepaalde zich voor
namelijk tot het vinden van een verklaring voor de aan
trekkingskracht die de schoonheid en ook de artiesten (blijk
baar) op hen beiden uitoefenden. Wat is het toch wel was
het kernpunt van hun dialoog dat onslieden van recht
en wet, mensen van orde en regelmaat, van ratio en zeker
heden, tot deze bandeloze, irrationele sfeer van de kunst
en tot de scheppers van haar nutteloosheid lokt?
HET GESPREK hield mij
bezig, 's Avonds sloeg ik er de
voortreffelijke studie van An
ton Vloemans over „Het Scho
ne" nog eens op na (een opstel
dat ik hierna dan ook enige
keren zal aanhalen). Wanneer
men zich, aldus Vloemans, ver
diept in wat men van oudsher
de drie hoogste levenswaarden
noemt: het ware, het goede en
het schone, moet men wel tot
de conclusie komen dat het
schone op een essentieel punt
een kenmerkend verschil ver
toont met de beide andere fac
toren. In tegenstelling tot het
gebied van de waarheid de
wetenschap, waar alleen de
objectiviteit heerst en tot die
van het goede, dat zonder ab
solute maatstaven niet denk
baar is, wijkt in het domein
van de schoonheid de objec
tiviteit nagenoeg geheel. Hier
heerst de subjectiviteit opper
machtig. Schoonheid bestaat
immers nooit op zichzelf, doch
steeds en uitsluitend met be
trekking tot de persoon, die
haar actief of passief ervaart.
De schoonheid kent geen maat
staf, maar ieder kunstwerk
heeft zijn maatstaf in zichzelf.
Daarom zou men de kunst in
zekere zin chaotisch of, als
men wil, revolutionair kunnen
noemen. Men begrijpe mij
goed: de kunst, niet het kunst
werk zelf, kan men chaotisch
noemen. Het maken van een
kunstwerk is veeleer een
scheppen van orde en har
monie. Maar de kunst, de
schoonheid zelve, die de sa
menwerking van de weten
schap noch de eenheid van de
ethische bezinning kent, is on
gebonden. Aan de andere kant
mist zij van het chaotische de
„losgeslagenheid". Zij is niet
los geslègen, maar zij is los en
vrij krachtens haar aard en
wezen. Het ontbreken van ab
solute maatstaven bij kunst en
schoonheid is daarom niet een
tekort (zoals dat bij de waar
heid en het goede zou zijn)
maar een noodzakelijkheid.
Misschien dat mede daarom
kunstminnenden (waaronder
dus kennelijk onze beide ju
risten) zich tot de kunst en
haar beoefenaars aangetrok
ken voelen, omdat naast de
vertroostende krachtbron van
het goddelijk absolutisme, zij
bij tijd en wijle toch een stille
maar sterke behoefte hebben
te ademen in de onafhanke
lijke en vrije atmosfeer van
de autonome en moedige we
reld der kunst en haar schep
pers.
DE OPPERMACHT en de
lenige charme van de subjec
tiviteit geldt overigens ook
voor de kunstminnende, de
toeschouwer zelf, omdat im
mers iedere enkeling als
schoon bewondert wat hij ver
kiest. Schoonheid laat zich
dan ook niet met redenen be
wijzen. Niemand kan boven
dien ook zoals ten aanzien
van het ware en het goede
overtuigd zijn dat hij over
enkele jaren nog dezelfde
schoonheidsopvatting zal hul
digen als thans. Geen kunste
naar van enige betekenis of hij
is bij tijden dan ook afwisse
lend verguisd en verheerlijkt.
Het oordeel over Rembrandt
een honderd jaar geleden van
niemand minder dan de Zwit
serse kunsthistoricus van
wereldvermaardheid Jacob
Burckhardt doet ons verbijs
terd de haren te berge rijzen.
En Vloemans signaleert dat
zelfs Goethe, in Italië vertoe
vend, aan zijn vorst Karei
August schreef dat Rem-
brandts werken in het licht
van de Italiaanse meesters
volkomen verbleekten. Deze
voorbeelden zijn gemakkelijk
met tientallen andere aan te
vullen. In het begin der vo
rige eeuw zijn er Vermeers
verkocht voor zeventig gulden
en aan het einde ervan zijn
voor Mauves en Marissen hon
derdduizend guldens en meer
neergeteld. Hoeveel grote
meesters worden niet ontdekt,
vergeten en herontdekt? Dit
geldt niet alleen voor afzon
derlijke meesters, maar ook
voor gehele kunstgroeperin
gen: de Haagse School gold
destijds volgens velen als gro
ter dan de landschapschilder
kunst uit de zeventiende eeuw
en tijdens de renaissance be
schouwde men de gothiek als
minderwaardig. En wie zal
zeggen hoe over honderd of
vijfhonderd jaar over de kunst
van deze dagen gedacht zal
worden?
MET DE SCHOONHEID, de
kunst, kan dan ook in zekere
zin ieder doen wat hij wil. Zij
bestaat bovendien alleen voor
wie haar werkelijk ziet. De
schoonheid, heeft een filosoof
dan ook eens zo treffend ge
zegd, leeft op de grens van het
zijn en het niet zijn. En ook
dat is een van haar fascineren
de facetten. Zij is in elk geval
een „over-daad" zoal niet
van menselijke scheppings
drift dan toch maatschappe
lijk gesproken, in die zin dat
zij door velen gemakkelijk ge
mist kan worden. Maar tegen
over deze velen is er altijd en
overal ter wereld een onuit
roeibare schare mensen ge
weest, die zonder deze over
daad, deze toegift, zonder de
„nutteloosheid" der kunst, niet
konden leven. Mensen die ook
wisten en weten dat het hogere
altijd het meer of minder
nutteloze is.
En wat tenslotte het leven
van de kunstenaar betreft,
dacht ik: dit moet wel tijdens
de schepping van zijn werk er
een zijn van volstrekte een
zaamheid. Ik bedoel niet alleen
ruimtelijk, maar bovenal gees
telijk. Een eenzaamheid, die
hij heeft gezocht, omdat hij
haar nodig heeft, maar niette
min: een eenzaamheid. Die
men moeilijk kan overschatten,
ook al omdat het scheppen van
kunst altijd een wijze van
zelfontdekking is, een duel
vaak, naar ik meen, óm en mèt
zichzelf.
Maar na voltooiing van zijn
schepping, na zijn strijd om
deze zelfuitdrukking te kleden
in schoonheid, kan de kunste
naar niet :'n eenzaamheid blij
ven staan, want in dat stadium
zoekt hij niet alleen naar ver
strooiing en gezelligheid, maar
vraagt hij naar begrip en
waardering. Niet zozeer om
applaus, zelfs in wezen niet
om den brode, maar veeleer
om der wille van de recht
vaardiging van zijn kunste
naarschap, ja, als ik het goed
zie, misschien wel bovenal om
de simpele bevestiging van het
levend zijn van zijn persoon
lijkheid. Want iedere schep
pende kunstenaar moet een
persoonlijkheid zijn: hij moet
zelf een werkelijke levens
inhoud bezitten en vervolgens
de kracht, de drift, de potentie
hebben om deze een schone en
vooral een eigen vorm te
geven. Hij is zijn eigen wet
gevende en uitvoerende macht,
hij is heerser en dienaar van
zijn eigen wereld en hij kent
en torst er alleen de verant
woordelijkheid van. Daarom
zou men de scheppende kun
stenaar, met een variatie op
een populaire uitdrukking van
deze dagen, „de grote zelf
standige" kunnen noemen. En
daarom is het nodig en goed,
dat wij onze levende kunste
naars niet aan hun lot en aan
het mecenaat van de overheid
overlaten. Ook al omdat iedere
gemeenschap, die zijn levende
kunstenaars verwaarloost, een
van zijn meest waardevolle
levensaders afsnijdt en tot
verschrompeling is gedoemd.
L Hrantligt
MIJN OUDE VRIEND 'Geert
van Veen vertelde: „In mijn va
kantie heb ik mijn geboortedorp
nog eens bezocht". Geert is zeven
tig jaar, al vele jaren weduwnaar,
sinds vijf jaar gepensioneerd als
hoofd van een muloschool, maar
nog ijverig en vitaal werkzaam als
bestuurslid van enkele verenigin
gen voor volksontwikkeling. De
zomermaanden, die hij nog steeds
zijn vakantie blijft noemen, be
steedt hij voor het grootste deel
aan het bijwonen van congressen,
want het leven heeft veel kanten,
die hem interesseren. „Ik was er
in veertig jaar niet geweest", ver
volgde hij. „Toen mijn ouders er
nog woonden, kwamen mijn
vrouw en ik er elk jaar. Veertig
jaar geleden verhuisden zij naar
een andere plaats en ik ging niet
meer naar het dorp terug, ik had
er niets te zoeken".
„En nu
„Ja.... het is merkwaardig,
maar de laatste tijd droomde ik
telkens van dat dorp en van mijn
kindertijd. Op een dag hoorde ik
in de trein iemand tegen een me
dereiziger de naam van het dorp
noemen en een paar namen van
mensen, die ik daar gekend had".
„Ook toevallig!", merkte ik op.
In Geerts ogen kwam een pein
zende uitdrukking. „Toevallig, ja".
Dat gaf hij toe. „Maar wat weten
wij eigenlijk van toeval? 't Was
mij nog nooit gebeurd, dat ik het
dorp bij toeval hoorde noemen.
Het is afgelegen en weinig bekend
bij vakantiegangers. Nu werd ik
er als het ware naar toe getrok
ken, eerst door mijn dromen en
toen door het treingesprek".
„Was het niet omgekeerd? Kwa
men die dromen niet nadat je die
namen had opgevangen?"
„Neen!" Geert sprak nu met de
nadruk van de onderwijzer. „Dat
is juist het merkwaardige. De dro
men kwamen eerst en dat afge
luisterde gesprek gaf het laatste
duwtje om tot mijn besluit te ko
men. Dus ging ik er heen, eerst
met de trein en dan nog ander
half uur met een bus".
„In zo'n gat had de tijd zeker
stil gestaan?"
„Dat zou je zo denken", zei
Geert met een hoofdknik. „Ik
dacht ook zo iets. In mijn dromen
had ik steeds het oude weerge
zien, ook mijn vroegere school
makkers. Ik begreep, dat velen
van hen er niet meer zouden zijn,
maar veel bekends zou er toch
zijn gebleven. De bus was de eer
ste nieuwigheid voor mij. In ver
beelding zag ik er nog de oude
stoomtram. Hoe lang rijdt de bus
hier al?, vroeg ik de chauffeur.
„Al van vóór de oorlog, meneer".
De oorlog ja, die hadden de
mensen daar ook meegemaakt, al
lag het dorp niet in de gevechts
zone. Hoe had die tijd hen ge
raakt? Nieuwsgierig keek ik naar
buiten, Spiedend naar iets be
kends. En ja hoor! Daar stak de
stompe kerktoren boven het dichte
groen van de boomtoppen uit. Zo
zag ik die als ik op zaterdagmid
dag thuis kwam van de kweek
school en moeder al op de uitkijk
stond. Een opkomend warm gevoel
verkilde weer, toen wij langs rijen
onbekende huizen reden, die er
toch niet nieuw uitzagen.
We stopten op het pleintje vóór
de kerk. Met mij slapten een paar
boerevrouwen uit. Op het pleintje
speelden kinderen met een bal. Ik
zag mezelf als één van die stoeien
de jongetjes en kreeg weer dat
warme gevoel van herkenning.
Twee oude mannen stonden er te
praten in de zon. Scherp keek ik
hen aan. Waren het misschien
vrienden van vroeger? Als ant
woord op mijn groet namen ze
hun pet af. Èen zekere schroom
hield mij ervan terug, hen aan te
spreken. Ik liep de dorpsstraat in.
De school.waar was die geble
ven? Op de plek stond een flink
woonhuis met het naambordje van
een arts.
Een eindje verder mijn ouder
lijk huis, oud en laag achter een
rij gesehoren lindebomen. Het leek
ineengeschrompeld. In mijn her
innering was het groter en vro
lijker. Zou ik er aanbellen? Nog
niet, eerst nog overal rondkijken.
Plotseling een blij herkennen: de
kruidenierswinkel op de hoek
van een zijstraatje. Hoeveel hon-
5 derd maal had ik daar bood-
5 schappen gedaan voor moeder en
na veel overleg mijn snoepcenten
besteed?
Terwijl ik voor het raam
stond te kijken naar de uitge
stalde waren: houten kommen
met bonen en erwten en rijst tus
sen trommeltjes biscuit en ver
pakte koeken, ging de winkel
deur open en rook ik de geur
van de winkel, dezelfde geur van
vroeger een geur waar je van
alles in kon ruiken: koffie en ka-
Op de laatste dag van dit jaar hoopt de bekende
Nederlandse schrijfster Anna van Gogh-Kauibach de
leeftijd van zevenentachtig jaar te bereiken. „Het grote
publiek heeft haar betekenis altijd beter aangevoeld
dan de letterkundige critici" aldus C. 1 Kelk in een
toespraak tijdens haar huldiging ter gelegenheid van
haar tachtigste verjaardag. Wij prijzen ons daarom
gelukkig een onlangs gereedgekomen kort verhaal van
deze nog altijd met geestdrift werkzame romancière
in dit nummer aan onze lezers te kunnen aanbieden.
iemand van mijn oude kamera
den".
„Och here! die zullen er wel
niet veel meer zijn! De tijd heeft
neel en zoetigheid, kaas en petro- niet stil gestaan, weet je".
leum en zeep'
Geerts ogen blonken op bij de
Leeft Willem Vonk nog?"
,Ja, ja, zeker. Maar hij is stijf
herinnering. „Wonderlijk, zoals van de rimmetiek'
juist die lucht me weerja
thuis deed zijn! Ik voelde me in
eens blij en gelukkig, alsof dit
het nu juist was, dat ik gezocht
had. Ik duwde de winkeldeur
open. De klank van de bel, hard
en doordringend, verstoorde een
illusie: het vroegere belletje had
een vriendelijke, klingelende
toon. Maar toen ik om mij heen
keek, was ik weer thuis: de toon
bank was er met de blinkende
koperen weegschaal en de bak
ken met suiker en grutterswaren.
Doch achter de toonbank stond
niet meer oude Moeke van Tuijn,
natuurlijk niet, maar een dikke
vrouw van middelbare leeftijd
met een helder gezicht. Zij keek
mij ietwat bevreemd en onder
zoekend aan en vroeg toen vrien-
„En Piet van Dam?"
„Die is al jaren dood".
Ik noemde geen namen meer,
maar vroeg: „Woont er weer een
bovenmeester in ons oude huis?"
De vrouw lachte: „Nee hoor
meneer, die heeft een mooi
nieuw huisje. Nou ja.... nieuw!
Het zal twintig jaar oud zijn".
„En wie woont in ons oude
huis?"
„Die ken je vast nog wel.
Ouwe boer Slenders van de
Eikenhof".
„Gerrit Slenders?"
„Dezelfde. Op de hof zijn nou
z'n kinderen en kleinkinderen.
Dat werd de ouwe mensen te
druk en nou leven ze stil".
De winkelbel ging, een paar
jonge vrouwen met boodschap-
met tekeningen door Clementine van Lamsweerde
delijk: „Meneer, wat blieft u?"
Ik aarzelde even, vroeg toen:
„Heeft u toverballen?"
„Welzeker meneer". Ze greep
in een grote fles, viste er een
paar verpakte ulevellen uit op
en hield ze mij voor op haar
platte hand.
kleinkindertjes?
rend. „Ze zullen er schik in heb
ben. Een paar ons, meneer?"
Ik knikte, zei als een verlegen
jongen: „Alsjeblieft juffrouw".
Kan ik zeggen, dat die verpakte
dingen stellig niet leken op de
kleverige toverballen uit mijn
jeugd, die open en bloot op een
blad heerlijk lagen te pronken?
het afwegen vroeg de naar het beslaan van de boeren-
„Meneer is hier zeker paarden en de koning te rijk was
als ik de blaasbalg mocht trek
ken. Ik liep er naar toe, onwil
lekeurig mijn pas versnellend on
der het naderbij komen, als was
iets van de jonge haast in mij te
ruggekeerd. De smederij was
weinig veranderd. Door de open
Onder
vrouw:
vreemd?
Ik lachte even. „Niet zo erg
vreemd. Ik ben hier geboren".
„Wat u zegt!" Ze bleef mij een
ogenblik stil aankijken. „En hoe
heet je dan?"
,Van Veen, Geert van Veen".
„Wel heremetijd! Dan was deur zag ik 't vuur hoog op-
jouw vader hier bovenmeester?
„Juist".
„Ik weet daar niet van, maar
mijn oudste broer, die hêt dan
nog bij je vader op school ge
gaan."
„En waar is die broer van u
nou gebleven?"
„Dood. Al vijf jaar dood. Als de, dat ik een oude kerel was.
ik vragen mag, hoe kom je hier Het duurde misschien maar een
zo verzeild?" seconde, het was niet meer dan
„Ik wou mijn oude dorp nog een flits, maar het gevoel ervan
eens weerzien. En misschien nog was intens als van een beleving.
Als ik er weer aan denk, ben ik
dat gevoel nog niet kwijt".
Wij zwegen een ogenblik. Toen
vertelde Geert verder. „Ik heb de
mannen in de smederij niet aan
gesproken, maar ben doorgewan
deld tot ik buiten het dorp bij
een roggeveld kwam. Het lag te
stoven in de zon en boven de gol
vende aren zweefde in de lichte
bries een wolk van onzichtbaar
fijne deeltjes, geurend naar
warmte en brood. Ik snoof die
geur op: dit was als vroeger, hier
leek de tijd werkelijk stil gestaan
te hebben. Ik ging zitten aan de
rand van het veld, zoals ik vroe
ger zo vaak had gedaan, at mijn
meegebrachte boterhammen op
en mijmerde onderwijl over da
tijd, een fenomeen, waar wij nog
te weinig van weten en beseffen.
IK HEB DAARNA nog aange
beld aan mijn geboortehuis. Die
bel klonk ook alweer anders dan
vroeger. Een oude vrouw in de je oud wordt. De dingen van de
penmanden kwamen binnen.
Haar fietsen stonden buiten. Ik
gaf de vrouw achter de toonbank
een hand ten afscheid en dankte
haar voor het gesprek.
„Als u je oude huis nog eris
zien wil, ouwe Slenders zal het
Zeker voor uw vast aardig vinden!", zei ze aan
zei ze glunde- moedigend.
donkere boerekleding van da
streek deed open. Dit moest dus
Marietje Stiens zijn, het mooiste
meisje uit het dorp, waar wij
jongens allemaal een beetje ver
liefd op waren, tot zij tenslotte
Jan Slenders van de Eikenhof
had genomen. Ik zag een ver
wonderde blik uit haar ietwat
doffe ogen en een gebaar, als
wilde zij de deur dichtgooien.
„Dag Marietje", zei ik op goed
eigen dag vergeet je en van vroe
ger weet je nog alles. Nou, het le
ven in de stad heeft jou geen
kwaad gedaan. Ze zeggen wel,
dat het boerenleven zo gezond is,
maar als ik jou en mezelf zo
bekijkdan weet ik het nog
zo net niet".
Ik vroeg naar enige oude be
kenden. De meesten lagen op
het kerkhof, maar enigen waren
nog in leven en in de buurt en
geluk en lachte er even bij. De Slenders had er plezier in ze te
BUITEN stond ik een ogenblik
stil en luisterde naar de geluiden
om mij heen: een auto in de ver
te, dichterbij hondengeblaf en...
ja.... een bekende klank: ha
merslagen op een aambeeld, het
geluid van de smederij, waar ik
als jongen zo graag had gekeken
verwondering op het gerimpelde
gelaat werd sterker, maar ze
lachte niet. „Meneerwat....
wie bent u?"
„Ken je Geert van Veen nog?"
Zij keek mij scherper aan.
„En mot u dat wezen?"
„In levende lijve".
„Zou je ook niet zeggen", oor
deelde zij lakoniek.
„We zijn een dagje ouder ge
worden", stemde ik toe. „In de
kruidenierswinkel hoorde ik, dat
boer Slenders van de Eikenhof
in ons vroegere huis woont. En
dus wist ik, dat u Marietje Stiens
bent".
Nu ontspande haar gezicht zich
in een lach en ik zag er iets in
van vroeger.
„Kom der maar in", noodde
zij. „Ik geloof nou wel, dat je het
bent. De baas doet z'n middag-
tukkie, maar hij zal wel dadelijk
wakker worden. Je wou zeker je
oude huis nog eens zien?"
„Dat raad je net". Maar terwijl
ik de gang verder instapte, voel
de ik geen warmte van herken
ning. Het huis leek hol, vreemd,
vijandig bijna als was ik een in
dringer. Dat gevoel liet mij niet
meer los, ook niet toen de oude
boer mij hartelijk verwelkomde
en zijn vrouw koffie schonk. Het
kostte moeite, mij in te denken,
dat ik in deze zelfde kamer met
mijn ouders had gezeten en er als
kind had gespeeld: de oude sfeer
was volkomen verdwenen, geen
stukje huisraad herinnerde aan
vroeger, zelfs de koffie geurde
anders dan die moeder had ge
schonken.
Boer Slenders, een gebogen
man, maar met iets van jeugdige
gaan halen om onder een kom
metje koffie over de oude tijd te
praten. Terwijl hij weg was, ging
zijn vrouw met mij het huis door.
Ik volgde haar gedwee, maar
vond nergens iets van de oude
sfeer terug. Die was gestorven
met het verleden.
Boer Slenders kwam terug met
drie van mijn vroegere school
kameraden. In één van hen her
kende ik het oude mannetje, dat
op het dorpsplein zijn pet voor
mij had afgenomen. Toon Groen,
de vroegere belhamel van het
dorp, nu een dof kereltje met een
zeurige stem! Achter hem Willem
Vonk, moeilijk zich voortbewe
gend met twee stokken. En als
laatste Gijs van Tuijn, nog als
vroeger een boom van een kerel
met een brede lach, waar zijn
hele gezicht deel aan had. Zijn
hoofd was kaal, net als het mijne
en zijn voorhoofd vol diepe rim
pels, ook al net als het mijne,
met hem alleen voelde ik nog
enige verwantschap.
We dronken koffie en voerden
een ietwat moeizaam gesprek,
waarvan het refrein was, dat de
tijd niet had stil gestaan. Gijs
van Tuijn vroeg, of ik nog iets
uitvoerde en of ik me anders niet
verveelde. Hij knapte nog hier
en daar timmerkarweitjes of
schilderwerk op en 's avonds las
hij de krant. Je moest toch zo'n
beetje weten, wat er omging in
de wereld
„De wereld, dat is niks ge
daan", vond Willem Vonk, die er
maar liever niets van wilde we
ten „want dan was onze tijd
heel wat beter". En daar waren
zij het allemaal over eens.
„Nee", eindigde Geert van
„ik ga daar
pienterheid in zijn ogen, toonde
zich blij verrast met mijn bezoek. Veen zijn verhaal,
„Da's nou eris aardig, zo iemand niet meer heen
uit de ouwe tijd weerom te zien.
Man, da's heel wat jaartjes gele
den, dat we samen bij je vader
op de school zaten".
„Na die tijd ben ik hier toch
wel weer geweest
„Ja ja, maar die schooltijd, zie
je, daar is me meer van bij ge
bleven. 't Is raar in een mens als
't Was een teleurstelling".
„Misschien wel, maar ik heb
toch geen spijt van mijn reisje
er heen. En weet je waarom? Om
die belevenis bij de smederij en
om het roggeveld. Daar valt nog
veel over te denken".
Hij klopte zijn koud geworden
pijp uit en stak een verse op.
laaien. Twee mannen lieten hun
hamers neerkomen op het aam
beeld. Een fontein van vonken
spatte omhoog. Een jongen trok
de blaasbalg. Dit had ik ge
droomd, wist ik opeens. En toen
gebeurde er iets eigenaardigs in
mij: ik was die jongen en droom-
Op het ogenblik zijn er negenenzestig Hongaarse studenten in
Engeland, die in aanmerking komen voor de honderdvijftig plaatsen,
die aan de universiteiten van Oxford, Cambridge, Londen en andere
plaatsen voor hen worden Ingeruimd. De vice-kanselier van de uni
versiteit van Londen heeft verklaard, dat de kosten voor het levens
onderhoud en de studie van de studenten over een periode van drie
tot vier jaar op tweehonderd duizend pond sterling geraamd. Velen
zo zei hij, zullen Engelse cursussen nodig hebben. De meeste Hon-
gaarra studenten in Engeland specialiseren zich in de techniek.