Over de 99grote zelfstandige95 Geert en de tijd CONCOURSWEZEN EN PROMOTIESYSTEEM ZIJN VOORBEELDEN TER NAVOLGING VOOR NEDERLANDSE KORPSEN Enkele gedachten over kunst en kunstenaar Engelse fanfares (Vervolg van pagina 1) „Ballet Theatre" Neger-acteur in V.S. ontvangt dreigbrieven Restauratie van oude Nederlandse haven in V.S. Een verhaal door ANNA VAN GOGH^KAULBACH Hongaarse studenten in Engeland ALS WIJ NU tenslotte ingaan op de vraag of onze fanfares een voorbeeld moe ten nemen aan haar Engelse zusters, dan menen wij hierboven reeds te hebben aan getoond, dat wij de specifieke Engelse be zetting zeker niet alleenzaligmakend ach ten. Aan die Engelse bezetting kennen wij overigens een geheel eigen waarde toe, waaraan het zinloos is te tornen: de En gelsen bereiken er prachtige resultaten mee, die ook het grote publiek in Neder land niet onberoerd laten, alle pedante cri- tiek ten spijt. Wel navolgenswaard is de scherpe selec tie. Nog veel zoekt men het hier in de kwantiteit het staat zo mooi een korps van een man of vijftig, zestig, in smette loos uniform! Zo'n Engels bezettinkje van zevenentwintig man, slagwerk inbegrepen, vindt men maar niets. Maar wij horen liever een „kleine" fanfare van stuk voor stuk blazers van gelijkwaardig niveau, die, te oordelen naar toon en techniek, ook thuis hard op hun partij blokken. Grote korpsen met alle partijen zwaar bezet „fokt" men door maar Jan en alleman, die er (nog) wel eens een avondje uit willen zijn, maar te accepteren als muzikant en door een leerling maar zo gauw mogelijk orkest-rijp te verklaren. Het streven naar een grote bezetting heeft, vooral waar het amateurs geldt, doorgaans een log, moeilijk hanteerbaar apparaat tot resultaat, waar van bijna alles dik klinkt en de muziek maar stroperig vloeit. Nimmer bereikt men daarmee zulke puntige en doorzichtige ver tolkingen als van de Engelse fanfares. OOK OP HET GEBIED van de orkest discipline kunnen wij van de Engelsen le ren. Daarbij moet men er van kunnen uit gaan, dat er een dirigent voor het orkest staat, die weet wat hij wil en die alle kneepjes van het vak kent. De muzikanten moeten onmiddellijk, individueel en als groep, kunnen (en willen) reageren op elke aanwijzing van hun aanvoerder. Deze moet krachtens zijn opleiding en kennis een altijd geëerbiedigd en (dus) effectief overwicht kunnen laten gelden. En daar moet hij dan ook naar gehonoreerd wor den Liever geen korps, dan een korps dat niet meer dan een beunhaas kan betalen. Eén van de eerste en belangrijkste din gen, waar de dirigent aandacht aan moet besteden is de toonvorming. Daar ont breekt nog heel wat aan in onze kringen van harmonie en fanfare,, die om en nabij de drieduizend korpsen met ongeveer hon derdvijfenzeventigduizend muzikanten om vat (Engeland: drieduizend fanfares met ongeveer vijfenzeventigduizend leden, on geteld de meer dan duizend korpsen van het Leger des Heils). Een mooie ronde, in elk register gave (niet scherpe) toon krijgt men, zoals iedere muzikant weet, door het steeds maar weer blazen van lange noten. Koraalmuziek leent zich daar uitstekend voor. Een leerling, die al heel wat in de vingers heeft, maar wiens toon nog te wensen laat, is nog niet rijp voor orkestspel. Eerst een mooie toon! De techniek komt daarna wel, aangenomen al thans dat het instrument thuis niet in het koffertje blijft. VEREENVOUDIGING van het concours wezen kunnen we, dunkt ons, ook van de Engelsen leren. Op het nut van de geblin deerde jury hebben we al gewezen. Verder kent men in Engeland niet meer dan vier klassen of afdelingen, tegen in ons land zeven. Maar daaruit volgt dan ook automa tisch dat men ginds zwaardere maatstaven aanlegt voor de promotie naar een hogere afdeling. Een band in de hoogste of kam pioensafdeling, die drie jaren achtereen winnaar van een regionaal concours is ge weest, mag eindelijk in Londen meedingen naar het nationaal kampioenschap. Dit jaar. kwamen in Londen in de finale der kam pioensafdeling in totaal negentien bands uit, welke alle in de Albert Hall optraden. In drie andere grote Londense zalen werd op diezelfde laatste zaterdag van oktober gestreden om het kampioenschap van de drie lagere afdelingen. Zodoende waren er op één dag niet minder dan zesenzeventig bands uit geheel Engeland in Londen bezig. De winnaars van de Londense finales der afdelingen komen op hun regionale con coursen volgend jaar in een hogere klasse uit. Engeland kent één grote nationale orga nisatie van „brass bands". In ons politiek en religieus verzuilde landje zal dit wel al tijd een vrome wens blijven. Maar zou niet eens te praten vallen over elf provinciale concoursen, gevolgd door een groot nati onaal concours in de hoofdstad des lands of in het centrum, in Utrecht bijvoorbeeld? En dan, terwille van een vlotte gang van zaken, voor elke afdeling niet meer dan alleen een verplicht nummer Een des kundige jury kan heus wel een korps be oordelen zonder dat het langer dan hooguit vijftien a twintig minuten in de tent of op het podium (wij prefereren zaalcon coursen) zit. Joh. B. Dit zijn twee foto's, die gemaakt werden tijdens de deze week plaats gehad hebben de voorstellingen van het American Ballet Theatre van Lucia Chase en Oliver Smith in de Rotterdamse Schouwburg, voorstel lende 'n scène uit „Tramlijn Begeerte" van Valerie Bettis met Nora Kaye en het klas sieke duet uit „De Notenkraker" van Tsjaikofsky/Ivanov door Lupe Serrano en Erik Bruhn, twee nieuwe sterren van de eerste orde van het internationale dans- toneel. Ten behoeve van belangstellenden herinneren wij eraan dat het gezelschap zondag zowel des middags als des avonds in Utrecht en op dinsdag 18 december in Theater Gooiland te Hilversum optreedt. Op maandagavond heeft er een besloten voorstelling in Delft plaats. Behalve de reeds genoemden werken Rosella High- tower, Ruth Ann Koesun, John Kriza, Scott Douglas en Harold Lang als solisten mee. De begeleidingen worden verzorgd door het Rotterdams Kamerorkest, dat beurtelings onder leiding van Joseph Le- vine en Jaime Leon staat. Dimitri Roma noff fungeert als regisseur. LONDEN (U.P.) De Amerikaanse filmspeler Harry Belafonte, een neger, zegt dat hij dozijnen onaangename brieven heeft ontvangen uit het zuiden der Ver enigde Staten, wegens de omstreden film „Eiland in de zon", waarin hij een blanke vrouw het hof maakt. Belafonte zegt, dat hij de brieven doorstuurt naar het F.B.I. (Federal Bureau of Investigation). In een van de brieven stond „communistische nik ker, je bent over de streep gegaan. Je tijd is gekomen". De vrouwelijke hoofdrol in deze film, waarvan op het ogenblik in En geland de laatste opnamen gemaakt wor den, wordt vertolkt door Joan Fontaine, nog steeds een van de beste actrices. In de buurt van Philipse Castle in da Verenigde Staten is men bezig met op gravingen met het doel de haven bloot te leggen, die in de zeventiende eeuw door de Nederlandse koopvaarders werd ge bruikt. Er zijn reeds ongeveer drieduizend potscherven, oude spijkers, stenen pijpen, tinnen borden, knopen en andere gebruiks voorwerpen aan het daglicht gebracht, dia daar als stille getuigen van de Hollandse nederzettingen in het gebied van de Hud son werden aangetroffen. Men is voor nemens de haven in de oude toestand terug te brengen, de dokken te herbouwen en hierin copieën van oude zeilschepen voor anker te doen gaan. ONLANGS werd ik toevallig betrokken bij een gesprek tussen een kunstlievende advocaat en een dito notaris. De discussie over kunst en kunstenaar bepaalde zich voor namelijk tot het vinden van een verklaring voor de aan trekkingskracht die de schoonheid en ook de artiesten (blijk baar) op hen beiden uitoefenden. Wat is het toch wel was het kernpunt van hun dialoog dat onslieden van recht en wet, mensen van orde en regelmaat, van ratio en zeker heden, tot deze bandeloze, irrationele sfeer van de kunst en tot de scheppers van haar nutteloosheid lokt? HET GESPREK hield mij bezig, 's Avonds sloeg ik er de voortreffelijke studie van An ton Vloemans over „Het Scho ne" nog eens op na (een opstel dat ik hierna dan ook enige keren zal aanhalen). Wanneer men zich, aldus Vloemans, ver diept in wat men van oudsher de drie hoogste levenswaarden noemt: het ware, het goede en het schone, moet men wel tot de conclusie komen dat het schone op een essentieel punt een kenmerkend verschil ver toont met de beide andere fac toren. In tegenstelling tot het gebied van de waarheid de wetenschap, waar alleen de objectiviteit heerst en tot die van het goede, dat zonder ab solute maatstaven niet denk baar is, wijkt in het domein van de schoonheid de objec tiviteit nagenoeg geheel. Hier heerst de subjectiviteit opper machtig. Schoonheid bestaat immers nooit op zichzelf, doch steeds en uitsluitend met be trekking tot de persoon, die haar actief of passief ervaart. De schoonheid kent geen maat staf, maar ieder kunstwerk heeft zijn maatstaf in zichzelf. Daarom zou men de kunst in zekere zin chaotisch of, als men wil, revolutionair kunnen noemen. Men begrijpe mij goed: de kunst, niet het kunst werk zelf, kan men chaotisch noemen. Het maken van een kunstwerk is veeleer een scheppen van orde en har monie. Maar de kunst, de schoonheid zelve, die de sa menwerking van de weten schap noch de eenheid van de ethische bezinning kent, is on gebonden. Aan de andere kant mist zij van het chaotische de „losgeslagenheid". Zij is niet los geslègen, maar zij is los en vrij krachtens haar aard en wezen. Het ontbreken van ab solute maatstaven bij kunst en schoonheid is daarom niet een tekort (zoals dat bij de waar heid en het goede zou zijn) maar een noodzakelijkheid. Misschien dat mede daarom kunstminnenden (waaronder dus kennelijk onze beide ju risten) zich tot de kunst en haar beoefenaars aangetrok ken voelen, omdat naast de vertroostende krachtbron van het goddelijk absolutisme, zij bij tijd en wijle toch een stille maar sterke behoefte hebben te ademen in de onafhanke lijke en vrije atmosfeer van de autonome en moedige we reld der kunst en haar schep pers. DE OPPERMACHT en de lenige charme van de subjec tiviteit geldt overigens ook voor de kunstminnende, de toeschouwer zelf, omdat im mers iedere enkeling als schoon bewondert wat hij ver kiest. Schoonheid laat zich dan ook niet met redenen be wijzen. Niemand kan boven dien ook zoals ten aanzien van het ware en het goede overtuigd zijn dat hij over enkele jaren nog dezelfde schoonheidsopvatting zal hul digen als thans. Geen kunste naar van enige betekenis of hij is bij tijden dan ook afwisse lend verguisd en verheerlijkt. Het oordeel over Rembrandt een honderd jaar geleden van niemand minder dan de Zwit serse kunsthistoricus van wereldvermaardheid Jacob Burckhardt doet ons verbijs terd de haren te berge rijzen. En Vloemans signaleert dat zelfs Goethe, in Italië vertoe vend, aan zijn vorst Karei August schreef dat Rem- brandts werken in het licht van de Italiaanse meesters volkomen verbleekten. Deze voorbeelden zijn gemakkelijk met tientallen andere aan te vullen. In het begin der vo rige eeuw zijn er Vermeers verkocht voor zeventig gulden en aan het einde ervan zijn voor Mauves en Marissen hon derdduizend guldens en meer neergeteld. Hoeveel grote meesters worden niet ontdekt, vergeten en herontdekt? Dit geldt niet alleen voor afzon derlijke meesters, maar ook voor gehele kunstgroeperin gen: de Haagse School gold destijds volgens velen als gro ter dan de landschapschilder kunst uit de zeventiende eeuw en tijdens de renaissance be schouwde men de gothiek als minderwaardig. En wie zal zeggen hoe over honderd of vijfhonderd jaar over de kunst van deze dagen gedacht zal worden? MET DE SCHOONHEID, de kunst, kan dan ook in zekere zin ieder doen wat hij wil. Zij bestaat bovendien alleen voor wie haar werkelijk ziet. De schoonheid, heeft een filosoof dan ook eens zo treffend ge zegd, leeft op de grens van het zijn en het niet zijn. En ook dat is een van haar fascineren de facetten. Zij is in elk geval een „over-daad" zoal niet van menselijke scheppings drift dan toch maatschappe lijk gesproken, in die zin dat zij door velen gemakkelijk ge mist kan worden. Maar tegen over deze velen is er altijd en overal ter wereld een onuit roeibare schare mensen ge weest, die zonder deze over daad, deze toegift, zonder de „nutteloosheid" der kunst, niet konden leven. Mensen die ook wisten en weten dat het hogere altijd het meer of minder nutteloze is. En wat tenslotte het leven van de kunstenaar betreft, dacht ik: dit moet wel tijdens de schepping van zijn werk er een zijn van volstrekte een zaamheid. Ik bedoel niet alleen ruimtelijk, maar bovenal gees telijk. Een eenzaamheid, die hij heeft gezocht, omdat hij haar nodig heeft, maar niette min: een eenzaamheid. Die men moeilijk kan overschatten, ook al omdat het scheppen van kunst altijd een wijze van zelfontdekking is, een duel vaak, naar ik meen, óm en mèt zichzelf. Maar na voltooiing van zijn schepping, na zijn strijd om deze zelfuitdrukking te kleden in schoonheid, kan de kunste naar niet :'n eenzaamheid blij ven staan, want in dat stadium zoekt hij niet alleen naar ver strooiing en gezelligheid, maar vraagt hij naar begrip en waardering. Niet zozeer om applaus, zelfs in wezen niet om den brode, maar veeleer om der wille van de recht vaardiging van zijn kunste naarschap, ja, als ik het goed zie, misschien wel bovenal om de simpele bevestiging van het levend zijn van zijn persoon lijkheid. Want iedere schep pende kunstenaar moet een persoonlijkheid zijn: hij moet zelf een werkelijke levens inhoud bezitten en vervolgens de kracht, de drift, de potentie hebben om deze een schone en vooral een eigen vorm te geven. Hij is zijn eigen wet gevende en uitvoerende macht, hij is heerser en dienaar van zijn eigen wereld en hij kent en torst er alleen de verant woordelijkheid van. Daarom zou men de scheppende kun stenaar, met een variatie op een populaire uitdrukking van deze dagen, „de grote zelf standige" kunnen noemen. En daarom is het nodig en goed, dat wij onze levende kunste naars niet aan hun lot en aan het mecenaat van de overheid overlaten. Ook al omdat iedere gemeenschap, die zijn levende kunstenaars verwaarloost, een van zijn meest waardevolle levensaders afsnijdt en tot verschrompeling is gedoemd. L Hrantligt MIJN OUDE VRIEND 'Geert van Veen vertelde: „In mijn va kantie heb ik mijn geboortedorp nog eens bezocht". Geert is zeven tig jaar, al vele jaren weduwnaar, sinds vijf jaar gepensioneerd als hoofd van een muloschool, maar nog ijverig en vitaal werkzaam als bestuurslid van enkele verenigin gen voor volksontwikkeling. De zomermaanden, die hij nog steeds zijn vakantie blijft noemen, be steedt hij voor het grootste deel aan het bijwonen van congressen, want het leven heeft veel kanten, die hem interesseren. „Ik was er in veertig jaar niet geweest", ver volgde hij. „Toen mijn ouders er nog woonden, kwamen mijn vrouw en ik er elk jaar. Veertig jaar geleden verhuisden zij naar een andere plaats en ik ging niet meer naar het dorp terug, ik had er niets te zoeken". „En nu „Ja.... het is merkwaardig, maar de laatste tijd droomde ik telkens van dat dorp en van mijn kindertijd. Op een dag hoorde ik in de trein iemand tegen een me dereiziger de naam van het dorp noemen en een paar namen van mensen, die ik daar gekend had". „Ook toevallig!", merkte ik op. In Geerts ogen kwam een pein zende uitdrukking. „Toevallig, ja". Dat gaf hij toe. „Maar wat weten wij eigenlijk van toeval? 't Was mij nog nooit gebeurd, dat ik het dorp bij toeval hoorde noemen. Het is afgelegen en weinig bekend bij vakantiegangers. Nu werd ik er als het ware naar toe getrok ken, eerst door mijn dromen en toen door het treingesprek". „Was het niet omgekeerd? Kwa men die dromen niet nadat je die namen had opgevangen?" „Neen!" Geert sprak nu met de nadruk van de onderwijzer. „Dat is juist het merkwaardige. De dro men kwamen eerst en dat afge luisterde gesprek gaf het laatste duwtje om tot mijn besluit te ko men. Dus ging ik er heen, eerst met de trein en dan nog ander half uur met een bus". „In zo'n gat had de tijd zeker stil gestaan?" „Dat zou je zo denken", zei Geert met een hoofdknik. „Ik dacht ook zo iets. In mijn dromen had ik steeds het oude weerge zien, ook mijn vroegere school makkers. Ik begreep, dat velen van hen er niet meer zouden zijn, maar veel bekends zou er toch zijn gebleven. De bus was de eer ste nieuwigheid voor mij. In ver beelding zag ik er nog de oude stoomtram. Hoe lang rijdt de bus hier al?, vroeg ik de chauffeur. „Al van vóór de oorlog, meneer". De oorlog ja, die hadden de mensen daar ook meegemaakt, al lag het dorp niet in de gevechts zone. Hoe had die tijd hen ge raakt? Nieuwsgierig keek ik naar buiten, Spiedend naar iets be kends. En ja hoor! Daar stak de stompe kerktoren boven het dichte groen van de boomtoppen uit. Zo zag ik die als ik op zaterdagmid dag thuis kwam van de kweek school en moeder al op de uitkijk stond. Een opkomend warm gevoel verkilde weer, toen wij langs rijen onbekende huizen reden, die er toch niet nieuw uitzagen. We stopten op het pleintje vóór de kerk. Met mij slapten een paar boerevrouwen uit. Op het pleintje speelden kinderen met een bal. Ik zag mezelf als één van die stoeien de jongetjes en kreeg weer dat warme gevoel van herkenning. Twee oude mannen stonden er te praten in de zon. Scherp keek ik hen aan. Waren het misschien vrienden van vroeger? Als ant woord op mijn groet namen ze hun pet af. Èen zekere schroom hield mij ervan terug, hen aan te spreken. Ik liep de dorpsstraat in. De school.waar was die geble ven? Op de plek stond een flink woonhuis met het naambordje van een arts. Een eindje verder mijn ouder lijk huis, oud en laag achter een rij gesehoren lindebomen. Het leek ineengeschrompeld. In mijn her innering was het groter en vro lijker. Zou ik er aanbellen? Nog niet, eerst nog overal rondkijken. Plotseling een blij herkennen: de kruidenierswinkel op de hoek van een zijstraatje. Hoeveel hon- 5 derd maal had ik daar bood- 5 schappen gedaan voor moeder en na veel overleg mijn snoepcenten besteed? Terwijl ik voor het raam stond te kijken naar de uitge stalde waren: houten kommen met bonen en erwten en rijst tus sen trommeltjes biscuit en ver pakte koeken, ging de winkel deur open en rook ik de geur van de winkel, dezelfde geur van vroeger een geur waar je van alles in kon ruiken: koffie en ka- Op de laatste dag van dit jaar hoopt de bekende Nederlandse schrijfster Anna van Gogh-Kauibach de leeftijd van zevenentachtig jaar te bereiken. „Het grote publiek heeft haar betekenis altijd beter aangevoeld dan de letterkundige critici" aldus C. 1 Kelk in een toespraak tijdens haar huldiging ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag. Wij prijzen ons daarom gelukkig een onlangs gereedgekomen kort verhaal van deze nog altijd met geestdrift werkzame romancière in dit nummer aan onze lezers te kunnen aanbieden. iemand van mijn oude kamera den". „Och here! die zullen er wel niet veel meer zijn! De tijd heeft neel en zoetigheid, kaas en petro- niet stil gestaan, weet je". leum en zeep' Geerts ogen blonken op bij de Leeft Willem Vonk nog?" ,Ja, ja, zeker. Maar hij is stijf herinnering. „Wonderlijk, zoals van de rimmetiek' juist die lucht me weerja thuis deed zijn! Ik voelde me in eens blij en gelukkig, alsof dit het nu juist was, dat ik gezocht had. Ik duwde de winkeldeur open. De klank van de bel, hard en doordringend, verstoorde een illusie: het vroegere belletje had een vriendelijke, klingelende toon. Maar toen ik om mij heen keek, was ik weer thuis: de toon bank was er met de blinkende koperen weegschaal en de bak ken met suiker en grutterswaren. Doch achter de toonbank stond niet meer oude Moeke van Tuijn, natuurlijk niet, maar een dikke vrouw van middelbare leeftijd met een helder gezicht. Zij keek mij ietwat bevreemd en onder zoekend aan en vroeg toen vrien- „En Piet van Dam?" „Die is al jaren dood". Ik noemde geen namen meer, maar vroeg: „Woont er weer een bovenmeester in ons oude huis?" De vrouw lachte: „Nee hoor meneer, die heeft een mooi nieuw huisje. Nou ja.... nieuw! Het zal twintig jaar oud zijn". „En wie woont in ons oude huis?" „Die ken je vast nog wel. Ouwe boer Slenders van de Eikenhof". „Gerrit Slenders?" „Dezelfde. Op de hof zijn nou z'n kinderen en kleinkinderen. Dat werd de ouwe mensen te druk en nou leven ze stil". De winkelbel ging, een paar jonge vrouwen met boodschap- met tekeningen door Clementine van Lamsweerde delijk: „Meneer, wat blieft u?" Ik aarzelde even, vroeg toen: „Heeft u toverballen?" „Welzeker meneer". Ze greep in een grote fles, viste er een paar verpakte ulevellen uit op en hield ze mij voor op haar platte hand. kleinkindertjes? rend. „Ze zullen er schik in heb ben. Een paar ons, meneer?" Ik knikte, zei als een verlegen jongen: „Alsjeblieft juffrouw". Kan ik zeggen, dat die verpakte dingen stellig niet leken op de kleverige toverballen uit mijn jeugd, die open en bloot op een blad heerlijk lagen te pronken? het afwegen vroeg de naar het beslaan van de boeren- „Meneer is hier zeker paarden en de koning te rijk was als ik de blaasbalg mocht trek ken. Ik liep er naar toe, onwil lekeurig mijn pas versnellend on der het naderbij komen, als was iets van de jonge haast in mij te ruggekeerd. De smederij was weinig veranderd. Door de open Onder vrouw: vreemd? Ik lachte even. „Niet zo erg vreemd. Ik ben hier geboren". „Wat u zegt!" Ze bleef mij een ogenblik stil aankijken. „En hoe heet je dan?" ,Van Veen, Geert van Veen". „Wel heremetijd! Dan was deur zag ik 't vuur hoog op- jouw vader hier bovenmeester? „Juist". „Ik weet daar niet van, maar mijn oudste broer, die hêt dan nog bij je vader op school ge gaan." „En waar is die broer van u nou gebleven?" „Dood. Al vijf jaar dood. Als de, dat ik een oude kerel was. ik vragen mag, hoe kom je hier Het duurde misschien maar een zo verzeild?" seconde, het was niet meer dan „Ik wou mijn oude dorp nog een flits, maar het gevoel ervan eens weerzien. En misschien nog was intens als van een beleving. Als ik er weer aan denk, ben ik dat gevoel nog niet kwijt". Wij zwegen een ogenblik. Toen vertelde Geert verder. „Ik heb de mannen in de smederij niet aan gesproken, maar ben doorgewan deld tot ik buiten het dorp bij een roggeveld kwam. Het lag te stoven in de zon en boven de gol vende aren zweefde in de lichte bries een wolk van onzichtbaar fijne deeltjes, geurend naar warmte en brood. Ik snoof die geur op: dit was als vroeger, hier leek de tijd werkelijk stil gestaan te hebben. Ik ging zitten aan de rand van het veld, zoals ik vroe ger zo vaak had gedaan, at mijn meegebrachte boterhammen op en mijmerde onderwijl over da tijd, een fenomeen, waar wij nog te weinig van weten en beseffen. IK HEB DAARNA nog aange beld aan mijn geboortehuis. Die bel klonk ook alweer anders dan vroeger. Een oude vrouw in de je oud wordt. De dingen van de penmanden kwamen binnen. Haar fietsen stonden buiten. Ik gaf de vrouw achter de toonbank een hand ten afscheid en dankte haar voor het gesprek. „Als u je oude huis nog eris zien wil, ouwe Slenders zal het Zeker voor uw vast aardig vinden!", zei ze aan zei ze glunde- moedigend. donkere boerekleding van da streek deed open. Dit moest dus Marietje Stiens zijn, het mooiste meisje uit het dorp, waar wij jongens allemaal een beetje ver liefd op waren, tot zij tenslotte Jan Slenders van de Eikenhof had genomen. Ik zag een ver wonderde blik uit haar ietwat doffe ogen en een gebaar, als wilde zij de deur dichtgooien. „Dag Marietje", zei ik op goed eigen dag vergeet je en van vroe ger weet je nog alles. Nou, het le ven in de stad heeft jou geen kwaad gedaan. Ze zeggen wel, dat het boerenleven zo gezond is, maar als ik jou en mezelf zo bekijkdan weet ik het nog zo net niet". Ik vroeg naar enige oude be kenden. De meesten lagen op het kerkhof, maar enigen waren nog in leven en in de buurt en geluk en lachte er even bij. De Slenders had er plezier in ze te BUITEN stond ik een ogenblik stil en luisterde naar de geluiden om mij heen: een auto in de ver te, dichterbij hondengeblaf en... ja.... een bekende klank: ha merslagen op een aambeeld, het geluid van de smederij, waar ik als jongen zo graag had gekeken verwondering op het gerimpelde gelaat werd sterker, maar ze lachte niet. „Meneerwat.... wie bent u?" „Ken je Geert van Veen nog?" Zij keek mij scherper aan. „En mot u dat wezen?" „In levende lijve". „Zou je ook niet zeggen", oor deelde zij lakoniek. „We zijn een dagje ouder ge worden", stemde ik toe. „In de kruidenierswinkel hoorde ik, dat boer Slenders van de Eikenhof in ons vroegere huis woont. En dus wist ik, dat u Marietje Stiens bent". Nu ontspande haar gezicht zich in een lach en ik zag er iets in van vroeger. „Kom der maar in", noodde zij. „Ik geloof nou wel, dat je het bent. De baas doet z'n middag- tukkie, maar hij zal wel dadelijk wakker worden. Je wou zeker je oude huis nog eens zien?" „Dat raad je net". Maar terwijl ik de gang verder instapte, voel de ik geen warmte van herken ning. Het huis leek hol, vreemd, vijandig bijna als was ik een in dringer. Dat gevoel liet mij niet meer los, ook niet toen de oude boer mij hartelijk verwelkomde en zijn vrouw koffie schonk. Het kostte moeite, mij in te denken, dat ik in deze zelfde kamer met mijn ouders had gezeten en er als kind had gespeeld: de oude sfeer was volkomen verdwenen, geen stukje huisraad herinnerde aan vroeger, zelfs de koffie geurde anders dan die moeder had ge schonken. Boer Slenders, een gebogen man, maar met iets van jeugdige gaan halen om onder een kom metje koffie over de oude tijd te praten. Terwijl hij weg was, ging zijn vrouw met mij het huis door. Ik volgde haar gedwee, maar vond nergens iets van de oude sfeer terug. Die was gestorven met het verleden. Boer Slenders kwam terug met drie van mijn vroegere school kameraden. In één van hen her kende ik het oude mannetje, dat op het dorpsplein zijn pet voor mij had afgenomen. Toon Groen, de vroegere belhamel van het dorp, nu een dof kereltje met een zeurige stem! Achter hem Willem Vonk, moeilijk zich voortbewe gend met twee stokken. En als laatste Gijs van Tuijn, nog als vroeger een boom van een kerel met een brede lach, waar zijn hele gezicht deel aan had. Zijn hoofd was kaal, net als het mijne en zijn voorhoofd vol diepe rim pels, ook al net als het mijne, met hem alleen voelde ik nog enige verwantschap. We dronken koffie en voerden een ietwat moeizaam gesprek, waarvan het refrein was, dat de tijd niet had stil gestaan. Gijs van Tuijn vroeg, of ik nog iets uitvoerde en of ik me anders niet verveelde. Hij knapte nog hier en daar timmerkarweitjes of schilderwerk op en 's avonds las hij de krant. Je moest toch zo'n beetje weten, wat er omging in de wereld „De wereld, dat is niks ge daan", vond Willem Vonk, die er maar liever niets van wilde we ten „want dan was onze tijd heel wat beter". En daar waren zij het allemaal over eens. „Nee", eindigde Geert van „ik ga daar pienterheid in zijn ogen, toonde zich blij verrast met mijn bezoek. Veen zijn verhaal, „Da's nou eris aardig, zo iemand niet meer heen uit de ouwe tijd weerom te zien. Man, da's heel wat jaartjes gele den, dat we samen bij je vader op de school zaten". „Na die tijd ben ik hier toch wel weer geweest „Ja ja, maar die schooltijd, zie je, daar is me meer van bij ge bleven. 't Is raar in een mens als 't Was een teleurstelling". „Misschien wel, maar ik heb toch geen spijt van mijn reisje er heen. En weet je waarom? Om die belevenis bij de smederij en om het roggeveld. Daar valt nog veel over te denken". Hij klopte zijn koud geworden pijp uit en stak een verse op. laaien. Twee mannen lieten hun hamers neerkomen op het aam beeld. Een fontein van vonken spatte omhoog. Een jongen trok de blaasbalg. Dit had ik ge droomd, wist ik opeens. En toen gebeurde er iets eigenaardigs in mij: ik was die jongen en droom- Op het ogenblik zijn er negenenzestig Hongaarse studenten in Engeland, die in aanmerking komen voor de honderdvijftig plaatsen, die aan de universiteiten van Oxford, Cambridge, Londen en andere plaatsen voor hen worden Ingeruimd. De vice-kanselier van de uni versiteit van Londen heeft verklaard, dat de kosten voor het levens onderhoud en de studie van de studenten over een periode van drie tot vier jaar op tweehonderd duizend pond sterling geraamd. Velen zo zei hij, zullen Engelse cursussen nodig hebben. De meeste Hon- gaarra studenten in Engeland specialiseren zich in de techniek.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 17