Een Duitse ^wonderdokter59
EEN
E
ONZE NAMEN
Twee rivieren
Vele geslachtsnamen
verwijzen naar
woonhuizen
NOG ALTIJD ONTBREKEN OBJECTIEVE MAATSTAVEN TER
WAARDEBEPALING VAN PARANORMALE GENEESKUNDE
NIEUWE UITGAVEN
Niet onverklaarbaar
Een menagerie
K11 gei se zal komen. Hij reist per
m jonk van de kust naar
llttet atuur de bovenloop van de
rivier. Als hij ziet
welke gevaarlijke inspanningen er nodig
zijn om volgens de eeuwenoude me
thode tegen de rivier op te varen, met
een ploeg trekkers langs de oever, wordt
hij nog dieper overtuigd van de wenselijk
heid van een efficiënte modernisering. Te
gelijkertijd merkt hij dat de Chinezen, al
thans de opvarenden en trekkers van de
nk, van zijn idealen niet willen horen en
ook dringt het tot hem door waarom dat is.
Het gaat niet alleen om een gewone vrees
voor werkloosheid als gevolg van mecha
nisatie, maar om de zin van het leven van
de rivierbewoners, die weggenomen zou
worden als hun techniek en hun tradities
overbodig waren. Zij twisten niet eens met
de ingenieur over de wenselijkheid van de
stuwdam: het plan tot de bouw er van is
voor hen eenvoudig lasterlijk.
FRIVOOL AANHANGSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
EEN van de kwesties, die dit jaar weer veel stof hebben doen
opwaaien, was die van de paranormale geneeskunst. Magne
tiseurs en andere lekengenezers, die herhaaldelijk veroor
deeld werden, zetten hun praktijken desondanks voort en
zagen, mede dankzij deze gratis publiciteit, hun klantenkring
nog met een veelvoud toenemen. Hoogleraren, kamerleden
en oud-ministers wendden zich tot de regering met een ver
zoek een onderzoek te mogen instellen naar de handel en
wandel der magnetiseurs teneinde eventueel te komen tot een
herziening van de wet van 1S65, die de uitoefening der ge
neeskunst uitdrukkelijk aan de medici voorbehoudt. Uit de,
kringen van het publiek wordt de aandrang tot wettelijke
erkenning van lekengenezers steeds groter. De wetgever voelt
er echter blijkbaar nog steeds niets voor, aan al die wensen
tegemoet te komen
DE VOORDELEN EN BEZWAREN van beide standpunten
zijn ook in ons blad al vele malen uiteengezet. De huidige si
tuatie bevredigt het rechtsgevoel niet meer, zegt de ene groep,
die verlangt dat men de bona fide magnetiseurs door een diep
gaand wetenschappelijk onderzoek van de charlatans en de op
lichters zal scheiden om hun dan zo mogelijk de bevoegdheid te
geven onder controle van een arts hun werk voort te zetten.
Tegenstanders daarentegen achten het een gevaar voor de volks
gezondheid indien leken hoe bonafide misschien ook toe
gestaan zou worden te gaan liefhebberen in een soort van ge
neeskunde, die volgens de huidige wetenschappelijke maatsta
ven ten hoogste op een vorm van suggestie berust. Zonder ons
een oordeel te willen aanmatigen over de vraag, welke van die
twee meningen op den duur de juiste zal blijken te zijn, is het
toch goed, nog eens als een waarschuwing aan de al te opti-
mistischen de historie van één zo'n wonderdokter op te ha
len en wel het geval van Bruno Gröning, de heilgenezer, die
enkele jaren geleden in West-Duitsland zoveel geestdriftige
aanhangers won.
In zijn bij Lannoo Tielt in Nederlandse vertaling verschenen
boek „Macht en onmacht der geneeskunde" beschrijft dr. Paul
Hühnerfeld deze trieste affaire op de volgende wijze. „Op een
zonnige meimorgen in 1949 zat de burgemeester van Herford in
Westfalen samen met een katholieke en een protestantse geeste
lijke, een paar medici en enige journalisten in een nauwe, half
donkere kamer te confereren. Voor het huis, waarin die kamer
zich bevond, strekte zich het Wilhelmsplein uit. Daar had zich
een grote menigte verzameld, gebrekkigen, kinderen en grijs
aards. Want als een lopend vuur had zich het gerucht verspreid
dat er een groot wonderdokter in de stad was aangekomen, een
£5.3'! Sl99I God gezonden. Op deze ijjiddag werd d^ eerste pers
conferentie óver „de meestér van Herford" gehouden. Het was
ook de interessantste. Want hoewel er nog heel wat op gevolgd
zijn die een veel stormachtiger verloop hadden, kon men die
eerste keer de toen 42-jarige Bruno Gröning klein van stuk,
gedrongen van gestalte en het profiel van een aan lager wal ge
raakte profeet nög onvervalst meemaken, zoals hij werkelijk
was. Later, toen de „managers" zich van hem meester gemaakt
hadden, wist immers niemand meer, wat hij onder hun invloed
en wat hij uit eigen wil zei. „Ik heb" zei Bruno Gröning ons
destijds „reeds van kindsbeen af de kracht in mij om zieke
mensen te genezen". Hij sprak haperend met veel spreekfouten
en moest vaak naar woorden zoeken. „Maar ik wist niet" zo
ging hij voort „of deze kracht van God of satan kwam. Nu
echter weet ik dat het goddelijke bevelen zijn. En geen mense
lijke autoriteit kan mij verhinderen, deze ten uitvoer te bren
gen". Dit is het klassieke begin, waarmee de charlatan zich
legitimeert. Hij tracht eerst de mensen te doen geloven aan zijn
roeping. Heeft hij ze zover, dan is het pleit reeds gewonnen. Al
wat hij nu nog bewijzen moet, is lang niet zo moeilijk, want nu
gaat het om vermogens, die elke charlatan in ruimere of min
dere mate bezit.
De „goddelijke bevelen" hadden de wonderdokter van Duis
burg, waar hij als een onbekende leefde, naar Herford geleid,
naar een gezin, waar hij een kind genas. Weldra verrichtte hij
er nog een reeks andere genezingen. Zo \yas er een vrouw, die
sinds jaren door een galsteenkoliek geplaagd werd. Gröning
behandelde haar slechts één keer en van die dag af was de
vrouw van haar verschrikkelijke pijnen verlost. Dan was er nog
een jongetje van een jaar of twaalf. Van zijn zevende jaar af
leed hij aan astma. Tien of twaalf keer per nacht werd hij wak
ker doordat hij geen lucht meer kon krijgen en greep hij naar
het inhaleer-apparaat of naar de aludrinetabletten. Nadat
Gröning hem behandeld had, sliep hij voor het eerst sinds lange
tijd zonder onderbreking. Hij kreeg geen nieuwe aanvallen meer.
Toen hij op die dag op de persconferentie verscheen, wist hij
niet eens meer, waar hij zijn inhaleertoestel of zijn tabletten ge
laten had.
Dat is het vervolg van zijn legitimatie, dat de wonderdokter
inderdaad genezingen bewerkt en wel op een heel andere ma
nier dan de arts. Maar niet altijd lukt de beïnvloeding van
ziekten en kwalen meestal van psychische oorsprong door
suggestieve kracht. De „genezer" weet dat zelf vaak slechts
intuïtief en bereidt daarom de mensen terstond op een mis
lukking voor. Gröning deed dat zo: „Er zijn op de wereld Gods
kinderen en satanskinderen. En onder u die hier voor mij
zitten, bevinden zich velen die aan satan toebehoren. Hun kan
en zal ik niet helpen...." Het laatste deel van zijn legitimatie
kan men slechts door moeizame navraag achterhalen, aangezien
het tot het ritueel behoort dat de genezer er zelf niet over
spreekt. Dat is de vraag naar zijn afkomst en naar de oorsprong
van zijn geneeskracht.
Bruno Gröning is geboren in Dantzig in een arm gezin. Hij
kreeg een gebrekkige schoolopleiding. Engenlijk heeft hij geen
enkel beroep geleerd en nooit echt gewerkt. In de oorlog heeft
hij het, volgens zijn eigen verklaringen, tot korporaal gebracht,
maar het is nog nooit gelukt voormalige dienstkameraden te
vinden, die getuigen kunnen dat zij met hem samengeweest zijn.
Niemand kende hem. Hij had geen familieleden. Het leek wel
of hij werkelijk uit de hemel gevallen was. Alles wat daarna
kwam, bracht geen nieuws meer. De managers, die het wezen
van Gröning niet begrepen, lieten hem later in München en
Rosemheim zijn genezingen niet meer met magisch-primitieve
handelingen verrichten, doch met flauwe kwakzalverskunsten.
Zo kregen de patiënten stanniooltabletjes in de hand (drie mark
per stuk!) waar Bruno de stralen op wierp, die hij zelf „van
gene zijde" ontving. De zieken mochten tijdens deze behandeling
niet aan hun kwaal denken, want zulke gedachten vormden
een „weerstand" tegen de door Gröning verwekte stroom.
HET IS MERKWAARDIG dat de legale geneeskunde tegen
de charlatan in het gunstigste geval slechts schijnoverwinnin
gen boekt. In het geval-Gröning bleven haar zelfs deze ontzegd.
W^nt toeij d§ Tweester" op het toppunt van zijn succes wegens
onbevoegd uitoefenen der geneeskunst werd gedagvaard, kon
hij aantonen dat hij nooit als therapeut was opgetreden. De
artsen hadden overigens slechts in de wachtkamers van hun
collega's hoeven rond te kijken. Daar konden zij immers tal van
zieken aantreffen, die destijds door Gröning „genezen" waren
en die nu weer met hun oude kwalen bij de gewone dokter ver
schenen. Meestal waren zij er nu erger aan toe dan voorheen,
omdat Gröning wel een sterke wil tot gezondworden, maar niet
de gezondheid zelf bij de zieken had opgeroepen. Die wil had
hun kwalen voor jaren verdrongen, doch ze niet kunnen ver
nietigen".
Men kan dr. Hühnerfelds mening nemen voor wat ze waard
is: een zeer persoonlijke visie op een incidenteel geval, dat bo
vendien nogal subjectief beoordeeld is. Maar kan men eigenlijk
wel anders oordelen dan subjectief en incidenteel, zolang objec
tieve en universele maatstaven voor de waardebepaling der pa
ranormale geneeskunde nog ontbreken? Tot die er zijn en
dat zal, mèt of zonder diepgaand wetenschappelijk onderzoek
nog wel vele jaren vergen zal een weldenkend mens het ver
schijnsel leken-genezer in zijn eigen belang slechts met de groot
ste reserve tegemoet treden.
H. C.
„Mijn carrière in het Rode leger" van
Mikhail Soloviev is een „Prisma"-boek (Het
Spectrum te Utrecht) uit het Amerikaans
van H. c. Stevens, door G. EI. H. Schroder
vertaald. Soloviev Is oorlogscorrespondent
geweest, die via Duitse krijgsgevangen
schap in de Verenigde Staten verzeild
raakte en boeken begon te schrijven. Hij
geeft een zeer aannemelijke verklaring van
het Russische onvermogen tijdens de on
populaire veldtocht tegen Finland, dat pas
overwonnen werd toen de soldaten tot het
besef kwamen dat de Finnen hun eer als
Russen - in onderscheiding van Sovjets - te
na kwamen. Die kentering in de houding
van de Russen beschrijft Soloviev ook in de
tweede wereldoorlog, toen de Russen tot de
ontdekking kwamen dat de Duitsers niet
als bevrijders kwamen, maar als een twee
de onderdrukkende macht. Het boek is wel
vrij van propaganda, zoals de Amerikaanse
vice-admiraal b.d. L. C. Stevens in zijn
inleiding schrijft, maar een hoge dunk van
de Russische militaire machthebbers krijgt
de lezer bepaald niet.
„Hoofdlijnen der moderne economie" van
dr. F. I-Iartog is verschenen in de „Pallas"-
reeks (Bibliotheek van wetenschap en
kunst) van Born n.v. te Assen en Amster
dam. Elet geeft in kort bestek een voortref
felijk beeld van de ontwikkeling der mo
derne economie, waarbij aandacht wordt
besteed aan de nieuwste verschijnselen en
organen op internationaal gebied. De waar
de van dit boekje wordt nog verhoogd door
litteratuuropgaven bij elk hoofdstuk. De
schrijver veronderstelt van zijn lezers de
kennis van een middelbare schoolopleiding.
Worst en wijn, weelderige winkelvoorraad voor nieuwjaar in Soho
WE ZAGEN dat de middeleeuwse
poorters hun huizen namen gaven. Daar
dit zich afspeelde in een tijd, toen fa
milienamen nog een grote zeldzaamheid
waren, lag het voor de hand dat de
burgers naar hun huizen werden ge
noemd. De Zeeuwse kapitein, die in 1540
op de vloot diende waarmede Karei V
naar Walcheren voer, werd in de stuk
ken als Jan in de Gans aangeduid en
Erik in de Bock was de benaming van
de brave Enkhuizenaar, die anno 1537
zijn stad voor een overval door de Gel
derse vloot behoedde. Twee ankers, die
de Geldersen in de steek lieten, hangen
nog altijd aan de Dromedaris.
FAMILIENAMEN waren dergelijke
aanduidingen nog niet. Die ontstonden
pas toen men deze benamingen inkortte
en ze op liet nageslacht overgingen. Zo
komen de afstammelingen van Peter in
de Drij Cannen, Freerck in de Prins te
Paerdt en Wouter in de Gecroonde
Fransehe Leljj aan hun geslachtsnamen
Kan, Prins en Van der Lelie.
Uithangborden en gevelstenen heb
ben menigeen aan de naam geholpen.
Een geslacht Van der Helm gaat terug
tot Jacob Jansz., die in de zestiende
eeuw te Delft het huis „in de Helm"
bewoonde en dragers van de naam Roze-
krans danken deze aan het feit dat hun
stamvader Jacob Dircksz zijn woonhuis
aan de Amsterdamse Warmoesstraat „in
de Roseerans" noemde, welke benaming
niet verhielp dat hij in 1566 wegens ket
terij de vlucht moest nemen. De zee
vaarder Willem Ysbrandtsz uit Hoorn
bezat aldaar een herberg, waar „in de
Bonte Koe" uithing: als Bontekoe leert
hjj in de historie voort. Kikkert is op
Texel niet alleen een bekende geslachts
naam, doch tevens de aanduiding van
de oude herberg „De Vergulde Kikkert",
waar Albert Lamberts/, stamvader van
alle Texelse Kikkerts eens woonde.
VAAK KOZEN de poorters huisna
men, die op hun beroep zinspeelden. In
de middeleeuwen waren ook heiligen
namen populair, later deden op de uit
hangborden bijbelse voorstellingen op
geld (Daniël in de Leeuwenkuijl. De Drjj
Koninghen, De Verlooren Soon, Emaus).
I)e actualiteit werd niet geschuwd. Na
de befaamde verrassing van Breda in
1590 gingen in vele steden huizen de
naam „Int Schip van Breda" dragen en
anno 1648 noemde een Haarlemmer, die
in de Hagestraat woonde, zijn pand
„Het Eynde des Oorloghs". In die zelfde
straat stonden reeds „Het Belegh van
Haerlem" en ,,'t Haerlemmerhout". En
verder vond men overal namen als De
Vergulde Handt, De Bonte Bal, De Sil-
veren Spieghel, in de Oude Wijnbergh,
De Gecroonde Leers eii De Meyboom.
Zo worden tal van geslachtsnamen, die
anders onverklaarbaar lijken, toch dui
delijk. Om er slechts enkele te noemen:
Bontebal, Meyboom, De Hoop, Fortuyn,
De Liefde, Van der Spiegel, Van der
Ster, Toutenhoofd ('t Houten Hoofd),
Goudenhooft, Wijnberg. Blauhelm en
Van der Wijnperse: een huis „In de
Wynpaers" stond te Haarlem in de Dam
straat in 1645. De naam De Rotte mag
geen slechte vermoedens wekken: de
stamvader van deze familie woonde te
Gouda in huize „De Rottevalle".
VANOUDS prijken rode en gouden
leeuwen op menig uithangbord en voorts
speelt de koning der dieren een hoofd
rol in onz enationale heraldiek. Het mag
dus niet verwonderen dat familienamen
Van der Leeuw en De Leeuw veelvuldig
voorkomen. De bekomst van de naam
Gouweleeuw is al bijzonder duidelijk.
Trouwens, de hele diergaarde paradeert
in onze adresboeken: Van 't Lam, De
Koe, Den Os, De Haan, Kip, Gans, De
Beer, Ojevaar, Dolfijn, Van der Steur,
Salm, Snoek, Velt hoen, Thoen ('t Hoen),
De Bie en De Bye (Bij), d'Hont, De Kat,
Kievit, Malefijt (stormzwaluw), Kraa.v,
Koekkoek, Stoorvogel (stoere, grote
vogel), Van der Vossen, De Wolf, Kool
haas, Reecalf, Eysvogel (een huis Den
Eysvogel stond te 's Hertogenbosch),
Den Uyl, Calcoen, Schimmel, Van den
Arend, Schaap en meer in die trant.
Fabeldieren als Griffioen, Draak en
Eenhoorn ontbreken niet. Achter al
dergelijke namen kunnen oude uithang
borden en gevelstenen schuilen. Meer
daarover in het volgend jaar.
J. C. de Boer van der Ley
Naar aanleiding van „A Single Pebble"
door John Hersey (verschenen bij
Hamish Hamilton te Londen) en „The
Seven Islands" door Jon Godden (een
uitgave van Chatto and Windus
DE NIEUWE ROMAN van John Hersey,
wijd vermaard door zijn beschrijving van
Elirosjima en door zijn vroegere romans,
waarvan „A Bell for Adano" de meest be
kende is, verloopt nogal stroef, maar is
daar niet minder lezenswaard om. De
stroefheid zou trouwens wel opzet kunnen
zijn, in aanmerking genomen dat de schrij
ver zich vermomt als een ingenieur, die
op een reis voor een Amerikaanse firma
door China aan de geldigheid van zijn le
vensopvatting gaat twijfelen. Ze misstaat
in i.der geval niet. Zijn opdrachtgevers
verlangen dat hij de mogelijkheid bestu
deert voor de bouw van een stuwdam in
de Jang-tse-rivier, die zowel de vrucht
baarheid van het aangrenzende land als
de bevaarbaarheid van
p i het water ten goede
De ingenieur wordt op den duur zelf ge
fascineerd door wat hij de aanvoerder van
de trekkersploeg ziet doen. De andere trek
kers blijven beklagenswaardige armoed
zaaiers voor hem en sterken hem in zijn
Amerikaanse overtuiging, maar Old Pebble
(vandaar de titel van het boek) geeft hem
de indruk van krachtig natuurlijk leven,
die al sinds de achttiende eeuw telkens
weer vertegenwoordigers van de Europese
beschaving van het spoor van de vooruit
gang en de christelijke moraal afbrengt.
De beschrijvingen van Old Pebbles optre
den in gevallen van nood, wanneer de ka
bel van de trekkers achter een rots in het
water is blijven haken of wanneer een van
de trekkers er met zijn voet in verstrikt is
geraakt, zijn meesterstukken, als argumen-
tf of alleen maar om zichzelf. De beteke
nis ervan is des te groter, omdat de vrouw
van de eigenaar van de jonk en stille maar
niet onzichtbare liefde voor Old Pebble
koestert en de ingenieur zelf juist aarze
lend in haar geïnteresseerd is. Wat is
zijn gemoderniseerde levensopvatting dan
waard, als niemand hem in China voor vol
aanziet en hij zelf moet toegeven, dat het
leven van de aanvoerder van een trekkers-
ploeg mooier is om te zien dan het zijne?
Een oplossing wordt aan deze situatie
niet gegeven. Old Pebble komt om bij een
ongeluk, doordat hij op een nauw jaagpad
uitglijdt dat geeft weer een mooie scène,
wanneer hij aan de kabel boven het water
hangt en zelf evenals de anderen weet dat
de jonk en de trekkers alleen gered kunnen
worden als zij hem los snijden en in de
woeste rivier laten vallen. Bij aankomst
op de plaats van bestemming nodigt de
ingenieur de voornaamste opvarenden uit
aan een diner, dat mislukt doordat zij na
de voltooiing van de reis nog vreemder
aan elkaar zijn dan zij het tevoren al wa
ren. Daar is het verhaal mee afgelopen.
Vier maanden later, vertelt de ingenieur,
schreef ik een rapport, waarin ik een be
paalde plaats voor de dam vurig aanbeval,
maar niemand geloofde er in op het hoofd
kantoor en er is nooit iets van gekomen.
De problemen die in „A Single Pebble"
voorkomen zijn niet voor het eerst gefor
muleerd en laten ook niet veel nieuws
zien, maar de verdiensten van het boek is
dat het ze in het verband zet van een erva
ring, die zo intiem is dat zij niet eens pre
cies onder woorden gebracht kan worden,
zeker niet door een ingenieur die op tech
nische vraagstukken berekend is. Het
komt. zelden voor dat er reden is om na
drukkelijk te spreken over de tweede ik,
die een romancier heeft opgesteld: maar
dat personage is hier ongewoon goed ver
tolkt. Daarmee is Elersey's boek nog geen
groot werk, maar het heeft allerlei goede
eigendommelijke trekken.
HET BOEK van de Engelse schrijfster
Jon Godden wordt hier alleen vermeld
omdat het toevallig ook een rivier in het
verre oosten als décor heeft, namelijk de
Ganges, waar een kluizenaar op een
eilandje in een groep van zeven woont en
tot zijn ergernis moet aanzien dat een van
de andere eilandjes door een rijke koop
man tot een soort bedevaartplaats wordt
ingericht. Hij probeert dat te beletten,
tevergeefs. Gelukkig steekt er tenslotte
een storm op, die de kolonie van de koop
man wegvaagt. Het verhaal heeft eigenlijk
alleen woorden en namen die aan India
zijn ontleend. De stemming die het wekt:
vreugde dat de ongerepte omgeving van de
aardige kluizenaar niet bedorven wordt,
zou veeleer Engels of Hollands kunnen
zijn en in de schrijfster opgewekt bij het
zien van de voortdurende uitbreiding van
de steden over het platteland. Het ver
haal loopt soepeler dan dat van Hersey
dat wil men er misschien in waarderen,
maar het heeft dan ook nergens met een
ongewone gedachte of ondervinding te stel
len. Elet is een keurig boek, om een strik
omheen te doem S.M.
IN de overvolle forensentrein zat een
schraal man met een langwerpig pak op
zijn schoot, dat hemzelf kennelijk met
nieuwsgierigheid vervulde. Hij trok het
met driftige rukjes open en bekeek de
inhoud: een neonreclame „Hiebeling Sani
tair" in rose buisjes-schoolschrift. De men
sen naast hem rekten hun halzen om het
mee te lezen en keken daarna weer ver
veeld voor zich uit. De mensen tegenover
hem keken er veel langer naar, want zij
moesten het in spiegelschrift lezen. Toen
werd ook de deels hangende, deels leunen
de menigte in het gangpad gewaar, dat er
iets te zien moest zijn. Enkelen helden
reeds zwaar voorover om ook even de leus
te lezen, die het mannetje op schoot had
en toen zij het alweer gezien hadden kwa
men de mensen achter hen in beweging.
Zij gingen voorzover nodig op de tenen
staan om er een blik op te kunnen werpen
en namen daarna hun oude houding weer
aan. „Hiebeling Sanitair". Sommigen leken
even te luisteren of de cadans van de
wielen op de rails wellicht overeenkwam
met het trema van deze leuze.
Bij het eerstvolgende station liep de trein
voor driekwart leeg, maar de man met de
leus bleef zitten. Hij probeerde de neon
reclame weer in te pakken, maar slaagde
er niet in, want het papier was tezeer ge
havend. De langstrekkende mensen uit an
dere compartimenten probeerden onder
tussen ook de buizenlettertjes nog even te
ontcijferen. Hij zette de reclame verticaal
naast zich op de grond. Er kwam weer een
stroom passagiers binnen en zowel de men
sen die tegenover en naast hem plaats
namen als degenen, die genoegen moesten
nemen met staanplaatsen, rustten weer niet,
voordat zij het buisjesschrift ontcijferd
hadden. Sommigen in het gangpad gaven
het aanvankelijk op omdat zij hun hoofd
bezwaarlijk zo konden draaien, dat het ge
heel hun duidelijk werd. Maar weldra zag
men hen hun pogingen hervatten. Hiebeling
Sanitair. Spoedig hadden zij het allen ge
lezen. En toen de man zijn neonleus nog
weer eens op de schoot nam om deze op
nieuw aan een onderzoek te onderwerpen
(spellingsfouten zijn in dit soort schrift
niet gemakkelijk te corrigeren!) keek weer
iedereen even.
De conducteur probeerde het ook in spie
gelschrift te lezen, nadat hij met een har
telijk „stu" 's mans kaartje had opge
vraagd. Elij werd er zelfs even door afge
leid, terwijl hij met een beleefd „ku" het
kaartje geknipt weeromgaf en het ontging
hem dat er nog twee kaartjes en een abon
nement werden opgestoken. Hiebeling Sa
nitair. Hij richtte zich naar zijn werk.
Toen kwam het station, waar de man met
de leus eruit moest. Heel voorzichtig droeg
hij haar mee door het dichtbevolkte gang
pad. En velen zagen hem lezend na. Op het
balcon moest hij langs twee jongetjes, die
met gescandeerde Ot en Sien-stemmetjes
lazen: „Hie-be-ling Sa-ni-tair". Wij zagen
hem heengaan ln de richting van de stille
straat, waar hij zijn leus boven zijn winkel
deur gaat aanbrengen. Maar hij kan er
beter mee heen en weer blijven reizen. Wij
hebben nog nooit zo'n staaltje van spoor
wegreclame gezien.
Ko Bnu'bicr
Bijgaande bericht heeft mij
werkelijk diep geschokt. Mis
schien is dat eensdeels het ge
volg van een gebrek aan er
varing ten aanzien van het
verblijven in gevangeninrich
tingen een mens kan ten
slotte niet alles meemaken
maar ik geloof toch te mogen
veronderstellen, dat velen dit
bericht met afgrijzen zullen
hebben gelezen, wat hun er
varing op het gebied van op
sluiting ook moge zijn. Als de
jongeman, waarvan in deze ge
reproduceerde mededeling
sprake is, een straftijd van
drie, kom, vijf jaren had uit
te zitten, zou ik me zijn reactie
nog enigszins hebben kunnen
voorstellen. Hij zou dan hebben
kunnen redeneren: „laat ik zor
gen voor de dagen die komen
zullen, want het salaris hier is
ook alles niet, en laat ik eens
zien hoe ik dat het beste zou
kunnen doen". Wanneer hem
dan was opgevallen dat de da
gelijkse beurskoersen in zijn
lijfblad opmerkelijke schomme
lingen vertoonden, zou hij al
licht het idee hebben kunnen
krijgen, dat er met dingetjes
die de ene dag meer of minder
waard zijn dan de andere, iets
te verdienen moet vallen. Of
het nu huishoudlompen dan
wel effecten zijn.
Het effect van een dergelijke
in en Buite
rtlculieren
atting 300
oorziet nogXd<
de hulp woffii ge'
in Defensie, gene-
t in een interview
urier Szczeczinski"
jering zo spoedig
voor het leger op
i (in plaats van 24
Gevangene gokt goed
DESMOINES. (U.P.) De 37-jarige
Walter Price, die in de staatsgevangenis
Iow3 gevangen zit, heeft door het be
studeren van de effectenniarkt kans ge
zien een vermogen van 27.000 dollars op
te bcuwen uit een -kleine som gelds die
hij geleend had. Van levenslang is zijn
straf in negentig jaar veranderd, opdat
hij te gelegener tijd vrijlating op ere
woord kan vragen.
november reed
Het kabinet
toch reeds een
neemt, zou val
karno om -e-
scheppen zoud«
het volk steunt
kringen.
De provincie
de rustigste
archipel, is de
donesische leid
die drie-weken
inval zou kunnen zijn, dat hij
pogingen in het werk stelde
een effect machtig te worden.
Elet was mij niet bekend, dat
de personen in bewaarinrich-
tingen van hun weekloon ef
fecten kunnen kopen, doch bij
nader inzien valt dat te begrij
pen, aangezien zij zeer goed
koop en zuinig leven en, be
halve licht, huur en stook, ook
nog hun bioscoopje en hun cul
tuurtje gratis krijgen.
Van het ene effect, komt dan
het andere, goedkoop inkopen
en duur verkopen, goed uit
kijken en de spijker op de kop
slaan als hij heet is dat is
allemaal handelsgeest en er is
geen enkele reden waarom
mensen met handelsgeest niet
in gevangenissen zouden zitten.
Maar dat iemand, die nog
negentig jaar voor de boeg
heeft, zich druk kan maken om
zijn oude dag en al zijn vrije
tijd kan besteden aan het ma
ken van geld want dat is
het lijkt mij een volkomen
onbegrijpelijke zaak.
Terwijl anderen met de
grootste moeite en zelfbeheer
sing de afzondering betrachten
om te komen tot geestelijke
verheffing, gaat iemand die
zonder enige inspanning zijner
zijds die afzondering in de
schoot krijgt geworpen, dat
kostbare goed gebruiken om
zich te wentelen in het aardste
van het aardse het slijkerigsle
slijk: het geld. Hij gaat koersjes
zitten uitrekenen en statis-
tiekjes aanleggen. Hij gaat cij
fertjes vergelijken en halve
centjes omdraaien. Hij gaat
en dat allemaal met negentig
jaar voor de boeg! zich ver
meien in een ruilmiddel. Hij
heeft in de afzonderlijkste af
zondering niet eens het besef
kunnen opbrengen, dat een
ruilmiddel alleen waarde heeft
als het te ruilen is. Hij heeft
niet kunnen begrijpen en
hoe schoon was zijn gelegen
heid om erover na te denken!
dat geld als geld geen waar
de heeft, docht enkel wanneer
men het kan gebruiken om er
iets voor te kopen.
Straks, op zeker moment van
die negentig jaar, gaat hij
schatrijk dood. Schatrijk, doch
arm door een onmetelijke ver
kwisting van tijd. Door een on
voorstelbare verkwanseling
van alsmaar seconden, mi
nuten, uren, die hem in volle
maat werden gegeven, terwijl
anderen ernaar snakken en ze
niet krijgen. Anderen, die van
dag tot avond moeten werken
zonder gelegenheid te hebben
na te denken over dingen van
grotere waarde dan geld en ef
fecten.
Elet komt mij voor, dat hier
de verkeerde man op de ver
keerde plaats terechtgekomen
is. Dus niét terechtgekomen is.
Deze man hoort niet in de ge
vangenis thuis. Hij behoort
achter een machine die steeds
maar door dezelfde schroefjes
in dezelfde gaatjes draait cn
waai'bij hij op ieder schroefje
en op ieder gaatje moet letten,
zonder tijd tot nadenken te
krijgen. Of hij hoort achter een
enorm schrijfbureau, waarop
talloze stapels papieren liggen
waarop talloze cijfers staan.
Cijfers die hij allemaal moet
bestuderen en optellen en ver
menigvuldigen en aftrekken en
delen, om niet failliet te gaan.
En op zijn plaats in die rus
tige, mooie plek daar tussen
vier muren behoort een mens
te zitten, die weet wat hij doen
moet met de Tijd. Terwijl de
eerste in de Tijd enkel de
beurskoersen leest, zal deze an-
dere man de Tijd (vader Tijd
is hier bedoeld) zuinig en met
welbehagen gebruiken om er
iets moois en blijvends uit te
puren.
Zo is met dit kleine, simpele
bericht aangetoond, dat gevan
genisstraf iets al te formeels, al
te onberedeneerds is om men
sen te straffen. Want er zijn
mensen, die haar niet kunnen
waarderen, en zelfs in de cel
met volharding voortgaan op
de slechte weg.
En er zijn mensen, die zo
gaarne eens zouden uitpuffen
van het jachtige leven door
gratis logies in een rustige om
geving met een krantje erbij.
Maar dié krijgen geen kans.
R. Agteran