Panorama van toneel in Parijs
ONZE NAMEN
Pagnol, Montherlant
en Jean Anouilh
D
ONZE PUZZEL
Onze vaderen waren
zeer gul met
bij
namen
Spotternij
A mst er dammers
NT RUWE ITITGAVEN
D
Nieuwe president voor de
Sovjet Kunstacademie
Oorsprong van Amerika's
naam in het geding
FRIVOOL AANHANCSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
PIETER PIJN, Purre de Geur, de
Bokkeboer, Fokkie de Kortstaart, Jan
JoppieWie dat zijn? Eerzame be-
woners van het schone Zandvoort. Dit
zijn dan stellig de meest onschuldige
van de dozijnen bijnamen, die ter
plaatse te noteren zijn. Volendam kent
varianten als Schemeravond, de Slin-
ger en de Kluit. En Doris Rijkers had
al heel wat reddingen achter de rug
toen de Nieuwediepers hem nog altijd
Suikersleng noemden, omdat hij zijn
loopbaan als jongmaatje bij een krui
denier begonnen was.
BIJNAMEN zijn altijd in gebruik ge
weest. Te Oss opereerden eens Toon de
Soep en zijn trawanten, maar enkele
Watergeuzen heetten reeds Magere
Jelle, Droncken Heyntje, Mapcke Ro
man en Gele Heyn. Al deze lieden zijn
in goed gezelschap. Want in het historie-
boek komen zelfs prominente figuren
onder benamingen als Karei de Kale,
Floris de Vette, Govert met de Bult,
Zwarte Margriet en Lodewijk de Sta
melaar voor. Deze laatste was een
kleinzoon van Karei de Grote en vond j
een-huidige tegenhanger in Gerrit de
Stotteraar, die de kranten zo vaak aan
nieuws helpt. Quadc Wouter en Jan
met de Bellen waren twee vechters
bazen uit het illustere Huis Egmont: de
eerste belaagde de monniken van de
naburige abdij en de ander „droegh
immer bellekens aen syn harrenas" zo
dat zyn volk hem in het strijdgewoel S
herkennen kon. Leckerbeetgen heette r
de ruiter-aanvoerder, die in het jaar
1600 door zijn gevecht op de Vuehter
hei van zich deed spreken en Grcatc
Pier werd de Friese krachtfiguur ge
noemd, die een ware schrik der Hol
landers was.
HET BEHOEFT geen betoog, dat in
bijnamen vaak een element van spot
schuilt. Graaf Jan van Nassau, die de
Spaanse zijde koos, anno 1631 een aan
slag op Zeeland deed en in de Mossel
kreek (het Slaak) verslagen werd, stond
sindsdien als Jan de Mosselman bekend
en na zijn mislukte expeditie naar het
Muiderslot kon Diederic Sonoy zich als
Dirck van Muydcn horen bespotten. De
in 1672 gesneuvelde kapitein Jan Ja-
cobsz van Nes heette wegens zijn niet
al te fijne manieren, op de vloot Oude
boer Jacp. Uiteraard werden bijnamen
ook aan het uiterlijk ontleend. Cornells
Jol, die ten tijde van Piet Heyn in dc
Westindische wateren roem vergaarde
en er een been verspeelde, werd door
zijn scheepsvolk Houtebeen genoemd.
Net als dc generaal K. van der Heydcn
(18261900) van zijn mannen de alias
Kareltje Eenoog kreeg. En Hansken
metter Scramnien was de bijnaam,
waarmede de burgers van 's-Hertogen-
bos' h hun stadgenoot aanduidden, die
l>ii de ongeregeldheden van 1566 een ru
moerige rol speelde en er kennelijk
niet slechts met kleerscheuren afkwam.
HOE DE Amsterdammers in de acht-
tiende eeuw hun medeburgers noem
den, wordt onthuld in het dagboek van
Jacob Bicker Raye. De enorm dikke
burgemeester Gi"is van Bempden stond
bekend als De Kruk omdat hij „altoos
geholpen door twe knegts en met be
hulp van een stevige kruk na het stat-
huys geëskorteerd moest worden". Een
zilversmid uit de Kalverstraat, die zich
ais sergeant van de „Edl. Manhaftc
Burgerij" (de schutters) een militair
exnert waande, kreeg dc spotnaam
Veldmaarschalk en een apotheker in de
zelfde straat heette Jan Pill. De propo
nent Willem Strik, die een duivcnlief-
hebbcr was, hoorde zich Broeder Wit-
pen noemen. Pieter Esser, die op straat
citroenen ventte, stond algemeen als
Pieter Uamocn bekend en de koopman
Jacob Marchant heette naar de uit
drukkingen. die hij gebruikte Hagel
en Donder. Christiaen Krabbekop werd
de straatfiguur genoemd, die zijn stad
genoten vermaakte door plechtig zijn
blauwe slaapmuts af te nemen en zich
dan uitvoerig het hoofd te krabben.
Deze bijnaam drong ook in de officiële
stukken door: in het grafboek van het
Sint Anthoniskcrkhof is te vinden dat
op 15 december 1746 „Christiaen Krap-
kop" aan de schoot der aarde werd toe
vertrouwd.
J. G. de Boer van der Ley
ZO OMSTREEKS nieuwjaarsdag heeft Parijs de eerste helft
van zijn theaterseizoen al weer achter de rug. En omdat in
deze dagen iedereen toch iets van de dominee en van de
boekhouder in zich voelt ontwaken, is het ons nu misschien
ook wel toegestaan de voorlopige balans vast op te maken.
Een balans, die dan al geen sensationele winstposten moge
vertonen, maar waarvan de passiva der premières-zonder-toe-
komst en der talrijke reprises-zonder-zichtbare-artistieke-nood-
zaak, toch wel in evenwicht worden gehouden door een paar
opmerkelijke nieuwe stukken en (over het algemeen) door het
uitstekende spel, dat overal weer te bewonderen valt. In dat
laatste licht beschouwd mag dan meteen de erepalm wel wor
den uitgereikt aan Ingrid Bergman, die avond aan avond volle
zalen trekt in het Théatre de Paris, waar ze in de Franse!
hoofdrol van „Thee en sympathie" van Robert Anderson,
die oorspronkelijk in het Engels voor haar geschreven werd,
inderdaad een prestatie levert, waarin weinige harer kunst
zusters van het witte doek haar zouden kunnen evenaren.
Ingrid Bergman wordt na haar Parijse
triomf in „Thee en sympathie" gecom
plimenteerd door Robert Anderson, de
Amerikaanse schrijver van dit stuk, dat
in het vorige seizoen met Lia Dor ana
in de hoofdrol door het Rotterdams
Toneel in Nederland is gespeeld.
EEN AANWINST, waarover we eigenlijk nauwelijks naar
huis behoeven te schrijven, betreft het jongste stuk „Fabien"
van Marcel Pagnol, waarmee de vermaarde volksschrijver
académicien een nieuwe en mislukte worp deed naar het
publieke succes. „Fabien" speelt weer in de Midi, maar om de
attracties van de lokale kleur nóg eens extra te verhogen, si
tueerde Pagnol de actie bovendien in de kringen der meridio
nale kermisgasten.
Een standfotograaf,
Fabien geheten, is
getrouwd met een
goedmoedige dikke
moeke, uitnemend
vertolkt door Milly
Mathis, die ge wel
de Franse Aaf Bou-
ber moogt noemen.
Maar ondertussen
laat hij de lieve
meisjes, die voor hem posexen, ook wel
eens in andere rollen optreden als u be
grijpt dat we zo ongeveer willen zeggen.
Enfin, Fabien weet zijn goedgelovige echt
genote met meer geluk dan zwier om de
tuin (van Eros) te leiden. De „bon mots"
en nogal duidelijke toespelingen zijn daar
bij natuurlijk niet van de lucht. Amusant
en onderhoudend, wanneer men van dit
soort (pseudo)-volkstoneel houdt, maar
toch ook wel wat te veel geschreven op
het effect (zonder dat het effect van de
grote ,.Marius"-successen intussen ook
maar bij benadering wordt bereikt).
Een ander lid van de vorige roemruchte
schrijversgeneratie, Henry de Montherlant,
die sedert enige jaren tot de vaste leveran
ciers van de Comédie Franqaise behoort,
heeft eveneens een nieuw werk afgeleverd.
Met „Brocéliande" schreef hij zijn eerste
blijspel. Het is het verhaal van een ambte
naar, die op het punt slaat gepensioneerd
te worden om daarmee een leven van doffe
verveling en knorrige ontevredenheid bijna
af te sluiten. Een bevriende genealoog
maakt hem er dan op attent, dat hij in
rechte lijn moet aftsammen van de Heilige
Lodewijk, waarna de brave man zich on
middellijk voelt opgenomen in de slechte
kring der hoogste aristocratie des lands,
waarvan hij de tics, de manieren, de stijl
en de spreekwijze op slag tracht over te
nemen. Wanneer hij zich echter net wat
in die rol heeft ingeleefd, onthult zijn
vrouw hem dat de nakomelingen van de
grote Franse vorst bij bosjes zouden kun
nen worden geteld. De grijsaard acht zich
daarop terstond weer teruggestolen in zijn
vroegere en bedompte levenssfeer, waaruit
hij nu nog slechts te ontvluchten weet door
zichzelf een kogel door het hoofd te jagen.
Montherlant heeft, getuige zijn vele com
mentaren en interviews, klaarblijkkelijk
meer in dit stuk willen loggen en zeggen
dan er door wordt uitgedrukt. Speciaal zijn
humor bereikt in „Brocéliande" toch maar
bij uitzondering het niveau, dat men hier
van hem verwachten mocht. De conclusie
moet dan ook luiden, dat de kracht van
De Montherlant gelegen blijft in de groots
gemonteerde drama's met historische of
religieuze achtergrond en thema's als „La
Reine Morte" of „Port Royal" waax-in
de enkeling in een fiere, sterke taal zijn
krachten meet met de gemeenschap.
WERDEN beide bovengenoemde werken
door de kritiok over het algemeen zuinig
ontvangen, dan heeft het laatste werk
van Jean Anouilh getiteld „Bitos
oü le diner des têtes" op het stuk van
unanieme afwijzing ongetwijfeld de kroon
gespannen. Anouilh heeft in zijn omvang
rijk ouevre na de „pièces roses" en de „pie
ces noires" nu een nieuwe reeks ingezet,
die hij „pièces grincheuses" (grincer is
tandenknarsen) heeft genoemd en die met
„Ornifle" werd ingezet. Zijn Don Juan
Ornifle was al een figuur die in zijn alles
overheersende erotomanie weinig plaats
voor een laatste restje geloof in de mensen
liet, maar door deze Bitos bleek hij nog
met verscheidene lengten te kunnen wor
den geslagen.
Een jonge aristocraat houdt in zijn kel
der een diner, waarbij hij zijn gasten ver
zoekt ieder een persoon uit de Franse re
volutie uit te beelden. Hij zelf eigent zich
de (eervolste) rol van Saint Juste toe. Een
ander zal Danton spelen, weer een ander
Mirabeau of Desmoulins of Marie Antoi
nette, waarbij de figuur van Robespierre
wordt toebedeeld aan Bitos, een oude
schoolkameraad, zoon van een wasvrouw,
wien zijn vrienden het nooit hebben kun
nen vergeven dat hij altijd de eerste was
van de klas en nog minder dat hij het nu
tot subsituut-officier van Justitie van de
plaatselijke rechtbank heeft gebracht. Het
stuk speelt enige jaren na de bevrijding.
Omdat Bitos bovendien dan nog de dood
van verscheidene verraders en collabora-
Jean Anouilh
teurs op zijn geweten moet hebben, wil
„Saint Juste" hem gelijktijdig ook voor die
zonden laten boeten. De gastheer heeft
daarom een complot gesmeed om nu op
zijn beurt Bitos te „liquideren". Omdat de
subsituut zich tijdens een collectieve drink
partij als een sinister „arrivistje" ontpopt,
die zich op staande voet aan het „kapitaal"
verkoopt, weet hij dat lot net te ontlopen.
In de drie, alweer voortreffelijk gebouw
de, aktes, waaruit zijn stuk bestaat, weet
Anouilh zo ongeveer alle nationale waarden
van de Franse revolutie en van de Vierde
Republiek in het bijzonder, waarop Frank
rijk zich nog beroemen dorst, door het
slijk te slepen. Sommige van zijn gif
tige pijlen missen de roos allerminst. Maar
is deze consequente onttakeling van dat
„eeuwige Frankrijk" een schouwspel dat
verheffend en noodzakelijk mag heten? De
kritiek is „Bitos" met een ongekende fel
heid en eensgezindheid te lijf gegaan zonder
evenwel te kunnen voorkomen dat dit stuk
hèt succes van dit Parijse seizoen is gewor
den. Anouilh heeft zich nooit veel aan de
pers gelegen laten liggen. Maar hen, die
hem nu verontwaardigd verweten dat hij
met deze toch wel wat al te eenzijdige en
negatieve karikatuur zijn vaderland een
slechte dienst bewees, heeft Anouilh een
indirect antwoord gegeven door te weige
ren de opvoeringsrechten van „Bitos" aan
het buitenland te verkopen.
Een stuk dat men daarentegen wel graag
ook een buitenlandse carrière zou gunnen,
is het tweede werk van de Belgische schrij
ver Felicien Marceau, dat „l'Oeuf" (het ei)
is geheten en nu in „l'Atelier" wordt ge
speeld. Marceau voert hier een jonge man
Magis ten tonele, die van nature eerst
wat scheef staat in het leven omdat hij de
„souplesse" mist om de nodige compromis
sen te sluiten en het spel volgens de alge
meen gangbare regels te kunnen spelen.
Alles mislukt hem dan ook. Zijn werk, zijn
carrière, zijn liefderavonturen. Maar dóór
die mislukkingen begint hij tevens het
maatschappelijke mechanisme te leren
doorzien en aan het slot heeft zijn virtuosi
teit een zodanig peil bereikt, dat hij een
rivaal door de rechter tot de doodstraf weet
te laten veroordelen voor een misdaad die
hij zelf heeft gepleegd.
Opbeurend is die strekking natuurlijk
evenmin, maar door zijn persoonlijke le
venservaringen ad absurdum door te voe
ren kan men bij Marceau in tegenstelling
met Anouilh in beginsel tenminste het uit
gangspunt onderschrijven. Zijn stuk is bo
vendien uiterst knap en met grote vaart ge
schreven en het geeft de regisseur tal van
kansen tot een mise-en-scène die fonkelt
van originaliteit, levendigheid en geest.
Frank Onncn
Babbelen over kijken. - De uit Heem
stede afkomstige televisie-omroepster Mies
Bouwman, tegenwoordig mevrouw Timp-
Bouwman, heeft onder de titel „Goeden
avond, dames en heren!" een alleraardigst
boekje geschreven over de Nederlandse
televisie in haar eerste levensjaren. Het is
juist zo aantrekkelijk geworden, omdat de
schrijfster nergens in haar enthousiasme
over het nieuwe medium - en die geest
drift is er wel - op hol slaat in een opper
vlakkige verheerlijking van de TV in het
algemeen en de Nederlandse Televisie
stichting in het bijzonder. Daarvoor is Mies
Bouwman namelijk veel te nuchter, te in
telligent en te geestig. Zo is dit boekje
precies geworden wat het moest zijn: het
verhaal van het vallen en opstaan van een
jong ontspanningsmiddel door iemand die
„er zelf bij was" en die zich solidair voelt
met al die andere meestal jonge mensen,
die, tegen veel scepticisme en ongeloof in,
willen bewijzen dat er ook van dit tech
nische wonder wat te maken valt waaraan
de mensen pleizier kunnen beleven.
"Willy van Hemert schreef er een vol
maakt overbodig voorwoord bij en de uit
gever - C. de Boer Jr. in Amsterdam -
strooide veertig foto's tussen de tekst.
SINDS het simultaan-babbelen van Wim
Kan op oudejaarsavond hebben wij nog
niet één spreker bij een openbare gelegen
heid gehoord, die niet aan een van diens
grapjes herinnerde. De voorlaatste was de
heer P. J. Mijksenaar, hoofd van de afde
ling pers, propaganda en vreemdelingen
verkeer der gemeente Amsterdam. Hij
heeft zich erover staan verbazen, dat op
een pluimveetentoonstelling in de RAI, die
hij moest openen, juist een haan kraaaide
toen hij binnentrad (gelijk de heer Kan
zich verbaasde over het feit dat een onzer
omroepen er iedere morgen om acht uur
een tot kraaien weet te bewegen). De ten
toonstelling was georganiseerd door de ge
mengde vereniging „Ornis" het „ge
mengd" heeft hier geen betrekking op de
leden, maar meer op de objecten van hun
fokkerij en voorts de sierduivenvereni-
gingen D.V.S. met „Het Westen" én „In-
dië en omstreken". In appartementen van
kippengaas en vers stro zat daar in de RAI
een menigte duiven en doffers - of „duivin-
De president van de Sovjet-Kunstacade
mie, de schilder Guerassimof, is om ge
zondheidsredenen op eigen verzoek van
zijn functie ontheven. De schilder Johan-
son is voorlopig tot zijn opvolger be
noemd, aldus meldt de „Izwestia". In de
afgelopen twee jaar is door de meeste
schilders in de Sovjet-Unie critiek op
Guerassimof geuit wegens „uiterste kort
zichtigheid" en het gebruik van „lompe
bestuursmethoden". Guerassimof is altijd
een vurig bewonderaar van Stalin ge
weest. Hij is een onverzettelijk aanhanger
van het socialistische realisme en verwoed
tegenstander van het impressionisme. Ook
zijn opvolger, Johanson, is een trouwe
aanhanger van het socialistische realisme
in de kunst, doch hij is soepeler.
non" zoals de fokkers zeggen - en (om in
deze trant door te gaan) hanen en haninnen
en konijnen en konijninnen. De laatste ca
tegorie was zoals gewoonlijk nogal zwijg
zaam. maar het andere gedierte maakte zo
veel lawaai, dat de heer Mijksenaar inder
daad alle reden had zich te verwonderen
indien hij werkelijk bij het binnenkomen
één haan heeft horen kraaien.
Ik ben dol op pelsdieren en pluimvee,
met name op de eenden, die de opwaarts
strevende mens er met hun opgewekt ge
kwaak steeds weer aan herinneren, dat
domheid en vrolijkheid heel goed samen
kunnen gaan. Een heterogeen gezelschap
duiven zat zachtjes voor zich heen te koe
ren. Het koerde onderdrukt en toch door
dringend, zodat wij ons even in Koerdistan
waanden.
Er was een scherpe keuring aan de ten
toonstelling voorafgegaan en de resultaten
daarvan waren op aan de kooien gehechte,
gele kaartjes te lezen. De fokkei's zelve wa
ren natuurlijk in groten getale opgekomen
om de beoordelingen te beoordelen. Wij za
gen iemand verontwaardigd een eend uit
een der kooien rukken - het dier keek als
een kassier, die op een stoel wordt vastge
bonden - en tegen een ander zeggen: „Nou.
wat zèg jij nou van zo'n vent". Daarmee
bedoelde hij kennelijk niet de eend, maai
de keurmeester. De ander zei alleen wat
over de eend. Hij keek het dier enige tijd
strak aan en sprak toen hoofdschuddend:
Nee Kees, dat moet je nou eens inzien:
die wange ben te dun. Echt, je moet eer
lijk wezen tegenover jezelf. Heus ik zeg
niks van die eenden in het algemeen, maar
die wange ben te dun, daar heeft-ie schoon
gelijk in.
Alle beoordelingen kunnen natuurlijk
omstreden worden, maar ik heb er een ge
zien, waar niemand iets op zal kunnen
zeggen. Zij hing op een lege kooi. Achter
de in te vullen diersoort stond „B. Haas"
en als beoordeling was ingevuld: absent.
Zo iets is in dc vrije natuur vaak een com
pliment voor de paraatheid van de haas.
Maar hier was geen reden tot vrees. En de
hazen, die er wel waren, bleken zich niet
de minste zorgen te maken. Slechts hier
en daar zag een konijn af en toe wat ver
wezen naar een dame, die in hetzelfde bont
gekleed ging. Een Vlaamse reus van ruim
zes kilo (met voldoende beenwerk, maar
wat zwak in de voorpoten) at van boere-
koolbladercn, terwijl een Franse hangoor
(met teveel onderwol) en een Brahma-
haan (met goede stelling, maar een tikje
vol in dc broek) spijtig toezagen.
OM BEZOEKERS te trekken, waartoe
deze kostelijke verzameling dieren alléén
blijkbaar niet meer in staat kan worden
geacht, had men als attractie de „muizen-
stad" van de heer De Man uit Schevenin-
gen aan de tentoonstelling toegevoegd. Uit
gaande van de geraffineerde gedachte, dat
de mensen altijd in lachen uitbarsten, wan
neer zij andere wezens dingen zien doen,
die zijzelf gewoon zijn te doen, heeft deze
man een overzichtelijk stadje geschapen,
v/aarin hij wanneer dat hem goeddunkt
een paar honderd muizen in loslaat: zij hur
ken bijeen in de stadspoort of rennen de
straten door naar het kermisterrein, waar
zij een reuzenrad in beweging brengen.
Hun enthousiasme voor loopraderen in
het algemeen houdt ook verscheidene mo
lentjes draaiende. Muizen verloochenen
hun ware aard echter maar moeilijk. Want
ofschoon de deuren van een kerkje wijd
epen stonden zag men daardoor geen muis
naar binnengaan. Wel waren er vier bezig
een doorgang onder een der zijmuren te
maken.
Tussen de duiven door heb ik de ten
toonstelling verlaten. Daardoor ben ik in
staat u nog één beoordeling over te bren
gen. Zij betrof een doffer van het soort
Reinogen. Op het kaartje aan de kooi stond:
„Het oog is niet helemaal rein".
Ko Brugbier
De Hamburgse auteur Oscar C. Pfaus,
die een bijzondere belangstelling heeft voor
de oude Amerikaanse geschiedenis, heeft
tot ontsteltenis en verbazing van diverse
historici verklaard, dat de naam van het
gebiedsdeel Amerika niet is afgeleid van
die van de Italiaans-Spaanse zeevaarder
Amerigo Vespucci. De naam Amerika be
stond x-eeds lang voordat de Spanjaarden
voet aan Amerikaanse wal zetten, aldus
Pfaus. Zij is afgeleid van die van het be
roemde Incageslacht der Aymaraca's. De
Duitse geograaf Martin Waldseemüller, die
voor het eerst de stelling poneerde, dat de
naam van Amerika was afgeleid van
Amerigo Vespucci, was er geheel naast,
aldus Pfaus. De Spanjaarden echter namen
zijn suggestie, gedaan in zijn in 1507 ver
schenen boek, dankbaar over, omdat het in
de Spaanse politieke kraam te pas kwam
ook maar ieder spoor van aanwezige in
heemse cultuur te loochenen. De Ameri
kaanse expert op het gebied der Incacul
tuur, dr. Ernst Haberland, is niet door
Pfaus overtuigd. „Pfaus is geheel fout in
dien hij zegt dat de Aymara's Inca's waren.
Inca's en Aymara's waren daarentegen
juist vijanden. Toen Waldseemüller zijn
boek schreef, in 1507, waren de Aymara's
nog niet eens door de Spanjaarden ontdekt.
Hieronder vindt u de naamkaartjes van
1 dame en 5 heren, die er wel een beetje
zonderling uitzien. Als u de letters anders
rangschikt, kunt u hun beroep vinden.
1. Ting Drie
2. rare Dirk Poes
3. Lutje D. Gierdes
4. Ds. P. N. Zodapint Goederik
5. Lieve Stipseleer
6. Beker Spekboer
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5 en
2.50, dient men uiterlijk
dinsdag 17 uur de oplossing-
in te zenden aan een van
onze bureaus in Haarlem,
Grote Houtstraat 93 en
Soendaplein; in IJmuiden,
Lange Nicuwstraat 427.
Ondanks het feit, dat de
zetter een vergissing maak
te, hebben velen het raad
sel van de vorige week op
gelost. De prijswinnaars
zijn: C. Schippers, Plata-
nenstraat 47 te IJmuiden-
Oost 7.50); S. H. Booi-
man, Slachthuisstraat 1 B
te Haarlem 5.mej.
A. Bruggink, Kinderhuis-
vest 25 A te Haarlem
2.50).
I
Bij het genoeglijk doorbla
deren van mijn geliefde cou
rant „mijn lijfblad is mijn
alles", zoals reeds Adam en
Eva zeiden viel mij het be
richt op, dat op zulk een
fraaie wijze hiernaast is ge
reproduceerd. Ik kreeg de
vreemde gewaarwording, dat
ik een oude kennis ontmoette,
die ik niet dadelijk kon thuis
brengen. Het was niet die
pontschipper, noch het gered
de kind, die tot mijn kennis
sen uit vergane tijden behoor
den. Wat was het dan? Een
soort van astraal-psychore-
membraanse opwelling uit
mijn diluviaal onderbewust
zijn?
Ik heb tenslotte ontdekt wat
het was. Ik zal het u zonder
ingewikkelde formules duide
lijk maken. Als u oude kran
ten zou doorbladeren, kranten
uit alle Nederlandse windstre
ken en van na de Eerste We
reldoorlog, vindt u ongetwij
feld daarin de oplossing. U
zult dan berichten ontdekken
van de soort, die ik hieronder
zal citeren. Commentaar is
dan wellicht overbodig gewor
den.
rspoort om als
eigen vervaard
ivoor open grenzt
jig", zei hü op
plaatsbewijs
foto toont QTi.'ts.
'icket" vcrscltfurt.
telf zei, zich niet te
dat de Amerikaanse
jationaal paspoort zal
dat doet" er klonk
„dan wordt een pre-
arover ik mij alleen
„Ik_heb nn al jaren
in ue Schie geraakt. Een der
tigjarige wielrijder hoorde
hulpgeroep en zag het jonge
tje in het water spartelen. Hij
bedacht zich geen ogenblik,
sprong gekleed te water en
smaakte de voldoening de
kleine te redden. Het jongetje
heelt geen nadelige gevolgen
van zijn onvrijwillig bad on
dervonden". (1923)
Schipper haalde meisje uit Spaarne
Woensdag ia een vierjarig meisje ter
hoogte van de Kloppersingel in Haarlem
tijdens het spelen in het Spaarne gevallen.
fc.cn 42-jarige pontschipper hoorde hulpge-
roep en zag het meisje in het water spartelen
Hij bedacht zich geen ogenblik, sprong gc-
k eed te water en smaakte de voldoening de
kleine te redden Het meisje heeft geen na
delige gevolgen van haar onvrijwillig bad
ondervonden.
De Hongaarse
bij de bespreki)
gadering van hl
vergaderzaal, ui
ook woensdag rj
De Amerikaa
Cabot Lodge, vl
aandacht aan
moeten blijven
Hongaren moeti
gelen zijn. Zij n
het mensdom vi
onze hennnerin
var. haar onvrijwillig bad on
dervonden." (1927)
Hij bedacht zich geen ogen
blik, sprong gekleed te water
en smaakte het genoegen, de
jongedame in goede welstand
op het droge te krijgen. Deze
heeft geen nadelige gevolgen
van haar onvrijwillig bad
ondervonden". (1939).
„Maandag is een vijfjarig
jongetje ter hoogte van dc
jachthaven tijdens het spelen
„Dinsdag is een zesjarig
meisje ter hoogte van paal
zeven spelenderwijs in de
Vliet gevallen. Een twintig
jarige handelaar in koloniale
waren hoorde hulpgeroep en
zag het meisje in het water
spartelen. Hij bedacht zich
geen ogenblik, sprong gekleed
te water en smaakte het ge
noegen, de kleine le redden.
Het meisje heeft geen nade
lige noch voordelige gevolgen
„Woensdag is een driejarig
jongetje spelenderwijs te wa
ter geraakt in de Linge, ter
hoogte van boerderij „Kijk
Uit". Een zestigjarige beton
werker hoorde hulpgeroep en
zag het kind in het water
spartelen. Hij bedacht zich
geen ogenblik, sprong geheel
gekleed te water en smaakte
het genoegen, de kleuter te
redden. Deze heeft geen ge
volgen van zijn onvrijwillig
bad ondervonden". (1930)
„Vrijdag is de drieëndertig
jarige huisvrouw S. M.-v. d.
V. ter hoogte van de Dirk
zwagerkade door de duister
nis misleid te water geraakt.
Een veertigjarige luchtbe
schermer hoorde hulpgeroep
en zag iets in het water spar
telen. Hij bedacht zich geen
ogenblik, sprong gekleed te
water en smaakte het genoe
gen, de huismoeder te red
den. Zij heeft geen nadelige
gevolgen van haar onvrijwil
lig bad ondervonden". (1942).
Toch nog een klein commen
taar. We zijn nu in 1957 en ik
sou - ondanks mijn grote waar
dering voor een sobere en ver
trouwde manier van bericht
geving - de krantenlezer
zachtjes willen voorbereiden
op een noodzakelijke evolutie
in deze aangelegenheid. Ande
re tijden, andere zeden, andere
woorden. Als er - zo tegen 1970
- nog water op de wereld is
waar menselijke wezens spe
lenderwijs kunnen invallen, zal
de krant dat op toch enigszins
andere wijze mededelen. Zó
bijvoorbeeld:
„Zondag kind (zes jaar, twee
maanden, geb. 12-2 64) in Eems
(kruising weg 45 en 345 B).
Karei Godefridus Koen Wal,
(van der) op hulpgeroep nader
bij. Geen ogenblik bedacht.
Gekleed te w Smaakte het
bekende genoegen. Geen ge
volgen."
„Donderdag is 'n achttien
jarige dochter van de heer
M. op de Sluisweg alhier in
de Aa geraakt. Een twintig
jarige kantoorbediende hoor
de hulpgex-oep en zag het
meisje in het water spartelen.
„Zaterdag is een baby van
drie maanden in een onbe
waakt ogenblik spelenderwijs
in een teil water gevallen. De
moeder hoorde kreetjes en
zag haar kind in te teil spar
telen. Zij bedacht zich geen
ogenblik, greep het kind en
smaakte het genoegen, het te
redden. Het kind heeft geen
nadelige gevolgen van zijn
onvrijwillig bad ondervon
den". (1950).
Of men treft een lijst in de
ki'ant aan, onder de aandui
ding: „Sp.wijs te wa.: 14; Red
ders smaakten. Vier gekleed,
tien ged. gekl. Geen gev. (drie
bed. zich twee ogenblikken,
anderen geen.)
Het kan nog veel simpeler.
Maar dat komt in het jaar
2000.
R. Azteran