Bij, own RicJfc, de. TLeteAlfreAq. NAZAAT VAN LINNAEUS LEEFT IN WRAKKE WOONWAGEN Tienduizend keer Conrad Busken Huet Een kluizenaar uit liefhebberij, die honden fokt en brandnetels eet Nat King Cola krijgt dramatische rollen in Australië verdient per jaar EEN KERSTMAN IN SCHIPPERSTRUI Zie verder pagina 5 TWEEMAAL ZO VEEL ALS EEN HOOGLEERAAR Oom Rick is volmaakt tevreden Aangeschoten monsters gaan da"Js„.!}et niet d°°d-on- als razenden te keer Op 16 Januari wordt Rick Linn „de geleerde kluize naar van de Pietersberg" tachtig jaar. Aan deze schil derachtige, academisch ge vormde avontuurlijke natuur mens, die een lijnrechte af stammeling van Linnaeus be weert te zijn, Is bijgaand arti kel gewijd. DE oude heer Linn „Oom Rick!" voor zijn talloze vrienden is een merkwaardig mens. Tweemaal inge nieur, veelzijdig ontwikkeld en een nazaat van Linnaeus, heeft hij op allerlei gebied carrière gemaakt. Hij is mijn exploitant geweest en directeur van een gasfabriek, pels jager en botanicus, skileraar en landbouwpionier. In Nederland was hij de eerste propagandist voor de kunstmest, de maisteelt en diverse andere agrarische nieuwigheden. Hij deed vorsingswerk in Italië en Scan dinavië, ontdekte olie in de Achterhoek en heeft kruiden in het Westland gekweekt. Zelfs nu, bijna tachtig jaar, zou hij een vooraanstaande rol in het wetenschappelijke leven kunnen spelen, maar inplaats daarvan koos hij de vrijheid: een oude woonwagen op de Sint Pietersberg, waar hij leeft als een kluizenaar. „Den geleerden heremiet" noemen ze hem in Zuid- Limburg, maar Rick zelf lacht erom. Hij zocht de een zaamheid niet om zich aan devote overpeinzing of zelf bespiegeling over te geven, maar alleen om precies dat te kunnen doen, waar hij zin in heeft: wolfshonden fok ken, brandnetels eten en in een afgetrapte broek rond lopen. Zulke dingen kun je niet doen zonder de buren te irriteren en daarom zocht Rick Linn het daar waar geen buren zijn: een verlaten bergtalud, waar hij in deze tijd soms dagen lang geen ander menselijk wezen ziet dan een paar smokkelaars of een eenzame douanier. Maar 's zomers, in de vakantiemaanden, wemelt het er van toeristen en trekkers en dan speelt Rick graag zo'n beetje voor bezienswaardigheid. Dan vertelt hij, ko ketterend met zijn prachtige profetenbaard, over zijn leven „als natuurmens" en zijn avonturen in vreemde landen. Hij vertelt goed en geestig en vooral de kinderen luisteren graag naar hem. Maar ook de ouderen weet hij te boeien. Misschien denken die dan wel eens even: „Zo zou ik ook willen leven, je eigen potje koken en je ner gens iets van aantrekken. Vèr van de mensen, de achter klap en de angst om het bestaan. Een koppel honden om mee te stoeien, een geit en wat kippen en verder: de stilte. Maar dat kan nu eenmaal niet. Je hebt je baan, nietwaar, je kinderen, je behoefte aan comfort. Misschien later, als ik héél oud ben OOM RICK was in de zeventig toen hij de stad en de conventie vaarwel zei, maar hij vertelt niet waarom hij dat deed. Is hij een gedesillusioneerde, ligt de geordende samenleving hem niet, of is hij alleen maar een aarts individualist? Zelfs zij die hem goed kennen, weten het niet. Eén ding heeft misschien wel de doorslag gegeven: Ricks onuitputtelijke liefde en belangstelling voor de na tuur. Hij wil „de aarde voelen en de wolken zien". Zijn uitzicht wil niet belemmerd worden door straatstenen en televisiemasten. Daarom huist hij in een oude kermis wagen en drinkt hij geitemelk. Daarom bouwt hij zijn eigen tarwe, maalt ze in een koffiemolen en bakt er koeken van inplaats van brood. En daarom ook heeft hij er vrede mee alleen te zijn. ZO ALLEEN is hij ook, als ge hem gaat opzoeken in zijn verre schuiplaats. Dat vergt een glibberige wande ling van drie kwartier, want geen enkele taxichauffeur in Maastricht of in Valkenburg waagt zijn auto in de dikke, okergele modderbrei, die nu de Pietersberg be dekt. Maar uw inspanning loont de moeite, want zelfs op deze sombere regendagen biedt Ricks plekje, hoog op de berghelling, een schitterend panorama over de Bel gische grensvallei. In zijn scheefgezakte woonwagen, die met een groot zeil is afgedekt, heerst diepe rust. Maar rammel eens aan de deur! Een pandemonium van woe dend hondengeblaf is het antwoord en achter de kleine ruitjes ziet ge ze opspringen, met opengesperde muilen, Ricks trouwe vrienden in de eenzaamheid. Tien tot twaalf grote wolfshonden, met wie hij praat, stoeit en slaaptop hetzelfde stro in dezelfde wrakke woon wagen. Dan verschijnt Rick zelf: een soort kerstman in schip perstrui. Stoer en vierkant staat hii voor u, de grijze vol baard wapperend in de wind. Stevig drukt hij uw hand „Welkom, vreemdeling". In een klein houten optrekje naast de woonwagen „dat heeft de Cementindustrie voor me laten neerzetten" ruimt hij twee verveloze stoelen in. Stapels foto's, brieven, prentbriefkaarten en kranten liggen overal in het rond. Toch zit er blijkbaar systeem in deze chaos, want in de loop van het gesprek pakt Rick er telkens wat uit om zijn relaas te illustreren en te boekstaven. „Kijk," zegt hij, „m'n fan-mail. Brie ven van bezoekers, die me schrijven, hoe leuk ze het hier vonden. Mensen uit alle landen komen me opzoeken, Engelsen, Duitsers, Spanjaarden, veel Belgen en Fran- HOLLYWOOD (U.P.) De Amerikaanse neger zanger Nat (King) Cole begint het nieuwe jaar met een nieuwe carrière. Hij krijgt dramatische filmrollen. Cole, van wie twintig miljoen grammofoonplaten verkocht zijn, is wel vaker voor de film opgetreden, maar nu gaat hij voor het eerst acteren. Anders dan Crosby, Sinatra en andere zangers, die in hun eerste speelrollen ook wat zongen, zal Cole geen woord zingen in „China Gate". sen natuurlijk. En daar kijk naar het poststempel een paar uit Australië. Ja, Oom Rick heeft overal vrien denDaarna komt het gastenboek tevoorschijn. Een oud cahier vol namen. Ook de uwe moet erbij, compleet met beroep, woonplaats en voornaamste hobby. „Ik vind het leuk te weten wat voor liefhebberijen de mensen hebben", zegt Rick. Dan gaat hij er eens gemakkelijk bij zitten, zover dat althans gaat op een wankel vouwstoeltje: „Ik ben eigen lijk een atavisme, een soort overblijfsel van het verleden. Mijn jeugd vader was eigenaar van een gas-en-zwa- velzuurfabriek in Schoonhoven was het einde van een tijdperk. De romantische era van de postkoets en de gouwenaar. Naar de hbs in Utrecht ging ik nog per trek schuit. Als ik tenminste niet laat was, want dan kon je beter lopen. Dat was een heerlijke tijd. Zou 'm graag voor de tegenwoordige inruilen." Zijn prille jeugd herinnert Rick zich even duidelijk als de dag van gisteren. „Ik was altijd een pikeur op de schaats. Maar vroeger had je dan ook echte winters. Twee maanden ijs aan één stuk was toen geen zeldzaam heid. Ik schaatste bij wijze van spreken voor ik lopen kon. Eerste prijzen zonder tal. Eenmaal, in Utrecht, won ik in een interacademiale wedstrijd tegen honderdnegen entachtig studenten, zowel het schoonrijden als het hard rijden op een paar eigengesmede Stolkse schoonrijders. „De baard heb ik maar weer laten staan, het is lekker warm en de toeristen vinden het prachtig", aldus Oom Rick. ■■■■■•■■••a ■•■■■■•■•a Oom Rick met zijn trouwe geit, die hem twee liter melk per dag levert. Het dier loopt vrij rond en komt als het gefloten wordt. Boven op een draaiorgel hebben ze me over de Malie baan gezeuld, als een Romeinse triomfator. En koud dat ik het had!" „Toen kwam de ernst. Eerst een tijdje geholpen in de gasfabriek. Stad en land afgereisd met de eerste zwavel zure ammoniak in Nederland gemaakt. Helaas wou nie mand dat stinkgoed hebben. Daarna ben ik putten gaan boren in Twente, voor de textielfabrieken. Dat was in 1904. Ik ontdekte dat er d-aar petroleum en aardgas in de grond zat en schreef de Bataafse Import Maatschappij, maar die antwoordde: „Met zulke luttele voorkom9ten houden wij ons niet bezig." Spijt me nog als haren op m'n kop, dat ik toen geen concessie gevraagd heb. Nu is die streek een der rijkste olievelden". In Renkum kocht hij omstreeks die tijd van een schaapsherder twee jonge honden, een reu en een teef. Zij legden de basis voor een liefhebberij, die Rick op heden trouw gebleven is: de hondenfokkerij. Zijn kennel „de Renkumse heide" kreeg in die dagen grote ver maardheid als leverancier van de beste Nederlandse herders- en wolfshonden, kruisingen van de Russische wolf en de Poolhond. En vandaag de dag nog krijgt Rick voor zo'n jonge hond van deze stamboom makkelijk tachtig tot honderd gulden neergeteld. Bij wijze van intermezzo heeft hij een jaar of wat in de autohandel geliefhebberd. Hij was een van de eersten in Nederland die een „stoomfiets" bezaten. Op die vier- cylinder zonder vrijloop heeft hij in 1903 de eerste prijs in de nationale behendigheidswedstrijden in Schevenin- gen gewonnen. Verder bezat hij in Amsterdam, in Den Haag en in Arnhem garages. „Soms bood ik gratis auto ritten aan prominenten zoals Louis Bouwmeester, Sarah Bernardt en Isadora Duncan aan, wanneer die in Am sterdam optraden. Zo overtuigde ik „de betere kringen" dat een automobiel een achtenswaardig vervoermiddel was. Maar op den duur kon ook dit bedrijf me niet boeien en begin 1909 trok ik naar Scandinavië om er ■■■■■■■••■a ZEVENTIG JAAR na zijn dood wordt een aantal kritieken van Con rad Busken Huet onder de titel „Vernuft ontzondigt" door een on dernemende uitgever in maar liefst tienduizend exemplaren aan de man gebracht: Huet zelf zal bij zijn leven wel nimmer van een dergelijke op lage hebben durven dromen. Dit deeltje in de Ooievaar-reeks (Bert Bakker/Daamen n.v. te Den Haag) vormt, nadat „Het land van Rem brandt" reeds de eer te beurt was gevallen, een feestnummer in de „Prisma"-reeks vamHet Spectrum te worden, bij wijze van spreken de twintigste-eeuwse erkenning van het meesterschap van deze veelzijdige „homme de lettres", die zijn brave, benepen, middelmatige tijdgenoten zover vooruit was, dat zij hem ge- ergerd uit de Nederlandse samen leving hebben gestoten. Het toen malige Nederlands-Indië dankte er een voortreffelijk geredigeerd dag blad aan, Frankrijk een kundig di recteur van zijn nationale bibliotheek en groot kenner van zijn folklore: Huets zoon Gédéon. Zijn beste natlatenschap bleef evenwel aan de Nederlandse letter kunde voorbehouden, die het aan zijn in sierlijke zinnen geformuleerde scherpzinnigheid én brede blik dankt, dat het tijdvak tussen 1818 en 1880 niet een Sahara der litteraire ver veling is geworden. Behoudens Pot gieter, Multatuli en in mindere mate Johannes van Vloten natuurlijk. Het mag ook wel merkwaardig heten, hoe een man, die zich toch voornamelijk als criticus en essayist heeft onder scheiden, nog steeds de biografen en vertoogschrijvers aantrekt. Eén van hen is professor dr. Garmt Stuive ling, die zijn reeds eerder verschenen artikel „Verstand en misverstand" aan het bundeltje „Vernuft ontzon digt" ten geleide meegaf. Pleizieriger introductie had men zich moeilijk kunnen wensen, want niet alleen schetst Stuiveling het wezen van de letterkundige, maar vooral van de edele mens die Huet was, maar hij doet het ook met de zwierigheid, bondigheid en spitsheid, welke eigen schappen zo kenmerkend zijn voor het werk van de auteur, die zoveel stof deed opwaaien in het Nederland van 1860. Een van die omstreden pennevruchten >,Een avond aan het hof" is in deze „Ooievaar" opgenomen. De ondertitel „Kritieken op zijn tijdgenoten" doet enigszins gefor ceerd aan door de beide studies over Calen Vondel, maar men kan op merken, dat Huet zijn pijlen over hun hoofden heen op de eigentijdse letteren richtte. De directe aanvallen daarop kan men in het prachtige op stel over Klaasje Zevenster en de artikelen over Beets en Ten Kate aantreffen. Dat Conrad Busken Huet, zijn faam ten spijt, ook een hartelijk vriend kon zijn met een warm hart, blijkt uit de ontroerende bladzijden over Potgieter, waarmee deze bloem lezing wordt besloten. J. II. B. 4 DE BEROEPSJAGERS gebruiken op het ogenblik eigenlijk al sedert de laatste oorlog, toen militaire auto'f j niet duur waren vrachtauto's, die speciaal gebouwd zijn op gebruik in de Outback. Met deze wagens berij den zij de „krokodillenparadijsjes". Hebben zij een aan tal reptielen verschalkt, dan doet de auto dienst om d* (gezouten) huiden naar Port Darwin te brengen. Daa* staan de vertegenwoordigers van looierijen en leerwa^ renfabrieken gereed om ze te kopen. Een gulden of veer tig per grote huid is op het ogenblik geen uitzondering, Vroeger was er vrijwel alleen vraag naar de huideij van grote krokodillen (Crocodillius perosus) van rep* tielen dus, die even graag vis als paarden, koeien, hon* den of mensen verslinden. Tegenwoordig echter zijn ooit de huiden der kleinere soort (Crocodillius johnsoni) zeer in trek. Zij zijn zelden langer dan één meter tachtig en via is hun hoofdvoedsel. Menseneters zijn zij niet! In het natte seizoen dat ongeveer vier maanden duurt zijn de wegen in het Australische krokodillen- land zo moeilijk begaanbaar, dat de krokodillenjager* dan thuis blijven. Velen hunner hebben een boerenbe drijf en oefenen naast het gevaarlijke beroep van kro- kodillenjager het vreedzame uit van „aardnotenboer". ramahoeve bouwde, die later een uitspanning geworden is. Rick kweekte er kruiden en nieuwe gewassen ii$ proeftuinen en had er een menagerie van vijfentwintig geiten, zes honden en driehonderdvijftig kippen. Hie| woonde hij tot 1926, toen hij als mijningenieur naar Sar* dinië trok. Dat waren onvergetelijke jaren. Het prach tige klimaat, de levensblijheid der Sardijnen en zijn in teressante werk vergoedden zelfs de plagerijen, die dö fascistische machthebbers hem aandeden: elke dag moest hij zich melden en vaak waren er visitaties en ander* vernederingen. Toch was Rick er graag gebleven, maa* een ernstige ziekte van zijn vrouw malaria tropica maakte de terugkeer naar Holland onvermijdelijk. BIJ Delft kweekte hij daarna als eerste in Nederland mais, artisj.okken en sojabonen, tot hij ook daar weer plaats moest maken omdat Ypenburg een vliegveld werdL Rick kocht uit oude Amerikaanse legervoorraden eeit motorboot van vierentwintig meter lengte, bracht er zijn twee zoons, zijn vrouw en zijn veestapel in onder en zwierf zo een paar jaar door Nederland, totdat oolf dit hem begon te vervelen. In een villa bij Den Haag vond men eindelijk rust, maar niet voor lang. De Duits* bezetting kwam en natuurlijk had Rick het al gauW met de nazi's aan de stok: hij liet zich niet rondcomman- deren. Begin '43 werd de situatie zo gespannen, dat RicÜ het maar beter vond onder te duiken. De Duitsers zoch ten hem overal, omdat hij een paar van hun officieretj beledigd had. Toen dezen hem namelijk eens vroegen, of hij in Den Haag een goed eethuis wist, had Rick huil een adres genoemd in de Anna Pawlonastraat, waar een bekende preparateur van dieren woonde. Deze ha<} op zijn gevel een bordje staan met het opschrift: „Hie* voert men moffen". De misleide officieren waren nog net intelligent genoeg om dit grapje te begrijpen maar' waarderen deden ze het niet. Dus verhuisde Rick in al lerijl naar Zuid-Limburg, waar hij eerst een tijdje in de mergelgrotten woonde, maar later een stuk land pachtte onder Scharren. In drie woonwagens installeerde hij daaï zijn gezin, zijn boeken en wat verder onontbeerlijk was. Men leefde er prettig en tevreden totdat de Duitsers op hun haastige terugtocht in september '44 de twee mooi ste woonwagens meenamen. Aüeen de aftandse derde, waarin de honden gehuisvest waren, mocht Rick houden. Zijn vrouw en zijn zoons zijn toen maar naar de be woonde wereld teruggekeerd, maar Rick zelf b'.c-ef bij zijn dieren. Ook toen hij later, na ruzie met de plaatse lijke burgemeester, naai het Casterbos moest verhuizen. Koud zat hij daar, of de mergelgroeven, diep in de on-, dergrond begaven het, en het he'.e zaakje stortte in. Nog gaf Rick het niet op. Zelf zeulde hij zijn oude kermiskar opnieuw over de Pietersberg heen tot hij het plekje vond, waar hij nu nog zit. Hij is er volmaakt tevreden met zijn dieren, zijn kruiden en zijn tarwekoeken. Als straks de nieuwe salonwagen komt, zullen vrouw en jongste zoon, nu negenentwintig jaar, er ook komen wonen. „Dan zul len er mijlen in het rond geen gelukkiger menden te vinden zijn dan Oom Rick en de zijnen!" zegt hij. En ge kunt ervan op aan, dat het wéér is. H. C. ISen krokodillen jager (Vervolg van pagina 4) (Van een bijzondere medewerker) De ingang van de kermiswagen, waarin de ingenieur met zijn herdershonden woont. mijnbouwconce-sies machtig te worden. Dat kon echter niet of ik moest eerst, een diploma hebben. Aan de technische hogeschool in Oslo toen nog Christiania studeerde ik daarom mijnbouw. Ook de landbouw weten schap boeide mij, dus liep ik ook die colleges. Zonder veel moeite slaagde ik in 1915 voor beide ingenieursdiplo ma's." In Zweden en Noorwegen leerde Linn ook jagen cn skilopen en van beide sporten werd hij een geestdriftig beoefenaar. Eens viel hij op een skitocht in een kloof bijna bovenop een bruine beer. Gelukkig was het dier nog erger geschrokken dan hij, zodat Rick snel een goed heenkomen kon zoeken. Een andere keer raakte hij bij een buiteling met zijn ski's verward in een denneboom. „En daar hing ik, hoofd naar beneden, als een bal in een kerstboom." Nee, dan vond hij het jagen toch pret tiger. Het Ottermutsje dat hii nu nog draagt, is een trofee uit die dagen, evenals de zware pels van een volwassen beer, die Rick in Noorwegen neerlegde en die hem tot vorig jaar als winterjas diende. Nu is dat pronkstuk een prooi van de motten geworden, maar vele oudere dames dragen wellicht nog de prachtige blauwvossen, die Rick in zijn Noorse tijd schoot en verkocht aan een Rotter damse huidenimporteur. Verloofd met een Noors meisje kwam Rick in 1915 in Nederland terug om directeur van de Westlandse Elektri citeitsmaatschappij te worden. Zijn meisje kon hier ech ter niet wennen en keerde terug naar het hoge noorden. Kort daarna trouwde Rick zijn tegenwoordige vrouw, dochter van een Belgische cavalleriegeneraal, die na een moedige maar vergeefse strijd tegen de Duitse in vasie naar ons land was uitgeweken en geïnterneerd. Met haar ging Rick na de oorlog naar Bennekom, waar hij op de heide ontginningen en bosaanplantingen voor de gemeente Ede leidde en met eigen handen de Pano- JONGE, sterke, dappere kerels zijn het, die in de met lelies omzoomde tropische moerassen en rivieren van Auslralië's noordelijk territorium de Outback, zoals men dat deel des lands in het vijfde werelddeel noemt het even gevaarlijke als winstgevende beroep van krokodillenjager uitoefenen. Ook ouderen wagen zich wel eens in de wildernis van het krokodillengebied, maar van velen hunner wordt nooit meer iets vernomen. Opgeslokt door de moerassen of door de krokodillen, verneemt men dan in de taveernes. Nog steeds is het een goede tijd voor de krokodillenjagers, al zijn er dan tekenen, die wijzen in de richting van een vermindering van de krokodillenstand. Meer en meer blijkt namelijk, dat ook de geschubde monsters der wildernis niet zijn opgewassen tegen de voortdurende jachtpartijen. Hun aantal wordt geleidelijk minder en daarom zal over enige jaren de vangst aanmerkelijk kleiner zijn dan tegenwoordig. De krokodillenjagers hopen evenwel, dat de prijzen der huiden dan zullen stijgen, Zo'n Australische krokodillenjager verdient ongeveer twee maal zoveel als een hoogleraar aan een Nederland se universiteit! Als hij gedurende zes maanden dage lijks vijftien „krokjes" doodt, ontvangt hij voor de hui den in totaal circa dertigduizend gulden. Zijn onkosten belopen ongeveer vijfduizend gulden zodat zijn netto inkomen vijfentwintigduizend gulden bedraagt. Dit is een bedrag, dat er wezen mag, vooral als men bedenkt, dat de krokodillenjagers als regel nog andere inkomsten hebben ook, bij voorbeeld uit de buffeljacht of van hun boerderij. Het aantal beroepsjagers is niet groot. Tot voor luttele jaren bedroeg hun aantal zes! Maar aange trokken door de hoge „winsten" kwamen ook een dozijn mannen uit het oosten van Australië naar het krokodil- lenparadijs. Zij hadden geen spijt van hun tocht van vele honderden kilometers dwars door Australië, want reeds in hun eerste seizoen verdienden zij na aftrek der kosten ruim vijftienduizend gulden per hoofd. Zowel de jagers als hun meestal gekleurde helpers hebben natuurlijk een diepe minachting voor de gele genheidsjagers, die naar vakmensen zeggen zowel hun eigen leven op het spel zetten als de krokodillen in de war brengen. Amateurisme en krokodillen jacht gaan niet samen, heet het in de Outback! De gevangen krokodil wordt gevild. De beste prijzen voor de huid worden betaald door de Eu ropese leerin diist rie. KROKODILLEN laten zich niet gemakkelijk verschal ken. Toch heeft de mens enige methoden bedacht om zulks te doen. Neem bij voorbeeld Ted Morey, een man met veel wildernis-ervaring. Vroeger maakte hij deel uit van het korps bereden politie in het noordelijk ter ritorium. Tienduizenden ki lometers te paard door de wildernis heeft hij er op zit ten. Een®, in 1933, werd de patrouille, waartoe hij behoorde, door inboorlingen in een hinderlaag gelokt. Alle politiemannen, behalve Ted, werden vennoord. Hoe het kwam, dat hij aan de dood ontsnapte? Ik vroeg het Ted eens. „Boy", zei hij, „omdat ik zo rustig bleef...." Nu, aan rust en vernuft ont breekt het Ted stellig niet. Hij bedacht een vernuftig systeem om met behulp van touwen en aas de kroko dillen van hun vrijheid te beroven. Hoe het systeem precies werkt, wilde Ted me niet vertellen. Een andere bekende jager, Bob Cutler, geeft de voor keur aan een gevaarlijker methode. Maar als oorlogs vlieger heeft hij zich met gevaarlijke situaties leren ver zoenen! Bob werkt met een soort lichtbak, zoals in Ne derland en elders de stropers wel doen. Dat is de winst- gevendste manier van jagen, verzekerde Bob mij. Hij doet het als volgt: Ik stap in een bootje en ga na zonsondergang wat spelevaren. Voor mijn hoofd bind ik een lamp vast, een soort mijnwerkerslamp. Die lamp schiet een lichtstraal over het donkere water. Zelf sta ik op de voorplecht. Achter mij staat een harpoenier, een inboorling. Die moet trefzeker zijn! Achter in de boot zitten twee man nen om de roeispanen te hanteren. Langzaam schuift mijn bootje over het water. Dank zij mijn lamplicht- straal kan ik de krokodillen ontdekken, want in het lichtschijnsel gloeien de ogen van zo'n reptiel als kooltjes vuur. Behoedzaam en geruisloos peddelen de roeiers het bootje dan tot vlak bij de kop van het monster. Ben ik op een paar voet van het dier gekomen, dan beduid ik mijn helpers met een handgebaar om stil te blijven lig gen. Dan schiet ik! Ik moet een plekje treffen ter grootte van een paar vierkante centimeter, want tref ik het beest op een andere plaats, 0 middellijk na het schot doe ik een stap op zij. Dan krijgt de inboorling zijn kans. Die gooit dan de harpoen met de kracht en de behendigheid van iemand die zijn leven lang speren heeft geworpen! De harpoen dringt door in het lichaam van de krokodil. De lijn die aan de harpoen vastzit, zorgt er voor, dat het gedode dier niet zinkt en dat wij het op de wal kunnen brengen. Het gevaarlijkste ogenblik - vervolgde Bob - is dat van het schot, want als de jager niet dodelijk treft en het monster alleen maar verwondt, breekt de hel los. De razend geworden krokodil gebruikt dan zijn kaken, zijn staart en zijn klauwen om de jagers te attaqueren! Dan is er nog maar één uitweg: Zo snel mogelijk naar de kant! Eens pro beerde zo'n aangeschoten krokje in mijn boot te klaute ren. Met zijn vieren stapten wij toen maar uit en baanden we ons een weg door het ondiepe water naar de oever. Gelukkig waren we daar niet ver vandaan. Nu kostte het avontuur ons alleen maar onze boot!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16