NOG GROTE TEGENSTELLINGEN
TUSSEN DE CHINEZEN
Kortzichtig
beleid
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle
Haarlems DagbladOprechte Haar
Tien jaar na de opstand op Formosa
van het vasteland en der inheemse bevolkïn
Tula's avonturen
KLEINE BEESTJES IET STERKE KAKEN
DOEN ZICH TE GOED AAN VENETIE
Midden in het bos slaan twee heel
oude bomen. Als je ze zo ziet is er niet
veel bijzonders aan te ontdekken, maar
in het bos kent ieder dier ze. Want tus
sen de wortels van die twee bomen ligt
het paleis van de bloemenelfjes. Ze zijn
niet groter dan je pink en je moet wel
héél fijne oren hebben om ze te ver
staan. Mensenoren zijn al te groot. De
bloemenelfjes hebben elk een klein ka
mertje en een bedje van dennenaalden.
Daar liggen ze 's winters te wachten op
het voorjaar, 's Zomers hebben ze geen
tijd om te slapen, dan zweven ze dag en
nacht van de ene plant naar de andere
om nieuwe bloemen te voorschijn te
roepen uit hun knoppen. Ieder elfje
heeft haar eigen bloemen waar het voor
zorgt.
Als het jaar nog maar pas begonnen is
gaat het eerste elfje op stap. Op haar
blote voetjes loopt ze over de koude
januari-grond en hier en daar staat ze
stil en tikt met haar stafje op plekjes die
alleen zij weet te vinden. Het sneeuw
klokje dat daar ligt te slapen schrikt
wakker en stuurt zijn eerste dunne
sprietjes groen naar boven.
Zo ging het ook dit jaar.
Het sneeuwklokelfje ging op pad. Ze
deed precies wat ze doen moest: ze
tikte, ze zong en ze maakte de bolletjes
wakker. Maar ze merkte niet dat hoog
in de grijze lucht iemand naar haar
keek. Koning Winter zat op een zwarte
wolk en zijn gezicht werd steeds bozer
toen hij haar zo druk aan het werk zag.
Ping, ping, kletterden de ijskegels in
zijn baard. Dat gebeurde alleen als hij
erg kwaad was. Toen hij begon te pra
ten woei er een ijskoude wind over het
bos. Zó koud dat de grond ervan be
vroor en het water in de vijver een
vliesje kreeg.
„Nou moet het maai- eens uit zijn",
buiderde Koning Winter, „ieder jaar op
nieuw jaagt dat elfje mij weg."
„Maar u laat zich ook wegjagen",
riepen de sneeuwkinderen die naast hem
op de zwarte wolk zaten.
„Ik moet wel", bromde de koning, „zo
gauw er bloemen in mijn buurt zijn
moet ik verdwijnen. Daar kan ik niets
aan doen."
„Als we eenséén van de ondeu
gende sneeuwkinderen begon te fluiste
ren in het rode oor van koning Winter.
Hij lachte bulderend en de wind werd
nog erger. „Dat is een goed plan", riep
hij, „een heel goed plan! We zullen het
meteen uitvoeren."
Toen gebeurde het. Het bloemenelfje
had het zo druk met de sneuwklokbolle-
tjes dat het niets bemerkte. De zwarte
wolk van koning Winter zakte lager en
lager. Hij hing nu vlak boven het bos.
De sneeuwkinderen lieten zich naar be
neden vallen en strooiden met handen
vol witte vlokken om zich heen. In een
paar tellen lag er een laagje sneeuw op
de bomen, op het mos en de kronkelpaad
jes. En óók op het gouden haar van het
elfje dat met grote bange ogen om zich
heen keek en probeerde weg te hollen
naar het paleis tussen de oude bomen.
Maar dat lukte haar niet. Aan alle kan
ten dansten de sneeuwkinderen om haar
heen en hielden haar tegen. „Help",
riep ze, „help" en van schrik liet ze haar
toverstafje vallen. Niemand zag of
hoorde wat er gebeurde, want alle die
ren zaten diep weggedoken in hun hol
letjes en nestjes. De ondeugende
sneeuwkinderen namen het elfje op en
brachten het naar de wolk van koning
Winter.
„Haha, nou hebben we je. Voorlopig
zullen er geen sneeuwklokjes bloeien.
Daar pas ik wel op!", riep hij en hij
blies zo hard door het haar en het jurkje
van het elfje dat ze zo koud en stijf als
steen werd. Ze zetten haar gevangen in
de top van een hoge beukeboom, in een
leeg kraaiennest. Ze dekten haar toe met
een laagje sneeuw en twee sneeuwkin
deren gingen een tak lager op wacht
zitten. Het elfje wist van niets meer.
De volgende dag vloog een merel die
honger had laag over de grond van het
bos. Overal lag sneeuw en het was erg
moeilijk om iets te vinden. Opeens zag
hij iets glinsteren. Wat was dat? Een
heel klein gouden staafje. „Hé, floot de.
merel, „dat lijkt wel een toverstafje
van een bloemenelfje. Ik zal eens gauw
gaan vragen."
Het duurde een hele poos voor er
iemand kwam kijken toen hij aantikte
bij het paleis onder de oude bomen.
Alle elfjes sliepen op hun bedje van
dennenaalden. Maar het krokus-elfje
was ook al een beetje wakker en met
slaperige oogjes kwam ze vragen wat de
merel wilde. Toen ze het stafje zag was
ze van schrik meteen helemaal wakker.
„Het sneeuwklok-elfje", riep ze, „het
sneeuwklokelfje!" Ze begrepen dat er
iets vreselijks was gebeurd en de me
rel ging er dadelijk op uit om alle vo
gels en dieren te vragen om mee te zoe
ken naar het elfje. Met gespitste oortjes
liepen en vlogen ze door het bos. Maar
niemand hoorde iets en ze gaven de
moed al bijna op. Opeens ontdekte het
pimpelmeesje met zijn scherpe kraal
oogjes de twee lachende sneeuwkinde
ren boven in de beukeboom. „Ssst",
fluisterde hij, „wat doen die daar bij
dat lege nest?"
„Ga er eens op af", fluisterde de
merel.
Heel brutaal vloog het pimpelmeesje
naar de top van de boom en ging op de
rand van het nest zitten. „Ga weg", rie
pen de sneeuwkinderen, „ga weg. Wat
moet je hier?"
„Och", piepte het meesje, „ik wou
eens zien of de kraaien daar niet wat te
eten hebben achtergelaten. Ik heb zo'n
honger, weet je". Voor de sneeuwkinde
ren bij hem waren sloeg hij met zijn
vleugeltjes de sneeuw uit het nest. En
ja hoor, daar lag het bloemenelfje, koud
en stijf als ijs. „Help me", fluisterde ze
tegen het meesje en die tslipte zo hard
hij maar kon: „help, help!" Terwijl de
sneeuwkinderen grote vlokken over zijn
kopje en zijn vleugeltjes bliezen vlogen
en klommen alle dieren die beneden
wachtten naar boven. De merel met het
toverstafje vooraan. Hij tikte de ondeu
gende sneeuwkinderen ermee op hun
hoofd en die smolten zo maar weg. Hij
raakte het elfje aan en ze voelde hoe
alle warmte weer terugkwam. Maar net
toen ze overeind ging zitten hield een
zwarte wolk boven de beukeboom stil.
Koning Winter zag wat er gebeurde en
met bolle wangen probeerde hij alle
vogels en dieren te beviezen. Maar het
elfje zwaaide met haar stafje door de
lucht en riep iets: toverwoorden. Het
stafje veranderde in een sneeuwklokje
dat ting-ting heen en weer zwaaide aan
een stengeltje. En of hij wilde of niet,
toen moest koning Winter wel verdwij
nen. Met een bloem, al was het nog zo'n
kleintje, onder zijn neus, smolten de
pegels in zijn baard en had de lucht uit
zijn bolle wangen geen kracht meer om
te bevriezen.
Daar ging hij op zijn zwarte wolk, ter
wijl de vogels het elfje naar beneden
droegen. Het hele bos keek toe toen ze
weer aan het werk ging en haar liiedje
zong voor de bloemen onder de grond
die blij hun eerste sprietje naar boven
stuurden.
S. Franke is een schrijver, waarvan
de meesten van jullie wel een boek zul
len kennen. Zijn boeken worden in
ieder geval veel gelezen omdat de ver
halen altijd oorspronkelijk zijn en le
vendig geschreven. Bij de uitgeverij
Kluitman in Alkmaar is weer een nieuw
boek van hem verschenen onder de titel
„Tula, de kleine houtsnijder". De schrij
ver heeft zich verplaatst in de gedach
ten van een kleine inboorling, die op een
boerderij woont ergens in Australië.
Waarom Tula zo'n opvallend jongetje
was, dat er een verhaal over geschreven
kon worden, vertellen we natuurlijk
niet, maar de schrijver voert jullie mee
langs de dorre woestijnen van midden-
Australië in spannende avonturen, hij
laat je zien wat voor dieren daar leven
en doet tegelijkertijd sprookjes herleven,
die sinds onheuglijke tijden door de be
woners mondeling werden overgeleverd.
Het boek is van plaatjes voorzien door
G. van Straaten en geschikt voor jon
gens en meisjes van acht tot twaalf jaar.
Voor de
microfoon
Een haasje in het winterbos
keek zoekend om zich heen.
Waar was het groen, waar was het mos?
De grond was hard als steen.
Het vroeg: hoe komt het veld zo wit?
Want ja, wat weet een haasje nou
van sneeuw en ijs en kou?
Geen sikkepit.
Toen kwam het haasje bij een plas,
waar hij voor kort nog zat,
maar waar tóen nog het water was,
liep nu een glimmend pad.
Wat lag er aan de overkant?
Zijn neus ging op en neer,
- gevaar zag hij niet meer -
Luilekkerland!
Een boerekoolveld, groot en groen.
Dat zoiets kon bestaan!
Wat zou het haasje anders doen
dan hup er heen te gaan?
Hij wipte al over het ijs
en at en at en at
als hij nog nooit gegeten had,
als Hollebollegijs.
Maar toen hij terugging rond en dik,
zwaar als een molensteen,
deed 't ijs van krak en toen van krik,
Hij ging er dwars doorheen.
Hij kwam eruit, maar vraag niet hoe!
Geknakt zijn mooie oren,
zijn wipstaartje bevroren
en snip en snip en snip -
verkouden als een kip.
Mies Bouliijs
WOOOOOOOOooooooo(XXDOocxxxx«30cocx)cooooocooooocoocoooco(x-/x)ooo3oooooooonoocc>cxx>:>cor/x)>» ■Ktsocxysxxyxoxocoooooyyxxxcccoocecoooooysooocooxcccoo'xxxxxxxno&joooooooooocccoooo
HET nationale maandblad voor televisie
kijkers „Teleflitsen" heeft in zijn vierde
aflevering meegedeeld, dat het ophoudt te
verschijnen. Het merkwaardige is nu, dat
oorzaak van deze opheffing niet in een
financiële onmogelijkheid om dit blad
voort te zetten men verzekert ons, dat
het aantal abonnees gelijke tred hield met
de toeneming van het aantal toestellen
is gelegen, maar in een journalistieke. De
omroepverenigingen weigeren namelijk
aan „Teleflitsen" in-
lichtingen omtrent de
programma's die in
voorbereiding zijn,
verbieden medewer
kers van dit orgaan
de studio's in Bussum KS
te betreden en heb
ben tenslotte aan haar eigen personeel
verboden aan „Teleflitsen" mede te wer
ken. Voor zover men het nog niet wist,
kan men hieruit afleiden, dat de omroep
verenigingen van plan zijn hun monopolie
positie in het televisiebestel even kramp
achtig te verdedigen als in de radio. Dat
het hier nu toevallig om het blad „Tele
flitsen" gaat, doet weinig terzake. Voor
het orgaan zelf hebben we nooit veel
waardering gehad, omdat het naar onze
smaak wat aan de oppervlakkige kant
bleef. Dat laatste hangt waarschijnlijk
meer of minder samen met de aard van de
eerste groep televisiekijkers. Zoals dat bij de
geluidsomroep het geval is geweest, ver
wacht men van het nieuwe ontspannings
middel in de eerste plaats amusement. Pas
later, mede onder invloed van de uit
breiding van de kijkerskring, wordt de
behoefte aan andere, degelijker program-
mastof voelbaar. Wanneer men sommige
bladen mag geloven, zou de meerderheid
der kijkers thans slechts ontspanning
wensen, de commerciële televisie met ge
juich inhalen en elke uiting van levens-
of maatschappijbeschouwelijke overtui
gingen willen uitbannen. Ook de onlangs
opgerichte vereniging van televisiekijkers
zou zich op dat standpunt stellen. Deze
toestelbezitters zien niet, dat een beeld-
omroep, welke slechts een aaneenschake
ling van amusement biedt, op den duur de
belangstelling der kijkers moet verliezen.
Een andere kwestie is of men, zoals de
VARA dat in de geluidsomroep al vele
jaren voortreffelijk doet, ook in de televi
sie niet de meer serieuze programmastof
in populaire trant dient te verpakken. En
de levens- en maatschappijbeschouwelijke
programma-onderdelen zijn natuurlijk in
het geheel niet van het bestaande omroep
bestel afhankelijk. Voorts zou men er goed
aan doen de commerciële televisie niet te
beschouwen als een de kijkers alleenzalig
makende oplossing, maar als een noodza
kelijk kwaad om een einde te maken aan
de dwaze toestand, dat alle Nederlandse
belastingbetalers het amusement van thans
honderdduizend kijkers financieren..
Nu is het niet direct een nadeel, dat
het aantal uitzendingen nog maar mond
jesmaat wordt uitgebreid. De kijkers heb
ben de gelegenheid geleidelijk aan het
nieuwe medium te wennen, terwijl de pro
grammaproducenten gelegenheid krijgen
ervaring op te doen. Het zou natuurlijk
een koud kunstje zijn om er wat meer
films „tegen aan te gooien". Maar dan ver
geet men dat het minder om vulling van
uren gaat dan om schepping van nieuwe
programmamogelijkheden. Men kan beter
twaalf uur besteden aan oorspronkelijk
werk dan zestig aan handelswaar van film
verhuurkantoren. Een Nederlands televi
sieprogramma, aangepast aan het ritme
van het Nederlandse gezinsleven kan vol
staan n°f een dagelijks programma van
acht tot elf uur in de avond, aangevuld
met rechtstreekse sportreportages op zon
dag en een enkel uurtje voor de jeugd en
voor de vrouw op de werkdagen. Men
komt dan in de buurt van de dertig zend
uren per week van de Luxemburgse tele
visie. Om deze dertig uren bevredigend te
gebruiken zal een veel grotere krachtsin
spanning noodzakelijk zijn dan thans het
geval is. Men zal in Bussum vooral ook
overtuigd moeten zijn van de actieve be
langstelling van een steeds groter kring
van kijkers. Elk middel, dat deze interesse
kan aanwakkeren, dient men met vreug
de te begroeten. Het onthouden van in
lichtingen en medewerking aan hen, die
op hun wijze daartoe menen te moeten
bijdragen, is op zijn minst genomen kort
zichtig.
Natuurlijk denkt men door deze maat
regel een ongewenste concurrent van de
radioprogrammabladen onmogelijk te ma
ken, hoewel men moeilijk kan inzien hoe
een maandblad op gelijk niveau kan con
curreren met een weekblad. Maar het be
lang van de kijker, die een voorlichting
wenst omtrent het totaal der TV-program-
ma's en niet slechts ingelicht wenst te
worden over wat één bepaalde omroep
biedt, wordt voor de zoveelste keer opge
offerd aan de particuliere belangen der
omroepverenigingen.
J. H. Bartman
19 J ANUARI 1957
Er
zestienhonderd generaals, die naar Formosa waren uit
geweken, aan dé dijk te zetten. Daarmee kwam voor een
goed deel een eind aan de corruptie.
HET GAAT de Formosanen nu weer redelijk goed.,
ook al hebben zij nog steeds weinig te vertellen over
hun eigen eiland. Maar de jaren van wanbeheer en ter
reur zijn niet vergeten en zij zijn nog altijd weinig geest
driftig over het feit, dat zij hun welvaart moeten delen
met twee miljoen vluchtelingen, die zich superieur wa
nen en de baas willen spelen. Zij onderwerpen zich ook
met grote tegenzin aan de dienstplicht, die voor alle
jonge Formosanen geldt. Zij zullen op den duur de plaats
moeten innemen van het nationalistische beroepsleger,
dat tweehonderdduizend man sterk naar Formosa uit
week. Dit leger wordt namelijk oud. De gemiddelde leef
tijd ligt nu reeds boven de dertig jaar. De strijdvaardig
heid vermindert iedere maand en voor agressie van For
mosa uit hoeft Rood China dus jaarlijks minder te vre
zen. De Formosanen zelf zullen misschien bereid zijn
hun eiland tegen een communistische invasie te verde
digen, maar het is uitermate twijfelachtig of zij ooit
zouden willen medewerken aan pogingen om de droom
van de Chinese meesters te verwezenlijken: het bevrij
den van het vasteland.
In het dorpje Oriago, dicht bij Venetië, gaat het ver
haal, dat een heks een kolonie termieten naar een huis
in het dorp gezonden zou hebben, uit wraak voor het
feit dat men haar geen onderdak wilde geven. De kleine
beestjes hebben inmiddels en dat is geen legende
niet één huis maar vierhonderd huizen zo aangevreten,
dat de inwoners zich ernstig bezorgd maken. Het wonen
in die huizen begint gevaarlijk te worden. Venetië dat
tot dusver van termieten vrij is geweest, blijkt nu ook
door de hout-etende insecten te worden aangetast. De
optrekkende horden zijn bij hun stille invasie reeds ge
signaleerd in eeuwenoude gebouwen, die de stad op
het water roem verschaffen. Het kunstpaviljoen van de
Biennale in de Napoleontische tuinen en de oude abdij
van St. Gregorius zijn al geheel „bezet". De invaller ver
schanst zich bij voorkeur in het hart van dikke balken..
Het Dogenpaleis op de Piazza San Marco, dat eerst ook
leek te zijn aangetast, heeft men nu doorzocht en blijkt
nog niet „bezet". Men moet echter niet licht denken over
de bedreiging, die het doortastend knagen van de insec
ten vormt voor de prachtige gebouwen en kunstschatten
van de stad. De stedelijke gezondheidsdienst is wel in
actie gekomen, maar men twijfelt er aan of de invasie
kan worden afgeslagen. Biologen zijn er verbaasd' over,
dat de beestjes, die in dit seizoen eigenlijk moesten sla
pen of door de kou dood hadden moeten zijn, overal
worden gesignaleerd. Ze knikkebollen bepaald nog niet
en kunnen uitstekend tegen het klimaat. Voorlopig zal
de stad, die op steen gebouwd is, niet kunnen zinken en
men verwacht voorlopig niet, dat de huizen plotseling in
zullen storten zoals in Oriage reeds gebeurde, maar de
Venetiaanse gondeliers kijken bezorgd naar hun houten-
gondels. Ongetwijfeld zullen de termieten er binnenkort
van smullen, aldus United Press.
Termieten vormen een ord'e van in de tropen en sub
tropen voorkomende insecten. Zil leven in staten, die
door hun samenstelling opvallend overeenkomen met
die der mieren. Hierom worden zij dan ook vaak als
„witte mieren" aangeduid. Biologisch staan zij echter
zeer ver van de mieren af.
Vooral in tropisch Afrika, Australië en Azië komen soor
ten voor, die met aarde en speeksel nesten bouwen1,
waarvan het bovengrondse deel zes meter hoog kan
worden. Lang niet alle soorten maken zulke nesten. Vele
leven onder de grond, andere in hout (de soort die nu
in Venetië opereert), maar vrijwel alle soorten zijn bij
zonder lichtschuw. Waar de uitbreiding van hun terri
torium het nodig maakt zich over de oppervlakte van
grond of van gebouwen te verplaatsen worden hiertoe
van fijngekauwd hout tunnels aangelegd, di» het zon
licht weren. Hout is voor alle soorten termieten het
hoofdvoedsel. Houten constructies kunnen in korte tijdi
volkomen worden vernield. Het verraderlijke its, d:at de
termieten, als gevolg van him lichtschuwheid, gteeds een
papierdunlaagje intact laten. Balken en planken, die vol
komen gaaf lijken kunnen van binnen uitgehold., zijn.
NA DE OORLOG werd dit alles anders. Generaal Tsen
Yi werd door Tsjang Kai Tsjek als gouverneur over het
eiland aangesteld. Horden slechtged'isciplineerde militai
ren en corrupte ambtenaren staken de Straat van For
mosa over. Zij gedroegen zich niet als bevrijders, maar
als overwinnaars, belust op buit. Zij plunderden het
eiland en gaven er niets voor terug. Rijst, suiker en kam
fer werden met scheepsladingen weggevoerd, maar de
schepen brachten geen korrel onmisbare kunstmest mee
terug. De prijzen, die
door het gouvernement
waren vastgesteld, wa-
ren veel te laag voor de
landbouwprodukten, die
geëxporteerd werden,
maar veel te hoog voor
de weinige artikelen, die
geïmporteerd werden.
De Formosaanse boeren
konden het zich niet
meer veroorloven nieu
we kleren te kopen,
maar de Chinese bevrij
ders leefden als vorsten.
En nog"steeds had de in
heemse bevolking niets
te vertellen over het be
stuur van het eiland
Dit was dan inderdaad
onderdrukking en uit-
buiterij! Voor het eerst
in de geschiedenis van
Formosa moest de rijst
worden gerantsoeneerd,
omdat speculanten van het vasteland rijst hamsterden
teneinde de prijs kunstmatig op te drijven! Er vormden
zich al spoedig anti-Chinese groepen op het eiland, diie
snel groeiden. Er werd ook communistische propaganda
gemaakt, maar de meeste eilandbewoners wilden alleen
de „varkens" het huis uitjagen en dan zelf, desnoodls
onder de bescherming van de UNO of Amerika, hun
eiland besturen. Op politiek gebied waren zij echter on
mondig. Zij misten leiders, die coördinerend en organi
serend konden optreden. Toen zij desalniettemin op 28
februari 1947 in opstand kwamen, konden de Chinezen
dit verzet dan ook snel in bloed smoren.
DE OPSTAND begon in Taihokoe toen een Chinese
soldaat een Formosaanse oude vrouw doodknuppelde,
omdat zij „zwarte" sigaretten had1 verkocht. Binnen en
kele dagen was het eiland praktisch geheel in handen
van de rebellen. De politie, grotendeels samengesteld uit
De troepen van gene
ralissimus Tsjang Kai
Tsjek spelen op de
stranden van Formo
sa graag invasietje
met hun Amerikaans oorlogsmateriaal. Of ze
ooit de kans zullen krijgen deze manoeuvres
in praktijk te brengen op het Chinese vaste
land is echter zeer twijfelachtig. Trouwens -
het nationalistische leger wordt oud en daar
kunnen ook de zware, op bijgaande foto ge
toonde, dagelijkse oefeningen niets aan ver
anderen. De generalissimus zelve ziet men
rechts bovenaan deze pagina, staande in zijn
auto, tijdens het afnemen van een parade.
intelligentsia van het ei
land behoord-. De generaal
werd niet lang daarna door
Tsjang Kai Tsjek van zijn
post ontheven. Na de over
winning van de communis
ten op het vasteland moest
Formosa een bastion in de
Amerikaanse verdedigings
linie Japan-Okinawa-For-
mosa-Philippijnen worden.
In 1941 vielen de Japanners
de Philippijnen van Formo
sa uit aan. Dat zou Roodw
China ook wel eens kunnen
doen, vreesde men.
Maar behalve het bastion moest Formosa ook een model
democratie worden om de dertien miljoen Chinezen, die
in Thailand, Indonesië, Burma, Malakka, Singapore en
andere landen in Azië wonen, te imponeren. Zolang er
nog een nationalistisch-Chinese modeldemocratie be
stond, aldus redeneerde men, zouden deze dertien mil
joen buitenlandse Chinezen op zijn minst verdeeld zijn
in hun loyaliteit. Weid Formosa ook communistisch, dan
zouden verreweg de meesten van hen loyaal zijn ten
opzichte van Peking en een gevaarlijke vijfde colonne
vormen in de landen, waar zij zich gevestigd hadden.
De Amerikanen hebben dus veel aan Formosa gedaan.
Zij stortten miljarden dollars over het eiland uit. Hun
experts en adviseurs houden er scherp toezicht op, dat
deze gelden op de juiste wijze worden aangewend. Ge
neraal Majoor William C. Chase reorganiseerde als mili
tair adviseur van Tsjang Kai Tsjek de nationalistische
strijdkrachten. Plij begon met een groot aantal van de
ALS de waakhond wordt weggejaagd, komen de var
kens het huis binnen. Aldus luidt een Formosaans spreek
woord, dat ontstaan is in de eerste jaren na de oorlog.
Met de waakhond worden de Japanners bedoeld, met de
varkens de Chinezen van het vasteland. Plet huis is For
mosa, dat zowel volgens Tsjang Kai Tsjek als Mao Tse
Toeng een onafscheidelijk deel van het Chinese Rijk
vormt. De vraag is alleen: welk Chinees Rijk?
De ongeveer zeven miljoen Formosanen zijn er zo lang
zamerhand steeds minder voor gaan voelen om ergens
een onafscheidelijk deel van te vormen. Hoewel zij allen
op een kleine groep van ongeveer tweehonderdduizend
bergbewoners na, die verwant zijn aan de Maleiers
afstammelingen zijn van Chinese boeren, die drie a vijf
eeuwen geleden de Straat van Formosa overstaken om
op het vruchtbare en toen nog dun bevolkte eiland hun
geluk te beproeven, voelen zij zich toch niet zeer ver
bonden met het broedervolk, dat hen in 1945 kwam be
vrijden van de Japanse overheersing. En dit is niet te
verwonderen, want veel plezier hebben de Formosanen
van deze bevrijding niet gehad.
De Japanners, dat staat onomstotelijk vast, hadden
Formosa goed bestuurd. Zij deden dat uit zuiver eigen
belang, want het eiland betekende hun rijstvoorraad en
suikerschuur. Ze legden er uitstekende irrigatiewërken
aan, ze bouwden elektrische krachtcentrales en maak
ten een wegennet, dat volgens Aziatische begrippen
voortreffelijk is. Ze bevorderden het onderwijs (elke
Formosaan kan lezen en schrijven!) en brachten de boe
ren moderne landbouwmethodes bij. Ze stelden hun bo
vendien enorme hoeveelheden kunstmest ter beschikking
tegen lage prijs. Zij bouwden papierfabrieken, comserven-
fabrieken voor vis en fruit, kamferfabrieken en exploi
teerden de kolenmijnen. Formosa was voor Japan een
ontuitputtelijke bron van voedsel en grondstoffen en
werd verstandig geëxploiteerd. De Formosanen voeren
er wel bij. De levensstandaard op het eiland was hoger
dan in vele streken op de Japanse eilanden. De inheem
se bevolking had weliswaar niet veel te vertellen, want
het gouvernement en de leiding van industrie en land
bouw bleven geheel in Japanse handen. Maar wie rustig
voor de Japanse meesters bleef werken, werd behoorlijk
beloond en merkte weinig van terreur of onderdrukking.
inheemsen, hield zich afzijdig. Grote troepeneenheden
van generaal Tsen Yi werden zonder veel moeite ont
wapend. Een paar huizen van Chinezen werden geplun
derd, maar het bloedbad bleef vooralsnog beperkt. Meer
dan duizend Chinese soldaten werden tijdens de eerste
gevechten niet gedood.
Generaal Tsen vroeg om versterkingen van het vaste
land en begon inmiddels, om tijd te winnen, met de op
standelingen te onderhandelen. Nog tijdens deze onder
handelingen gingen de troepen van het vasteland tot de
aanval over. Het werd een afschuwelijke slachting.
Duizenden vooraanstaande Formosaanse burgers werden
uit hun huizen gesleurd en zonder enige vorm van pro
ces op straat terechtgesteld. Scheepsladingen gevangenen
werden naar het vasteland vervoerd. Men schat, dat on
geveer twintigduizend Formosanen ten offer vielen aan
generaal Tsen's wraakzucht. Velen van hen hadden niet
actief deelgenomen aan de opstand, doch slechts tot de