NOG GROTE TEGENSTELLINGEN TUSSEN DE CHINEZEN Kortzichtig beleid Elke Zaterdag acht pagina's bij alle Haarlems DagbladOprechte Haar Tien jaar na de opstand op Formosa van het vasteland en der inheemse bevolkïn Tula's avonturen KLEINE BEESTJES IET STERKE KAKEN DOEN ZICH TE GOED AAN VENETIE Midden in het bos slaan twee heel oude bomen. Als je ze zo ziet is er niet veel bijzonders aan te ontdekken, maar in het bos kent ieder dier ze. Want tus sen de wortels van die twee bomen ligt het paleis van de bloemenelfjes. Ze zijn niet groter dan je pink en je moet wel héél fijne oren hebben om ze te ver staan. Mensenoren zijn al te groot. De bloemenelfjes hebben elk een klein ka mertje en een bedje van dennenaalden. Daar liggen ze 's winters te wachten op het voorjaar, 's Zomers hebben ze geen tijd om te slapen, dan zweven ze dag en nacht van de ene plant naar de andere om nieuwe bloemen te voorschijn te roepen uit hun knoppen. Ieder elfje heeft haar eigen bloemen waar het voor zorgt. Als het jaar nog maar pas begonnen is gaat het eerste elfje op stap. Op haar blote voetjes loopt ze over de koude januari-grond en hier en daar staat ze stil en tikt met haar stafje op plekjes die alleen zij weet te vinden. Het sneeuw klokje dat daar ligt te slapen schrikt wakker en stuurt zijn eerste dunne sprietjes groen naar boven. Zo ging het ook dit jaar. Het sneeuwklokelfje ging op pad. Ze deed precies wat ze doen moest: ze tikte, ze zong en ze maakte de bolletjes wakker. Maar ze merkte niet dat hoog in de grijze lucht iemand naar haar keek. Koning Winter zat op een zwarte wolk en zijn gezicht werd steeds bozer toen hij haar zo druk aan het werk zag. Ping, ping, kletterden de ijskegels in zijn baard. Dat gebeurde alleen als hij erg kwaad was. Toen hij begon te pra ten woei er een ijskoude wind over het bos. Zó koud dat de grond ervan be vroor en het water in de vijver een vliesje kreeg. „Nou moet het maai- eens uit zijn", buiderde Koning Winter, „ieder jaar op nieuw jaagt dat elfje mij weg." „Maar u laat zich ook wegjagen", riepen de sneeuwkinderen die naast hem op de zwarte wolk zaten. „Ik moet wel", bromde de koning, „zo gauw er bloemen in mijn buurt zijn moet ik verdwijnen. Daar kan ik niets aan doen." „Als we eenséén van de ondeu gende sneeuwkinderen begon te fluiste ren in het rode oor van koning Winter. Hij lachte bulderend en de wind werd nog erger. „Dat is een goed plan", riep hij, „een heel goed plan! We zullen het meteen uitvoeren." Toen gebeurde het. Het bloemenelfje had het zo druk met de sneuwklokbolle- tjes dat het niets bemerkte. De zwarte wolk van koning Winter zakte lager en lager. Hij hing nu vlak boven het bos. De sneeuwkinderen lieten zich naar be neden vallen en strooiden met handen vol witte vlokken om zich heen. In een paar tellen lag er een laagje sneeuw op de bomen, op het mos en de kronkelpaad jes. En óók op het gouden haar van het elfje dat met grote bange ogen om zich heen keek en probeerde weg te hollen naar het paleis tussen de oude bomen. Maar dat lukte haar niet. Aan alle kan ten dansten de sneeuwkinderen om haar heen en hielden haar tegen. „Help", riep ze, „help" en van schrik liet ze haar toverstafje vallen. Niemand zag of hoorde wat er gebeurde, want alle die ren zaten diep weggedoken in hun hol letjes en nestjes. De ondeugende sneeuwkinderen namen het elfje op en brachten het naar de wolk van koning Winter. „Haha, nou hebben we je. Voorlopig zullen er geen sneeuwklokjes bloeien. Daar pas ik wel op!", riep hij en hij blies zo hard door het haar en het jurkje van het elfje dat ze zo koud en stijf als steen werd. Ze zetten haar gevangen in de top van een hoge beukeboom, in een leeg kraaiennest. Ze dekten haar toe met een laagje sneeuw en twee sneeuwkin deren gingen een tak lager op wacht zitten. Het elfje wist van niets meer. De volgende dag vloog een merel die honger had laag over de grond van het bos. Overal lag sneeuw en het was erg moeilijk om iets te vinden. Opeens zag hij iets glinsteren. Wat was dat? Een heel klein gouden staafje. „Hé, floot de. merel, „dat lijkt wel een toverstafje van een bloemenelfje. Ik zal eens gauw gaan vragen." Het duurde een hele poos voor er iemand kwam kijken toen hij aantikte bij het paleis onder de oude bomen. Alle elfjes sliepen op hun bedje van dennenaalden. Maar het krokus-elfje was ook al een beetje wakker en met slaperige oogjes kwam ze vragen wat de merel wilde. Toen ze het stafje zag was ze van schrik meteen helemaal wakker. „Het sneeuwklok-elfje", riep ze, „het sneeuwklokelfje!" Ze begrepen dat er iets vreselijks was gebeurd en de me rel ging er dadelijk op uit om alle vo gels en dieren te vragen om mee te zoe ken naar het elfje. Met gespitste oortjes liepen en vlogen ze door het bos. Maar niemand hoorde iets en ze gaven de moed al bijna op. Opeens ontdekte het pimpelmeesje met zijn scherpe kraal oogjes de twee lachende sneeuwkinde ren boven in de beukeboom. „Ssst", fluisterde hij, „wat doen die daar bij dat lege nest?" „Ga er eens op af", fluisterde de merel. Heel brutaal vloog het pimpelmeesje naar de top van de boom en ging op de rand van het nest zitten. „Ga weg", rie pen de sneeuwkinderen, „ga weg. Wat moet je hier?" „Och", piepte het meesje, „ik wou eens zien of de kraaien daar niet wat te eten hebben achtergelaten. Ik heb zo'n honger, weet je". Voor de sneeuwkinde ren bij hem waren sloeg hij met zijn vleugeltjes de sneeuw uit het nest. En ja hoor, daar lag het bloemenelfje, koud en stijf als ijs. „Help me", fluisterde ze tegen het meesje en die tslipte zo hard hij maar kon: „help, help!" Terwijl de sneeuwkinderen grote vlokken over zijn kopje en zijn vleugeltjes bliezen vlogen en klommen alle dieren die beneden wachtten naar boven. De merel met het toverstafje vooraan. Hij tikte de ondeu gende sneeuwkinderen ermee op hun hoofd en die smolten zo maar weg. Hij raakte het elfje aan en ze voelde hoe alle warmte weer terugkwam. Maar net toen ze overeind ging zitten hield een zwarte wolk boven de beukeboom stil. Koning Winter zag wat er gebeurde en met bolle wangen probeerde hij alle vogels en dieren te beviezen. Maar het elfje zwaaide met haar stafje door de lucht en riep iets: toverwoorden. Het stafje veranderde in een sneeuwklokje dat ting-ting heen en weer zwaaide aan een stengeltje. En of hij wilde of niet, toen moest koning Winter wel verdwij nen. Met een bloem, al was het nog zo'n kleintje, onder zijn neus, smolten de pegels in zijn baard en had de lucht uit zijn bolle wangen geen kracht meer om te bevriezen. Daar ging hij op zijn zwarte wolk, ter wijl de vogels het elfje naar beneden droegen. Het hele bos keek toe toen ze weer aan het werk ging en haar liiedje zong voor de bloemen onder de grond die blij hun eerste sprietje naar boven stuurden. S. Franke is een schrijver, waarvan de meesten van jullie wel een boek zul len kennen. Zijn boeken worden in ieder geval veel gelezen omdat de ver halen altijd oorspronkelijk zijn en le vendig geschreven. Bij de uitgeverij Kluitman in Alkmaar is weer een nieuw boek van hem verschenen onder de titel „Tula, de kleine houtsnijder". De schrij ver heeft zich verplaatst in de gedach ten van een kleine inboorling, die op een boerderij woont ergens in Australië. Waarom Tula zo'n opvallend jongetje was, dat er een verhaal over geschreven kon worden, vertellen we natuurlijk niet, maar de schrijver voert jullie mee langs de dorre woestijnen van midden- Australië in spannende avonturen, hij laat je zien wat voor dieren daar leven en doet tegelijkertijd sprookjes herleven, die sinds onheuglijke tijden door de be woners mondeling werden overgeleverd. Het boek is van plaatjes voorzien door G. van Straaten en geschikt voor jon gens en meisjes van acht tot twaalf jaar. Voor de microfoon Een haasje in het winterbos keek zoekend om zich heen. Waar was het groen, waar was het mos? De grond was hard als steen. Het vroeg: hoe komt het veld zo wit? Want ja, wat weet een haasje nou van sneeuw en ijs en kou? Geen sikkepit. Toen kwam het haasje bij een plas, waar hij voor kort nog zat, maar waar tóen nog het water was, liep nu een glimmend pad. Wat lag er aan de overkant? Zijn neus ging op en neer, - gevaar zag hij niet meer - Luilekkerland! Een boerekoolveld, groot en groen. Dat zoiets kon bestaan! Wat zou het haasje anders doen dan hup er heen te gaan? Hij wipte al over het ijs en at en at en at als hij nog nooit gegeten had, als Hollebollegijs. Maar toen hij terugging rond en dik, zwaar als een molensteen, deed 't ijs van krak en toen van krik, Hij ging er dwars doorheen. Hij kwam eruit, maar vraag niet hoe! Geknakt zijn mooie oren, zijn wipstaartje bevroren en snip en snip en snip - verkouden als een kip. Mies Bouliijs WOOOOOOOOooooooo(XXDOocxxxx«30cocx)cooooocooooocoocoooco(x-/x)ooo3oooooooonoocc>cxx>:>cor/x)>» ■Ktsocxysxxyxoxocoooooyyxxxcccoocecoooooysooocooxcccoo'xxxxxxxno&joooooooooocccoooo HET nationale maandblad voor televisie kijkers „Teleflitsen" heeft in zijn vierde aflevering meegedeeld, dat het ophoudt te verschijnen. Het merkwaardige is nu, dat oorzaak van deze opheffing niet in een financiële onmogelijkheid om dit blad voort te zetten men verzekert ons, dat het aantal abonnees gelijke tred hield met de toeneming van het aantal toestellen is gelegen, maar in een journalistieke. De omroepverenigingen weigeren namelijk aan „Teleflitsen" in- lichtingen omtrent de programma's die in voorbereiding zijn, verbieden medewer kers van dit orgaan de studio's in Bussum KS te betreden en heb ben tenslotte aan haar eigen personeel verboden aan „Teleflitsen" mede te wer ken. Voor zover men het nog niet wist, kan men hieruit afleiden, dat de omroep verenigingen van plan zijn hun monopolie positie in het televisiebestel even kramp achtig te verdedigen als in de radio. Dat het hier nu toevallig om het blad „Tele flitsen" gaat, doet weinig terzake. Voor het orgaan zelf hebben we nooit veel waardering gehad, omdat het naar onze smaak wat aan de oppervlakkige kant bleef. Dat laatste hangt waarschijnlijk meer of minder samen met de aard van de eerste groep televisiekijkers. Zoals dat bij de geluidsomroep het geval is geweest, ver wacht men van het nieuwe ontspannings middel in de eerste plaats amusement. Pas later, mede onder invloed van de uit breiding van de kijkerskring, wordt de behoefte aan andere, degelijker program- mastof voelbaar. Wanneer men sommige bladen mag geloven, zou de meerderheid der kijkers thans slechts ontspanning wensen, de commerciële televisie met ge juich inhalen en elke uiting van levens- of maatschappijbeschouwelijke overtui gingen willen uitbannen. Ook de onlangs opgerichte vereniging van televisiekijkers zou zich op dat standpunt stellen. Deze toestelbezitters zien niet, dat een beeld- omroep, welke slechts een aaneenschake ling van amusement biedt, op den duur de belangstelling der kijkers moet verliezen. Een andere kwestie is of men, zoals de VARA dat in de geluidsomroep al vele jaren voortreffelijk doet, ook in de televi sie niet de meer serieuze programmastof in populaire trant dient te verpakken. En de levens- en maatschappijbeschouwelijke programma-onderdelen zijn natuurlijk in het geheel niet van het bestaande omroep bestel afhankelijk. Voorts zou men er goed aan doen de commerciële televisie niet te beschouwen als een de kijkers alleenzalig makende oplossing, maar als een noodza kelijk kwaad om een einde te maken aan de dwaze toestand, dat alle Nederlandse belastingbetalers het amusement van thans honderdduizend kijkers financieren.. Nu is het niet direct een nadeel, dat het aantal uitzendingen nog maar mond jesmaat wordt uitgebreid. De kijkers heb ben de gelegenheid geleidelijk aan het nieuwe medium te wennen, terwijl de pro grammaproducenten gelegenheid krijgen ervaring op te doen. Het zou natuurlijk een koud kunstje zijn om er wat meer films „tegen aan te gooien". Maar dan ver geet men dat het minder om vulling van uren gaat dan om schepping van nieuwe programmamogelijkheden. Men kan beter twaalf uur besteden aan oorspronkelijk werk dan zestig aan handelswaar van film verhuurkantoren. Een Nederlands televi sieprogramma, aangepast aan het ritme van het Nederlandse gezinsleven kan vol staan n°f een dagelijks programma van acht tot elf uur in de avond, aangevuld met rechtstreekse sportreportages op zon dag en een enkel uurtje voor de jeugd en voor de vrouw op de werkdagen. Men komt dan in de buurt van de dertig zend uren per week van de Luxemburgse tele visie. Om deze dertig uren bevredigend te gebruiken zal een veel grotere krachtsin spanning noodzakelijk zijn dan thans het geval is. Men zal in Bussum vooral ook overtuigd moeten zijn van de actieve be langstelling van een steeds groter kring van kijkers. Elk middel, dat deze interesse kan aanwakkeren, dient men met vreug de te begroeten. Het onthouden van in lichtingen en medewerking aan hen, die op hun wijze daartoe menen te moeten bijdragen, is op zijn minst genomen kort zichtig. Natuurlijk denkt men door deze maat regel een ongewenste concurrent van de radioprogrammabladen onmogelijk te ma ken, hoewel men moeilijk kan inzien hoe een maandblad op gelijk niveau kan con curreren met een weekblad. Maar het be lang van de kijker, die een voorlichting wenst omtrent het totaal der TV-program- ma's en niet slechts ingelicht wenst te worden over wat één bepaalde omroep biedt, wordt voor de zoveelste keer opge offerd aan de particuliere belangen der omroepverenigingen. J. H. Bartman 19 J ANUARI 1957 Er zestienhonderd generaals, die naar Formosa waren uit geweken, aan dé dijk te zetten. Daarmee kwam voor een goed deel een eind aan de corruptie. HET GAAT de Formosanen nu weer redelijk goed., ook al hebben zij nog steeds weinig te vertellen over hun eigen eiland. Maar de jaren van wanbeheer en ter reur zijn niet vergeten en zij zijn nog altijd weinig geest driftig over het feit, dat zij hun welvaart moeten delen met twee miljoen vluchtelingen, die zich superieur wa nen en de baas willen spelen. Zij onderwerpen zich ook met grote tegenzin aan de dienstplicht, die voor alle jonge Formosanen geldt. Zij zullen op den duur de plaats moeten innemen van het nationalistische beroepsleger, dat tweehonderdduizend man sterk naar Formosa uit week. Dit leger wordt namelijk oud. De gemiddelde leef tijd ligt nu reeds boven de dertig jaar. De strijdvaardig heid vermindert iedere maand en voor agressie van For mosa uit hoeft Rood China dus jaarlijks minder te vre zen. De Formosanen zelf zullen misschien bereid zijn hun eiland tegen een communistische invasie te verde digen, maar het is uitermate twijfelachtig of zij ooit zouden willen medewerken aan pogingen om de droom van de Chinese meesters te verwezenlijken: het bevrij den van het vasteland. In het dorpje Oriago, dicht bij Venetië, gaat het ver haal, dat een heks een kolonie termieten naar een huis in het dorp gezonden zou hebben, uit wraak voor het feit dat men haar geen onderdak wilde geven. De kleine beestjes hebben inmiddels en dat is geen legende niet één huis maar vierhonderd huizen zo aangevreten, dat de inwoners zich ernstig bezorgd maken. Het wonen in die huizen begint gevaarlijk te worden. Venetië dat tot dusver van termieten vrij is geweest, blijkt nu ook door de hout-etende insecten te worden aangetast. De optrekkende horden zijn bij hun stille invasie reeds ge signaleerd in eeuwenoude gebouwen, die de stad op het water roem verschaffen. Het kunstpaviljoen van de Biennale in de Napoleontische tuinen en de oude abdij van St. Gregorius zijn al geheel „bezet". De invaller ver schanst zich bij voorkeur in het hart van dikke balken.. Het Dogenpaleis op de Piazza San Marco, dat eerst ook leek te zijn aangetast, heeft men nu doorzocht en blijkt nog niet „bezet". Men moet echter niet licht denken over de bedreiging, die het doortastend knagen van de insec ten vormt voor de prachtige gebouwen en kunstschatten van de stad. De stedelijke gezondheidsdienst is wel in actie gekomen, maar men twijfelt er aan of de invasie kan worden afgeslagen. Biologen zijn er verbaasd' over, dat de beestjes, die in dit seizoen eigenlijk moesten sla pen of door de kou dood hadden moeten zijn, overal worden gesignaleerd. Ze knikkebollen bepaald nog niet en kunnen uitstekend tegen het klimaat. Voorlopig zal de stad, die op steen gebouwd is, niet kunnen zinken en men verwacht voorlopig niet, dat de huizen plotseling in zullen storten zoals in Oriage reeds gebeurde, maar de Venetiaanse gondeliers kijken bezorgd naar hun houten- gondels. Ongetwijfeld zullen de termieten er binnenkort van smullen, aldus United Press. Termieten vormen een ord'e van in de tropen en sub tropen voorkomende insecten. Zil leven in staten, die door hun samenstelling opvallend overeenkomen met die der mieren. Hierom worden zij dan ook vaak als „witte mieren" aangeduid. Biologisch staan zij echter zeer ver van de mieren af. Vooral in tropisch Afrika, Australië en Azië komen soor ten voor, die met aarde en speeksel nesten bouwen1, waarvan het bovengrondse deel zes meter hoog kan worden. Lang niet alle soorten maken zulke nesten. Vele leven onder de grond, andere in hout (de soort die nu in Venetië opereert), maar vrijwel alle soorten zijn bij zonder lichtschuw. Waar de uitbreiding van hun terri torium het nodig maakt zich over de oppervlakte van grond of van gebouwen te verplaatsen worden hiertoe van fijngekauwd hout tunnels aangelegd, di» het zon licht weren. Hout is voor alle soorten termieten het hoofdvoedsel. Houten constructies kunnen in korte tijdi volkomen worden vernield. Het verraderlijke its, d:at de termieten, als gevolg van him lichtschuwheid, gteeds een papierdunlaagje intact laten. Balken en planken, die vol komen gaaf lijken kunnen van binnen uitgehold., zijn. NA DE OORLOG werd dit alles anders. Generaal Tsen Yi werd door Tsjang Kai Tsjek als gouverneur over het eiland aangesteld. Horden slechtged'isciplineerde militai ren en corrupte ambtenaren staken de Straat van For mosa over. Zij gedroegen zich niet als bevrijders, maar als overwinnaars, belust op buit. Zij plunderden het eiland en gaven er niets voor terug. Rijst, suiker en kam fer werden met scheepsladingen weggevoerd, maar de schepen brachten geen korrel onmisbare kunstmest mee terug. De prijzen, die door het gouvernement waren vastgesteld, wa- ren veel te laag voor de landbouwprodukten, die geëxporteerd werden, maar veel te hoog voor de weinige artikelen, die geïmporteerd werden. De Formosaanse boeren konden het zich niet meer veroorloven nieu we kleren te kopen, maar de Chinese bevrij ders leefden als vorsten. En nog"steeds had de in heemse bevolking niets te vertellen over het be stuur van het eiland Dit was dan inderdaad onderdrukking en uit- buiterij! Voor het eerst in de geschiedenis van Formosa moest de rijst worden gerantsoeneerd, omdat speculanten van het vasteland rijst hamsterden teneinde de prijs kunstmatig op te drijven! Er vormden zich al spoedig anti-Chinese groepen op het eiland, diie snel groeiden. Er werd ook communistische propaganda gemaakt, maar de meeste eilandbewoners wilden alleen de „varkens" het huis uitjagen en dan zelf, desnoodls onder de bescherming van de UNO of Amerika, hun eiland besturen. Op politiek gebied waren zij echter on mondig. Zij misten leiders, die coördinerend en organi serend konden optreden. Toen zij desalniettemin op 28 februari 1947 in opstand kwamen, konden de Chinezen dit verzet dan ook snel in bloed smoren. DE OPSTAND begon in Taihokoe toen een Chinese soldaat een Formosaanse oude vrouw doodknuppelde, omdat zij „zwarte" sigaretten had1 verkocht. Binnen en kele dagen was het eiland praktisch geheel in handen van de rebellen. De politie, grotendeels samengesteld uit De troepen van gene ralissimus Tsjang Kai Tsjek spelen op de stranden van Formo sa graag invasietje met hun Amerikaans oorlogsmateriaal. Of ze ooit de kans zullen krijgen deze manoeuvres in praktijk te brengen op het Chinese vaste land is echter zeer twijfelachtig. Trouwens - het nationalistische leger wordt oud en daar kunnen ook de zware, op bijgaande foto ge toonde, dagelijkse oefeningen niets aan ver anderen. De generalissimus zelve ziet men rechts bovenaan deze pagina, staande in zijn auto, tijdens het afnemen van een parade. intelligentsia van het ei land behoord-. De generaal werd niet lang daarna door Tsjang Kai Tsjek van zijn post ontheven. Na de over winning van de communis ten op het vasteland moest Formosa een bastion in de Amerikaanse verdedigings linie Japan-Okinawa-For- mosa-Philippijnen worden. In 1941 vielen de Japanners de Philippijnen van Formo sa uit aan. Dat zou Roodw China ook wel eens kunnen doen, vreesde men. Maar behalve het bastion moest Formosa ook een model democratie worden om de dertien miljoen Chinezen, die in Thailand, Indonesië, Burma, Malakka, Singapore en andere landen in Azië wonen, te imponeren. Zolang er nog een nationalistisch-Chinese modeldemocratie be stond, aldus redeneerde men, zouden deze dertien mil joen buitenlandse Chinezen op zijn minst verdeeld zijn in hun loyaliteit. Weid Formosa ook communistisch, dan zouden verreweg de meesten van hen loyaal zijn ten opzichte van Peking en een gevaarlijke vijfde colonne vormen in de landen, waar zij zich gevestigd hadden. De Amerikanen hebben dus veel aan Formosa gedaan. Zij stortten miljarden dollars over het eiland uit. Hun experts en adviseurs houden er scherp toezicht op, dat deze gelden op de juiste wijze worden aangewend. Ge neraal Majoor William C. Chase reorganiseerde als mili tair adviseur van Tsjang Kai Tsjek de nationalistische strijdkrachten. Plij begon met een groot aantal van de ALS de waakhond wordt weggejaagd, komen de var kens het huis binnen. Aldus luidt een Formosaans spreek woord, dat ontstaan is in de eerste jaren na de oorlog. Met de waakhond worden de Japanners bedoeld, met de varkens de Chinezen van het vasteland. Plet huis is For mosa, dat zowel volgens Tsjang Kai Tsjek als Mao Tse Toeng een onafscheidelijk deel van het Chinese Rijk vormt. De vraag is alleen: welk Chinees Rijk? De ongeveer zeven miljoen Formosanen zijn er zo lang zamerhand steeds minder voor gaan voelen om ergens een onafscheidelijk deel van te vormen. Hoewel zij allen op een kleine groep van ongeveer tweehonderdduizend bergbewoners na, die verwant zijn aan de Maleiers afstammelingen zijn van Chinese boeren, die drie a vijf eeuwen geleden de Straat van Formosa overstaken om op het vruchtbare en toen nog dun bevolkte eiland hun geluk te beproeven, voelen zij zich toch niet zeer ver bonden met het broedervolk, dat hen in 1945 kwam be vrijden van de Japanse overheersing. En dit is niet te verwonderen, want veel plezier hebben de Formosanen van deze bevrijding niet gehad. De Japanners, dat staat onomstotelijk vast, hadden Formosa goed bestuurd. Zij deden dat uit zuiver eigen belang, want het eiland betekende hun rijstvoorraad en suikerschuur. Ze legden er uitstekende irrigatiewërken aan, ze bouwden elektrische krachtcentrales en maak ten een wegennet, dat volgens Aziatische begrippen voortreffelijk is. Ze bevorderden het onderwijs (elke Formosaan kan lezen en schrijven!) en brachten de boe ren moderne landbouwmethodes bij. Ze stelden hun bo vendien enorme hoeveelheden kunstmest ter beschikking tegen lage prijs. Zij bouwden papierfabrieken, comserven- fabrieken voor vis en fruit, kamferfabrieken en exploi teerden de kolenmijnen. Formosa was voor Japan een ontuitputtelijke bron van voedsel en grondstoffen en werd verstandig geëxploiteerd. De Formosanen voeren er wel bij. De levensstandaard op het eiland was hoger dan in vele streken op de Japanse eilanden. De inheem se bevolking had weliswaar niet veel te vertellen, want het gouvernement en de leiding van industrie en land bouw bleven geheel in Japanse handen. Maar wie rustig voor de Japanse meesters bleef werken, werd behoorlijk beloond en merkte weinig van terreur of onderdrukking. inheemsen, hield zich afzijdig. Grote troepeneenheden van generaal Tsen Yi werden zonder veel moeite ont wapend. Een paar huizen van Chinezen werden geplun derd, maar het bloedbad bleef vooralsnog beperkt. Meer dan duizend Chinese soldaten werden tijdens de eerste gevechten niet gedood. Generaal Tsen vroeg om versterkingen van het vaste land en begon inmiddels, om tijd te winnen, met de op standelingen te onderhandelen. Nog tijdens deze onder handelingen gingen de troepen van het vasteland tot de aanval over. Het werd een afschuwelijke slachting. Duizenden vooraanstaande Formosaanse burgers werden uit hun huizen gesleurd en zonder enige vorm van pro ces op straat terechtgesteld. Scheepsladingen gevangenen werden naar het vasteland vervoerd. Men schat, dat on geveer twintigduizend Formosanen ten offer vielen aan generaal Tsen's wraakzucht. Velen van hen hadden niet actief deelgenomen aan de opstand, doch slechts tot de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 13