Maar hé .Romeinse verkeerschaos De Sherlock Holmes van Eastbourne Terug van Polynesië Verhuizing Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van Het eerste wat moeder Trip 's winters deed als ze wakker werd in haar holle tje onder de boom, was zuchten. Ze zuchtte omdat het leven in het bos steeds moeilijker werd voor een bos- muisje en omdat het wel leek of haar kinderen iedere dag meer gingen eten, terwijl er steeds minder eten te vinden was. Maar op die koude morgen in fe bruari zuchtte ze nog dieper. Er was iets aan de hand. Wót wist ze niet pre cies. Wacht eensze wreef met twee pootjes over haar oogjes en toen zag ze het. Het was het licht. Een scherp wit licht viel door het dak van haar holletje dat helemaal van boomwortels was. Ze draaide zich om en keek naar de bedjes van haar kinderen. Wat was dat? Ze waren er niet! Met een grote sprong was moeder Trip uit bed. Waar waren de kleine Trippeltjes? Ze stond nog naast hun bedje na te denken toen ze opeens hun stemmetjes hoorde. Buiten? Waren ze nu al buiten in de kou? Hadden ze dan geen honger? En waarom lachten ze zo? Moeder Trip trippelde haastig door de gang van haar holletje naar buiten. Ze sloeg haar pootjes in elkaar. Het hele bos was veranderd! Alles was wit, blinkend wit en midden in die witte wereld zaten haar drie Trippeltjes op een sleetje dat ze zelf van boomtakjes hadden gemaakt en ze lieten zich van de kleine heuveltjes, waar het bos vol mee was, afglijden. „Kinderen, kinderen", riep moeder Trip, „hebben jullie het niet koud?'r „Welnee moeder", riepen de kleine Trippeltjes, „we vinden het juist heer lijk!" Moeder lachte maar zo'n beetje. Och, ze begreep het best. Toen ze zelf nog een klein muisje was had ze ook altijd zo heerlijk in de sneeuw gespeeld. Kijk, daar kwamen de neef en nicht jes Piepermans ook aan; óók met een sleetje dat hun vader voor ze gemaakt had. „Zou het geen kwaad kunnen?" vroeg Van wie is de linkse ballon en van wie is de rechtse? Volg de lijnen maar. mevrouw Trippel aan mevrouw Pieper mans, die ook even kwam kijken. „Och nee", zei die, „waarom? Als ze vallen, vallen ze zacht in de sneeuw en bovendien is het zó rustig in het bos. Geen mensen die ze onder de voet kun nen lopen, geen vogels die onze kinde ren plagen en vooral: geen boze uil die op ze loert." „U weet het toch zéker, hè, dat Boe man de uil naar de stad is vertrokken?" vroeg moeter Trip. Ze rilde al als er iemand over de uil begon te praten. „Natuurlijk weet ik het zeker", zei mevrouw Piepermans, „de uil gaat iedere winter naar de stad. Daar woont hij in een toren bij zijn familie „Een toren?, wat is dat?" vroeg één van de kleine Trippels, die stond mee te luisteren. „Een toren is iets waar uilen wonen", zei mevrouw Piepermans, „stel je eens even voor: een heleboed uilen bij el kaar!" Ze rilden allemaal bij de gedachte. Eén uil was al zo erg! „Nou ja, in elk geval zit hij in die toren en hebben wij geen last van hem," zei mevrouw Piepermans, „als jullie hier lief voor de deur blijven spelen, kan je niets gebeuren." Moeder Trip en mevrouw Pieper mans gingen naar binnen om de bedjes op te maken en te zien wat er nog te eten over was in huis. De kinderen speelden heerlijk. Ze bonden hun slee tjes aan elkaar vast en daar ging het heuveltje op, heuveltje af. „Hè, ik ken hier alle heuveltjes al", riep de oudste Piepermans, „laten we eens wat verderop gaan, daar »ijn veel hogere heuvels." De kleine Trippels en Piepermanne tjes zeiden eerst wel dat dat niet mocht, maar ze gingen toch mee met hun grote broer en neef. En ja, hij had gelijk. Verderop waren de heuveltjes nog veel hoger en je gleed er nog veel sneller af. Maar de oudste Pieperman was nog niet tevreden. Hij wilde steeds hogere heuveltjes en opeens wees hij ze naar een hele hoge heuvel, haast wel een berg, in de verte. „Kom mee", riep hij, „ik trek de sleetjes wel". Zuchtend en hijgend trok hij de twee sleetjes waarop drie Trippeltjes en twee Piepermannetjes zaten tegen de berg op. Toen ze eindelijk boven waren ging hij zelf ook op het sleetje zitten achter zijn zusjes. „Hoepla!" riep hij en hij zette zich af. Als vogels zo vlug vlogen de twee sleetjes de berg af tot dat zij tegen een boom botsten. „AuOoo", riepen de muisjes en ze vielen allemaal over elkaar heen op de grond. Even lachten ze nog, maar toen ze hun staarten uit de knoop hadden gehaald en de sneeuw van zich afsloe gen bleef één van de Trippeltjes opeens stokstijf zitten. „Déarfluisterde ze en ze wees met een bevend pootje voor zich uit. „Oooh!" De hartjes van de muizen stonden stil van schrik. Vlak voor ze, nog geen twee meter bij ze vandaan, zat Boeman, de uil. Met twee ronde bruine ogen keek hij de muisjes aan. Hij verroerde zich niet. Ze probeerden om zich onder hun sleetjes te verstoppen, maar ja, hun staartjes zag je toch. Trillend wachtten ze tot Boeman op ze af zou komen, want hij had de muizen vast en zeker gezien. „Een toren! Ik denk dat we in een toren zijn terecht gekomen", fluisterde een Trippeltje. „Misschien zijn er dan nog wel meer Boemannen", fluisterde een ander terug. „Maar we kunnen hier toch niet blij ven wachten tot we worden opgegeten", fluisterde een Piepermans, „laten we vragen of hij ons niets doet." De oudste Piepermans, die eigenlijk de schuld van alles was, knikte. „Ja", zei hij, „ik zal het vragen." Met een bevende stem riep hij: „me neer Boeman, lieve meneer Boeman, wilt u ons alsjeblieft niets doen? We willen zo graag naar huis terug, naar onze moeders." Er kwam geen antwoord. Ze doken nog dieper weg onder hun sleetje. „La ten we het hem allemaal tegelijk vra gen", zei er één. In koor vroegen ze het en toen op eens hoorden ze vlak boven hun hoofd iemand proesten van het lachen. „Ha- haha", lachte een stem, „die muizen! Die domme muizen!" Ze keken allemaal tegelijk omhoog. Daar zat warempel hun oom Pluisoor, de eekhoorn en hij sloeg zich op zijn knietjes van het lachen. „Haha", riep hij, „wat zijn jullie er ingelopen! Ik had voor de grap een uil van sneeuw ge maakt en hij was zó mooi dat jullie dachten dat het de echte Boeman was. Haha!" De muizen keken met open mond naar de uil. Warempel, het was een sneeuw- uil met ogen van lege beukenootjes! Ze bogen hun kopjes omdat ze zich vreselijk schaamden voor oom Pluisoor en toen hij vroeg hoe ze hier helemaal gekomen waren en of hun moeders dat wisten toen barstten de kleine Trippel tjes al in tranen uit. „Het is me wat moois", zei oom Pluisoor, „weglopen van huis, sleetje glijden en niet weten waar je terecht komt. Nou, geef mij dat touw van jullie sleetje maar eens." Wip wip, trok hij de twee sleetjes weer tegen de berg op, boven gaf hij ze een verschrikkelijk harde duw, zodat ze in één ruk doorgleden tot voor de deur van hun huis. En toen ze daar wa ren hoorden ze nog de stem van oom Pluisoor die ze allemaal had beetgehad. Mies Bouhutjs Wat is er met het boerenland en met het stadspark aan de hand? O, ja, o, ja, het wintert nog, maar toch, maar toch, maar toch In 't park begint in 't dorre gras - net of het nu al voorjaar was - een merel blij te fluiten: „Kom mensen, kijk eens buiten". „Ik ben al buiten", blaat het schaap, „ik houd niet van een winterslaap en binnen in de boereslal hoor je mijn kleine schaapjes al". De voorjaarszon gaat aan het. werk, de sneeuwklokjes in 't kale perk - nog pas maar uit hun knopjes - knikken al met hun kopjes: „Ja, ja, de boze winter gaat, het voorjaar komt, al is 't wat laat". Wat fijn, wat fijn, wat fijn, roepen de dieren groot en klein. En ik, die alles heb gehoord vertel het goede nieuws gauw voort. Ik draag mijn wollen ijstrui nog, maar toch maar toch maar toch Mies Bouhutjs POOOOOOOOOOOO COOOOOOOOOOOOOOOOOOCXXXXXXXXXXXJOOOOOOOOOOOOOOOOOCXXXXXXXXXXXXXXXOOOOOOOOOCXXXXXJO VOOR EEN betrekkelijk groot aantal luisteraars is het bericht, dat Karei Prior de brug van zijn Showboat gaat verlaten om de dienstregeling van de Bonte Dins- dagavondtrein te gaan bepalen, min of meer als een donderslag bij heldere hemel gekomen. Banden die onlosmakelijk sche nen, worden om het gewin maar rustig ge slaakt en door andere vervangen, alsof er geen ideologische schotjes meer in Hilver sum bestaan! Wij geloven echter, dat men zich om meer dan één reden over deze verandering van betrekking die in een ander bedrijf dan dat van de om roep nauwelijks on derwerp van gesprek zou zijn geweest moet verheugen. In de'eerste plaats zit er voor de luisteraar duidelijk winst in deze verandering. Het is immers gedurende een reeks van jaren gebleken, dat Prior op en d'op radio- (en waarschijnlijk ook TV-) man is, in dat werk niet alleen een grote vindingrijkheid demonstreerde, maar zo goed mogelijk een afzakken naar een lager niveau van het altijd zo moeilijke zater dagavondprogramma wist te voorkomen. Daarentegen heeft men bij de Avro na de oorlog de Bonte Trein niet meer in het rechte spoor weten te krijgen, hoeveel wisselwachters er ook aan te pas zijn ge komen. Men mag dus verwachten, dat de verhuizing van Prior van de Heuvellaan naar de 's-Gravelandseweg van heilzame invloed zal blijken te zijn op het geva rieerde programma van de Avro. Bovendien wordt Prior bij de Avro hoofd van een speciaal voor de verstrooiingspro gramma's opgerichte afdeling, zodat zijn activiteit ook van invloed zal blijken te zijn op andere programma-onderdelen dan de Trein, bijvoorbeeld op het gehalte vaq de zondagavond. Aan de andere kant be hoeft men een afzakken van het niveau van het Vara-zaterdagavondprogramma toch ook niet bij voorbaat te vrezen, om dat daar een stevige basis is gelegd om op voort te bouwen. Bovendien heeft het Varabestuur na de bevrijding getoond bij zonder veel zorg te besteden aan het alge mene programmapeil. Het tweede punt, dat nog eens tot onze voldoening door deze verhuizing wordt ge demonstreerd, betreft de betrekkelijk losse samenhang tussen levens- en maatschap pijbeschouwing en het gehalte van het radio- en TV-programma. Want de talen ten van Prior worden natuurlijk niet min der of groter nu hij van studio verandert. En men mag aannemen, dat zijn particu liere opvattingen op religieus en politiek gebied ook dezelfde blijven. Waar het im mers voor zijn werk op aankomt is juist, dat hij over voldoende ontwikkeling en breed inzicht beschikt om te kunnen over zien wat hij de luisteraars, met voorbijzien van zijn eigen opvattingen, kan en moet bieden. Wij zouden zelfs willen beweren, ook al klinkt het boud, dat, uitgaande van de persoonlijke kwaliteiten welke de be trokkene bezit, een rooms-katholiek heel goed een programma voor de N.C.R.V. kan samenstellen en een socialist een pro gramma voor de K.R.O. Personeel van de V.P.R.O. zou men voor elke andere omroep kunnen gebruiken, terwijl de Avro door krachten van elke willekeurige omroep geleid zou kunnen worden. Alleen in Ne derland klinkt zoiets bizar, overal elders is dat de gewoonste zaak ter wereld. Maar ook in Nederland zal men op den duur aan deze ontwikkeling niet kunnen ontkomen. Bij het omroeppersonecl zelf is deze op vatting reeds lang in brede kring gemeen goed. Tijdens de Duitse bezetting zijn som mige figuren van deze op zichzelf goede, maar toen niet te verwezenlijken intenties de dupe geworden. En in het onlangs ver schenen, ook door ons besproken boekje van Mies Bouwman, „Goeden avond, dames en heren!" blijkt dit ruime inzicht al even zeer. Ook in de kringen van de verenigings besturen bekijkt men deze dingen anders dan voor de oorlog. Nijdige reacties in de omroepbladen, zoals in de dertiger jaren het geval was toen de Avro de Vara een zanger afsnoepte, het Concertgebouworkest monopoliseerde of de Kurhausconcerten, behoren tot het verleden, al is het begrij pelijk, dat het Vara-bestuur wel garanties wil hebben tegen het wegzuigen van ar tiesten, welke tot nu toe aan de Showboat meewerkten. Voor de luisteraars is dit van betrekkelijk weinig gewicht. Die heeft im mers alleen belang bij het programma, niet bij de organisatie. J. H. Bartman Speciaal aanbevolen: Hilversum I geeft op donderdagavond 7 februari wederom een rechtstreekse en volledige uitzending van het abonnementsconcert in het Am sterdamse Concertgebouw. Het orkest staat onder leiding van Otto Klemperer. De solisten zijn de sopraan Elisabeth Schwarzkopf en de pianiste Maria Curcio. Jan Brusse laat op zondagavond 3 februari weer een charmant stemmingsbeeld uit Parijs horen, waarvan hij alle geheimen kent. Voor de microfoon 2 FEBRUARI 1957 -ES T t - ROME. In alle hoofdsteden van Europa kampt men met een onoplosbaar verkeersprobleem. In Amsterdam, zowel als in Brussel of Parijs heeft de politie handenvol werk om de tienduizenden auto's die zich door de te nauwe straten wringen, in goede banen te leiden. Knappe koppen piekeren over doorbraken, deskun digen overwegen dempingen. Wie enige maanden door Rome heeft ge reden, neemt de moeilijkheden elders met een lachend gezicht. Men begrijpt niet hoe in de stad aan de Tevere nog één onbescha digde auto rijdt. De verkeerstoestand is er namelijk langzamerhand onhoudbaar ge worden. De gemiddelde snelheid ligt tij dens de spitsuren op negen kilometer per uur. Dat is geen mededeling uit de pen van een sensatie zoekende correspondent, doch een feit, bewezen door de Federazione Ita- liana della Strada, die een unieke proef heeft genomen met een tweetal daarvoor speciaal ingerichte wagens, een Alfa Ro meo 1900 en een Fiat 1100. Met behulp van een aantal vernuftige instrumenten kon men de gemiddelde snelheid berekenen en tevens het brandstofgebruik en het aantal kéren dat rem, koppeling en versnelling werden gebruikt. In het gunstigste geval bereikt men in hen centrum van de stad die zo schoon als Eeuwig wordt aangeduid een gemiddelde snelheid van 13.4 kilometer. Moet men ech ter van de Piazza Colonna naar de Piazza Venezia, dan haalt men niet meer dan zeven kilometer per uur. Dat wil zeggen, als in het Corso niet toevallig een van de dozijnen trolleybussen is vastgelopen. Dat heeft, tot gevolg, dat men uit kan stappen om aan een van de kiosken II Messagero of II Tempo te kopen, aan een bar een ex- V'-if',r]| presso te drinken, U^liLilAUl'G' eventueel zich te la- on* ten scheren om ten- ]p iiéllll'ClI slotte slenterend naai de wagen terug te keren een half uur nog voor men weer enkele honderden meters rijden kan.... Wie één uur door Rome rijdt, remt honderdvijftig en koppelt hon derddertig keer. Nu weet u dan tevens waarom het taxi-tarief hier niet alleen op afstand doch ook op tijd is gebaseerd. Vijf tienhonderd meter slaat gelijk aan twee minuten. De verkeerschaos is een gevolg van de enorme groei van Rome. In de jaren tussen 1921 en 1953 nam de bevolking toe met niet minder dan 1.067.961 zielen! In 1857 leef den er honderdtachtigduizend mensen, thans, honderd jaar later, meer dan twee miljoen! In de laatste jaren verdriedub belde de bevolking. Waar al die mensen het dagelijks brood aan verdienen, blijft vooralsnog een raadsel. Er worden in Rome niet veel anders geproduceerd dan reke ningen, rapporten en dossiers. Men schijnt er te leven van het toerisme, gezien de cij fers een vruchtbaar bedrijf.... Een dozijn huurkoetsjes waren een eeuw geleden de „openbare vervoermid delen" van Rome. Nu zijn er naast hon derdvijfentwintig „aapjes" tweeduizend taxi's, honderd tramlijnen, honderden bus sen en enige honderdduizenden particu liere auto's en motoren. En in het centrum, binnen de Aureliaanse stadsmuur dus, zijn nog wegen in gebruik uit de tijd van het keizerrijk.... Met ware heldenmoed be geven de Romeinen zich dan ook van dag tot dag in de verkeershel. De ronkende, knetterende autopedjes cirkelen als brom mende torren nijdig tussen het zwaardere verkeer door, links zowel als rechts pas serend, omdat een scooter overal langs en tussen kan. De culturele nalatenschap van vroegere eeuwen maakt een grondig baan- breken onmogelijk. Het gevolg is dus, dat het verkeer doorlopend dreigt vast te lopen, ondanks alle goede bedoelingen van de Ro meinse verkeerspolitie. UITERAARD zijn er vele plannen ge maakt om een oplossing te vinden voor het totaal ontwrichte verkeer. „Sneller rij den" was de eerste maatregel om de door lopende stroom van voertuigen sneller te doen circuleren. De gemiddelde snelheid liep op tot ongeveer tien kilometer.... Over het eenrichtingsverkeer de volgen de stap is men nu nog niet uitgesproken. Er is geen mens die er wijs uit wordt. Wit te pijlen op de straten, stopborden, verbo de inritborden, soms vijf zes boven en naast elkaar. Wie verstandig is, zet zijn wagen ergens neer zo er al een plaatsje voor te vinden is en gaat per voet ver der.* Zodoende zijn de fraaie pleinen ver worden tot monstrueuze parkeerplaatsen. Alhoewel de verkeerspolitie in Rome een premie krijgt voor het aantal geboekte overtredingen, worden buitenlanders met de meeste hoffelijkheid behandeld. Een voetganger die verkeerd oversteekt, betaalt duizend lire boete (contant, tegen afgifte van een bonnetje). Hoort echter de „capi- tano" (zo noemt men met gratie een agent) het buitenlands accent, dan zal hij zijn bonboekje in de zak steken, salueren, het hoofd nijgen, u desgewenst naar de over kant loodsen, u een goede wandeling wen sen en bezweren tenslotte, dat het hem een genoegen zal zijn de kennismaking op een ander moment te vernieuwen. Door een Nederlands journalist werd in dertijd het voorstel geopperd, alle wegver keer te laten verdwijnen onder de grond. Die collega was een verwoed wandelaar. „Pas dan zal Rome weer bewoonbaar wor den!" zo zei hij. Zijn plan werd tot in de hoogste kringen serieus besproken. Later nog weer is men voornemens ge weest Rome voor de helft van het verkeer gedurende drie dagen per week ontoe gankelijk te maken. Iedere automobilist zou een gekleurd schildje krijgen. Een auto met een blauw bord zou zo alleen 's maandags, 's woensdag en vrijdags kun nen rijden, voor die met een rood bord zou de stad op de andere dagen openstaan. Een onmogelijke maatregel uiteraard. Dat dergelijke en nog dwazere! plannen echter conscientious worden be studeerd, toont wel overduidelijk dat het verkeersprobleem waanzinnige vormen heeft aangenomen. Rome is niet meer te redden van de monsterachtige verkeers- ziekte. Hoe het over vijf jaar zal zijn, als nog enige honderdduizenden voertuigen meer zich door de nauwe straten zullen wringen is onvoorstelbaar. Voor u, vreemdeling, is er nog slechts één methode om Rome waarlijk goed te leren kennen: wandelend! Wilt u echter rustig lopen, zonder zenuwachtig door de loeiende, gierende en ploffende motoren en auto's te worden gehinderd, zonder als een vluchtend konijn van stoep naar stoep te vliegen bewust de dood trotserend! dan doet u er het best aan 's avonds op stap te gaan, 's avonds wanneer de belang rijkste gebouwen in een zee van floodlight baden. Wiin Alings Jr. LONDEN (United Press). Sinds Sir Conan Doyle zijn Sherlock Holmes in zijn boeken de hobby vioolspeleti meegaf, schijnt het in het werkelijke leven een noodzaak te zijn, dat een goede speurder er de een of andere hobby op na houdt. Het zou derhalve niet ongepast zijn de levensechte held van dit verhaal in zijn keuken met liefde bezig te zien aan het versieren van een taart, want hoofd-in- specteur Herbert Hannam van Scotland Yard - „de graaf" zoals zijn collega's hem noemen - bakt taarten voor zijn plezier. Hij is daar geen amateur in, want veertig jaar geleden behaalde hij het diploma van bo.nketbakker. Maar nog voor hij twintig jaar was besloot hij als dienaar der wet carrière te maken. Thans staat hij voor een van de hoogte punten van zijn loopbaan: de „zaak van de rijke weduwen van Eastbourne", zoals deze in de kronieken van de misdaad te boek zal staan. Op 19 december arresteerde hij dr. John Bodkin Adams, een prominente en zeer gerespecteerde geneesheer van het deftige plaatsje Eastbourne, die verdacht wordt van moord. De kleine gezette zeven envijf tig jarige vrijgezel wordt beschuldigd van de moord op mrs. Edith Alice Morreil, weduwe van een importeur, die achthon derdduizend gulden naliet, toen zij in 1950 op eenentachtigjarige leeftijd „overleed". Hannam begaf zich in augustus naar East bourne, nadat de plaatselijke autoriteiten Scotland Yard verzochten een detective te sturen naar aanleiding van geruchten over legaten in de testamenten van patiënten van dr. Adams. Reeds van de aanvang af werd het onderzoek verricht in het licht van de publiciteit. Scotland Yard geeft er doorgaans de voorkeur aan stil te werk ta gaan, maar ditmaal richtte zij zich naar Hannams theorie, dat de moordenaar hij was er spoedig van overtuigd dat moord in het spel was onder de druk van het zich langzaam sluiten van een cirkel om zich heen, door de knieën zou gaan. De „zaak van de rijke weduwen" is pre cies het type speurderswerk waarin Han nam zijn weerga niet heeft. De ex-banket bakker is een verrassend scherpzinnige de tective. Altijd is hij onberispelijk gekleed, het grijzende haar netjes gekamd, waarom hij dan ook „de graaf" wordt genoemd. Hij spreekt met zachte stem, maar aan zijn woorden valt niet te twijfelen. Hij is dan ook instructeur geweest in crimineel recht op de opleidingsschool voor detectives, en hield lezingen over Britse politie-metho- den in ons land en elders in Europa. Tege lijkertijd heeft hij talent voor het meest gecompliceerde speurderswerk, financieel of crimineel. In 1947 en 1948 dwaalde hij rond in de Rivièra en de Verenigde Staten om mee te helpen zoeken naar de oplos sing van een deviezenzwendel, waarbij honderdmiljoen pond sterling was betrok ken. Later leidde hij een onderzoek naar omkoperij van politiemannen in het Lon- dense West End en werkte aan zaken, waarin de binnenlandse veiligheid op het spel stond. De details van deze zaken, zijn uiteraard uiterst geheim, maar zo nu en dan komen zijn werkzaamheden plotseling in het licht der publiciteit, zoals nu weer in East bourne. In het kroningsjaar 1953 vond men de lichamen van de zestienjarige Barbara Songhurst en haar achttienjarige vriendin Christine Reed in de Theems. Er was spra ke van een afschuwelijke misdaad die be kend werd als de „Towpath moordzaak". Hannam nam van iedereen, die op 31 mei 1953 in de omgeving van dat gedeelte van de rivier, waar de misdaad was gepleegd, was geweest, een schriftelijke verklaring af. Dat waren er 1650 en een van de laat- sten was van een schoolmeester, die zich herinnerde dat hij een man had zien oefe nen in het werpen van een bijl naar een boomstam. Gewapend met een beschrijving van deze man slaagde Hannam erin de tweeëntwin- tigjarige arbeider, Alfred Charles White- way, te arresteren. Gedurende het onder zoek werd een 4,5 km. lang gedeelte van de Theems gedeeltelijk drooggelegd. Of schoon Whiteways schoenen opnieuw wa ren gepoetst gaf een kleine vlek een sterke reactie op een proef voor het opsporen van bloedvlekken. Whiteway stierf aan de galg. De 32-jarige Franse ontdekkingsreiziger Francis Mazière, die na een verblijf van anderhalf jaar in het gebied van de Stille Zuidzee in de Franse hoofdstad is terug gekeerd, heeft bekendgemaakt, dat hij op Fatoe Hiva, een van de Franse Marquesas- eilanden, graven en beelden hoeft ontdekt, afkomstig van een drieduizend jaar oud Peruaans ras. Mazière had zijn tocht ge maakt om de theorie van de Noor Thor Heyerdahl, de oud-gezagvoerder van het Kon-Tikivlot, dat de bewoners van het Paaseiland en andere eilanden in de Stille Zuidzee afstammen van de „Tiki"-volke- ren van oud-Peru, te staven. Naar zijn zeggen hebben zijn onderzoekingen in het „verboden gebied van de zeven heilige dalen" op Fatoe Hiva onloochenbaar het bestaan van een oude Peruaanse bescha ving daar aangetoond. Mazière zei een film te hebben opgenomen van omstreeks hon derdvijftig graven, waarvan enkele in py- ramidevorm gebouwd zijn uit blokken vul kanische steen van één tot twee ton zwaar te. Onder de in de graven gevonden sche dels bevonden zich die van de vroege be woners van Peru, die op vlotten de oceaan overstaken op de vlucht voor de Inca invasie in eigen land en die zich op de door hen nieuw bezette eilanden met de daar inheemse bevolking vermengden. Hij acht het nu bewezen dat de oude beschaving van Polynesië van Zuidamerikaanse oor sprong is en niet van Aziatische.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 13