Maar hé
.Romeinse verkeerschaos De Sherlock Holmes
van Eastbourne
Terug van Polynesië
Verhuizing
Elke Zaterdag acht pagina's hij alle edities van
Het eerste wat moeder Trip 's winters
deed als ze wakker werd in haar holle
tje onder de boom, was zuchten. Ze
zuchtte omdat het leven in het bos
steeds moeilijker werd voor een bos-
muisje en omdat het wel leek of haar
kinderen iedere dag meer gingen eten,
terwijl er steeds minder eten te vinden
was. Maar op die koude morgen in fe
bruari zuchtte ze nog dieper. Er was
iets aan de hand. Wót wist ze niet pre
cies. Wacht eensze wreef met twee
pootjes over haar oogjes en toen zag ze
het. Het was het licht. Een scherp wit
licht viel door het dak van haar holletje
dat helemaal van boomwortels was. Ze
draaide zich om en keek naar de bedjes
van haar kinderen. Wat was dat? Ze
waren er niet! Met een grote sprong
was moeder Trip uit bed. Waar waren
de kleine Trippeltjes?
Ze stond nog naast hun bedje na te
denken toen ze opeens hun stemmetjes
hoorde. Buiten? Waren ze nu al buiten
in de kou? Hadden ze dan geen honger?
En waarom lachten ze zo?
Moeder Trip trippelde haastig door
de gang van haar holletje naar buiten.
Ze sloeg haar pootjes in elkaar. Het
hele bos was veranderd! Alles was wit,
blinkend wit en midden in die witte
wereld zaten haar drie Trippeltjes op
een sleetje dat ze zelf van boomtakjes
hadden gemaakt en ze lieten zich van
de kleine heuveltjes, waar het bos vol
mee was, afglijden.
„Kinderen, kinderen", riep moeder
Trip, „hebben jullie het niet koud?'r
„Welnee moeder", riepen de kleine
Trippeltjes, „we vinden het juist heer
lijk!"
Moeder lachte maar zo'n beetje. Och,
ze begreep het best. Toen ze zelf nog
een klein muisje was had ze ook altijd
zo heerlijk in de sneeuw gespeeld.
Kijk, daar kwamen de neef en nicht
jes Piepermans ook aan; óók met een
sleetje dat hun vader voor ze gemaakt
had.
„Zou het geen kwaad kunnen?" vroeg
Van wie is de linkse ballon en van wie
is de rechtse? Volg de lijnen maar.
mevrouw Trippel aan mevrouw Pieper
mans, die ook even kwam kijken.
„Och nee", zei die, „waarom? Als ze
vallen, vallen ze zacht in de sneeuw en
bovendien is het zó rustig in het bos.
Geen mensen die ze onder de voet kun
nen lopen, geen vogels die onze kinde
ren plagen en vooral: geen boze uil die
op ze loert."
„U weet het toch zéker, hè, dat Boe
man de uil naar de stad is vertrokken?"
vroeg moeter Trip. Ze rilde al als er
iemand over de uil begon te praten.
„Natuurlijk weet ik het zeker", zei
mevrouw Piepermans, „de uil gaat
iedere winter naar de stad. Daar woont
hij in een toren bij zijn familie
„Een toren?, wat is dat?" vroeg één
van de kleine Trippels, die stond mee te
luisteren.
„Een toren is iets waar uilen wonen",
zei mevrouw Piepermans, „stel je eens
even voor: een heleboed uilen bij el
kaar!"
Ze rilden allemaal bij de gedachte.
Eén uil was al zo erg!
„Nou ja, in elk geval zit hij in die
toren en hebben wij geen last van hem,"
zei mevrouw Piepermans, „als jullie
hier lief voor de deur blijven spelen,
kan je niets gebeuren."
Moeder Trip en mevrouw Pieper
mans gingen naar binnen om de bedjes
op te maken en te zien wat er nog te
eten over was in huis. De kinderen
speelden heerlijk. Ze bonden hun slee
tjes aan elkaar vast en daar ging het
heuveltje op, heuveltje af.
„Hè, ik ken hier alle heuveltjes al",
riep de oudste Piepermans, „laten we
eens wat verderop gaan, daar »ijn veel
hogere heuvels."
De kleine Trippels en Piepermanne
tjes zeiden eerst wel dat dat niet mocht,
maar ze gingen toch mee met hun grote
broer en neef. En ja, hij had gelijk.
Verderop waren de heuveltjes nog veel
hoger en je gleed er nog veel sneller
af. Maar de oudste Pieperman was nog
niet tevreden. Hij wilde steeds hogere
heuveltjes en opeens wees hij ze naar
een hele hoge heuvel, haast wel een
berg, in de verte. „Kom mee", riep hij,
„ik trek de sleetjes wel".
Zuchtend en hijgend trok hij de twee
sleetjes waarop drie Trippeltjes en
twee Piepermannetjes zaten tegen de
berg op. Toen ze eindelijk boven waren
ging hij zelf ook op het sleetje zitten
achter zijn zusjes. „Hoepla!" riep hij en
hij zette zich af. Als vogels zo vlug
vlogen de twee sleetjes de berg af tot
dat zij tegen een boom botsten.
„AuOoo", riepen de muisjes en ze
vielen allemaal over elkaar heen op de
grond. Even lachten ze nog, maar toen
ze hun staarten uit de knoop hadden
gehaald en de sneeuw van zich afsloe
gen bleef één van de Trippeltjes opeens
stokstijf zitten. „Déarfluisterde ze
en ze wees met een bevend pootje voor
zich uit.
„Oooh!" De hartjes van de muizen
stonden stil van schrik. Vlak voor ze,
nog geen twee meter bij ze vandaan,
zat Boeman, de uil. Met twee ronde
bruine ogen keek hij de muisjes aan.
Hij verroerde zich niet.
Ze probeerden om zich onder hun
sleetjes te verstoppen, maar ja, hun
staartjes zag je toch. Trillend wachtten
ze tot Boeman op ze af zou komen, want
hij had de muizen vast en zeker gezien.
„Een toren! Ik denk dat we in een
toren zijn terecht gekomen", fluisterde
een Trippeltje. „Misschien zijn er dan
nog wel meer Boemannen", fluisterde
een ander terug.
„Maar we kunnen hier toch niet blij
ven wachten tot we worden opgegeten",
fluisterde een Piepermans, „laten we
vragen of hij ons niets doet."
De oudste Piepermans, die eigenlijk
de schuld van alles was, knikte. „Ja",
zei hij, „ik zal het vragen."
Met een bevende stem riep hij: „me
neer Boeman, lieve meneer Boeman,
wilt u ons alsjeblieft niets doen? We
willen zo graag naar huis terug, naar
onze moeders."
Er kwam geen antwoord. Ze doken
nog dieper weg onder hun sleetje. „La
ten we het hem allemaal tegelijk vra
gen", zei er één.
In koor vroegen ze het en toen op
eens hoorden ze vlak boven hun hoofd
iemand proesten van het lachen. „Ha-
haha", lachte een stem, „die muizen!
Die domme muizen!"
Ze keken allemaal tegelijk omhoog.
Daar zat warempel hun oom Pluisoor,
de eekhoorn en hij sloeg zich op zijn
knietjes van het lachen. „Haha", riep
hij, „wat zijn jullie er ingelopen! Ik had
voor de grap een uil van sneeuw ge
maakt en hij was zó mooi dat jullie
dachten dat het de echte Boeman was.
Haha!"
De muizen keken met open mond naar
de uil. Warempel, het was een sneeuw-
uil met ogen van lege beukenootjes!
Ze bogen hun kopjes omdat ze zich
vreselijk schaamden voor oom Pluisoor
en toen hij vroeg hoe ze hier helemaal
gekomen waren en of hun moeders dat
wisten toen barstten de kleine Trippel
tjes al in tranen uit. „Het is me wat
moois", zei oom Pluisoor, „weglopen van
huis, sleetje glijden en niet weten waar
je terecht komt. Nou, geef mij dat touw
van jullie sleetje maar eens."
Wip wip, trok hij de twee sleetjes
weer tegen de berg op, boven gaf hij ze
een verschrikkelijk harde duw, zodat
ze in één ruk doorgleden tot voor de
deur van hun huis. En toen ze daar wa
ren hoorden ze nog de stem van oom
Pluisoor die ze allemaal had beetgehad.
Mies Bouhutjs
Wat is er met het boerenland
en met het stadspark aan de hand?
O, ja, o, ja, het wintert nog,
maar toch, maar toch, maar toch
In 't park begint in 't dorre gras
- net of het nu al voorjaar was -
een merel blij te fluiten:
„Kom mensen, kijk eens buiten".
„Ik ben al buiten", blaat het schaap,
„ik houd niet van een winterslaap
en binnen in de boereslal
hoor je mijn kleine schaapjes al".
De voorjaarszon gaat aan het. werk,
de sneeuwklokjes in 't kale perk
- nog pas maar uit hun knopjes -
knikken al met hun kopjes:
„Ja, ja, de boze winter gaat,
het voorjaar komt, al is 't wat laat".
Wat fijn, wat fijn, wat fijn,
roepen de dieren groot en klein.
En ik, die alles heb gehoord
vertel het goede nieuws gauw voort.
Ik draag mijn wollen ijstrui nog,
maar toch maar toch maar toch
Mies Bouhutjs
POOOOOOOOOOOO
COOOOOOOOOOOOOOOOOOCXXXXXXXXXXXJOOOOOOOOOOOOOOOOOCXXXXXXXXXXXXXXXOOOOOOOOOCXXXXXJO
VOOR EEN betrekkelijk groot aantal
luisteraars is het bericht, dat Karei Prior
de brug van zijn Showboat gaat verlaten
om de dienstregeling van de Bonte Dins-
dagavondtrein te gaan bepalen, min of
meer als een donderslag bij heldere hemel
gekomen. Banden die onlosmakelijk sche
nen, worden om het gewin maar rustig ge
slaakt en door andere vervangen, alsof er
geen ideologische schotjes meer in Hilver
sum bestaan!
Wij geloven echter, dat men zich om
meer dan één reden over deze verandering
van betrekking die
in een ander bedrijf
dan dat van de om
roep nauwelijks on
derwerp van gesprek
zou zijn geweest
moet verheugen. In
de'eerste plaats zit er
voor de luisteraar duidelijk winst in deze
verandering. Het is immers gedurende een
reeks van jaren gebleken, dat Prior op en
d'op radio- (en waarschijnlijk ook TV-)
man is, in dat werk niet alleen een grote
vindingrijkheid demonstreerde, maar zo
goed mogelijk een afzakken naar een lager
niveau van het altijd zo moeilijke zater
dagavondprogramma wist te voorkomen.
Daarentegen heeft men bij de Avro na de
oorlog de Bonte Trein niet meer in het
rechte spoor weten te krijgen, hoeveel
wisselwachters er ook aan te pas zijn ge
komen. Men mag dus verwachten, dat de
verhuizing van Prior van de Heuvellaan
naar de 's-Gravelandseweg van heilzame
invloed zal blijken te zijn op het geva
rieerde programma van de Avro.
Bovendien wordt Prior bij de Avro hoofd
van een speciaal voor de verstrooiingspro
gramma's opgerichte afdeling, zodat zijn
activiteit ook van invloed zal blijken te
zijn op andere programma-onderdelen dan
de Trein, bijvoorbeeld op het gehalte vaq
de zondagavond. Aan de andere kant be
hoeft men een afzakken van het niveau
van het Vara-zaterdagavondprogramma
toch ook niet bij voorbaat te vrezen, om
dat daar een stevige basis is gelegd om op
voort te bouwen. Bovendien heeft het
Varabestuur na de bevrijding getoond bij
zonder veel zorg te besteden aan het alge
mene programmapeil.
Het tweede punt, dat nog eens tot onze
voldoening door deze verhuizing wordt ge
demonstreerd, betreft de betrekkelijk losse
samenhang tussen levens- en maatschap
pijbeschouwing en het gehalte van het
radio- en TV-programma. Want de talen
ten van Prior worden natuurlijk niet min
der of groter nu hij van studio verandert.
En men mag aannemen, dat zijn particu
liere opvattingen op religieus en politiek
gebied ook dezelfde blijven. Waar het im
mers voor zijn werk op aankomt is juist,
dat hij over voldoende ontwikkeling en
breed inzicht beschikt om te kunnen over
zien wat hij de luisteraars, met voorbijzien
van zijn eigen opvattingen, kan en moet
bieden. Wij zouden zelfs willen beweren,
ook al klinkt het boud, dat, uitgaande van
de persoonlijke kwaliteiten welke de be
trokkene bezit, een rooms-katholiek heel
goed een programma voor de N.C.R.V. kan
samenstellen en een socialist een pro
gramma voor de K.R.O. Personeel van de
V.P.R.O. zou men voor elke andere omroep
kunnen gebruiken, terwijl de Avro door
krachten van elke willekeurige omroep
geleid zou kunnen worden. Alleen in Ne
derland klinkt zoiets bizar, overal elders
is dat de gewoonste zaak ter wereld. Maar
ook in Nederland zal men op den duur aan
deze ontwikkeling niet kunnen ontkomen.
Bij het omroeppersonecl zelf is deze op
vatting reeds lang in brede kring gemeen
goed. Tijdens de Duitse bezetting zijn som
mige figuren van deze op zichzelf goede,
maar toen niet te verwezenlijken intenties
de dupe geworden. En in het onlangs ver
schenen, ook door ons besproken boekje
van Mies Bouwman, „Goeden avond, dames
en heren!" blijkt dit ruime inzicht al even
zeer. Ook in de kringen van de verenigings
besturen bekijkt men deze dingen anders
dan voor de oorlog. Nijdige reacties in de
omroepbladen, zoals in de dertiger jaren
het geval was toen de Avro de Vara een
zanger afsnoepte, het Concertgebouworkest
monopoliseerde of de Kurhausconcerten,
behoren tot het verleden, al is het begrij
pelijk, dat het Vara-bestuur wel garanties
wil hebben tegen het wegzuigen van ar
tiesten, welke tot nu toe aan de Showboat
meewerkten. Voor de luisteraars is dit van
betrekkelijk weinig gewicht. Die heeft im
mers alleen belang bij het programma, niet
bij de organisatie.
J. H. Bartman
Speciaal aanbevolen: Hilversum I geeft
op donderdagavond 7 februari wederom
een rechtstreekse en volledige uitzending
van het abonnementsconcert in het Am
sterdamse Concertgebouw. Het orkest
staat onder leiding van Otto Klemperer.
De solisten zijn de sopraan Elisabeth
Schwarzkopf en de pianiste Maria Curcio.
Jan Brusse laat op zondagavond 3 februari
weer een charmant stemmingsbeeld uit
Parijs horen, waarvan hij alle geheimen
kent.
Voor de
microfoon
2 FEBRUARI 1957
-ES
T t -
ROME. In alle hoofdsteden van
Europa kampt men met een onoplosbaar
verkeersprobleem. In Amsterdam, zowel
als in Brussel of Parijs heeft de politie
handenvol werk om de tienduizenden
auto's die zich door de te nauwe straten
wringen, in goede banen te leiden. Knappe
koppen piekeren over doorbraken, deskun
digen overwegen dempingen.
Wie enige maanden door Rome heeft ge
reden, neemt de moeilijkheden elders met
een lachend gezicht. Men begrijpt niet hoe
in de stad aan de Tevere nog één onbescha
digde auto rijdt. De verkeerstoestand is er
namelijk langzamerhand onhoudbaar ge
worden. De gemiddelde snelheid ligt tij
dens de spitsuren op negen kilometer per
uur. Dat is geen mededeling uit de pen van
een sensatie zoekende correspondent, doch
een feit, bewezen door de Federazione Ita-
liana della Strada, die een unieke proef
heeft genomen met een tweetal daarvoor
speciaal ingerichte wagens, een Alfa Ro
meo 1900 en een Fiat 1100. Met behulp van
een aantal vernuftige instrumenten kon
men de gemiddelde snelheid berekenen en
tevens het brandstofgebruik en het aantal
kéren dat rem, koppeling en versnelling
werden gebruikt.
In het gunstigste geval bereikt men in
hen centrum van de stad die zo schoon als
Eeuwig wordt aangeduid een gemiddelde
snelheid van 13.4 kilometer. Moet men ech
ter van de Piazza Colonna naar de Piazza
Venezia, dan haalt men niet meer dan
zeven kilometer per uur. Dat wil zeggen,
als in het Corso niet toevallig een van de
dozijnen trolleybussen is vastgelopen. Dat
heeft, tot gevolg, dat men uit kan stappen
om aan een van de kiosken II Messagero of
II Tempo te kopen,
aan een bar een ex- V'-if',r]|
presso te drinken, U^liLilAUl'G'
eventueel zich te la- on*
ten scheren om ten- ]p iiéllll'ClI
slotte slenterend naai
de wagen terug te keren een half uur nog
voor men weer enkele honderden meters
rijden kan.... Wie één uur door Rome
rijdt, remt honderdvijftig en koppelt hon
derddertig keer. Nu weet u dan tevens
waarom het taxi-tarief hier niet alleen op
afstand doch ook op tijd is gebaseerd. Vijf
tienhonderd meter slaat gelijk aan twee
minuten.
De verkeerschaos is een gevolg van de
enorme groei van Rome. In de jaren tussen
1921 en 1953 nam de bevolking toe met niet
minder dan 1.067.961 zielen! In 1857 leef
den er honderdtachtigduizend mensen,
thans, honderd jaar later, meer dan twee
miljoen! In de laatste jaren verdriedub
belde de bevolking. Waar al die mensen
het dagelijks brood aan verdienen, blijft
vooralsnog een raadsel. Er worden in Rome
niet veel anders geproduceerd dan reke
ningen, rapporten en dossiers. Men schijnt
er te leven van het toerisme, gezien de cij
fers een vruchtbaar bedrijf....
Een dozijn huurkoetsjes waren een
eeuw geleden de „openbare vervoermid
delen" van Rome. Nu zijn er naast hon
derdvijfentwintig „aapjes" tweeduizend
taxi's, honderd tramlijnen, honderden bus
sen en enige honderdduizenden particu
liere auto's en motoren. En in het centrum,
binnen de Aureliaanse stadsmuur dus, zijn
nog wegen in gebruik uit de tijd van het
keizerrijk.... Met ware heldenmoed be
geven de Romeinen zich dan ook van dag
tot dag in de verkeershel. De ronkende,
knetterende autopedjes cirkelen als brom
mende torren nijdig tussen het zwaardere
verkeer door, links zowel als rechts pas
serend, omdat een scooter overal langs en
tussen kan. De culturele nalatenschap van
vroegere eeuwen maakt een grondig baan-
breken onmogelijk. Het gevolg is dus, dat
het verkeer doorlopend dreigt vast te lopen,
ondanks alle goede bedoelingen van de Ro
meinse verkeerspolitie.
UITERAARD zijn er vele plannen ge
maakt om een oplossing te vinden voor
het totaal ontwrichte verkeer. „Sneller rij
den" was de eerste maatregel om de door
lopende stroom van voertuigen sneller te
doen circuleren. De gemiddelde snelheid
liep op tot ongeveer tien kilometer....
Over het eenrichtingsverkeer de volgen
de stap is men nu nog niet uitgesproken.
Er is geen mens die er wijs uit wordt. Wit
te pijlen op de straten, stopborden, verbo
de inritborden, soms vijf zes boven en
naast elkaar. Wie verstandig is, zet zijn
wagen ergens neer zo er al een plaatsje
voor te vinden is en gaat per voet ver
der.* Zodoende zijn de fraaie pleinen ver
worden tot monstrueuze parkeerplaatsen.
Alhoewel de verkeerspolitie in Rome een
premie krijgt voor het aantal geboekte
overtredingen, worden buitenlanders met
de meeste hoffelijkheid behandeld. Een
voetganger die verkeerd oversteekt, betaalt
duizend lire boete (contant, tegen afgifte
van een bonnetje). Hoort echter de „capi-
tano" (zo noemt men met gratie een agent)
het buitenlands accent, dan zal hij zijn
bonboekje in de zak steken, salueren, het
hoofd nijgen, u desgewenst naar de over
kant loodsen, u een goede wandeling wen
sen en bezweren tenslotte, dat het hem
een genoegen zal zijn de kennismaking op
een ander moment te vernieuwen.
Door een Nederlands journalist werd in
dertijd het voorstel geopperd, alle wegver
keer te laten verdwijnen onder de grond.
Die collega was een verwoed wandelaar.
„Pas dan zal Rome weer bewoonbaar wor
den!" zo zei hij. Zijn plan werd tot in de
hoogste kringen serieus besproken.
Later nog weer is men voornemens ge
weest Rome voor de helft van het verkeer
gedurende drie dagen per week ontoe
gankelijk te maken. Iedere automobilist
zou een gekleurd schildje krijgen. Een
auto met een blauw bord zou zo alleen
's maandags, 's woensdag en vrijdags kun
nen rijden, voor die met een rood bord zou
de stad op de andere dagen openstaan. Een
onmogelijke maatregel uiteraard.
Dat dergelijke en nog dwazere!
plannen echter conscientious worden be
studeerd, toont wel overduidelijk dat het
verkeersprobleem waanzinnige vormen
heeft aangenomen. Rome is niet meer te
redden van de monsterachtige verkeers-
ziekte. Hoe het over vijf jaar zal zijn, als
nog enige honderdduizenden voertuigen
meer zich door de nauwe straten zullen
wringen is onvoorstelbaar.
Voor u, vreemdeling, is er nog slechts
één methode om Rome waarlijk goed te
leren kennen: wandelend! Wilt u echter
rustig lopen, zonder zenuwachtig door de
loeiende, gierende en ploffende motoren
en auto's te worden gehinderd, zonder als
een vluchtend konijn van stoep naar stoep
te vliegen bewust de dood trotserend!
dan doet u er het best aan 's avonds op
stap te gaan, 's avonds wanneer de belang
rijkste gebouwen in een zee van floodlight
baden. Wiin Alings Jr.
LONDEN (United Press). Sinds Sir
Conan Doyle zijn Sherlock Holmes in zijn
boeken de hobby vioolspeleti meegaf,
schijnt het in het werkelijke leven een
noodzaak te zijn, dat een goede speurder
er de een of andere hobby op na houdt.
Het zou derhalve niet ongepast zijn de
levensechte held van dit verhaal in zijn
keuken met liefde bezig te zien aan het
versieren van een taart, want hoofd-in-
specteur Herbert Hannam van Scotland
Yard - „de graaf" zoals zijn collega's hem
noemen - bakt taarten voor zijn plezier.
Hij is daar geen amateur in, want veertig
jaar geleden behaalde hij het diploma van
bo.nketbakker. Maar nog voor hij twintig
jaar was besloot hij als dienaar der wet
carrière te maken.
Thans staat hij voor een van de hoogte
punten van zijn loopbaan: de „zaak van de
rijke weduwen van Eastbourne", zoals deze
in de kronieken van de misdaad te boek
zal staan. Op 19 december arresteerde hij
dr. John Bodkin Adams, een prominente
en zeer gerespecteerde geneesheer van het
deftige plaatsje Eastbourne, die verdacht
wordt van moord. De kleine gezette zeven
envijf tig jarige vrijgezel wordt beschuldigd
van de moord op mrs. Edith Alice Morreil,
weduwe van een importeur, die achthon
derdduizend gulden naliet, toen zij in 1950
op eenentachtigjarige leeftijd „overleed".
Hannam begaf zich in augustus naar East
bourne, nadat de plaatselijke autoriteiten
Scotland Yard verzochten een detective te
sturen naar aanleiding van geruchten over
legaten in de testamenten van patiënten
van dr. Adams. Reeds van de aanvang af
werd het onderzoek verricht in het licht
van de publiciteit. Scotland Yard geeft er
doorgaans de voorkeur aan stil te werk ta
gaan, maar ditmaal richtte zij zich naar
Hannams theorie, dat de moordenaar hij
was er spoedig van overtuigd dat moord in
het spel was onder de druk van het zich
langzaam sluiten van een cirkel om zich
heen, door de knieën zou gaan.
De „zaak van de rijke weduwen" is pre
cies het type speurderswerk waarin Han
nam zijn weerga niet heeft. De ex-banket
bakker is een verrassend scherpzinnige de
tective. Altijd is hij onberispelijk gekleed,
het grijzende haar netjes gekamd, waarom
hij dan ook „de graaf" wordt genoemd. Hij
spreekt met zachte stem, maar aan zijn
woorden valt niet te twijfelen. Hij is dan
ook instructeur geweest in crimineel recht
op de opleidingsschool voor detectives, en
hield lezingen over Britse politie-metho-
den in ons land en elders in Europa. Tege
lijkertijd heeft hij talent voor het meest
gecompliceerde speurderswerk, financieel
of crimineel. In 1947 en 1948 dwaalde hij
rond in de Rivièra en de Verenigde Staten
om mee te helpen zoeken naar de oplos
sing van een deviezenzwendel, waarbij
honderdmiljoen pond sterling was betrok
ken. Later leidde hij een onderzoek naar
omkoperij van politiemannen in het Lon-
dense West End en werkte aan zaken,
waarin de binnenlandse veiligheid op het
spel stond.
De details van deze zaken, zijn uiteraard
uiterst geheim, maar zo nu en dan komen
zijn werkzaamheden plotseling in het licht
der publiciteit, zoals nu weer in East
bourne. In het kroningsjaar 1953 vond men
de lichamen van de zestienjarige Barbara
Songhurst en haar achttienjarige vriendin
Christine Reed in de Theems. Er was spra
ke van een afschuwelijke misdaad die be
kend werd als de „Towpath moordzaak".
Hannam nam van iedereen, die op 31 mei
1953 in de omgeving van dat gedeelte van
de rivier, waar de misdaad was gepleegd,
was geweest, een schriftelijke verklaring
af. Dat waren er 1650 en een van de laat-
sten was van een schoolmeester, die zich
herinnerde dat hij een man had zien oefe
nen in het werpen van een bijl naar een
boomstam.
Gewapend met een beschrijving van deze
man slaagde Hannam erin de tweeëntwin-
tigjarige arbeider, Alfred Charles White-
way, te arresteren. Gedurende het onder
zoek werd een 4,5 km. lang gedeelte van
de Theems gedeeltelijk drooggelegd. Of
schoon Whiteways schoenen opnieuw wa
ren gepoetst gaf een kleine vlek een sterke
reactie op een proef voor het opsporen van
bloedvlekken. Whiteway stierf aan de galg.
De 32-jarige Franse ontdekkingsreiziger
Francis Mazière, die na een verblijf van
anderhalf jaar in het gebied van de Stille
Zuidzee in de Franse hoofdstad is terug
gekeerd, heeft bekendgemaakt, dat hij op
Fatoe Hiva, een van de Franse Marquesas-
eilanden, graven en beelden hoeft ontdekt,
afkomstig van een drieduizend jaar oud
Peruaans ras. Mazière had zijn tocht ge
maakt om de theorie van de Noor Thor
Heyerdahl, de oud-gezagvoerder van het
Kon-Tikivlot, dat de bewoners van het
Paaseiland en andere eilanden in de Stille
Zuidzee afstammen van de „Tiki"-volke-
ren van oud-Peru, te staven. Naar zijn
zeggen hebben zijn onderzoekingen in het
„verboden gebied van de zeven heilige
dalen" op Fatoe Hiva onloochenbaar het
bestaan van een oude Peruaanse bescha
ving daar aangetoond. Mazière zei een film
te hebben opgenomen van omstreeks hon
derdvijftig graven, waarvan enkele in py-
ramidevorm gebouwd zijn uit blokken vul
kanische steen van één tot twee ton zwaar
te. Onder de in de graven gevonden sche
dels bevonden zich die van de vroege be
woners van Peru, die op vlotten de oceaan
overstaken op de vlucht voor de Inca
invasie in eigen land en die zich op de door
hen nieuw bezette eilanden met de daar
inheemse bevolking vermengden. Hij acht
het nu bewezen dat de oude beschaving
van Polynesië van Zuidamerikaanse oor
sprong is en niet van Aziatische.