ONZE NAMEN VAafytn am oplta^ er Over de mémoires vair Beaumarchais Aan namenspreiding j dacht blijkbaar niemand litteratuur I LEVENSBRONNEN VAN FIGARO Geen schandaaltje Wat was eerst? j Zeldzaam getijdenboek geveild FRIVOOL AANHANCSEL VAN HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS IEDEREEN kent de twee voornaamste werken van Beaumarchais: „Le Barbier de Seville" en „Le Mariage de Figaro" misschien niet zo nauwkeurig dat de twee intriges nooit in elkaar verward raken, maar toch zo goed dat het onnodig is ze hier opnieuw te vertellen. Vandaar dat het derde werk dat door de litteratuurgeschie denis uit zijn nalatenschap behouden is „Les Mémoires dans l'Affaire Goezman" beter geschikt lijkt om als aanknopings punt te dienen, temeer omdat dat vanzelf al een nauw verband houdt met zijn le vensloop, die nog amusanter is dan zijn oeuvre. Er zijn nog andere toneelstukken \an zijn hand, die de ware onderzoeker niet mag overslaan, maar die voor de ge wone lezer geen belang hebben. Het aar digste daaraan is het verschil tussen de twee groepen waarin zij verdeeld kunnen worden: de bourgeois-drama's van edele strekking, die hij tegen zijn talent maar in overeenstemming met zijn theorie van het „nieuwe toneel" geschreven heeft ener zijds, de kleine „parades" voor salonge- bruik, kluchten die zich van vertrouwde traditionele voorbeelden alleen onder scheidden door een overdaad van onwel voeglijke grappen anderzijds. Dan is er het melodrama „La Mère Coupable" dat ten huize Almaviva speelt, evenals de beide beroemde komedies, maar dat is ook on verteerbaar. Het grootste deel van het verdere werk bestaat uit Mémoires, zoals die voor de zaak Goezman. Het gebruik van zijn litteraire talenten ter behartiging van zijn zakelijke belan gen was voor hem natuurlijk. Hij be schouwde de litteratuur als een tijdver drijf na de ernst van het.geld verdienen. Het succes van de Mémoires tegen Goez man, dat tegelijk litterair en zakelijk was. had hij te danken aan de medewerking van talrijke familieleden, die hem hielpen om zijn eerste ontwerp van de tekst een behoorlijk model te geven. In zijn latere mémoires heeft hij de toon nooit meer te ruggevonden. Wel had hij met een vroe gere mémoire zijn eerste triomf behaald, of tenminste bevestigd. Het ging daar over de uitvinding die hij gedaan had in de klokkenmakerij van zijn vader: een regu lateur, die de slordige loop van het acht tiende eeuwse horloge corrigeerde. Dat was in 1753, toen hij éénentwintig jaar was en nog slechts Pierre-Augustin Caron heette. Hij stelde het mechanisme ter be schikking aan een collega van zijn vader, genaamd Lepaute, die zichzelf vervolgens op de uitvinding er van beriep, in de ver wachting dat de jonge Caron niets terug zou kunnen doen. Het resultaat was de eerste mémoire, waarin Caron de voorge schiedenis van zijn uitvinding vertelde. Die bracht een rechtszaak teweeg, en Le paute werd in het ongelijk gesteld. Carons carrière als klokkenmaker leek verzekerd, maar een relatie met de vrouw van een hofdignitaris, die hij leerde ken nen toen zij een horloge ter reparatie kwam brengen, bracht hem in een klein erebaantje aan het hof. Toen de bejaarde echtgenoot van zijn vriendin gestorven was, trouwde hij met haar en nam de naam De Beaumarchais aan, ontleend aan een landgoed dat zij bezat. Eenmaal aan het hof kwam hij in de gunst van Mes dames, de ongehuwde dochters van de koning, die hij plezier deed met de uit vinding van harp-pedaal volgens een nieuw systeem. Daar ontmoette hij de fi nancier Paris-Duverney en begonnen zijn grote zaken. Hij leefde tien jaar in wel stand, maar er begon een moeilijke tijd toen Paris-Duverney gestorven was. Beau marchais had geprobeerd zijn belangen veilig te stellen, maar de regeling die hij met zijn associé gemaakt had was bij diens dood nog niet uitgevoerd. En de universele erfgenaam, de graaf De la Blache, beschul digde hem van vervalsing. Daar zijn de mémoires tegen Goezman aan te danken. DE RAADSHEER Goezman was de rap porteur van het parlement, de rechtbank, die uitspraak in het geding tussen Beau marchais en La Blache moest doen. In die functie deed hij in feite zelf de uitspraak, want de parlementen, hoewel juist enigs zins hervormd, waren toch nog zo noncha lant dat zij in ingewikkelde zaken zonder meer op de bevindingen van de rapporteur afgingen. Het was dus van het opperste belang voor Beaumarchais dat hij Goez man voor de voltooiing van het rapport te spreken kreeg. Dat was al moeilijk voor hem omdat hij juist in de gevangenis zat, na een ruzie met een ontstuimige hertog die hem voor de minnaar van zijn vrouw hield, maar toen hij de toestemming kreeg om overdag zijn cel te verlaten werd hij nog maar één keer even door Goezman ontvangen en aangehoord met een glim lach die hem het ergste deed vrezen, hoe wel hem later verzekerd werd dat men die moest wijten aan de natuurlijke ge laatsuitdrukking van de raadsheer en niet aan enige boze bedoeling. Hij hoorde van relaties dat een geschenk aan mevrouw Goezman niet ongunstig opgevat zou wor den en stuurde eerst honderd Francs (in koopkracht te vergelijken met honderd dollars van tegenwoordig) en vervolgens een horloge met diamanten dat eenzelfde waarde vertegenwoordigde, tenslotte daar bij nog vijftien francs die verlangd wer den als handgeld voor de secretaris. Aan die vijftien francs dankte hij de gelegen heid om voor een herziening van het pro ces te werken, nadat hij in eerste instantie veroordeeld was en daarmee voor verval ser uitgemaakt. De honderd francs en het horloge had hij teruggekregen, zodat aan genomen kon worden dat La Blache he! gewonnen had dank zij een hogere aan bieding, maar over de vijftien francs voor de secretaris hoorde hij niets meer. Hij sprak daar zijn verwondering over uit in de eerste van zijn 4 „Mémoires a Consul ter" over de zaak, die in september 177.1 verscheen en aanstonds het meest gelezen werk van de dag werd bij een publiek dat verzot was op persoonlijke polemieken. Daarin en in de volgende mémoires, die met tussenpozen van enkele maanden ver schenen, kunnen wij de stijgende verwar ring van Mme Goezman bestuderen, die overigens niet interessanter is clan het beeld van een familiare en komische rechtsvoering dat Beaumarchais vertoont. „U bent hier om te antwoorden en niet om opmerkingen te maken", zegt de president als Beaumarchais, aan hel einde van een zitting het woord vraagt, maar hij laat zich door een tweetal goedgebouwde volzinnen overreden en „Het Plof had de goedheid om mij toe te staan te spreken". Beaumarchais beklaagt zich over de be handeling die hij ondervonden heeft en doet tenslotte een principiële aanval op het rechtssysteem: „De tribunalen kennen de omvang van hun bevoegdheden niet meer, noch de burgers die van hun vrij heid. Een oosters despotisme zou minder gevaarlijk zijn dan zo'n anarchie, waarin alles op wanorde en verwarring gegrond is". De woorden zijn Figaro in zijn meest opstandige stemming waardig. En al mag men aannemen dat Beaumarchais het verslag in zijn voordeel verfraaid heeft, er is anderzijds het feit, dat de hervormde parlementen, die toch al veel vijanden hadden omdat zij een aantal gevestigde posities ondermijnden, na de ac.ie van Beaumarchais nooit meer enige invloed bezaten. Voltaire was een van de voor standers van de hervorming geweest, maar nadat hij met veel plezier de mé moires van beaumarchais had gelezen be sloot hij er niet verder voor te pleiten. Goezman werd veroordeeld, zijn echgenote berispt. Ook Beaumarchais kreeg een be risping, een ernstiger straf dan het lijkt, die namelijk een vervallenverklaring van burgerrechten inhield. Maar nadat hij, naar Londen uitgeweken, het koningschap enige diensten bewezen had bij het afko pen van anti-royalistische pamfletten, werd hij in ere hersteld. In de tijd van de Amerikaanse vrijheidsoorlog was hij weer in volle activiteit, als directeur van een firma die hij Roderigue, Hortalez et Cie gedoopt had en die de Franse wapenle veranties aan de opstandelingen uitvoerde onder een particuliere vermomming, om de Engelsen niet te kwetsen. ER IS HIER geen plaats om al de we derwaardigheden van Beaumarchais ook maar aan te duiden. Men moet daarvoor zijn biografieën raadplegen, waarvan er juist een nieuwe en zeer onderhoudende, door René Pomeau, verschenen is. Een van zijn mooiste avonturen is dat in Spanje in 1764, waar hij heen ging om de eer van een van zijn zusters te behartigen, die tweemaal door de Spaanse litterator Cla- vijo ten huwelijk gevraagd en verlaten was. Dat verhaal moet met de histori sche gegevens vergeleken worden om zijn beste kant te vertonen. De beschrijvingen van de verwikkelingen met Goezman moe ten trouwens ook enigszins verhelderd worden om goed begrijpelijk te zijn, zoals zij dat voor een Parijs publiek van 1774 vanzelf waren. Maar hetzelfde kan men van de twee beroemde toneelstukken zeg gen, waar weinig in uit te diepen valt: niet dat zij op zichzelf niet begrijpelijk zijn, maar omdat er geen betere manier is om er perspectief in te leren zien dan door ze te vergelijken met de levensloop van hun auteur, die de vrolijkheid en de schel- mennatuur dagelijks in zichzelf kon waar nemen. Hij bezat ook de onvermoeibaar heid die men daarmee op het toneel as socieert: in het begin van de revolutietijd bijna geruïneerd door een ongelukkige handel in geweren, was hij bij zijn dood in 1799 toch weer miljonair. OVERAL heerst grote bezorgdheid over de vraag, hoe men de aanvoer van aardolie harlebloed van de wereld-economie vei lig kan stellen, ook wanneer belangrijke verkeersaders zoals het Suezkanaal uit vallen. Supertankers van tachtig- tot honderdduizend ton zouden het probleem misschien kunnen oplossen, maar zulke gigantische schepen zullen kapitalen kosten men spreekt van honderd miljoen gulden per stuk! en vormen boven dien in geval van oorlog een gemakkelijke prooi. De Hamburgse ingenieur Dörpinghaus heeft thans een idee aan de hand ge daan, dat naar hij meent de werelddorst naar olie zal kunnen lessen op een veel goedkopere manier. Reus achtige „worsten" van plas tic, nylon of perion worden met petroleum gevuld en door sleepboten naar hun bestemming gezeuld. Een „olieworst" van honderd meter lengte en twintig ton eigen gewicht zou tot tien duizend ton olie kunnen bevatten. Het geheel wordt omgeven door een net van staaldraad. De „worst" zelf kan door verschillende tus- senschotten in secties wor den onderverdeeld. De kos ten zouden nog niet het tiende deel bedragen van de bouwsom van een'nor male tanker, de constructie vergt slechts een paar we ken. De Hamburgse uitvin der beweert, dat dergelijke nylontanks absoluut zee waardig zijn. Zij steken slechts twee meter boven water uit en vangen vrijwel geen wind. De vaarsnelheid zal enkele knopen minder zijn dan die van een con ventionele tanker, maar dit verlies kan de sleepboot op de terugreis naar de olie havens gemakkelijk inha len. Bovendien kan het los sen sneller gebeuren. De clou van de zaak is echter volgens de constructeur, dat men de „olieworsten" nimmer leeg terug hoeft te varen: ieder vliegtuig kan de nylonhuls, opgerold, naar de vulstations brengen. Engeland heeft reeds gro te belangstelling aan de dag gelegd voor dit Duitse denkbeeld: in de proeftanks van de universiteit van Cambridge dobberen al een aantal miniatuur-olie worstjes rond op een kunst matige zeegang. Het mate riaal voor deze proefnemin gen bestaat uit authentieke worstdarmen. MEN WEET HET, we leven in het grote spreidtijdperk. Diverse instanties houden zich bezig met de spreiding van vakanties, bezit en zoal meer. Zodat men zich kan afvragen wanneer nu eindelijk onze namen eens aan de beurt komen. Want ook daarin bestaat een ongelijke verdeling. UIT ALLES BLIJKT, dat het toeval bij de vorming van onze geslachts- namen een grote rol speelde. Waren S onze vaderen met overleg te werk ge- gaan, dan hadden zij er stellig voor ge- waakt, dat onze tachtigduizend namen ietwat billijker verdeeld werden. Want al is dit aantal voor elf miljoen Neder- landers ruim voldoende, de praktijk leert dat elke familienaam waarlijk geen honderdzevenendertig dragers telt. Integendeel, terwijl enkele namen door nog geen dozijn vaderlanders gedragen worden, hebben anderen zoveel tien- duizenden naamgenoten dat verwarring j niet uitblijven kan. Dan is er nog het j verschil in lengte. Waarom moeten sommigen het met uiterst korte namen als Eg en Al doen terwijl anderen Van den Nieuwen Amstel op hun kaartjes kunnen drukken? Nu, de beide eerste namen stammen uit Noordholland, waar men de oude voornamen vaak sterk inkortte en deze rudimenten tot geslachtsnaam werden. En de laatste is een herkomstnaam, die toevallig wat lang uitviel. Maar dan zijn er ook nog altijd de lieden, die met meer dan één familienaam rondlopen, soms zelfs met een hele reeks. Hoe is dat verschijnsel te verklaren? RAADPLEGEN WIJ het doopboek der gereformeerde gemeente in Kuilen- burg, dan zien wij anno 1746 de in- sehrijving: „4 Maert is gedoopt het kind van den heer Hendrik Willi, van de Pol, Rector der Latynsche schole alhier en Johanna Slaterus E. L. en is ge- naamt Johan Ronneboom". Dat ziet er wat ongewoon uit. Verwacht echter geen schandalen. Ook al brachten de letters E. L. (echtelieden) niet reeds de nodige geruststelling, dit soort inschrij- vingen is in de oude doopboeken zo veelvuldig te vinden dat zij geen op- j zien kunnen baren. In Kuilenburg gaf de gelukkige vader zijn spruit de ge- noemde naam als vóórnaam mee. Deze stapte dus het leven in als Johan Ronneboom van de Pol. Daarmee zijn we aangeland bij wat wel „dubbele" namen genoemd worden. De lezer kent er genoeg. Om slechts een kleine greep j te doen: Linthorst Homan, Iïierens de Haan, Adama van Scheltema, Cort van j der Linden, Fockema Andreae, De j Gaay Fortman en Posthumus Meyjes. j Daar komen dan enkele door Huge- noten meegebrachte namen bij, die J haast als klaroenstoten klinken: Chan- j tepie de la Saussaye. Brunet de Roche- j brune, De Lussanet de la Sablonière DAARBIJ BLIJFT het niet. Enkele j families voeren drie gekoppelde namen. Om er een paar te noemen: Scmeijns de Vries van Doesburgh, Van Loghcm de Josselin de Jong, De Bie Lcuvclink Tjcenk en Stoll Timmerman Thijssen. Nog langer is een naam als Thomassen a Thuessink van der Hoop van Sloch- teren. Een Haarlemmer zou zelfs een uit vijf namen samengestelde ge- slachtsnaam op zijn deur kunnen schrijven. Waarbij de vraag kan rijzen hoe men hem nu eigenlijk aanspreken moet. Want voor dagelijks gebruik zijn deze namen wel wat al te geeompli- j ccerd. Er dient dus een keus te worden gedaan. Maar welke? In vele gevallen zal men de laatste naam moeten gebruiken: deze is de stamnaam der familie en de rest kwam er later bij. Echter, deze regel gaat niet altijd op: de toevoeging kwam ook wel achter de oorspronkelijke naam te staan. Dat u lieden, die De Jong van Beek en Donk en De Bruyn van Melis- en Mariekerke heten, met hun eerste naam zult aanspreken, is weer duide lijk. Dit is de geslachtsnaam, de andere hebben betrekking op heerlijkheden, die de familie verwierf. Maar zelfs In deze gevallen is de samenhang voor leken niet altijd duidelijk te zien. Daar om volgende weck meer hierover. J. G. de Boer von der Ley KORT VERHAAL DOOR MICHAEL RETY BRIEF VAN NAPOLEON Bij Sotheby's, cie wereldberoemde post zegel- en curiosaveiling in Londen, heeft een door „Bonaparte" ondertekende brief deze week duizend pond sterling, dus bijna tienduizendgulden opgebracht. TOEN de jongeman buiten kwam. stond het meisje hem op te wachten. Hij zag haar eerst niet, want hij had niet op haar aanwezigheid gerekend. Maar een meisje als zij moest je wel zien. Toen haar blik tot hem doordrong, glimlachte hij alsof er een heleboel blije gedachten door hem heengingen. Een ogenblik later keek hij weer somber. Hij was werkelijk aange naam verrast geweest dat ze hem daar op wachtte, maar het vermoeden een vraag te moeten beantwoorden, waartegen hij al uren had opgezien, deed zijn vreugde in ongerustheid verkeren en hij drukte zijn tas wat steviger tegen zich aan. Waarom bood hij haar niet zijn arm? Hij deed het inderdaad. „En?" vroeg ze. „Ik heb het nog niet gedaan", antwoord de hij. Ze versnelden allebei hun pas als of ze niet wilden dat ook maar een der voorbijgangers hun woorden kon opvan gen. Hij schaamde zich. Hij was ook bang dat ze boos zou worden. Hij wist niet waarmee hij eigenlijk het meest inzat. Hij had een verschrikkelijke dag achter de rug. Als ze een beetje om hem gaf zou ze dat begrijpen. Ze zou moeten voelen dat je een man als hij niet meteen krijgt, waar je hem hebben wilt. Ze had hem in de di recteurskamer willen hebben, waar hij om opslag moest vragen, want ze wilden gaan trouwen. Maar hoe graag hij ook wilde trouwen, hij had het niet gedurfd. Iiij vond het verschrikkelijk. Hij wilde niet in die kamer. Ze zou hem nu zeker een lafaard vinden. Hij kon zich absoluut niet meer herinneren waarom hij het niet had gedurfd. Zo'n beroerling was de di recteur niet. Als hij alles goed naging, kon hij best een potje bij hem breken. Maar de directeur opzoeken om met hem te praten over de belangen van de zaak was altijd nog iets anders dan met hem te pra ten over de belangen van jouw zaak. Zo'n man kon zich daar geen beeld van vor men. Wat betekenden die paar onnozele guldens meer bij de tonnen, die hij jaar lijks uitgaf? Nou ja, niets. Nou ja, juist daarom! kon je dan zeggen. Maar je moest het eerst van zijn kant bekijken. Goed voorbereid moest je naar hem toegaan. Die jaar guldens meer konden toch veel voor hem uitmaken. Omdat ze niets uit maakten, daarom. En wie zei dat ze niets voor hem uitmaakten? Voor jou maken ze alles uit. Maar breng zo'n man dat maar eens aan het verstand. Hij had altijd al een hekel gehad aan over geld praten. „Was-ie er dan niet?" Hij hoorde de vraag als een echo. Hij had zich dit ogen blik de hele namiddag al voorgesteld. Ja zeggen, stond gelijk met jezelf onmogelijk maken. Ze zou niet meer in hem geloven, niet meer op hem bouwen. Want als je zei, dat hij er wel was geweest, waarom was hij dan niet naar binnen gegaan? Hij be gon de hele kwelling weer overnieuw. Goed. het had hem tegengezeten. De eerste keer, toen hij in één ruk door naar de baas wou gaan, was de procuratiehouder hem net voor geweest. Hij was nog even blij ven wachten, maar niet lang. Hij had de (Van onze correspondent in Washington) HET KLINKT VREEMD, MAAR de hoofdstad van de Ver enigde Staten bezit geen echt groot gebouw waar men opera's kan geven. Zes jaar geleden was er in Washington zelfs niet eens een behoorlijke ruimte waar men toneel kon zien. Nu heeft men in Washington twee kleine schouwburgen, plus een theater, waar een gezelschap van jonge acteurs toneel speelt in het midden van een zaaltje, dat aan vier kanten is omgeven door kleine tribunes voor het publiek. Vooruitgang is er dus, doch nog lang niet genoeg. De concerten worden er meestal gegeven in een lelijke, kolossaal grote zaal met slechte akoes tiek, de Consitution Hall. Er komen voortreffelijke orkesten, uit Boston en Philadelphia, maar men hoort die toch niet op hun best. Bovendien geven tal van internationaal beroemde solisten er recitals, maar hun optreden in Washington is door de slechte akoestiek vaak teleurstellend. Voor ballet heeft de hoofdstad geen geschikt toneel. Kortom: het is met de uit voerende kunst in Amerika's hoofdstad tamelijk onbevredigend gesteld. Gelukkig wil men daar verandering in brengen. Dezer dagen heeft men aan de president en het congres een plan voor gelegd, dat ongeveer zesendertig miljoen dollar zou kosten. Men hoopt dit bedrag van particulieren te krijgen. Men wil er op grond, die de regering zou moeten onteigenen, een groots cul tuurcomplex bouwen. Men rekent er op, dat er geen subsidie nodig zal zijn. Zo groot is de behoefte aan toneel- en vergader ruimte in Washington, dat men zelfs verwacht, dat de bestaande zalen en schouwburgjes geen nadeel van het plan zullen onder vinden. Wat men bouwen wil? Allereerst een enorme zaal voor tienduizend mensen. In zo'n zaal zou men grote vergaderingen en grote bals kunnen houden. Na afloop van Eisenhower's inauguratie heeft men het inauguratie-bal moeten vierendelen. Het werd gegeven in drie hotels en in een lelijke grote zaal. Overal was het veel te vol. Behalve deze grote zaal, zal het complex een concert- en gehoorzaal krijgen voor ongeveer vier duizend mensen en dan nog een intieme schouwburg. Deze weck is een zeldzaam vijftiende- teuws monnikenhandschrift, een getijden boek uit Rouaan, op de veiling van het Internationaal Antiquaraat in Amsterdam voor 13.500 gulden verkocht. De nieuwe eigenaar wordt onbekend gehouden. moed niet meer. De procuratiehouder was bij de directeur naar binnen gewipt. Niet gegaan. Zulke mensen wippen bij hun di recteur binnen. De tweede keer was de directeur inderdaad absent geweest om een dringende, zeer menselijke reden. Maar de derde keerAls hij eraan dacht, werd hij weer misselijk. Zo zenuw achtig als hij toen was. Hij had gewoon staan rillen. En de klop, waarmee hij zich toegang tot de kamer had moeten ver schaffen, was uitgebleven. „Ik kan zulke dingen ook niet!" had hij later in het ver trek gezegd waar je in de spiegel jezelf moed kunt inpraten om gewoon door te gaan in het verdere leven. Maar hij had het moeten kunnen. Hij slikte. Ik ben nog een en al zenuwen, dacht hij, bah. En hij zei: „Nee, de direc teur was er niet". „Nou ja joh", zei het meisje, terwijl ze haar arm vaster in de zijne drukte, „mor gen komt er nog een dag". Hij knikte. Hij voelde zich langzaam verstijven, hij bevroor tot een koele ge reserveerde zakenman, die de winst be groot en nog even de onderhandelingen aanhoudt, omdat hij ergens een groter en voordeliger transactie vermoedt. Bedacht zaam passeerde hij een kinderwagen, waarbij hij haar voor liet lopen en haar arm losliet. Toen ze weer inhaakte, talm de hij expres met naast haar te komen lopen. Ze legde haar hand op zijn schou der en dwong hem stil te staan. Hij schrok. Hij stond precies voor een ladder. Ze lachte en leidde hem eromheen. Hij kreeg een kleur. Ze zei: „Ik was zo nieuwsgie rig. Ik ben expres vroeger weggegaan. Ik zou het leuk hebben gevonden als je iels wist. Weet je zeker dat je hem morgen wel te spreken kunt krijgen?" „Natuurlijk". Ze drukte haar hand in zijn hand. H'j merkte ineens dat de lucht, die hij in ademde, een vrieskoude verkwikkende frisheid had. Hij zag haar ogen met zo veel liefderijke belangstelling op zich ge richt dat hij verlegen werd en een zin be gon, waarin hij halverwege bleef steken. „Naar, hè, om opslag vragen", zei ze. „Ja". „Maar als je het in je hoofd hebt, doe je het toch", zei ze. Hij wist dat ook heel zeker. Hij had haast geen geduld meer om zijn directeur tot morgen te laten wachten •enso ■lkc. ttu evensonderhoud ln de heden gehouden trekking van de Staatsloterij Is de honderdduiaend gevallen ïf op lot 9429. Van dit lot is serie A verkocht in Roermond, serie B in Soestdijk, serie C in Arnhem, serie D In Leiden, serie E in Rotterdam en serie F ln Purmerend. en aan het einde bedragen. Zij wai verhoging van gen 0,4 percent te aan verhoging van de i mogelijk le maker Aangezien onze regering terecht zeer afwijzend staat tegenover het gokken, omdat zij zulks een onzedelijk tijd verdrijf vindt wanneer het buiten het zedelijk kader van de Staatsloterij geschiedt, verheugen wij ons telkenmale uitbundig wanneer blijkt, dat de Staatsloterij zich nog steeds in een grote belang stelling mag verheugen. Daaruit kan men immers con cluderen, dat het zedelijk peil van ons volk nog steeds rede nen tot grote tevredenheid geeft. Wij zijn nog niet zo laag gezonken, dat wij de moederarmen der Staats loterij de rug toekeren en ons in massa storten in de boos aardige tentakels van de on zedelijke pools. Dat deze zedelijke moed beloond wordt, bewijst ne venstaande bekendmaking. De vrome aanhouder wint. Dat de Staat als aandeelhou der daarbij ook niet gans be kaaid uit de strijd komt, spreekt vanzelf, doch daar is niets tegen. Want sinds de Franse koningen uitgestorven zijn kan men met recht be togen: „l'Etat, ce sont.nous- mêmes", oftewel: „De Staat, dat zijn we zelf". De grote winst van de Staatsloterij komt ons allen direct ten goede, wees daarvan over tuigd. De enkelen onder ons, die iets méér van de op brengst krijgen dan wij, zo als die lieden in Purmerend, Arnhem, Roermond, Soest dijk, Leiden en Rotterdam, moeten wij niet met schele ogen bekijken. Straks, als u en ik de honderdduizend •aarübaar 20tf ziJH" van het gemiddelde middeld vier percent 1957 zes percent zal bereid een verdere eld 0,2 en eind 1957 idcn, teneinde een n der landarbeiders ^e regering berekent l.isiei do landarbei- winnen, kunnen wij over tuigd zijn van hun eerlijke en onbaatzuchtige vreugde. Laat die aanduiding „Soest dijk" ons overigens niet in verdenkingen doen vervallen. De honderdduizend is heus naast het paleis terechtge komen. Trouwens, mocht de opperstalmeester van de ko ninklijke stoeterij nu toeval lig eens een twintigje hebben aangeschaft toen hij door om standigheden een dagje' in de bewoonde wereld was wie zal het hem euvel duiden? Een opperstalmeester kan het heden ten dage evengoed ge bruiken als ieder ander. Ook voor hem zijn de sigaretten tien cent per pakje duurder geworden. Ook zijn suiker is omhooggegaan, ook zijn melk is binnenkort onbetaalbaar. Hij heeft enkel op ons voor, dat hij eens per jaar mccmag naar de Staten-Generaal. En dat zet heus geen zoden aan de dijk in Soest. Ik heb mij wel eens trach ten voor te stellen, wat voor een ervaring het moet zijn, wanneer men thuiskomend na een dag van ploeteren om een schamele boterham in de vestibule begroet wordt door de vrouw des huizes met de boodschap: „Rudolf, er is iets leuks gebeurd". „Zo", zegt Rudolf dan arge loos. menend dat tante Koos heeft opgebeld om te vertel len dat ze toch maar niet komt logeren. „Herinner je je nog die ruzie, die we gehad hebben toen ik een deel van mijn huishoudgeld had be steed aan een twintigje van de Staatsloterij?" vraagt de vrouw dan glunderend. „Allicht. Weggegooid geld. Een twintigje. We kunnen het béter gebruiken, dan om te gokken. En gokken is bo vendien onzedelijk", zegt Ru- dolf Agteran met een vrome blik. „Nou, ik kan je mededelen dat het geen twintigje, maar een héél lot was. Ik had er voor gespaard", bekent moe der de vrouw zonder schaam te. „Wel alle...." zegt Rudolf. „Moet ik daarvoor de ganse dag in weer en wind op een kantoor zitten? Moet ik daar voor om twaalf uur boter hammen uit een blikje eten met een vleugje pindakaas erop? Waaraan heb ik het verdiend, dat ik zo'n verspil lende, onzedelijke vrouw heb?" „Waar je het aan verdiend hebt, is mij ook een raadsel", is het wederwoord. „Op dat lot is de honderdduizend ge vallen". „Zo", zegt Rudolf, „dat is dan nog een kleine troost. Maar ik blijf erbij, dat Hij spert zijn ogen open en schreeuwt: „Wét!!?" Hij ver stijft, valt om, staat op, huilt, lacht, zet zijn hoed op, zet zijn hoed af, struikelt over de loper, grijpt zijn vrouw beet, kust de kapstok en schreeuwt nog eens: „Wat??!" Rudolf Agteran heeft noch tans nooit de honderdduizend gewonnen. Het is maar een fantasie. Maar zó zou het kunnen gaan, als het zó ging. En wat zouden we er mee doen? „We moeten nodig een nieuwezegt zijn vrouw en daarachter komt een lita nie van huishoudelijke appa raten en instrumenten, deco raties en voorzieningen, waarmee de eerste tien van de honderd duizendjes grif naar de pinnen zijn. Goed. Geld moet rollen. Maar mondje dicht tegen iedereen. We houden de mondjes zo goed dicht, dat de volgende dag de buurtschap een sere nade komt brengen en de week daarop al onze twintig neven buigende geluk komen wensen. Met die festiviteiten zijn twee duizendjes gemoeid. Goed. Wie het breed heeft, laat het breed hangen. We houden nog genoeg over om alle belastingen te betalen, alle garderobe te vernieuwen, alleoch kom. Wat is er per saldo weinig uit te voeren met honderdduizend gulden. Wat is er weinig werkelijke voldoening te putten uit zo veel geld. De nieuwe loper is een oude loper der toe komst. De nieuwe stofzuiger kost meer stroom dan de oude. De neven zijn allemaal boos dat ze geen handgeld meekregen na hun feestelijke ontvangst. De belastingen zetten rekenkundige reeksen op die hun in staat stellen, belasting te heffen van het geld dat na aftrek der be lastingen overbleef om be lastingen te betalen. En dat alles wordt overkoepeld door het droeve besef, dat men slechts éénmaal in het leven de honderdduizend trekt en niet op geregelde tijden. Men wént er zo aan, dunkt me. „Hé", zegt men bij de volgen de trekking, „hebben we hem deze keer niet?" Neen, het lijkt me geen on verdeeld genoegen, zo'n bom geld in één keer. Het is in derdaad iets onzedelijks. Je doet er niets voor, Je wordt door een grillig noodlot en een even grillig héél lot eens eventjes in het gelukszon netje gezet, maar geluk en geluk zijn twee verschillende dingen. Geer mij maar dat echte, onvervalste, zedelijke geluk van een opgeruimd gemoed, een arm doch proper huis houden, een goede gezond heid, een sfeer van genegen heid, een kleine tuin en een paar sloffen, een sigaartje en een krant. Dót is geluk. Geen onzedelijke lotenscharrelarij. Zuiver houden. Alles móói beleven. En daarbij stilletjes hopen dat moeder de vrouw toch nu en dan stiekum een lotje koopt van het huishoud geld R. Agteran

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16