ONZE NAMEN
VAafytn am oplta^
er
Over de mémoires
vair Beaumarchais
Aan namenspreiding j
dacht blijkbaar
niemand
litteratuur I LEVENSBRONNEN VAN FIGARO
Geen schandaaltje
Wat was eerst? j
Zeldzaam getijdenboek geveild
FRIVOOL AANHANCSEL VAN
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS
IEDEREEN kent de twee voornaamste
werken van Beaumarchais: „Le Barbier
de Seville" en „Le Mariage de Figaro"
misschien niet zo nauwkeurig dat de twee
intriges nooit in elkaar verward raken,
maar toch zo goed dat het onnodig is ze
hier opnieuw te vertellen. Vandaar dat het
derde werk dat door de litteratuurgeschie
denis uit zijn nalatenschap behouden is
„Les Mémoires dans l'Affaire Goezman"
beter geschikt lijkt om als aanknopings
punt te dienen, temeer omdat dat vanzelf
al een nauw verband houdt met zijn le
vensloop, die nog amusanter is dan zijn
oeuvre. Er zijn nog andere toneelstukken
\an zijn hand, die de ware onderzoeker
niet mag overslaan, maar die voor de ge
wone lezer geen belang hebben. Het aar
digste daaraan is het verschil tussen de
twee groepen waarin zij verdeeld kunnen
worden: de bourgeois-drama's van edele
strekking, die hij tegen zijn talent maar in
overeenstemming met zijn theorie van het
„nieuwe toneel" geschreven heeft ener
zijds, de kleine „parades" voor salonge-
bruik, kluchten die zich van vertrouwde
traditionele voorbeelden alleen onder
scheidden door een overdaad van onwel
voeglijke grappen anderzijds. Dan is er het
melodrama „La Mère Coupable" dat ten
huize Almaviva speelt, evenals de beide
beroemde komedies, maar dat is ook on
verteerbaar. Het grootste deel van het
verdere werk bestaat uit Mémoires, zoals
die voor de zaak Goezman.
Het gebruik van zijn litteraire talenten
ter behartiging van zijn zakelijke belan
gen was voor hem natuurlijk. Hij be
schouwde de litteratuur als een tijdver
drijf na de ernst van het.geld verdienen.
Het succes van de Mémoires tegen Goez
man, dat tegelijk litterair en zakelijk was.
had hij te danken aan de medewerking
van talrijke familieleden, die hem hielpen
om zijn eerste ontwerp van de tekst een
behoorlijk model te geven. In zijn latere
mémoires heeft hij de toon nooit meer te
ruggevonden. Wel had hij met een vroe
gere mémoire zijn eerste triomf behaald,
of tenminste bevestigd. Het ging daar over
de uitvinding die hij gedaan had in de
klokkenmakerij van zijn vader: een regu
lateur, die de slordige loop van het acht
tiende eeuwse horloge corrigeerde. Dat
was in 1753, toen hij éénentwintig jaar
was en nog slechts Pierre-Augustin Caron
heette. Hij stelde het mechanisme ter be
schikking aan een collega van zijn vader,
genaamd Lepaute, die zichzelf vervolgens
op de uitvinding er van beriep, in de ver
wachting dat de jonge Caron niets terug
zou kunnen doen. Het resultaat was de
eerste mémoire, waarin Caron de voorge
schiedenis van zijn uitvinding vertelde.
Die bracht een rechtszaak teweeg, en Le
paute werd in het ongelijk gesteld.
Carons carrière als klokkenmaker leek
verzekerd, maar een relatie met de vrouw
van een hofdignitaris, die hij leerde ken
nen toen zij een horloge ter reparatie
kwam brengen, bracht hem in een klein
erebaantje aan het hof. Toen de bejaarde
echtgenoot van zijn vriendin gestorven
was, trouwde hij met haar en nam de
naam De Beaumarchais aan, ontleend aan
een landgoed dat zij bezat. Eenmaal aan
het hof kwam hij in de gunst van Mes
dames, de ongehuwde dochters van de
koning, die hij plezier deed met de uit
vinding van harp-pedaal volgens een
nieuw systeem. Daar ontmoette hij de fi
nancier Paris-Duverney en begonnen zijn
grote zaken. Hij leefde tien jaar in wel
stand, maar er begon een moeilijke tijd
toen Paris-Duverney gestorven was. Beau
marchais had geprobeerd zijn belangen
veilig te stellen, maar de regeling die hij
met zijn associé gemaakt had was bij diens
dood nog niet uitgevoerd. En de universele
erfgenaam, de graaf De la Blache, beschul
digde hem van vervalsing. Daar zijn de
mémoires tegen Goezman aan te danken.
DE RAADSHEER Goezman was de rap
porteur van het parlement, de rechtbank,
die uitspraak in het geding tussen Beau
marchais en La Blache moest doen. In die
functie deed hij in feite zelf de uitspraak,
want de parlementen, hoewel juist enigs
zins hervormd, waren toch nog zo noncha
lant dat zij in ingewikkelde zaken zonder
meer op de bevindingen van de rapporteur
afgingen. Het was dus van het opperste
belang voor Beaumarchais dat hij Goez
man voor de voltooiing van het rapport te
spreken kreeg. Dat was al moeilijk voor
hem omdat hij juist in de gevangenis zat,
na een ruzie met een ontstuimige hertog
die hem voor de minnaar van zijn vrouw
hield, maar toen hij de toestemming kreeg
om overdag zijn cel te verlaten werd hij
nog maar één keer even door Goezman
ontvangen en aangehoord met een glim
lach die hem het ergste deed vrezen, hoe
wel hem later verzekerd werd dat men
die moest wijten aan de natuurlijke ge
laatsuitdrukking van de raadsheer en niet
aan enige boze bedoeling. Hij hoorde van
relaties dat een geschenk aan mevrouw
Goezman niet ongunstig opgevat zou wor
den en stuurde eerst honderd Francs (in
koopkracht te vergelijken met honderd
dollars van tegenwoordig) en vervolgens
een horloge met diamanten dat eenzelfde
waarde vertegenwoordigde, tenslotte daar
bij nog vijftien francs die verlangd wer
den als handgeld voor de secretaris. Aan
die vijftien francs dankte hij de gelegen
heid om voor een herziening van het pro
ces te werken, nadat hij in eerste instantie
veroordeeld was en daarmee voor verval
ser uitgemaakt. De honderd francs en het
horloge had hij teruggekregen, zodat aan
genomen kon worden dat La Blache he!
gewonnen had dank zij een hogere aan
bieding, maar over de vijftien francs voor
de secretaris hoorde hij niets meer. Hij
sprak daar zijn verwondering over uit in
de eerste van zijn 4 „Mémoires a Consul
ter" over de zaak, die in september 177.1
verscheen en aanstonds het meest gelezen
werk van de dag werd bij een publiek dat
verzot was op persoonlijke polemieken.
Daarin en in de volgende mémoires, die
met tussenpozen van enkele maanden ver
schenen, kunnen wij de stijgende verwar
ring van Mme Goezman bestuderen, die
overigens niet interessanter is clan het
beeld van een familiare en komische
rechtsvoering dat Beaumarchais vertoont.
„U bent hier om te antwoorden en niet om
opmerkingen te maken", zegt de president
als Beaumarchais, aan hel einde van een
zitting het woord vraagt, maar hij laat zich
door een tweetal goedgebouwde volzinnen
overreden en „Het Plof had de goedheid
om mij toe te staan te spreken".
Beaumarchais beklaagt zich over de be
handeling die hij ondervonden heeft en
doet tenslotte een principiële aanval op
het rechtssysteem: „De tribunalen kennen
de omvang van hun bevoegdheden niet
meer, noch de burgers die van hun vrij
heid. Een oosters despotisme zou minder
gevaarlijk zijn dan zo'n anarchie, waarin
alles op wanorde en verwarring gegrond
is". De woorden zijn Figaro in zijn meest
opstandige stemming waardig. En al mag
men aannemen dat Beaumarchais het
verslag in zijn voordeel verfraaid heeft, er
is anderzijds het feit, dat de hervormde
parlementen, die toch al veel vijanden
hadden omdat zij een aantal gevestigde
posities ondermijnden, na de ac.ie van
Beaumarchais nooit meer enige invloed
bezaten. Voltaire was een van de voor
standers van de hervorming geweest,
maar nadat hij met veel plezier de mé
moires van beaumarchais had gelezen be
sloot hij er niet verder voor te pleiten.
Goezman werd veroordeeld, zijn echgenote
berispt. Ook Beaumarchais kreeg een be
risping, een ernstiger straf dan het lijkt,
die namelijk een vervallenverklaring van
burgerrechten inhield. Maar nadat hij,
naar Londen uitgeweken, het koningschap
enige diensten bewezen had bij het afko
pen van anti-royalistische pamfletten,
werd hij in ere hersteld. In de tijd van de
Amerikaanse vrijheidsoorlog was hij weer
in volle activiteit, als directeur van een
firma die hij Roderigue, Hortalez et Cie
gedoopt had en die de Franse wapenle
veranties aan de opstandelingen uitvoerde
onder een particuliere vermomming, om
de Engelsen niet te kwetsen.
ER IS HIER geen plaats om al de we
derwaardigheden van Beaumarchais ook
maar aan te duiden. Men moet daarvoor
zijn biografieën raadplegen, waarvan er
juist een nieuwe en zeer onderhoudende,
door René Pomeau, verschenen is. Een van
zijn mooiste avonturen is dat in Spanje in
1764, waar hij heen ging om de eer van
een van zijn zusters te behartigen, die
tweemaal door de Spaanse litterator Cla-
vijo ten huwelijk gevraagd en verlaten
was. Dat verhaal moet met de histori
sche gegevens vergeleken worden om zijn
beste kant te vertonen. De beschrijvingen
van de verwikkelingen met Goezman moe
ten trouwens ook enigszins verhelderd
worden om goed begrijpelijk te zijn, zoals
zij dat voor een Parijs publiek van 1774
vanzelf waren. Maar hetzelfde kan men
van de twee beroemde toneelstukken zeg
gen, waar weinig in uit te diepen valt:
niet dat zij op zichzelf niet begrijpelijk
zijn, maar omdat er geen betere manier is
om er perspectief in te leren zien dan door
ze te vergelijken met de levensloop van
hun auteur, die de vrolijkheid en de schel-
mennatuur dagelijks in zichzelf kon waar
nemen. Hij bezat ook de onvermoeibaar
heid die men daarmee op het toneel as
socieert: in het begin van de revolutietijd
bijna geruïneerd door een ongelukkige
handel in geweren, was hij bij zijn dood in
1799 toch weer miljonair.
OVERAL heerst grote
bezorgdheid over de vraag,
hoe men de aanvoer van
aardolie harlebloed van
de wereld-economie vei
lig kan stellen, ook wanneer
belangrijke verkeersaders
zoals het Suezkanaal uit
vallen. Supertankers van
tachtig- tot honderdduizend
ton zouden het probleem
misschien kunnen oplossen,
maar zulke gigantische
schepen zullen kapitalen
kosten men spreekt van
honderd miljoen gulden per
stuk! en vormen boven
dien in geval van oorlog
een gemakkelijke prooi.
De Hamburgse ingenieur
Dörpinghaus heeft thans
een idee aan de hand ge
daan, dat naar hij meent de
werelddorst naar olie zal
kunnen lessen op een veel
goedkopere manier. Reus
achtige „worsten" van plas
tic, nylon of perion worden
met petroleum gevuld en
door sleepboten naar hun
bestemming gezeuld. Een
„olieworst" van honderd
meter lengte en twintig ton
eigen gewicht zou tot tien
duizend ton olie kunnen
bevatten. Het geheel wordt
omgeven door een net van
staaldraad. De „worst" zelf
kan door verschillende tus-
senschotten in secties wor
den onderverdeeld. De kos
ten zouden nog niet het
tiende deel bedragen van
de bouwsom van een'nor
male tanker, de constructie
vergt slechts een paar we
ken. De Hamburgse uitvin
der beweert, dat dergelijke
nylontanks absoluut zee
waardig zijn. Zij steken
slechts twee meter boven
water uit en vangen vrijwel
geen wind. De vaarsnelheid
zal enkele knopen minder
zijn dan die van een con
ventionele tanker, maar dit
verlies kan de sleepboot op
de terugreis naar de olie
havens gemakkelijk inha
len. Bovendien kan het los
sen sneller gebeuren. De
clou van de zaak is echter
volgens de constructeur,
dat men de „olieworsten"
nimmer leeg terug hoeft te
varen: ieder vliegtuig kan
de nylonhuls, opgerold, naar
de vulstations brengen.
Engeland heeft reeds gro
te belangstelling aan de dag
gelegd voor dit Duitse
denkbeeld: in de proeftanks
van de universiteit van
Cambridge dobberen al
een aantal miniatuur-olie
worstjes rond op een kunst
matige zeegang. Het mate
riaal voor deze proefnemin
gen bestaat uit authentieke
worstdarmen.
MEN WEET HET, we leven in het
grote spreidtijdperk. Diverse instanties
houden zich bezig met de spreiding van
vakanties, bezit en zoal meer. Zodat
men zich kan afvragen wanneer nu
eindelijk onze namen eens aan de beurt
komen. Want ook daarin bestaat een
ongelijke verdeling.
UIT ALLES BLIJKT, dat het toeval
bij de vorming van onze geslachts-
namen een grote rol speelde. Waren S
onze vaderen met overleg te werk ge-
gaan, dan hadden zij er stellig voor ge-
waakt, dat onze tachtigduizend namen
ietwat billijker verdeeld werden. Want
al is dit aantal voor elf miljoen Neder-
landers ruim voldoende, de praktijk
leert dat elke familienaam waarlijk
geen honderdzevenendertig dragers telt.
Integendeel, terwijl enkele namen door
nog geen dozijn vaderlanders gedragen
worden, hebben anderen zoveel tien-
duizenden naamgenoten dat verwarring j
niet uitblijven kan. Dan is er nog het j
verschil in lengte. Waarom moeten
sommigen het met uiterst korte namen
als Eg en Al doen terwijl anderen Van
den Nieuwen Amstel op hun kaartjes
kunnen drukken? Nu, de beide eerste
namen stammen uit Noordholland,
waar men de oude voornamen vaak
sterk inkortte en deze rudimenten tot
geslachtsnaam werden. En de laatste is
een herkomstnaam, die toevallig wat
lang uitviel. Maar dan zijn er ook nog
altijd de lieden, die met meer dan één
familienaam rondlopen, soms zelfs met
een hele reeks. Hoe is dat verschijnsel
te verklaren?
RAADPLEGEN WIJ het doopboek
der gereformeerde gemeente in Kuilen-
burg, dan zien wij anno 1746 de in-
sehrijving: „4 Maert is gedoopt het kind
van den heer Hendrik Willi, van de
Pol, Rector der Latynsche schole alhier
en Johanna Slaterus E. L. en is ge-
naamt Johan Ronneboom". Dat ziet er
wat ongewoon uit. Verwacht echter
geen schandalen. Ook al brachten de
letters E. L. (echtelieden) niet reeds de
nodige geruststelling, dit soort inschrij-
vingen is in de oude doopboeken zo
veelvuldig te vinden dat zij geen op- j
zien kunnen baren. In Kuilenburg gaf
de gelukkige vader zijn spruit de ge-
noemde naam als vóórnaam mee. Deze
stapte dus het leven in als Johan
Ronneboom van de Pol. Daarmee zijn
we aangeland bij wat wel „dubbele"
namen genoemd worden. De lezer kent
er genoeg. Om slechts een kleine greep j
te doen: Linthorst Homan, Iïierens de
Haan, Adama van Scheltema, Cort van j
der Linden, Fockema Andreae, De j
Gaay Fortman en Posthumus Meyjes. j
Daar komen dan enkele door Huge-
noten meegebrachte namen bij, die J
haast als klaroenstoten klinken: Chan- j
tepie de la Saussaye. Brunet de Roche- j
brune, De Lussanet de la Sablonière
DAARBIJ BLIJFT het niet. Enkele j
families voeren drie gekoppelde namen.
Om er een paar te noemen: Scmeijns
de Vries van Doesburgh, Van Loghcm
de Josselin de Jong, De Bie Lcuvclink
Tjcenk en Stoll Timmerman Thijssen.
Nog langer is een naam als Thomassen
a Thuessink van der Hoop van Sloch-
teren. Een Haarlemmer zou zelfs een
uit vijf namen samengestelde ge-
slachtsnaam op zijn deur kunnen
schrijven. Waarbij de vraag kan rijzen
hoe men hem nu eigenlijk aanspreken
moet. Want voor dagelijks gebruik zijn
deze namen wel wat al te geeompli- j
ccerd. Er dient dus een keus te worden
gedaan. Maar welke?
In vele gevallen zal men de laatste
naam moeten gebruiken: deze is de
stamnaam der familie en de rest kwam
er later bij. Echter, deze regel gaat niet
altijd op: de toevoeging kwam ook wel
achter de oorspronkelijke naam te
staan. Dat u lieden, die De Jong van
Beek en Donk en De Bruyn van Melis-
en Mariekerke heten, met hun eerste
naam zult aanspreken, is weer duide
lijk. Dit is de geslachtsnaam, de andere
hebben betrekking op heerlijkheden,
die de familie verwierf. Maar zelfs In
deze gevallen is de samenhang voor
leken niet altijd duidelijk te zien. Daar
om volgende weck meer hierover.
J. G. de Boer von der Ley
KORT VERHAAL DOOR MICHAEL RETY
BRIEF VAN NAPOLEON
Bij Sotheby's, cie wereldberoemde post
zegel- en curiosaveiling in Londen, heeft
een door „Bonaparte" ondertekende brief
deze week duizend pond sterling, dus bijna
tienduizendgulden opgebracht.
TOEN de jongeman buiten kwam. stond
het meisje hem op te wachten. Hij zag
haar eerst niet, want hij had niet op haar
aanwezigheid gerekend. Maar een meisje
als zij moest je wel zien. Toen haar blik
tot hem doordrong, glimlachte hij alsof
er een heleboel blije gedachten door hem
heengingen. Een ogenblik later keek hij
weer somber. Hij was werkelijk aange
naam verrast geweest dat ze hem daar op
wachtte, maar het vermoeden een vraag
te moeten beantwoorden, waartegen hij al
uren had opgezien, deed zijn vreugde in
ongerustheid verkeren en hij drukte zijn
tas wat steviger tegen zich aan. Waarom
bood hij haar niet zijn arm? Hij deed het
inderdaad. „En?" vroeg ze.
„Ik heb het nog niet gedaan", antwoord
de hij. Ze versnelden allebei hun pas als
of ze niet wilden dat ook maar een der
voorbijgangers hun woorden kon opvan
gen. Hij schaamde zich. Hij was ook bang
dat ze boos zou worden. Hij wist niet
waarmee hij eigenlijk het meest inzat. Hij
had een verschrikkelijke dag achter de
rug. Als ze een beetje om hem gaf zou ze
dat begrijpen. Ze zou moeten voelen dat
je een man als hij niet meteen krijgt, waar
je hem hebben wilt. Ze had hem in de di
recteurskamer willen hebben, waar hij
om opslag moest vragen, want ze wilden
gaan trouwen. Maar hoe graag hij ook
wilde trouwen, hij had het niet gedurfd.
Iiij vond het verschrikkelijk. Hij wilde
niet in die kamer. Ze zou hem nu zeker
een lafaard vinden. Hij kon zich absoluut
niet meer herinneren waarom hij het niet
had gedurfd. Zo'n beroerling was de di
recteur niet. Als hij alles goed naging, kon
hij best een potje bij hem breken. Maar
de directeur opzoeken om met hem te
praten over de belangen van de zaak was
altijd nog iets anders dan met hem te pra
ten over de belangen van jouw zaak. Zo'n
man kon zich daar geen beeld van vor
men. Wat betekenden die paar onnozele
guldens meer bij de tonnen, die hij jaar
lijks uitgaf? Nou ja, niets. Nou ja, juist
daarom! kon je dan zeggen. Maar je moest
het eerst van zijn kant bekijken. Goed
voorbereid moest je naar hem toegaan.
Die jaar guldens meer konden toch veel
voor hem uitmaken. Omdat ze niets uit
maakten, daarom. En wie zei dat ze niets
voor hem uitmaakten? Voor jou maken
ze alles uit. Maar breng zo'n man dat
maar eens aan het verstand. Hij had altijd
al een hekel gehad aan over geld praten.
„Was-ie er dan niet?" Hij hoorde de
vraag als een echo. Hij had zich dit ogen
blik de hele namiddag al voorgesteld. Ja
zeggen, stond gelijk met jezelf onmogelijk
maken. Ze zou niet meer in hem geloven,
niet meer op hem bouwen. Want als je zei,
dat hij er wel was geweest, waarom was
hij dan niet naar binnen gegaan? Hij be
gon de hele kwelling weer overnieuw.
Goed. het had hem tegengezeten. De eerste
keer, toen hij in één ruk door naar de baas
wou gaan, was de procuratiehouder hem
net voor geweest. Hij was nog even blij
ven wachten, maar niet lang. Hij had de
(Van onze correspondent in Washington)
HET KLINKT VREEMD, MAAR de hoofdstad van de Ver
enigde Staten bezit geen echt groot gebouw waar men opera's
kan geven. Zes jaar geleden was er in Washington zelfs niet
eens een behoorlijke ruimte waar men toneel kon zien. Nu
heeft men in Washington twee kleine schouwburgen, plus een
theater, waar een gezelschap van jonge acteurs toneel speelt
in het midden van een zaaltje, dat aan vier kanten is omgeven
door kleine tribunes voor het publiek. Vooruitgang is er dus,
doch nog lang niet genoeg. De concerten worden er meestal
gegeven in een lelijke, kolossaal grote zaal met slechte akoes
tiek, de Consitution Hall. Er komen voortreffelijke orkesten,
uit Boston en Philadelphia, maar men hoort die toch niet op
hun best. Bovendien geven tal van internationaal beroemde
solisten er recitals, maar hun optreden in Washington is door
de slechte akoestiek vaak teleurstellend. Voor ballet heeft
de hoofdstad geen geschikt toneel. Kortom: het is met de uit
voerende kunst in Amerika's hoofdstad tamelijk onbevredigend
gesteld. Gelukkig wil men daar verandering in brengen. Dezer
dagen heeft men aan de president en het congres een plan voor
gelegd, dat ongeveer zesendertig miljoen dollar zou kosten. Men
hoopt dit bedrag van particulieren te krijgen. Men wil er op
grond, die de regering zou moeten onteigenen, een groots cul
tuurcomplex bouwen. Men rekent er op, dat er geen subsidie
nodig zal zijn. Zo groot is de behoefte aan toneel- en vergader
ruimte in Washington, dat men zelfs verwacht, dat de bestaande
zalen en schouwburgjes geen nadeel van het plan zullen onder
vinden. Wat men bouwen wil? Allereerst een enorme zaal voor
tienduizend mensen. In zo'n zaal zou men grote vergaderingen
en grote bals kunnen houden. Na afloop van Eisenhower's
inauguratie heeft men het inauguratie-bal moeten vierendelen.
Het werd gegeven in drie hotels en in een lelijke grote zaal.
Overal was het veel te vol. Behalve deze grote zaal, zal het
complex een concert- en gehoorzaal krijgen voor ongeveer vier
duizend mensen en dan nog een intieme schouwburg.
Deze weck is een zeldzaam vijftiende-
teuws monnikenhandschrift, een getijden
boek uit Rouaan, op de veiling van het
Internationaal Antiquaraat in Amsterdam
voor 13.500 gulden verkocht. De nieuwe
eigenaar wordt onbekend gehouden.
moed niet meer. De procuratiehouder was
bij de directeur naar binnen gewipt. Niet
gegaan. Zulke mensen wippen bij hun di
recteur binnen. De tweede keer was de
directeur inderdaad absent geweest om
een dringende, zeer menselijke reden.
Maar de derde keerAls hij eraan
dacht, werd hij weer misselijk. Zo zenuw
achtig als hij toen was. Hij had gewoon
staan rillen. En de klop, waarmee hij zich
toegang tot de kamer had moeten ver
schaffen, was uitgebleven. „Ik kan zulke
dingen ook niet!" had hij later in het ver
trek gezegd waar je in de spiegel jezelf
moed kunt inpraten om gewoon door te
gaan in het verdere leven. Maar hij had
het moeten kunnen.
Hij slikte. Ik ben nog een en al zenuwen,
dacht hij, bah. En hij zei: „Nee, de direc
teur was er niet".
„Nou ja joh", zei het meisje, terwijl ze
haar arm vaster in de zijne drukte, „mor
gen komt er nog een dag".
Hij knikte. Hij voelde zich langzaam
verstijven, hij bevroor tot een koele ge
reserveerde zakenman, die de winst be
groot en nog even de onderhandelingen
aanhoudt, omdat hij ergens een groter en
voordeliger transactie vermoedt. Bedacht
zaam passeerde hij een kinderwagen,
waarbij hij haar voor liet lopen en haar
arm losliet. Toen ze weer inhaakte, talm
de hij expres met naast haar te komen
lopen. Ze legde haar hand op zijn schou
der en dwong hem stil te staan. Hij schrok.
Hij stond precies voor een ladder. Ze
lachte en leidde hem eromheen. Hij kreeg
een kleur. Ze zei: „Ik was zo nieuwsgie
rig. Ik ben expres vroeger weggegaan. Ik
zou het leuk hebben gevonden als je iels
wist. Weet je zeker dat je hem morgen
wel te spreken kunt krijgen?"
„Natuurlijk".
Ze drukte haar hand in zijn hand. H'j
merkte ineens dat de lucht, die hij in
ademde, een vrieskoude verkwikkende
frisheid had. Hij zag haar ogen met zo
veel liefderijke belangstelling op zich ge
richt dat hij verlegen werd en een zin be
gon, waarin hij halverwege bleef steken.
„Naar, hè, om opslag vragen", zei ze. „Ja".
„Maar als je het in je hoofd hebt, doe
je het toch", zei ze. Hij wist dat ook heel
zeker. Hij had haast geen geduld meer
om zijn directeur tot morgen te laten
wachten
•enso
■lkc.
ttu
evensonderhoud
ln de heden gehouden trekking van de
Staatsloterij Is de honderdduiaend gevallen ïf
op lot 9429. Van dit lot is serie A verkocht
in Roermond, serie B in Soestdijk, serie C
in Arnhem, serie D In Leiden, serie E in
Rotterdam en serie F ln Purmerend.
en aan het einde
bedragen. Zij wai
verhoging van gen
0,4 percent te aan
verhoging van de
i mogelijk le maker
Aangezien onze regering
terecht zeer afwijzend staat
tegenover het gokken, omdat
zij zulks een onzedelijk tijd
verdrijf vindt wanneer het
buiten het zedelijk kader van
de Staatsloterij geschiedt,
verheugen wij ons telkenmale
uitbundig wanneer blijkt, dat
de Staatsloterij zich nog
steeds in een grote belang
stelling mag verheugen.
Daaruit kan men immers con
cluderen, dat het zedelijk peil
van ons volk nog steeds rede
nen tot grote tevredenheid
geeft. Wij zijn nog niet zo
laag gezonken, dat wij de
moederarmen der Staats
loterij de rug toekeren en ons
in massa storten in de boos
aardige tentakels van de on
zedelijke pools.
Dat deze zedelijke moed
beloond wordt, bewijst ne
venstaande bekendmaking.
De vrome aanhouder wint.
Dat de Staat als aandeelhou
der daarbij ook niet gans be
kaaid uit de strijd komt,
spreekt vanzelf, doch daar is
niets tegen. Want sinds de
Franse koningen uitgestorven
zijn kan men met recht be
togen: „l'Etat, ce sont.nous-
mêmes", oftewel: „De Staat,
dat zijn we zelf". De grote
winst van de Staatsloterij
komt ons allen direct ten
goede, wees daarvan over
tuigd. De enkelen onder ons,
die iets méér van de op
brengst krijgen dan wij, zo
als die lieden in Purmerend,
Arnhem, Roermond, Soest
dijk, Leiden en Rotterdam,
moeten wij niet met schele
ogen bekijken. Straks, als u
en ik de honderdduizend
•aarübaar 20tf ziJH"
van het gemiddelde
middeld vier percent
1957 zes percent zal
bereid een verdere
eld 0,2 en eind 1957
idcn, teneinde een
n der landarbeiders
^e regering berekent
l.isiei do landarbei-
winnen, kunnen wij over
tuigd zijn van hun eerlijke en
onbaatzuchtige vreugde.
Laat die aanduiding „Soest
dijk" ons overigens niet in
verdenkingen doen vervallen.
De honderdduizend is heus
naast het paleis terechtge
komen. Trouwens, mocht de
opperstalmeester van de ko
ninklijke stoeterij nu toeval
lig eens een twintigje hebben
aangeschaft toen hij door om
standigheden een dagje' in de
bewoonde wereld was wie
zal het hem euvel duiden?
Een opperstalmeester kan het
heden ten dage evengoed ge
bruiken als ieder ander. Ook
voor hem zijn de sigaretten
tien cent per pakje duurder
geworden. Ook zijn suiker is
omhooggegaan, ook zijn melk
is binnenkort onbetaalbaar.
Hij heeft enkel op ons voor,
dat hij eens per jaar mccmag
naar de Staten-Generaal. En
dat zet heus geen zoden aan
de dijk in Soest.
Ik heb mij wel eens trach
ten voor te stellen, wat voor
een ervaring het moet zijn,
wanneer men thuiskomend
na een dag van ploeteren om
een schamele boterham in
de vestibule begroet wordt
door de vrouw des huizes met
de boodschap: „Rudolf, er is
iets leuks gebeurd".
„Zo", zegt Rudolf dan arge
loos. menend dat tante Koos
heeft opgebeld om te vertel
len dat ze toch maar niet
komt logeren. „Herinner je je
nog die ruzie, die we gehad
hebben toen ik een deel van
mijn huishoudgeld had be
steed aan een twintigje van
de Staatsloterij?" vraagt de
vrouw dan glunderend.
„Allicht. Weggegooid geld.
Een twintigje. We kunnen
het béter gebruiken, dan om
te gokken. En gokken is bo
vendien onzedelijk", zegt Ru-
dolf Agteran met een vrome
blik.
„Nou, ik kan je mededelen
dat het geen twintigje, maar
een héél lot was. Ik had er
voor gespaard", bekent moe
der de vrouw zonder schaam
te.
„Wel alle...." zegt Rudolf.
„Moet ik daarvoor de ganse
dag in weer en wind op een
kantoor zitten? Moet ik daar
voor om twaalf uur boter
hammen uit een blikje eten
met een vleugje pindakaas
erop? Waaraan heb ik het
verdiend, dat ik zo'n verspil
lende, onzedelijke vrouw
heb?"
„Waar je het aan verdiend
hebt, is mij ook een raadsel",
is het wederwoord. „Op dat
lot is de honderdduizend ge
vallen".
„Zo", zegt Rudolf, „dat is
dan nog een kleine troost.
Maar ik blijf erbij, dat
Hij spert zijn ogen open en
schreeuwt: „Wét!!?" Hij ver
stijft, valt om, staat op, huilt,
lacht, zet zijn hoed op, zet
zijn hoed af, struikelt over de
loper, grijpt zijn vrouw beet,
kust de kapstok en schreeuwt
nog eens: „Wat??!"
Rudolf Agteran heeft noch
tans nooit de honderdduizend
gewonnen. Het is maar een
fantasie. Maar zó zou het
kunnen gaan, als het zó ging.
En wat zouden we er mee
doen?
„We moeten nodig een
nieuwezegt zijn vrouw
en daarachter komt een lita
nie van huishoudelijke appa
raten en instrumenten, deco
raties en voorzieningen,
waarmee de eerste tien van
de honderd duizendjes grif
naar de pinnen zijn. Goed.
Geld moet rollen. Maar
mondje dicht tegen iedereen.
We houden de mondjes zo
goed dicht, dat de volgende
dag de buurtschap een sere
nade komt brengen en de
week daarop al onze twintig
neven buigende geluk komen
wensen. Met die festiviteiten
zijn twee duizendjes gemoeid.
Goed. Wie het breed heeft,
laat het breed hangen. We
houden nog genoeg over om
alle belastingen te betalen,
alle garderobe te vernieuwen,
alleoch kom. Wat is er
per saldo weinig uit te voeren
met honderdduizend gulden.
Wat is er weinig werkelijke
voldoening te putten uit zo
veel geld. De nieuwe loper
is een oude loper der toe
komst. De nieuwe stofzuiger
kost meer stroom dan de
oude. De neven zijn allemaal
boos dat ze geen handgeld
meekregen na hun feestelijke
ontvangst. De belastingen
zetten rekenkundige reeksen
op die hun in staat stellen,
belasting te heffen van het
geld dat na aftrek der be
lastingen overbleef om be
lastingen te betalen. En dat
alles wordt overkoepeld door
het droeve besef, dat men
slechts éénmaal in het leven
de honderdduizend trekt en
niet op geregelde tijden. Men
wént er zo aan, dunkt me.
„Hé", zegt men bij de volgen
de trekking, „hebben we hem
deze keer niet?"
Neen, het lijkt me geen on
verdeeld genoegen, zo'n bom
geld in één keer. Het is in
derdaad iets onzedelijks. Je
doet er niets voor, Je wordt
door een grillig noodlot en
een even grillig héél lot eens
eventjes in het gelukszon
netje gezet, maar geluk en
geluk zijn twee verschillende
dingen.
Geer mij maar dat echte,
onvervalste, zedelijke geluk
van een opgeruimd gemoed,
een arm doch proper huis
houden, een goede gezond
heid, een sfeer van genegen
heid, een kleine tuin en een
paar sloffen, een sigaartje en
een krant. Dót is geluk. Geen
onzedelijke lotenscharrelarij.
Zuiver houden. Alles móói
beleven.
En daarbij stilletjes hopen
dat moeder de vrouw toch nu
en dan stiekum een lotje
koopt van het huishoud
geld
R. Agteran