Klein relaas uit de geschiedenis van een groot kasteel GASTVROUWEN VAN BEROEP Het trammetje in Versailles rijdt voor het laatst Aan de rode Donau EEN ENERGIEKE VROUW BESTIERDE HET SLOT WAAR JACOB v. LENNEP ZIJN „PLEEGZOON LIET SPELEN ROMANTISCH KASTEEL 5 Helmo Wolf-Catz Geisha's in Japan zijn zeer ontwikkeld en char mant. Zij worden in de voorname kringen met respect behandeld. 99 99 HET voorname kasteel Amerongen ligt op de grens van het Sticht en de provincie Gelderland en wordt reeds genoemd in 1370. Het is bijzonder verheugend dat het mogelijk is een kasteel als Amerongen met de prachtige zalen en unieke stoffering te bezichtigen. Al in het midden van de zes tiende eeuw kwam dit kasteel in het bezit van het geslacht Van Reede, waarvan een der latere heren, nadat hij Athlone, een Ierse stad aan de Shannon, onder Prins Willem III had veroverd, tot graaf van Athlone werd verheven. Enkele van de nog latere graven hebben zich in Engeland ge vestigd. Door huwelijk vervielen eveneens het mooie Middachten en Zuylestein aan deze familie. Ook de huidige eigenaren van Amerongen uit het geslacht Bentinck wa ren aan de graven van Athlone verwant. En een nicht van de beroemde Belle van Zuylen. Anna Elisabeth Christina van Tuyll van Serooskerken, was met de vijfde graaf van Athlone getrouwd. Als men bedoeld de brieven van Belle van Zuylen leest, die zij schreef aan d'Hermenches wanneer zij 's zomers wekenlang verbleef op de lust sloten Ajnerongen en Middachten, komt men de namen Van Reede en Bentinck her haaldelijk tegen. Deze nicht „Annebetje" van Tuyll was Belle van Zuylens boe zemvriendin. Mej. A. W. J. Mulder, conservatrice van het Oranje-Nassaumuseum, schreef vol toewijding „Kasteel Amerongen en zijn bewoners". Het geslacht Van Reede en Athlone was namelijk in directe vrouwe lijke lijn aan de van Nassau's van Zuyle stein verwant. In het hierboven genoemde boek staan veel treffende geschiedenissen vermeld over de vrouwen van Amerongen, zoals Margaretha Tumor, gehuwd met Go- dard Adriaan van Reede, Heer van Ginckel enzovoorts, zoon van Goet van Reede, die na vele ambten bij de Admiraliteit advi seur van Frederik Hendrik werd. Deze Go- dard Adriaan, wiens zoon kolonel Ginckel zou worden, was zelf reeds hoog in aan zien toen hij ambassadeur werd aan ver schillende Duitse hoven, in Polen, in Span je, in Scandinavië, waar hij de belangen van de Van Nassau's behartigde. Op zijn laatste reis is deze ambassadeur, die zijn kleinzoon reeds in de leer had, in Kopen hagen gestorven. MARGARETHA TURNOR was in 1643 met genoemde Godard Adriaan van Reede gehuwd. Zij was de dochter van een Engels kapitein in de Nederlanden en een Hol landse moeder. Marga retha, kunnen wij uit alles opmaken, was in telligent, zeer volhar dend, vlijtig en onge woon energiek. Een van die uitstekende huis moeders en echtgenoten, vergeten door de roem rijke daden van hun we derhelften, zonder wie deze laatste hun taak niet hadden kunnen vol brengen, noch de kinde ren hadden kunnen op voeden, noch hun land goederen hadden kunnen uitbreiden. Zo als ook in het geval van dit huwelijk ge beurde, want aankoop van verschillende landrijen en bunders grond volgden door de spaarzaamheid van deze echtgenote. Eveneens is het bekend dat Margaretha Tumor met haar echtgenoot vergaderin gen in Den Haag bijwoonde en hem raad gaf in zijn ambtelijke bezigheden. En zo werd hij al vroeg met vertrouwensopdrach- ten naar het buitenland belast en was zij op Amerongen de heerseres. Dertig jaar waren zij reeds getrouwd, de kinderen wa ren volwassen, kleinkinderen waren gebo ren, die geregeld op het Huis te Ameron gen verbleven, toen het kasteel door de Fransen in brand werd gestoken. Hiervan Dit portret van Margaretha Turnor werd in 1661 door Ovens geschilderd. On deraan deze pagina ziet men het Kasteel Amerongen, zoals het in de jaren 1673-1678 werd herbouwd. Boven dit artikel twee interieurs, links de voorhal en rechts de bovenhal. lezen wij het schrijnende bericht in „Moes en Sluyterman" van februari 1673: een Edelman ofte Officier, ge- noemt La Fosse, van de Lijffgarde van den Hartogh van Luxemburg met 10 a 12 Ruy- ters op den Huyse en slote van Amerongen gekomen, seggende tegens die opgesetenen die daar weder opgevlugt waren, dat zij order hadden om 't selve Huys te ruineeren en te verbranden, ende dat ider daer van soude trecken en hebben de selfden Fran sen al voort bossen, hout en strooij gedra gen, boven in de Toorens en door het ge- heele Huys en het boovenste eerst aan brandt gestoocken en van boven tot bene den geheel afgebrandt. En hebben voorts des nachts de schone Hu ijsingen en getim merten om het Voorburgh al mede afge- bramt, niet tegenstaande dat de Inwoon- ders te vooren een groote som gelts pre senteerden, dat het niet gebrant zoude worden. Maar dien Officier seijde dat zij geen verschoninge vermochten te doen, onder anderen, omdat den Heer van Ame rongen tegens de interesse van den Koninck Vranckrijck ageerde." En hoewel haar zoon Heer van Ginckel ge huwd was met de erfge name van Middachten, dat hij met zijn kinder rijk gezin bewoonde, was het voor Margaretha en ook voor de Heer van Amerongen een zware slag, toen hij deze be zitting als ruïne moest terugzien. Voor enige tijd werd hun het nabij gelegen kasteel Lieven- dael aangeboden. Doch zo spoedig als het mogelijk was heeft deze energieke vrouw de ontzaggelijke taak op zich genomen de herbouw te regelen. Aan tekeningen en brieven bewijzen, dat zij tijdens de bouw als opzichteres reeds vroeg in de morgen de ronde deed. Ook heeft zij aanwijzingen gegeven tot de bouwwijze van enkele zalen en is zij de mooiste plafonds uit Soestdijk hiertoe gaan bezichtigen. De bouw werd door het driemanschap tim merman Hendrick Schut, Cornelis van Riet- velt, metselaar (leerling van de bouwmees ter Van Campen) en de werkbaas Jan Fick uitgevoerd. De Heer van Reede raadpleeg de nog de architect van de Keurvorst Mi chael Matthias Smidts uit Breda afkom stig. Grote stenen, die ook voor reparaties op Middachten werden gezonden, werden uit Bremen aangevoerd. In het laatste hoofdstuk, aan de archi tectuur gewijd geeft mej. Mulder met grote kennis van zaken deze van het zeventiende eeuwse gebouw in de klassicislische barok ervan weer. Bekend is het kasteel om de galerij, ontworpen door Margaretha Turnor naar het voorbeeld van Engelse kastelen en landhuizen, die het doet lijken op een paleis. Zo vormt, noteert mej. Mulder, een ware verrassing in verband met de ruime voorhal. Op de trap reeds, staande op het eerste bordes krijgt men een indruk van Douanebeambten van Como in Noord- Italië ontdekten onder zitplaatsen in een uit Zuid-Italië aangekomen trein twee on gewoon grote en zware pakketten. Zij doorzochten vergeefs de gehele trein, om de eigenaars hiervan op te sporen. Ten slotte werd besloten de in vetvrij papier gewikkelde pakketten te ontladen en voor lopig op te slaan. Aldus geschiedde, sterke armen vervoerden de pakketten naar het perron, waarna de touwen, waarmede zij waren dichtgebonden, werden doorgesne den. Er kwamen twee Italianen te voor schijn. De twee mai..-.cn, Sicilianen, gaven de volgende verklaring voor hun merkwaar dige reiswijze. Zij waren werkloos en wil den elders hun geluk beproeven. Daar hun daartoe het reisgeld ontbrak, werd tot de „pakketreis" besloten. Ijverige verwanten wikkelden de twee van lop tot teen in papier, bonden hier touwen omheen, en legden de „pakketten" vervolgens onder zitplaatsen in de trein. Zo werd Como be reikt, waar ijverige douanebeambten de „pakketreis" ontijdig deden eindigen. deze galerij met de prachtige meubelen, met de indrukwekkende gobelins. Op liet hogere bordes kan men de enorme boven hal zien iiggen en op een afstand de schil derijen naast elkaar zien hangen als in een museum. Dan is er nog de Oostindische kist op de galerij met veertien rood geci seleerde fluwelen zittingen voor de stoe len, met goud geborduurd. De beschrijvin gen van het vele zilver en de eens aanwezig zijnde briljanten, het tafelgoed gemerkt met bloemennamen als lavendel, kleine roos, slerrebloem, doen ons bevroeden hoe enorm druk de slotvrouwe het moet gehad heb ben met allerlei ontvangsten, zowel van de Prinsen van Nassau als van vele relaties van haar echtgenoot, waarvan de verslagen aanwezig zijn. Twaalf kleinkinderen zouden op Mid dachten geboren zijn. Margaretha Turnor schreef dan ook in de laatste jaren van haar leven aan haar man, die ze in geen vijf jaar had gezien, met bijna een guitige bedreiging dat zij hem met alle Ginckeltjes zou komen halen. Toch had zij haar echt genoot in den vreemde goed verzorgd. Zij had hem Blansche, de keukenmeester en Jenneken, haar vertrouwde kamenier mee gegeven. De teelt van het eigen landgoed werd hem als een betere voedselvoorzie ning gestuurd. Zorgzame brieven, geno teerd met dagtekening, zijn voor de verre „alderliefste" man geschreven en bewaard gebleven. De zijne zijn helaas verloren gegaan. In de koude winter van 1677 schreef de vrouwe van Amerongen nog, dat zij driemaal per dag de bijten liet open hakken in de grachten en vijvers om de vissen in het leven te houden. Er was toen al het zijn voltooiing naderende nieuwe huis voor dertig paarden, het. kasteleins huis en de knechtenwoning. Haar echtge noot liet zich uit den vreemde niet onbe tuigd en stuurde haar onder meer vijftig pond pruimen, zowel als ossen. De pruimen schreef ze hem, hadden wel honderdvijftig pond mogen zijn: ze smaakten de kinderen als koek en de ossen zou z.e ook gaarne verwachten. In het jaar 1700 spoedde zich dit leven ten einde. Haar drie kleindoch ters Anna Ursula. Reyniera en Agnes van Reede waakten over haar en het landgoed Amerongen. HET bekende boek ..De pleegzoon" van Jacob van Lennep speelt voor het grootste gedeelte op het kasteel Amerongen ten tijde van Prins Maurits. De Heer van Reede komt hierin als baron Hendrik, heer van Sonheuvel, voor. De schrijver heeft er ook wel eigen bijfiguren in gezet, zoals die van de koetsier Bouke-met-de-spreekwoorden, die in dienst schijnt te zijn geweest van jhr. Van Lenneps grootvader. De pleegzoon is opgevoed door Baron van Reede en wordt in dit werk Joan genoemd. Lafer blijkt, dat deze de zoon is van Douarière von Falckestein, met Lodewijk Gunther van Nassau hertrouwd. De pleegzoon wist als jongen ten tijde van het twaalfjarig be stand aan samenzweerders, die hem naar het leven stonden te ontkomen en via on deraardse kloostergangen het Huis te Ame rongen te bereiken. De roman van Van Lennep werd door enige geslachten ver slonden. Jacob van Lennep las het verhaal eerst voor in zijn eigen kring tot groot ge noegen vooral van zijn twaalfjarige zusje. Mevrouw Bosboom Toussaint, Van der Palm en wat later Nicolaas Beets lieten zich vol lof over deze roman uit, die twee maal in het Duits werd verhaald en een jaar later, in 1835 ook in het Engels te New York is uitgegeven. In de Revue des Deux Mondes in 1868 wordt zeer gunstig over de historische roman van Van Lennep gesproken. Nog altijd is het ouderwets ro mantische boelc boeiend. De landschapbe schrijving is dichterlijk, de historie zorg vuldig bewerkt. Zoals men al dadelijk merkt in het eerste en in het tweede hoofd stuk waarvan enkele regels volgen: „De weg van Den Haag naar Haarlem was toen al zeer verschillend van hetgeen (Zie verder pagina 5). HET BEGIN van een officeel Japans diner is altijd een vrij kille en pijnlijke aangelegenheid. De enkele mannelijke gasten zitten stijfjes op de grond, huigen koel naar elkaar, glimlachen geforceerd en zeggen weinig. Maar dan opeens gaat er een deur open en treden de geisha's binnen in haar fleurige kimono's en met de „sake"-flesjes in de hand. Ze gaan ieder naast een gast zitten, lachen vriendelijk, maken vrolijke grapjes en schenken zijn kopje vol met lauwe sake (rijstwijn). Onmiddellijk verandert de stemming. Er wordt ge schertst en steeds luider gelachen. Voordat er een uur verstreken is, gaan de jassen al uit en wordt luidkeels liet lied van de dorstige mijnwerkers of de feestende vissers gezongen. De gastheer gaat rond en laat iedereen uit zijn sake-kopje drinken, de grootste vijanden slaan elkaar op de schouders en zweren eeuwige vriendschap. Wie het nooit heeft meegemaakt kan zich niet voorstellen welk een warmte er van de geisha's in het over het algemeen zeer ijzige en hijzonder formele maatschappelijke leven van Japan uitgaat. Zonder geisha's zou Japan aan zijn eigen ernst en somberheid te gronde gaan. Dankzij de geisha's kan men er van tijd tot tijd nog wel eens hartelijk lachen en vertrouwelijk zijn, want nergens ter wereld, treft men charmantere, tactvollere en vrolijkere gastvrouwen aan dan in de Japanse theehuizen en restaurants. Een Japanner, die de schrijver dezer regelen voor een Amerikaan versleet, zei mij eens: „Voor ons is een geisha, wat voor u de whiskij is in een wlüsky-soda Aan de hoofdtooi van dit meisje kan men zien, dat zij nog geen volleerde geisha is, maar het pas gebracht heeft tot osha-ku of wijnschenkster. De andere foto bij dit artikel toont een les in tafelmanieren: het valt niet mee om soba (Japanse spaghetti) zonder morsen met stokjes te eten! ER BESTAAN over deze beroepsgast vrouwen vele misverstanden in het wester se deel van de wereld. Als men het hier over geisha's heeft, wordt er altijd veel betekenend geglimlacht en geknipoogd. Slechts weinigen weten, dat een geisha uit hoofde van haar beroep ten opzichte van haar gasten geen andere verplichtingen beeft dan deze aangenaam bezig te houden (Vervolg van pagina 4) ciie thans is en niet meer, hetgeen die een maal geweest was. Men zag er wel is waar, de luchtige Tilburys, de prachtige landau ers, de cierlijke caricles en de nog bevalli- ger Noord-Hollandsche sjeesen van latere tijd niet heen en weder rollen: men zag er geen tallooze diligences over een gladden gemakkelijken straatweg de reizigers als met vleugelsnelheid door dien tuin van Europa voeren: men zag er geen nette, gewitte, vrolijke buitenverblijven elkander aangeschakeld achtervolgen doch men zag er ook niet meer den luister van vroe gere dagen, den prachtigen hofstoet der Graven en Baanrotsen, de jachtgezellen der Heeren van Wassenaar, van Teylingen, van Heemstede en van zoovele andere heer lijkheden, die zich in luisterrijken dosch vereenigdeiï, noch de luchtige nonnen der Rijnsburgsche abdij in een geestelijken tooi, met waereldschen opschik vermengd, verzeld van de galantste edellieden uit den omtrek, op kostbare paarden heen en we der dravend. De oude weelde was verdwe nen: de weelde van latere dagen was nog niet doorgekomen.'' In het elfde hoofdstuk ziet men Ame rongen liggen: „Blakend van den scheme renden gloed der ondergaande zon, lagen Sonheuvel en de omliggende dorpen aan den voet des heuvels, midden tusschen het donkere groen te prijken: trotsch en statig verhieven zich de hooge kerkspits en daar achter de daken van het vaderlijk slot: linksaf stak, in 't verschiet, de Dom van Reenen somber af tegen het heldere zwerk. En aan de rechterzijde rezen de torens van twintig adellijke huizen uit de donkere bossohadjen". Dit is slechts een klein relaas van een groot kasteel met, wat men noemt, een roemrijk verleden, waar men in de grote galerij en in het park bij de geur van nieuwe planten, waar eens de siertuinen van Margaretha Turnor waren, de be woners als het ware aan zich ziet voorbij trekken. zo lang als de maaltijd duurt. Zij kan zich misschien in haar vrije tijd meer vrijheden veroorloven dan andere Japanse vrouwen, maar dat is een zuiver persoonlijke zaak en heeft met haar beroep als zodanig niets te maken. Nog altijd behoren geisha's het woord is afgeleid van gei, dat kunst betekent en sha, dat het beste met persoon vertaald kan worden tot de meest ontwikkelde vrouwen van Japan: zij hebben dan ook allen een zeer lange en veelomvattende op leiding achler de rug. die reeds begint tus sen het tiende en twaalfde levensjaar. Op een „kemban" of geisha-school leren de meisjes dansen, zingen, musiceren, conver seren, goede manieren, gedichten schrij ven, slagvaardig zijn. schoonheidsverzor ging en nog veel meer. Zij beginnen, als zij vijftien of zestien jaar zijn geworden, de gasten te bedienen als osha-ku of wijn schenksters. Pas als zij achttien of negen tien zijn, beschouwt men haar als geisha's, maar ook dan zijn zij nog niet volleerd. Vele geisha's gaan zich namelijk nog „spe cialiseren" op een bepaald soort klanten. Zo zal een geisha, die zich toelegt op het amuseren van zakenlieden, ervoor zorgen dat zij een behoorlijke kennis van economie heeft, de beursberichten lezen en zich op de hoogte stellen van alle andere dingen, die het haar mogelijk maken om met een vrij behoorlijke kennis van zaken aan een gesprek deel te nemen. Andere geisha's specialiseren zich in politiek, in schilder kunst of in litteratuur. Er zijn tegenwoor dig zelfs geisha's, die zich toeleggen op vreemdelingen. Zelf ontmoette ik eens een geisha, die redelijk Frans sprak en gedich ten van Verlaine kon reciteren. Het is wel duidelijk, dat deze langdurige opleiding en alle moeite, die een geisha zich daarna nog getroost om een intelli gente en gevatte conversatie te kunnen voeren, op één of andere wijze gehonoreerd moet worden. Geisha's zijn dan ook niet goedkoop. Het honorarium, dat zij voor één avond dinergezelschap vragen, varieert van zestig tot enkele honderden guldens. Maar ook op andere wijze kan een geisha dikwijls profijt trekken van haar unieke scholing. De kans. dat zij een zeer goed huwelijk kan doen, is namélijk groot. Vele vrouwen van vooraanstaande persoonlijk heden in het Japanse zakenleven of in de regering waren vroeger geisha's. Het komt ook niet zelden voor, dat een geisha haar geld ..belegt" in de carrière van een jongeman, die capaciteiten maar geen rijke ouders heeft en van wie zij uiteraard veel houdt. Met haar financiële steun kan haar protégé zich veelal snel opwerken in het maatschappelijke leven. Zodra hij ge noeg verdient, zegt zij haar beroep vaarwel en wordt een degelijke huisvrouw. HET IS natuurlijk waar, dat het geisha- svsteem een grote belemmering vormt voor de emancipatie van de Japanse vrouw in het algemeen. Zo lang er nog geisha's be staan zal een voorname Japanner zijn gas ten nooit thuis ontvangen, maar altijd in een theehuis of restaurant. Hij zal zijn vrouw volkomen buiten zijn eigen „social life" houden. En natuurlijk zijn er duizen den Japanse vrouwen, die ook wel eens iets anders willen dan het huis schoonhouden en eten koken, die ook graag meer invloed willen hebben in het sociale leven. Maar er zal nog veel, zeer veel sneeuw op de top van de Fujiyama moeten vallen, voordat de geisha's in Japan definitief tot het verleden zullen behoren. In een land, waar de meeste huwelijken nog altijd niet gesloten worden uit liefde maar uit sociale of financiële overwegingen, waar de man in het gezin nog steeds door vrouw en kin deren knielend wordt begroet en zich ver plicht ziet om thuis altijd waardig en uit de hoogte te doen in zo'n land vormen de geisha's een vrijwel onmisbare veilig heidsklep. Ook een Japanner heeft op zijn tijd behoefte aan vrolijkheid en gezellig heid en die kan hij meestal alleen vinden bij de geisha's, die er een vak van hebben gemaakt om vrolijk en gezellig te zijn. Het is natuurlijk allemaal meer of minder kunstmatig. Maar het is niet geheel onbe grijpelijk, dat een Japanner zo nu en dan kunstmatige vrolijkheid prefereert boven de kunstmatige restricties, die hem de hele dag belemmeren zichzelf te zijn. AAN DE RODE DONAU, geschreven door een Hongaarse arts, onder het pseudoniem Jano Igazy, vertaald door Rob de Wilt en uitgegeven door Mcussault te Bussum, is een verhaal over Boedapest, dat begint en eindigt in een kelder in 1945 onder Duitse en in 1956 onder Russische bezetting. Het vertelt van de lotgevallen van een gewoon Hongaars gezin, dat met zijn vriendenkring onder het communistisch bewind de hoop blijft koesteren op een bevrijding en dat meegesleept wordt in de bevrijdingsroes van de Hongaarse opstand. De zoon, die zijn artsstudie heeft kunnen voltooien en assistent is in een ziekenhuis in Boedapest, komt bij een gevaarlijke tocht naar Oos tenrijk om geneesmiddelen te halen tot de ontdekking dat de terugweg is afgesne den, de jongste dochter sterft de helden dood en de moeder wordt door een kogel gewond, als zij in de rij staat om levens middelen voor het»gezin te kopen. Het is niet het epos der vrijheid, zoals op de binnenkant van het omslag wordt beweerd. Het is een vertelling van een reeds vroeger gevluchte Hongaarse stu dent, die zijn medische studie hier te lande met een beurs van het Universitair Asiel fonds heeft voltooid en in zijn inleiding zelf zegt: „Ik ben arts en geen schrijver. Ik heb uit het diepst van mijn ziel geschreven". De stof is deels verkregen uit eigen ervaring, deels uit getuigenissen van onlangs ge vluchte studenten. Dat moet de verklaring zijn voor het onechte in de passages, die het aangrijpendst hadden moeten zijn en voor enkele onwaarschijnlijkheden. De uitgave is tot stand gekomen onder de hoede van het genoemde fonds, dat een deel van de opbrengst ontvangt, waartoe schrijver, uitgever, drukker, binder, en pa pierleverancier hebben samengewerkt. Het UAF werd in 1948 in samenwerking met alle Nederlandse universiteiten en hoge scholen na de communistische staatsgreep in Tsjecho Slowakije opgericht. Het beoogt gevluchte studenten de kans te geven in Nederland af te studeren. Het boek, dat op deze wijze tot stand is gekomen, voldoet aan de eisen die men er redelijkerwijs aan kan stellen: het is leesbaar en boeiend. Het dient bovendien een sympathiek doel. De vertaler volgt een merkwaardige spelling: alle letters c zijn vervangen door letters k. behalve in vakantie. Ah Boerma OP 3 MAART zullen de elektrische trammetjes uit de straten van Versailles verdwijnen. Voor de laatste keer zullen zij In optocht en gezamenlijk de routes rijden, waarlangs zij jarenlang de burgers van Versailles en de toeristen heb ben vervoerd. Deze laatste rit zal worden meegereden door filmsterren, schrij vers, dichters en hooggeplaatste burgers van de stad. De maandag daarop rijden er echter op dezelfde routes spiksplinternieuwe autobussen, die alleen door kleur nog aan hun voorgangers zullen herinneren. De bussen zijn name lijk ook in blauw en grijs geverfd. Dit niet alleen om de gedachte aan het trammetje te bewaren, maar vooral omdat deze kleuren eigen zijn aan het interieur van het paleis waardoor de stad Versailles bekendheid heeft gekregen. De verdwijning van dit trammetje geeft aan dat het Frankrijk ernst is met de modernisering van de transportmiddelen in het land. Een traditie als die, wel ke door het trammetje in stand werd gehouden, verbreekt men niet zonder meer. Wij herinneren- aan Parijs: omstreeks de eeuwwisseling waren daar al bussen in gebruik, maar de laatste tram verdween pas in 1937. Hoewel er voor de burgers van Versailles en uiteraard ook voor de toeristen, die Versailles vaak hebben bezocht, reden is tot droefenis en men de nieuwe bussen begrij pelijk met wat reserve zal ontvangen, mag toch beslist niet worden vergeten, dat ditzelfde vriendelijke trammetje destijds de stoomtram bij wijze van spre ken de nek heeft omgedraaid. In Parijs reed de stoomtram nog na de eerste wereldoorlog. De laatste onderhield een verbinding tussen Porte Maillot en Saint Germain. Nog iets in de geschiedenis terug gaande merken we op, dat de stoomtram in de plaats is gekomen van de omnibussen, waarvan de eerste in 1828 in de Parijse straten verscheen. Zij werden getrokken door twee paar den en rolden voort op drie wielen. Dit eenvoudige model werd enkele malen herzien en groeide uit tot een bont en kleurig vervoermiddel. We gaan nog iets terug en zien in de geschiedenis, dat Blaise Pascal, de beroemde zeventiende- eeuwse Franse filosoof en wiskundige, in 1627 al plannen had voor een open baar vervoermiddel in de hoofdstad. Die plannen kwamen zelfs tot uitvoering. Er werden drie lijnen geopend, van Porte Saint-Antoine naar het Luxembourg, van de Itue Saint-Antoine naar de Place Royale en van de Rue Saint-Antoine naar de Eglise Saint-Roch. Maar alleen mensen met een stamboom en zij, die officieel in regeringsdienst waren, mochten meerijden. Met deze ondemocrati sche voorwaarde heeft de onderneming zichzelf over de kop geholpen, althans men meent dat daarin de oorzaak lag van de mislukking van Pascal's uitvin ding. Na een paar jaar heeft hij de hele zaak maar weer opgeheven. De onder neming, die in 1828 begon, werd een succes. Iedereen mocht mee en als men waar ook zijn hand opstak stopte de omnibus. Van koninklijke zijde heeft deze ook vrijwait reclame gekregen. De hertogin van Berry, schoondochter van Karei X, de laatste koning der Bourbons, was er erg enthousiast voor. Zij vroeg de koning met haar om tienduizend gulden te wedden, dat zij niet in een omnibus zou rijden. Karei X weigerde deze weddenschap, maar zal daar gauw spijt van hebben gehad. De hertogin van Berry heeft deze weddenschap vermoedelijk gewild, omdat zij zich onweerstaanbaar tot het vervoermiddel voelde aangetrokken maar ook wel begreep, dat zij als tweede vrouw van het land maar niet zonder meer aan zo'n wuft genoegen kon meedoen. In ieder geval reed ze kort na Kareis weigering van de Madeleine naar de Bastille. De I'arijzenaars vonden dat zo leuk, dat het succes van de omnibus voorgoed ver zekerd was. Dit succes is de oprichter van de eerste lijndienst echter noodlottig geworden. Er kwamen al gauw meer ondernemingen. De concurrentie kon hjj niet verdragen en hij beroofde zich van het leven. Dit alles overigens alleen naar aanleiding van het feit, dat in Versailles binnenkort autobussen rijden. Kt««

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 18