Klein relaas uit de geschiedenis
van een groot kasteel
GASTVROUWEN
VAN BEROEP
Het trammetje in Versailles
rijdt voor het laatst
Aan de rode Donau
EEN ENERGIEKE VROUW
BESTIERDE HET SLOT
WAAR JACOB v. LENNEP
ZIJN „PLEEGZOON
LIET SPELEN
ROMANTISCH
KASTEEL
5 Helmo Wolf-Catz
Geisha's in Japan zijn
zeer ontwikkeld en char
mant. Zij worden in de
voorname kringen met
respect behandeld.
99
99
HET voorname kasteel Amerongen ligt
op de grens van het Sticht en de provincie
Gelderland en wordt reeds genoemd in
1370. Het is bijzonder verheugend dat het
mogelijk is een kasteel als Amerongen met
de prachtige zalen en unieke stoffering te
bezichtigen. Al in het midden van de zes
tiende eeuw kwam dit kasteel in het bezit
van het geslacht Van Reede, waarvan een
der latere heren, nadat hij Athlone, een
Ierse stad aan de Shannon, onder Prins
Willem III had veroverd, tot graaf van
Athlone werd verheven. Enkele van de nog
latere graven hebben zich in Engeland ge
vestigd. Door huwelijk vervielen eveneens
het mooie Middachten en Zuylestein aan
deze familie. Ook de huidige eigenaren van
Amerongen uit het geslacht Bentinck wa
ren aan de graven van Athlone verwant.
En een nicht van de beroemde Belle van
Zuylen. Anna Elisabeth Christina van Tuyll
van Serooskerken, was met de vijfde graaf
van Athlone getrouwd. Als men bedoeld de
brieven van Belle van Zuylen leest, die zij
schreef aan d'Hermenches wanneer zij
's zomers wekenlang verbleef op de lust
sloten Ajnerongen en Middachten, komt
men de namen Van Reede en Bentinck her
haaldelijk tegen. Deze nicht „Annebetje"
van Tuyll was Belle van Zuylens boe
zemvriendin.
Mej. A. W. J. Mulder, conservatrice van
het Oranje-Nassaumuseum, schreef vol
toewijding „Kasteel Amerongen en zijn
bewoners". Het geslacht Van Reede en
Athlone was namelijk in directe vrouwe
lijke lijn aan de van Nassau's van Zuyle
stein verwant. In het hierboven genoemde
boek staan veel treffende geschiedenissen
vermeld over de vrouwen van Amerongen,
zoals Margaretha Tumor, gehuwd met Go-
dard Adriaan van Reede, Heer van Ginckel
enzovoorts, zoon van Goet van Reede, die
na vele ambten bij de Admiraliteit advi
seur van Frederik Hendrik werd. Deze Go-
dard Adriaan, wiens zoon kolonel Ginckel
zou worden, was zelf reeds hoog in aan
zien toen hij ambassadeur werd aan ver
schillende Duitse hoven, in Polen, in Span
je, in Scandinavië, waar hij de belangen
van de Van Nassau's behartigde. Op zijn
laatste reis is deze ambassadeur, die zijn
kleinzoon reeds in de leer had, in Kopen
hagen gestorven.
MARGARETHA TURNOR was in 1643
met genoemde Godard Adriaan van Reede
gehuwd. Zij was de dochter van een Engels
kapitein in de Nederlanden en een Hol
landse moeder. Marga
retha, kunnen wij uit
alles opmaken, was in
telligent, zeer volhar
dend, vlijtig en onge
woon energiek. Een van
die uitstekende huis
moeders en echtgenoten,
vergeten door de roem
rijke daden van hun we
derhelften, zonder wie
deze laatste hun taak
niet hadden kunnen vol
brengen, noch de kinde
ren hadden kunnen op
voeden, noch hun land
goederen hadden kunnen uitbreiden. Zo
als ook in het geval van dit huwelijk ge
beurde, want aankoop van verschillende
landrijen en bunders grond volgden door
de spaarzaamheid van deze echtgenote.
Eveneens is het bekend dat Margaretha
Tumor met haar echtgenoot vergaderin
gen in Den Haag bijwoonde en hem raad
gaf in zijn ambtelijke bezigheden. En zo
werd hij al vroeg met vertrouwensopdrach-
ten naar het buitenland belast en was zij
op Amerongen de heerseres. Dertig jaar
waren zij reeds getrouwd, de kinderen wa
ren volwassen, kleinkinderen waren gebo
ren, die geregeld op het Huis te Ameron
gen verbleven, toen het kasteel door de
Fransen in brand werd gestoken. Hiervan
Dit portret van Margaretha Turnor werd
in 1661 door Ovens geschilderd. On
deraan deze pagina ziet men het
Kasteel Amerongen, zoals het in de
jaren 1673-1678 werd herbouwd. Boven
dit artikel twee interieurs, links de
voorhal en rechts de bovenhal.
lezen wij het schrijnende bericht in „Moes
en Sluyterman" van februari 1673:
een Edelman ofte Officier, ge-
noemt La Fosse, van de Lijffgarde van den
Hartogh van Luxemburg met 10 a 12 Ruy-
ters op den Huyse en slote van Amerongen
gekomen, seggende tegens die opgesetenen
die daar weder opgevlugt waren, dat zij
order hadden om 't selve Huys te ruineeren
en te verbranden, ende dat ider daer van
soude trecken en hebben de selfden Fran
sen al voort bossen, hout en strooij gedra
gen, boven in de Toorens en door het ge-
heele Huys en het boovenste eerst aan
brandt gestoocken en van boven tot bene
den geheel afgebrandt. En hebben voorts
des nachts de schone Hu ijsingen en getim
merten om het Voorburgh al mede afge-
bramt, niet tegenstaande dat de Inwoon-
ders te vooren een groote som gelts pre
senteerden, dat het niet gebrant zoude
worden. Maar dien Officier seijde dat
zij geen verschoninge vermochten te doen,
onder anderen, omdat den Heer van Ame
rongen tegens de interesse van den Koninck
Vranckrijck ageerde."
En hoewel haar zoon
Heer van Ginckel ge
huwd was met de erfge
name van Middachten,
dat hij met zijn kinder
rijk gezin bewoonde, was
het voor Margaretha en
ook voor de Heer van
Amerongen een zware
slag, toen hij deze be
zitting als ruïne moest
terugzien. Voor enige
tijd werd hun het nabij
gelegen kasteel Lieven-
dael aangeboden. Doch
zo spoedig als het mogelijk was heeft deze
energieke vrouw de ontzaggelijke taak op
zich genomen de herbouw te regelen. Aan
tekeningen en brieven bewijzen, dat zij
tijdens de bouw als opzichteres reeds vroeg
in de morgen de ronde deed. Ook heeft zij
aanwijzingen gegeven tot de bouwwijze van
enkele zalen en is zij de mooiste plafonds
uit Soestdijk hiertoe gaan bezichtigen. De
bouw werd door het driemanschap tim
merman Hendrick Schut, Cornelis van Riet-
velt, metselaar (leerling van de bouwmees
ter Van Campen) en de werkbaas Jan Fick
uitgevoerd. De Heer van Reede raadpleeg
de nog de architect van de Keurvorst Mi
chael Matthias Smidts uit Breda afkom
stig. Grote stenen, die ook voor reparaties
op Middachten werden gezonden, werden
uit Bremen aangevoerd.
In het laatste hoofdstuk, aan de archi
tectuur gewijd geeft mej. Mulder met grote
kennis van zaken deze van het zeventiende
eeuwse gebouw in de klassicislische barok
ervan weer. Bekend is het kasteel om de
galerij, ontworpen door Margaretha Turnor
naar het voorbeeld van Engelse kastelen
en landhuizen, die het doet lijken op een
paleis. Zo vormt, noteert mej. Mulder, een
ware verrassing in verband met de ruime
voorhal. Op de trap reeds, staande op het
eerste bordes krijgt men een indruk van
Douanebeambten van Como in Noord-
Italië ontdekten onder zitplaatsen in een
uit Zuid-Italië aangekomen trein twee on
gewoon grote en zware pakketten. Zij
doorzochten vergeefs de gehele trein, om
de eigenaars hiervan op te sporen. Ten
slotte werd besloten de in vetvrij papier
gewikkelde pakketten te ontladen en voor
lopig op te slaan. Aldus geschiedde, sterke
armen vervoerden de pakketten naar het
perron, waarna de touwen, waarmede zij
waren dichtgebonden, werden doorgesne
den. Er kwamen twee Italianen te voor
schijn.
De twee mai..-.cn, Sicilianen, gaven de
volgende verklaring voor hun merkwaar
dige reiswijze. Zij waren werkloos en wil
den elders hun geluk beproeven. Daar hun
daartoe het reisgeld ontbrak, werd tot de
„pakketreis" besloten. Ijverige verwanten
wikkelden de twee van lop tot teen in
papier, bonden hier touwen omheen, en
legden de „pakketten" vervolgens onder
zitplaatsen in de trein. Zo werd Como be
reikt, waar ijverige douanebeambten de
„pakketreis" ontijdig deden eindigen.
deze galerij met de prachtige meubelen,
met de indrukwekkende gobelins. Op liet
hogere bordes kan men de enorme boven
hal zien iiggen en op een afstand de schil
derijen naast elkaar zien hangen als in een
museum. Dan is er nog de Oostindische
kist op de galerij met veertien rood geci
seleerde fluwelen zittingen voor de stoe
len, met goud geborduurd. De beschrijvin
gen van het vele zilver en de eens aanwezig
zijnde briljanten, het tafelgoed gemerkt met
bloemennamen als lavendel, kleine roos,
slerrebloem, doen ons bevroeden hoe enorm
druk de slotvrouwe het moet gehad heb
ben met allerlei ontvangsten, zowel van de
Prinsen van Nassau als van vele relaties
van haar echtgenoot, waarvan de verslagen
aanwezig zijn.
Twaalf kleinkinderen zouden op Mid
dachten geboren zijn. Margaretha Turnor
schreef dan ook in de laatste jaren van
haar leven aan haar man, die ze in geen
vijf jaar had gezien, met bijna een guitige
bedreiging dat zij hem met alle Ginckeltjes
zou komen halen. Toch had zij haar echt
genoot in den vreemde goed verzorgd. Zij
had hem Blansche, de keukenmeester en
Jenneken, haar vertrouwde kamenier mee
gegeven. De teelt van het eigen landgoed
werd hem als een betere voedselvoorzie
ning gestuurd. Zorgzame brieven, geno
teerd met dagtekening, zijn voor de verre
„alderliefste" man geschreven en bewaard
gebleven. De zijne zijn helaas verloren
gegaan. In de koude winter van 1677
schreef de vrouwe van Amerongen nog, dat
zij driemaal per dag de bijten liet open
hakken in de grachten en vijvers om de
vissen in het leven te houden. Er was toen
al het zijn voltooiing naderende nieuwe
huis voor dertig paarden, het. kasteleins
huis en de knechtenwoning. Haar echtge
noot liet zich uit den vreemde niet onbe
tuigd en stuurde haar onder meer vijftig
pond pruimen, zowel als ossen. De pruimen
schreef ze hem, hadden wel honderdvijftig
pond mogen zijn: ze smaakten de kinderen
als koek en de ossen zou z.e ook gaarne
verwachten. In het jaar 1700 spoedde zich
dit leven ten einde. Haar drie kleindoch
ters Anna Ursula. Reyniera en Agnes van
Reede waakten over haar en het landgoed
Amerongen.
HET bekende boek ..De pleegzoon" van
Jacob van Lennep speelt voor het grootste
gedeelte op het kasteel Amerongen ten tijde
van Prins Maurits. De Heer van Reede
komt hierin als baron Hendrik, heer van
Sonheuvel, voor. De schrijver heeft er ook
wel eigen bijfiguren in gezet, zoals die van
de koetsier Bouke-met-de-spreekwoorden,
die in dienst schijnt te zijn geweest van jhr.
Van Lenneps grootvader. De pleegzoon is
opgevoed door Baron van Reede en wordt
in dit werk Joan genoemd. Lafer blijkt,
dat deze de zoon is van Douarière von
Falckestein, met Lodewijk Gunther van
Nassau hertrouwd. De pleegzoon wist als
jongen ten tijde van het twaalfjarig be
stand aan samenzweerders, die hem naar
het leven stonden te ontkomen en via on
deraardse kloostergangen het Huis te Ame
rongen te bereiken. De roman van Van
Lennep werd door enige geslachten ver
slonden. Jacob van Lennep las het verhaal
eerst voor in zijn eigen kring tot groot ge
noegen vooral van zijn twaalfjarige zusje.
Mevrouw Bosboom Toussaint, Van der
Palm en wat later Nicolaas Beets lieten
zich vol lof over deze roman uit, die twee
maal in het Duits werd verhaald en een
jaar later, in 1835 ook in het Engels te
New York is uitgegeven. In de Revue des
Deux Mondes in 1868 wordt zeer gunstig
over de historische roman van Van Lennep
gesproken. Nog altijd is het ouderwets ro
mantische boelc boeiend. De landschapbe
schrijving is dichterlijk, de historie zorg
vuldig bewerkt. Zoals men al dadelijk
merkt in het eerste en in het tweede hoofd
stuk waarvan enkele regels volgen:
„De weg van Den Haag naar Haarlem
was toen al zeer verschillend van hetgeen
(Zie verder pagina 5).
HET BEGIN van een officeel Japans diner is altijd een vrij kille en pijnlijke
aangelegenheid. De enkele mannelijke gasten zitten stijfjes op de grond,
huigen koel naar elkaar, glimlachen geforceerd en zeggen weinig. Maar dan
opeens gaat er een deur open en treden de geisha's binnen in haar fleurige
kimono's en met de „sake"-flesjes in de hand. Ze gaan ieder naast een gast
zitten, lachen vriendelijk, maken vrolijke grapjes en schenken zijn kopje vol
met lauwe sake (rijstwijn). Onmiddellijk verandert de stemming. Er wordt ge
schertst en steeds luider gelachen. Voordat er een uur verstreken is, gaan de
jassen al uit en wordt luidkeels liet lied van de dorstige mijnwerkers of de
feestende vissers gezongen. De gastheer gaat rond en laat iedereen uit zijn
sake-kopje drinken, de grootste vijanden slaan elkaar op de schouders en zweren
eeuwige vriendschap.
Wie het nooit heeft meegemaakt kan zich niet voorstellen welk een warmte
er van de geisha's in het over het algemeen zeer ijzige en hijzonder formele
maatschappelijke leven van Japan uitgaat. Zonder geisha's zou Japan aan zijn
eigen ernst en somberheid te gronde gaan. Dankzij de geisha's kan men er van
tijd tot tijd nog wel eens hartelijk lachen en vertrouwelijk zijn, want nergens
ter wereld, treft men charmantere, tactvollere en vrolijkere gastvrouwen aan
dan in de Japanse theehuizen en restaurants. Een Japanner, die de schrijver
dezer regelen voor een Amerikaan versleet, zei mij eens: „Voor ons is een
geisha, wat voor u de whiskij is in een wlüsky-soda
Aan de hoofdtooi van dit meisje kan
men zien, dat zij nog geen volleerde
geisha is, maar het pas gebracht heeft
tot osha-ku of wijnschenkster. De
andere foto bij dit artikel toont een les
in tafelmanieren: het valt niet mee om
soba (Japanse spaghetti) zonder morsen
met stokjes te eten!
ER BESTAAN over deze beroepsgast
vrouwen vele misverstanden in het wester
se deel van de wereld. Als men het hier
over geisha's heeft, wordt er altijd veel
betekenend geglimlacht en geknipoogd.
Slechts weinigen weten, dat een geisha uit
hoofde van haar beroep ten opzichte van
haar gasten geen andere verplichtingen
beeft dan deze aangenaam bezig te houden
(Vervolg van pagina 4)
ciie thans is en niet meer, hetgeen die een
maal geweest was. Men zag er wel is waar,
de luchtige Tilburys, de prachtige landau
ers, de cierlijke caricles en de nog bevalli-
ger Noord-Hollandsche sjeesen van latere
tijd niet heen en weder rollen: men zag er
geen tallooze diligences over een gladden
gemakkelijken straatweg de reizigers als
met vleugelsnelheid door dien tuin van
Europa voeren: men zag er geen nette,
gewitte, vrolijke buitenverblijven elkander
aangeschakeld achtervolgen doch men
zag er ook niet meer den luister van vroe
gere dagen, den prachtigen hofstoet der
Graven en Baanrotsen, de jachtgezellen der
Heeren van Wassenaar, van Teylingen, van
Heemstede en van zoovele andere heer
lijkheden, die zich in luisterrijken dosch
vereenigdeiï, noch de luchtige nonnen der
Rijnsburgsche abdij in een geestelijken
tooi, met waereldschen opschik vermengd,
verzeld van de galantste edellieden uit den
omtrek, op kostbare paarden heen en we
der dravend. De oude weelde was verdwe
nen: de weelde van latere dagen was nog
niet doorgekomen.''
In het elfde hoofdstuk ziet men Ame
rongen liggen: „Blakend van den scheme
renden gloed der ondergaande zon, lagen
Sonheuvel en de omliggende dorpen aan
den voet des heuvels, midden tusschen het
donkere groen te prijken: trotsch en statig
verhieven zich de hooge kerkspits en daar
achter de daken van het vaderlijk slot:
linksaf stak, in 't verschiet, de Dom van
Reenen somber af tegen het heldere zwerk.
En aan de rechterzijde rezen de torens van
twintig adellijke huizen uit de donkere
bossohadjen".
Dit is slechts een klein relaas van een
groot kasteel met, wat men noemt, een
roemrijk verleden, waar men in de grote
galerij en in het park bij de geur van
nieuwe planten, waar eens de siertuinen
van Margaretha Turnor waren, de be
woners als het ware aan zich ziet voorbij
trekken.
zo lang als de maaltijd duurt. Zij kan zich
misschien in haar vrije tijd meer vrijheden
veroorloven dan andere Japanse vrouwen,
maar dat is een zuiver persoonlijke zaak en
heeft met haar beroep als zodanig niets te
maken.
Nog altijd behoren geisha's het woord
is afgeleid van gei, dat kunst betekent en
sha, dat het beste met persoon vertaald
kan worden tot de meest ontwikkelde
vrouwen van Japan: zij hebben dan ook
allen een zeer lange en veelomvattende op
leiding achler de rug. die reeds begint tus
sen het tiende en twaalfde levensjaar. Op
een „kemban" of geisha-school leren de
meisjes dansen, zingen, musiceren, conver
seren, goede manieren, gedichten schrij
ven, slagvaardig zijn. schoonheidsverzor
ging en nog veel meer. Zij beginnen, als zij
vijftien of zestien jaar zijn geworden, de
gasten te bedienen als osha-ku of wijn
schenksters. Pas als zij achttien of negen
tien zijn, beschouwt men haar als geisha's,
maar ook dan zijn zij nog niet volleerd.
Vele geisha's gaan zich namelijk nog „spe
cialiseren" op een bepaald soort klanten.
Zo zal een geisha, die zich toelegt op het
amuseren van zakenlieden, ervoor zorgen
dat zij een behoorlijke kennis van economie
heeft, de beursberichten lezen en zich op
de hoogte stellen van alle andere dingen,
die het haar mogelijk maken om met een
vrij behoorlijke kennis van zaken aan een
gesprek deel te nemen. Andere geisha's
specialiseren zich in politiek, in schilder
kunst of in litteratuur. Er zijn tegenwoor
dig zelfs geisha's, die zich toeleggen op
vreemdelingen. Zelf ontmoette ik eens een
geisha, die redelijk Frans sprak en gedich
ten van Verlaine kon reciteren.
Het is wel duidelijk, dat deze langdurige
opleiding en alle moeite, die een geisha
zich daarna nog getroost om een intelli
gente en gevatte conversatie te kunnen
voeren, op één of andere wijze gehonoreerd
moet worden. Geisha's zijn dan ook niet
goedkoop. Het honorarium, dat zij voor
één avond dinergezelschap vragen, varieert
van zestig tot enkele honderden guldens.
Maar ook op andere wijze kan een geisha
dikwijls profijt trekken van haar unieke
scholing. De kans. dat zij een zeer goed
huwelijk kan doen, is namélijk groot. Vele
vrouwen van vooraanstaande persoonlijk
heden in het Japanse zakenleven of in de
regering waren vroeger geisha's.
Het komt ook niet zelden voor, dat een
geisha haar geld ..belegt" in de carrière van
een jongeman, die capaciteiten maar geen
rijke ouders heeft en van wie zij uiteraard
veel houdt. Met haar financiële steun kan
haar protégé zich veelal snel opwerken in
het maatschappelijke leven. Zodra hij ge
noeg verdient, zegt zij haar beroep vaarwel
en wordt een degelijke huisvrouw.
HET IS natuurlijk waar, dat het geisha-
svsteem een grote belemmering vormt voor
de emancipatie van de Japanse vrouw in
het algemeen. Zo lang er nog geisha's be
staan zal een voorname Japanner zijn gas
ten nooit thuis ontvangen, maar altijd in
een theehuis of restaurant. Hij zal zijn
vrouw volkomen buiten zijn eigen „social
life" houden. En natuurlijk zijn er duizen
den Japanse vrouwen, die ook wel eens iets
anders willen dan het huis schoonhouden
en eten koken, die ook graag meer invloed
willen hebben in het sociale leven.
Maar er zal nog veel, zeer veel sneeuw
op de top van de Fujiyama moeten vallen,
voordat de geisha's in Japan definitief tot
het verleden zullen behoren. In een land,
waar de meeste huwelijken nog altijd niet
gesloten worden uit liefde maar uit sociale
of financiële overwegingen, waar de man
in het gezin nog steeds door vrouw en kin
deren knielend wordt begroet en zich ver
plicht ziet om thuis altijd waardig en uit
de hoogte te doen in zo'n land vormen
de geisha's een vrijwel onmisbare veilig
heidsklep. Ook een Japanner heeft op zijn
tijd behoefte aan vrolijkheid en gezellig
heid en die kan hij meestal alleen vinden
bij de geisha's, die er een vak van hebben
gemaakt om vrolijk en gezellig te zijn. Het
is natuurlijk allemaal meer of minder
kunstmatig. Maar het is niet geheel onbe
grijpelijk, dat een Japanner zo nu en dan
kunstmatige vrolijkheid prefereert boven
de kunstmatige restricties, die hem de hele
dag belemmeren zichzelf te zijn.
AAN DE RODE DONAU, geschreven door
een Hongaarse arts, onder het pseudoniem
Jano Igazy, vertaald door Rob de Wilt en
uitgegeven door Mcussault te Bussum, is
een verhaal over Boedapest, dat begint en
eindigt in een kelder in 1945 onder Duitse
en in 1956 onder Russische bezetting. Het
vertelt van de lotgevallen van een gewoon
Hongaars gezin, dat met zijn vriendenkring
onder het communistisch bewind de hoop
blijft koesteren op een bevrijding en dat
meegesleept wordt in de bevrijdingsroes
van de Hongaarse opstand. De zoon, die
zijn artsstudie heeft kunnen voltooien en
assistent is in een ziekenhuis in Boedapest,
komt bij een gevaarlijke tocht naar Oos
tenrijk om geneesmiddelen te halen tot de
ontdekking dat de terugweg is afgesne
den, de jongste dochter sterft de helden
dood en de moeder wordt door een kogel
gewond, als zij in de rij staat om levens
middelen voor het»gezin te kopen.
Het is niet het epos der vrijheid, zoals
op de binnenkant van het omslag wordt
beweerd. Het is een vertelling van een
reeds vroeger gevluchte Hongaarse stu
dent, die zijn medische studie hier te lande
met een beurs van het Universitair Asiel
fonds heeft voltooid en in zijn inleiding zelf
zegt:
„Ik ben arts en geen schrijver. Ik heb uit
het diepst van mijn ziel geschreven". De
stof is deels verkregen uit eigen ervaring,
deels uit getuigenissen van onlangs ge
vluchte studenten. Dat moet de verklaring
zijn voor het onechte in de passages, die
het aangrijpendst hadden moeten zijn en
voor enkele onwaarschijnlijkheden.
De uitgave is tot stand gekomen onder
de hoede van het genoemde fonds, dat een
deel van de opbrengst ontvangt, waartoe
schrijver, uitgever, drukker, binder, en pa
pierleverancier hebben samengewerkt. Het
UAF werd in 1948 in samenwerking met
alle Nederlandse universiteiten en hoge
scholen na de communistische staatsgreep
in Tsjecho Slowakije opgericht. Het beoogt
gevluchte studenten de kans te geven in
Nederland af te studeren. Het boek, dat op
deze wijze tot stand is gekomen, voldoet
aan de eisen die men er redelijkerwijs aan
kan stellen: het is leesbaar en boeiend. Het
dient bovendien een sympathiek doel. De
vertaler volgt een merkwaardige spelling:
alle letters c zijn vervangen door letters k.
behalve in vakantie.
Ah Boerma
OP 3 MAART zullen de elektrische trammetjes uit de straten van Versailles
verdwijnen. Voor de laatste keer zullen zij In optocht en gezamenlijk de routes
rijden, waarlangs zij jarenlang de burgers van Versailles en de toeristen heb
ben vervoerd. Deze laatste rit zal worden meegereden door filmsterren, schrij
vers, dichters en hooggeplaatste burgers van de stad. De maandag daarop
rijden er echter op dezelfde routes spiksplinternieuwe autobussen, die alleen
door kleur nog aan hun voorgangers zullen herinneren. De bussen zijn name
lijk ook in blauw en grijs geverfd. Dit niet alleen om de gedachte aan het
trammetje te bewaren, maar vooral omdat deze kleuren eigen zijn aan het
interieur van het paleis waardoor de stad Versailles bekendheid heeft gekregen.
De verdwijning van dit trammetje geeft aan dat het Frankrijk ernst is met de
modernisering van de transportmiddelen in het land. Een traditie als die, wel
ke door het trammetje in stand werd gehouden, verbreekt men niet zonder
meer. Wij herinneren- aan Parijs: omstreeks de eeuwwisseling waren daar al
bussen in gebruik, maar de laatste tram verdween pas in 1937. Hoewel er voor
de burgers van Versailles en uiteraard ook voor de toeristen, die Versailles
vaak hebben bezocht, reden is tot droefenis en men de nieuwe bussen begrij
pelijk met wat reserve zal ontvangen, mag toch beslist niet worden vergeten,
dat ditzelfde vriendelijke trammetje destijds de stoomtram bij wijze van spre
ken de nek heeft omgedraaid. In Parijs reed de stoomtram nog na de eerste
wereldoorlog. De laatste onderhield een verbinding tussen Porte Maillot en
Saint Germain. Nog iets in de geschiedenis terug gaande merken we op, dat
de stoomtram in de plaats is gekomen van de omnibussen, waarvan de eerste
in 1828 in de Parijse straten verscheen. Zij werden getrokken door twee paar
den en rolden voort op drie wielen. Dit eenvoudige model werd enkele malen
herzien en groeide uit tot een bont en kleurig vervoermiddel. We gaan nog iets
terug en zien in de geschiedenis, dat Blaise Pascal, de beroemde zeventiende-
eeuwse Franse filosoof en wiskundige, in 1627 al plannen had voor een open
baar vervoermiddel in de hoofdstad. Die plannen kwamen zelfs tot uitvoering.
Er werden drie lijnen geopend, van Porte Saint-Antoine naar het Luxembourg,
van de Itue Saint-Antoine naar de Place Royale en van de Rue Saint-Antoine
naar de Eglise Saint-Roch. Maar alleen mensen met een stamboom en zij, die
officieel in regeringsdienst waren, mochten meerijden. Met deze ondemocrati
sche voorwaarde heeft de onderneming zichzelf over de kop geholpen, althans
men meent dat daarin de oorzaak lag van de mislukking van Pascal's uitvin
ding. Na een paar jaar heeft hij de hele zaak maar weer opgeheven. De onder
neming, die in 1828 begon, werd een succes. Iedereen mocht mee en als men
waar ook zijn hand opstak stopte de omnibus. Van koninklijke zijde heeft deze
ook vrijwait reclame gekregen. De hertogin van Berry, schoondochter van
Karei X, de laatste koning der Bourbons, was er erg enthousiast voor. Zij
vroeg de koning met haar om tienduizend gulden te wedden, dat zij niet in
een omnibus zou rijden. Karei X weigerde deze weddenschap, maar zal daar
gauw spijt van hebben gehad. De hertogin van Berry heeft deze weddenschap
vermoedelijk gewild, omdat zij zich onweerstaanbaar tot het vervoermiddel
voelde aangetrokken maar ook wel begreep, dat zij als tweede vrouw van het
land maar niet zonder meer aan zo'n wuft genoegen kon meedoen. In ieder
geval reed ze kort na Kareis weigering van de Madeleine naar de Bastille. De
I'arijzenaars vonden dat zo leuk, dat het succes van de omnibus voorgoed ver
zekerd was. Dit succes is de oprichter van de eerste lijndienst echter noodlottig
geworden. Er kwamen al gauw meer ondernemingen. De concurrentie kon hjj
niet verdragen en hij beroofde zich van het leven. Dit alles overigens alleen
naar aanleiding van het feit, dat in Versailles binnenkort autobussen rijden.
Kt««