DE KONINGSREIS
ONZE NAMEN j
Het verhaal
van de
schrijver
en de spin
Naamsvermeerdering
groeide uit tot
een mode
VOOR EN OVER
DE POES
Over oude
litteratuur
A VONTUREN VAN
TELEMACHUS
Ionen-stralen in dienst
van ruimtevaart
Modeshow van de Westeuropese Unie
Ontduiking
F en rage
NIEUWE UITGAVEN 1
„Van Hoboken Verzeichnis"
voor werk van Haydn
FéNELON'S „Télémaque" wordt in
Frankrijk tegenwoordig voornamelijk ver
plicht gelezen door scholieren en is dan
iedereen ook wel bij name en vage her
innering bekend, maar niet in gunstige
zin. liet boek heelt het nadeel dat het
naar de inhoud grotendeels een morele ver
handeling over het ware koningschap Is,
waar de reizen van Télémaque door ver
schillende koninkrijken de aanleiding toe
geven. Iedereen kan dadelijk zien dat zo
iets vervelend moet zijn. Als excuus kan
alleen aangevoerd worden, dat Télémaque
in de praktijk inderdaad ter instructie van
een koningszoon moest dienen. Fénelon
aartsbisschop van Kamerijk (16511715)
schreef het voor de Due de Bourgogne,
kleinzoon van Lodewijk XIV. Hij was van
1689 tot 1697 gouverneur geweest van die
prins en toen uit zijn functie ontzet en
naar Kamerijk verwezen, omdat de ko
ning, aangevuurd door Bossuet, de mach
tige aartsbisschop van Meaux, zijn ideeën
over de religieuze praktijk wantrouwde.
Dat was het gevolg van zijn bemoeiingen
met het Quietisme en meer in het bij
zonder met Madame Guyon, een mystiek
begaafde dame, wier oeuvre de overheid
een bedreiging van de gevestigde orde van
kerk en staat leek. Over het Quietisme en
over de opschudding, die de zaak-Madame
Guyon en het dispuut van Bossuet en
Fénelon in de jaren 1690 in Frankrijk te
weegbracht, is kort geleden nog een En
gels boek verschenen, dat het geval goed
verduidelijkt De geschiedenis is te in
gewikkeld om hier opgehaald te kunnen
worden, maar interessant genoeg zelfs
voor een lezer die zich aan de technisch-
religieuze problemen niets gelegen laat
liggen, alleen al om wat zij laat zien van
de intimiteit van kerkelijke en politieke
orde in de Franse gouden eeuw.
Fénelon, van het hof weggestuurd, be
hield niettemin zijn invloed op de Due de
Bourgogne, die onder zijn invloed tot aller
verbazing al veranderd was van een hau
taine onhandelbare knaap in een intelli
gente ondernemende jongeman. Door be
middeling van vrienden kreeg hij Féne-
lons verdere instructies in handen. Eén
daarvan nam de vorm aan van Les Aven-
tures de Télémaque, in 1699 geschreven.
De auteur van het bovengenoemde Engelse
boek heeft een neiging tot gissingen naar
de vermoedelijke loop van de historie als
bepaalde kritieke gebeurtenissen uitge
bleven waren en hij toont die onder meer
met de veronderstelling, dat de Franse
revolutie onnodig zou zijn geworden als
de Due de Bourgogne niet op dertigjarige
leeftijd nog vóór zijn grootvader was ge
storven. Of men daarmee kan instemmen,
hangt voor een deel af van de rol die men
aan het individu in de historie toekent,
maar men kan zich niet anders voorstellen
dan dat het Frankrijk in de achttiende
eeuw beter vergaan zou zijn als inplaats
van Lodewijk XV diens begaafde en voor
beeldig ontwikkelde vader in 1715 het ko
ningschap had overgenomen. Die was im
mers door Fénelon gewaarschuwd tegen
de makkelijke attracties van het absolu
tisme en groot gebracht met ideeën voor
een humaner en minder zelfzuchtige wijze
van regeren, die wel onomstotelijk roya
listisch bleef, maar toch zoveel afweek
van de heersende praktijk, dat Fénelon
wel als een voorloper van de revolutie
gezien is, wat op een bepaalde manier na
tuurlijk ook aannemelijk gemaakt kan
worden.
TéLéMAQUE beleeft zijn avonturen ter
wijl hij op zoek is naar zijn vader Odys
seus, nog steeds niet van de Trojaanse
oorlog teruggekeerd in Ithaca, zoals Ho
merus het verteld heeft. Hij wordt bege
leid door de godin Athene in de gedaante
van de oude wijze Mentor, die hem advi
seert en terechtwijst. Wij zien hen eerst
in E iypte, dat een welvarend land is, on
der het bestuur van de wijze koning Se-
sostris, een lust voor het oog. Juist terwijl
zij er zijn sterft echter Sesostris en dan
gaat het koningschap over op zijn zoon
Bocchoris, die in korte tijd alles bederft.
„Niet dat het hem aan begaafdheid ont
brak, want hij was even schrander als
dapper, maar hij had nooit met tegenslag
te kampen gehad. Zijn leermeesters had
den zijn schone natuur vergiftigd met
vleierij. Hij was dronken van zijn macht
en zijn geluk, hij vond dat alles voor zijn
onstuimige verlangens moest wijken, de
minste weerstand wekte zijn toorn op".
Bocchoris komt spoedig ten val in een on
verantwoordelijke oorlog. Daar kon de
Due de Bourgogne over nadenken.
In Phoenicië vinden Télémaque en Men
tor vervolgens een nog gevaarlijker ele
ment op de troon, de verbitterde woeste
ling Pygmalion, die alle mensen zonder
uitzondering aanziet alsof zij gemaskerd
zijn. Hij kent de vreugde noch de vriend
schap, hij is bleek en vervallen, de zwarte
zorgen getekend op zijn gerimpelde ge
laat. De heerlijkste gerechten wekken zijn
weerzin op. Met enige moeite kunnen zij
uit dat ongelukkige land weg komen en
na een korte tussenlanding op Cyprus,
waar het dagelijks leven door een stui
tende sensualiteit beheerst blijkt te wor
den, bereiken zij Kreta, waar het beeld
heel anders is. In dat uitstekende land is
de troon juist vacant, doordat de koning
Idomeneus de wijk heeft moeten nemen
nadat hij door een onvoorzichtige belofte
gedwongen is geweest zijn zoon aan Nep-
tunus te offeren. Nu zullen de wijzen van
het land een nieuwe koning aanwijzen en
Télémaque neemt deel aan de wedstrijden
die gehouden worden om de kandidaat aan
te wijzen die zowel naar lichaamskracht
als naar wijsheid de beste is. Met de steun
van Mentor kan hij niet anders dan win
nen, maar dan slaat hij het koningschap
af, omdat hij daar geen tijd voor heeft. Hij
stelt de Kretenzers voor: „Zoekt niet een
man die de anderen heeft overwonnen in
de spelen van de geest en het lichaam,
maar een die zichzelf heeft overwonnen".
De wijzen van Kreta stemmen daarmee in,
maar zien niet dadelijk de geschikte man.
Télémaque wijst hem aan onder de toe
schouwers, Mentor en hij vertrekken.
Al deze omzwervingen vertelt Télé
maque aan de nymph Kalypso in haar grot
op het eiland waar zij na een schipbreuk
geland zijn. Daar wacht hem geen staat
kundig profijt, maar hij leert er de troe
belen van de fysieke liefde kennen, door
dat Kalypso op hem, hijzelf daarentegen
op de nymph Eucharis, verliefd wordt.
Mentor krijgt het toch zover dat zij het
eiland zonder ongelukken verlaten en zij
komen dan terecht in Zuid-Italië, in Sa-
lente, waar de koning Idomeneus, voor
heen van Kreta, een nieuw koninkrijk
heeft ingericht. Daar blijven zij veel lan
ger dan in de andere landen en zij helpen
er een volledige staatkundige hervorming
tot stand brengen. Idomeneus heeft er zich
vooral op toegelegd een indrukwekkende
hoofdstad te bouwen, waaromheen het
David Low in de Manchester Guardian
DE AMERIKAANSE luchtmacht houdt
zich ernstig bezig met onderzoekingen
naar de mogelijkheid ruimteschepen aan te
drijven door ionen-stralen. Binnen vijf
jaar heeft colonel William O. Davis, de
leider van het wetenschappelijk onderzoek
verklaard, zal de luchtmacht kunnen we
ten of de ionenstraal-aandrijving geschikt
is voor de ruimtevaart of niet. Een ionen-
straal is elektrische energie, ionen zijn
elektrisch geladen atomen of moleculen.
Davis verklaarde, dat de luchtmacht twee
of drie overeenkomsten had gesloten om
de ionenaandrijving te onderzoeken. Hij
vertelde dat ook op andere gebieden de
ionen-straal meer en meer gebruikt werd,
onder meer voor het testen van nieuwe
materialen onder hoge temperatuur. Ionen
aandrijving voor ruimteschepen echter zal
niet sterk genoeg zijn om het schip buiten
de aantrekkingskracht van de aarde te
krijgen, daarvoor blijft men behoefte ge
voelen aan raketten. Aldus UP.
land kwijnt. Er wordt hem uitgelegd dat
hij het anders moet aanpakken. Een van
de belangrijkste weldaden, die hem door
Mentor en Télémaque bewezen wordt, is
dat zij hem eindelijk de kracht geven om
zich te ontdoen van zijn slechte raadgevers
Protesilas en Timocrates en de geheel ten
onrechte verbannen Philocles terug te
roepen. Fénelon begeleidt deze maatrege
len met enig mooi psychologisch onder
richt. Idomeneus wist wel wat hij van de
respectieve verdiensten van Protesilas en
Philocles moest denken, maar mijn
waarde Mentor, kent u de zwakheid en
de problemen der vorsten niet? Wanneer
zij eenmaal uitgeleverd zijn aan corruptie
en gedecideerde mannen die de kunst ver
staan zich onmisbaar te maken, is er voor
hen geen hoop meer op vrijheid.... Ik
verfoeide Protesilas en ik liet alle gezag
aan hem overDoordat ik nooit de
mannen had weten te kiezen die mijn za
ken goed zouden behartigen, was ik tot
de overtuiging gekomen dat zij ook niet
bestonden en dat het fatsoen een schone
hersenschim was". Als Télémaque zich
later wat gelach veroorlooft over deze be
kentenis van Idomeneus, wordt hij op zijn
beurt terechtgewezen: daarmee toont hij
alleen, zegt Mentor, dat hij zich in zijn
overmoed geen voorstelling kan vormen
van de manier waarop een situatie een
verantwoordelijke vorst uit de hand kan
lopen.
De enige onderbreking van Télémaque's
verblijf in het land van koning Idomeneus
geeft een bezoek aan de onderwereld, waar
hij in de Tartarus een haarklovende filo
soof in een vreselijk licht aantreft:
hij ziet zichzelf en houdt niet meer
op met zichzelf te zien. Hij ziet de ijdel-
heid van de menselijke waarderingen,
waaraan hij in al zijn handelingen heeft
willen behagenDaar vindt hij ook
de slechte koningen, maar de goede ver
volgens in de Elyzese velden, waar zij in
een staat van ononderbroken geluk ver
keren, die Fénelon op de meest bewonde
renswaardige manier als inderdaad zalig
weet te beschrijven. In de bovenwereld
teruggekeerd, nu overtuigd dat zijn vader
nog in leven moet zijn, voert Télémaque
een oorlog voor de koning Idomeneus die
hem nog verscheidene gelegenheden biedt
om de nobele waarheid van Mentors
ideeën in praktijk te brengen. Hij verlaat
Italië, waarop zijn avonturen, als hij korte
tijd later op het spoor van Odysseus is
gekomen, een einde nemen.
HOE OVERLADEN ook met wijsheden
in formele dracht, dat verhaal is toch,
voor wie er tenminste zijn leerplicht niet
op vervuld heeft, veel minder vervelend
dan men zou verwachten. Men moet er
zich de Due de Bourgogne bij voorstellen,
in de gedaante van Télémaque of als lezer,
dan Lodewijk XIV, naar wiens bewind al
de beschreven koningschappen geacht
kunnen worden op de een of andere ma
nier te verwijzen, tenslotte Fénelon zelf,
die als Mentor verkleed is en tegelijker
tijd in de beschrijvende passages zijn dro
men van de Arcadische vrede en welvaart
vertolkt. Het boek is een soort staatkundig
relikwie, maar het zou dan toch nog al
leen voor onderzoekers genietbaar zijn als
niet bovendien de persoonlijkheid en de
stijl van de auter er levend in waren ge
bleven. Het is een vroeg produkt van de
achttiende-ceuwse litteratuur, waarvan
men hier de termen en de toon al in ge
bruik vindt, maar nog niet verslapt door
de gewoonte van een makkelijk realisme.
Wat men daar alleen nog met behulp van
de historische verbeelding ernstig kan op
vatten, heeft hier een eigen geluid dat men
zonder bemiddeling kan beluisteren. Télé
maque, geleid door Mentor, dat wil zeg
gen onderworpen aan Gods wil, moet niet
als een romanfiguur opgevat worden. Hij
bestaat geheel uit demonstratiemateriaal,
maar men wordt juist geboeid door de
manier waarop de demonstrator dat han
teert.
Michael de la Bedoyere: „The Archbishop
and the Lady" (verschenen bij Collin* in Londen).
DE VORIGE WEEK keken - wij In
deze rubriek even over de grens en
kwam de naam van Picasso ter sprake.
Blijkbaar werd het de zetter te veel zo
dat de waarheid enig geweld werd aan
gedaan. Nu is dat niet verwonderlijk:
de in Frankrijk tot roem gekomen
Spanjaard ontving bij zijn geboorte de
namen Pablo Diego Fransisco de Pau
la Juan Nepomuceno Crispianiano de
la Santissimima Trinidad Ruiz y Pi
casso. Ook in Zuid-Amerika zijn derge
lijke uitbundigheden niet ongewoon.
Het vorig jaar ontstond er enig tumult
in Rio de Janeiro, waar een beambte
van de „Panair do Brasil" een passage
biljet uitschreef ten name van Maria
Cunha. Dat nam de luchtreizigster niet.
Met haar pas in de hand eiste zij de
vermelding van haar volledige naam:
Maria Teresa Fransisco de Assis da
Concepcao da Rocha Filomena das Ne-
cessidades do Sagrado Coragao de Jesus
Pereira da Cunha
OM NOG EVEN bij het buitenland te
blijven, de lezer is stellig met de naam
van de Amerikaanse schrijfster Pearl
S. Buck vertrouwd. Minder bekend zal
zijn, dat deze S. de initiaal is van Sy-
densticker, een Nederlandse familie
naam, die door een emigrant naar de
Nieuwe Wereld werd gebracht en daar
in dit geval nog als voornaam voortbe-
staat. Ook dit is niets ongewoons. In
zijn opwinding geeft de Amerikaanse
vader de jonggeborenen soms de volle
dige naam van de medicus, die bij de
bevalling assisteerde. Ook vindt nie
mand het vreemd als een kind met
voornamen als Harry Truman of Flo
rence Nightingale wordt ingescheven.
En deed niet onlangs in New York een
advocaat van zich spreken, die de voor
namen Emile Zola bleek te dragen? U
ziet het, in de Verenigde Staten is men
op het gebied van de naamgeving niet
zo pietepeuterig als bij ons. De filmster
Tallulah Rankhead ontleent haar voor
naam zelfs aan een berg.
HET ZAL nog wel even duren eer
onze ambtenaren van de Burgerlijke
Stand een kind als Sint Pietersberg in
schrijven. Ook tonen zij grote arg
waan als de vader een voornaam kiest,
die overeenkomst met een familienaam
vertoont. Want terwijl men in de Angel
saksische landen de „middle name" al
tijd slechts met een initiaal aangeeft,
hebben wij de neiging dergelijke namen
voluit te schrijven. Zou het vader Jan
sen dus lukken zijn zoon de voornamen
Willem KIoos te geven, dan zou deze
jongeman later W. KIoos Jansen op zijn
deur gaan zetten. Waarbij dan schijn
baar een naamsvermeerdering was be
reikt, die in strijd is met artikel 63 van
ons Burgerlijk Wetboek, dat nog altijd
voorschrijft: „Niemand mag zijnen ge-
slagtsnaam veranderen, of eenen ande
ren aan den zijnen voegen, zonder toe
stemming des Konings".
VOOR DE invoering van de registers
van onze Burgerlijke Stand was het
niet ongebruikelijk dat de tweede zoon
de volledige namen van de grootvader i
van moederskant als voornamen ont-
ving. Ook kwam het voor dat een fami-
lienaam aldus voor verdwijnen werd i
behoed. Zo tekende Steven Matthijs
Hurgronje 11 december 1762 in Vlissin-
gen een akte „verbindende sig derhal-
ven op het kragtigste van nu aff aan
de Naem van Snouck Altoos en sijn
S leven lang geduerende te sullen aenne-
men", omdat het geslacht Snouck,
waartoe zyn moeder behoorde, in man-
nelijke linie uitgestorven was. In dit
geval kwam de toegevoegde naam voor
op te staan. Het kon ook anders: ds.
Gerardus Catharinus Droogleever For-
tuyn 17931877) was eer, zoon van Jan
Droogleever en Wilhelmina Jacoba For-
tuyn. In de vorige eeuw groeide dit
koppelen van vaderlijke en moederlijke
familienamen tot een ware rage uit.
Men ontkomt niet aan de indruk dat dit
in de hand werd gewerkt door het feit,
dat de eerste samengestelde namen hier
te lande werden gevoerd door edelen,
die de namen van hun bezittingen aan
hun geslachtsnamen toevoegden.
J. G. de Boer van der Ley j
AMSTERDAM, maart. Omdat de man
die mij anders steevast éénmaal per weck
op de biljarttafel verslaat, al enige weken
verstek had laten gaan met het excuus dat
hij met „Iets voor de televisie" bezig was,
ben ik dan afgelopen zaterdag maar eens
in die televisiestudio in Bussum gaan kij
ken. Daar zou zijn opus worden opgevoerd.
Over zijn werk wil ik het verder niet heb
ben, daar hebben al zoveel kranten hun
diepzinnige meningen over gegeven, dat
mijn stem toch vergeefs zou roepen in het
bos van antennes.
Het is echter een belangrijke avond ge
weest, want bijna had ik mijn uiterlijk in
grijpend veranderd. Er waren nogal wat
artistieke jongens in de studio en in de
koffiekamer, die zo begrijpelijk aan de St.
Vitusstraat zijn gevestigd. En wie een half
uur temidden van dit soort jongens ver
blijft, krijgt het haast te moeilijk met de
aandrang om óók zijn haren naar voren te
kammen en dat soort kleren te dragen,
waarvan ik mij al jaren afvraag wie ze
eigenlijk verkoopt ik zie die dingen nooit
in een etalage van de gerenommeerde mo
demagazijnen. Sommigen van hen vielen
echter slechts met moeite in hun zelf-opge-
legde rol. Toen er vóór hun optreden een
voetbalwedstrijd op het scherm werd ver
toont, raakten zij zo opgewonden als waren
zij nog zelf (zoals tien jaar geleden) met
een jongenskaartje over het hek naar de
overdekte tribune geklommen. Het ver
heugt mij trouwens ook iedere keer weer,
als ik zie dat ook dit soort mensen geld
nodig heeft om te leven. Na afloop van de
voorstelling stonden allen ongeduldig te
dringen voor het bureau van de nog laat
werkende kassier.
Iemand, die toen al helemaal geen be
langstelling meer had voor wat zich in de
wereld afspeelde, was een poes. Deze poes
was nodig in een toneelstukje, dat vroeg
op de avond werd vertoond. Nu is het vol
komen begrijpelijk, dat een normale poes
niet die discipline op kan brengen, die no
dig is voor het acteren onder felle schijn
werpers in de sfeer van een gekkenhuis,
waar bezoek van de koningin wordt ver
wacht. Deze poes was dus onder invloed
gebracht van kalmerende middelen. Men
had de "dope" echter met zulk een gulle
hand toegediend, dat deze poos een zeer
moedeloze poes was geworden. Hij wilde
het kopje desnoods nog wel oplichten, maar
het ging echt niet zo goed meer. Even later
moest hij onder het gestrenge oog van de
camera van een bed springen, maar een
klein aanmoedigend duwtje bleek noodza
kelijk. En zelfs toen viel deze kat, vanouds
bekend voor veilige landingen, met een
logge plomp op de grond. Hij had eigen
lijk nog eens terug moeten komen in het
beeld, maar de regie heeft er verder maar
van afgezien. Toen de uitbetalingen aan de
orde waren, sliep de poes haar diepe roes
uit. Het is een wat goedkope woordspeling,
maar u zult mij moeten vergeven als ik de
hoop uitspreek dat zij de volgende dag geen
kater heeft gehad.
Laat in de avond verzamelen zich in het
Bussumse café Rozeboom na iedere voor
stelling alle mensen, die er die avond iets
mee te maken hebben gehad. Die avond
ook. Wij hebben er nog lang gezeten. Ieder
een kwam iedereen vertellen hoe goed men
iedereen had gevonden. En de oude, in zijn
vak, vergrijsde ober zei: „Naar de televisie
kijken, meneer? Oh, neen, meneer, ik zie de
heren hier wel."
A. S. II.
„Schepping en ondergang in het Oude
Oosten" is geschreven door J. Soetendorp,
rabbijn van de liberaal Joodse Gemeente
te Amsterdam, ingeleid door prof. dr. P. A.
H. de Boer en uitgegeven door Moussault
te Bussum. Het is een modern joodse visie
op de bijbelse en oosterse verhalen over
het ontstaan van het leven en zijn vernie
tiging door de zondvloed. Men krijgt de in
druk dat de schrijver bij alle litteratuur,
die van christelijke zijde verschijnt en die
door archeologische vondsten van de laat
ste tijd bijzonder relief krijgt, een joods
geluid wil laten horen. Hij plaatst vraag
tekens bij geloofswaardigheden, die ortho
doxe christenen als onaantastbaar aan
vaarden en komt bijvoorbeeld tot de uit
spraak: „Nooit heeft de zondag de sjabbath
ook maar bij benadering kunnen vervan
gen" alsof zijn boek slechts voor ge
loofsgenoten was bestemd. Soms geeft de
schrijver duidelijk blijk van zijn vrijzin
nigheid in de uitlegging van bepaalde bij
belgedeelten, maar over het algemeen
blijft hij vrij dicht bij de orthodoxe op
vattingen van het Oude Testament. On
danks de strijdvaardige inslag van zijn
werk, ziet hij mogelijkheden voor een ge
sprek tussen Joden en christenen. Aan het
boek is een korte litteratuurlijst toege
voegd, waaruit zijn voorkeur blijkt voor
vrijzinnig protestantse Nederlandse theo-
logen.
GELUKKIG is het leven rijk aan tegen
stellingen, want anders zou er in de wereld
geen humor bestaan. Het is als het ware
een omvangrijk huwelijk, waarbij de part
ners voortdurend nieuwe aanleiding tot
ruzie zoeken - alleen om de daaropvolgen
de vreugde der intense verzoening. Als er
wel eens gebrek aan tegenstellingen dreigt
te komen, meestal door een breedvoerige
activiteit van de overkoepelende organisa
ties van onze maatschappij, is de natuur
zo vriendelijk prompt voor verstoring der
krachten van het evenwicht te zorgen. Zo
heb ik de afgelopen week in martelende
twijfel verkeerd, niet meer wetend wan
neer ik mij waar bevondIedereen om
mij heen zong uit volle borst, dat het reeds
april in Portugal zou zijn, hoewel de ka
lender op maart stond en de barometer op
augustus. Op die manier weet een mens niet
meer waar hij aan toe is.
De zonnestralen uit de onwaarschijnlijk
blauwe hemel doordringen het hart met
romantische mijmerij. Weet u wat Oscar
Wilde zei, toen een pathetische dame hem
op een parelmoeren avond vroeg of hij ooit
zon mooie maan had gezien? Hij ant
woordde: „Ach, mevrouw, dan had u de
maan van vóór de oorlog moeten mee
makenMen heeft zo weinig aan die
romantiek! De geest is wel gewillig, maar
het vlees is zwak. Dat komt omdat men
zich in de stad zo landerig voelt. Proeft u
de tegenstellingen? Men gaat zitten op een
terras, 's winters buiten. Het is niet te
geloven. Men weet zich voorjaarsmoe. Het
hoofd is licht, de benen zijn zwaar. Op het
trottoir, vlak voor onze ogen, voltrekt zich
een doorlopende modeshow. Waar komt het
toch door, dat als bij toverslag iedere
vrouw in dit misplaatste jaargetijde aan
bekoorlijkheid wint? Er is een beheerste,
sierlijk bedwongen veerkracht in de tred.
Daar gaat een meisje als een uitnodiging
tot de dans voorbij. En wat doet de man?
Hij zit erbij en hij kijkt ernaar. De beer!
Hij zou moeten opspringen en aanraking
zoeken met de beroemde vraag naar Ame
rikaans recept: „Neemt u mij niet kwalijk
- ik ben een vreemdeling in deze stad.
Zoudt u mij kunnen zeggen waar u woont?"
Maar hij mist de fut tot zelfs de elemen
tairste dingen des levens. Hij vraagt niet
eens, naar eeuwenoude polderlandse tradi-
DE SCHRIJVER keek naar de aan
stormende lente, die in hoge wolken
schepen over de stad kwam gevaren en
begeleid werd door de fluilstoten van
een vroege merel. Als er inspiratie zou
willen komen, moest dat vandaag ge
beuren, nu de wereld plotseling vergat,
dat er sneeuw had gelegen over het
veld en bagger in de stad en zich op
maakte voor een nieuwe zonnetijd.
Want hij kon die inspiratie best ge
bruiken met het oog op een hospita, die
al enige keren met een licht verwijt in
haar stem de huur over februari had
willen innen, maar daar als gevolg van
de halsstarigheid der uitgevers nog
steeds niet in was geslaagd en nu een
demonstratief glas koude melk naast
hem had neergezet. De student van de
kamer ernaast had het hem indertijd
gezegd, herinnerde hij zich: „Kouwe
melk betekent op dit hok een laatste
aanmaning. Dan wordt het helemaal
geen melk en daarna: betalen of ver
trekken". En hij was zo dol op een glas
warme melk.
DE LENTE trok zich van zijn mate
rialistische gedachten niets aan, maar
had de ribes opgesierd met trosjes oud-
rose bloesem en de oude prunus in de
stadstuin veranderd in een wit boeket,
dat uitdagend nog nét boven de ven
sterbank uitstak. De schrijver beet op
zijn vulpen en zocht naar een onder
werp, dat nog nooit was afgedraaid en
waar alle uitgevers ter wereld goud
voor zouden willen geven. De kat van
de hospita, die met de koude melk was
binnengekomen, streek langs zijn benen
en mauwde binnensmonds met een on
dertoontje van verlangen naar melk en
maart. Hij plantte nijdig zijn pantoffel
in haar weke buik, zodat het dier met
een schreeuw, die tenminste twee oc
taven hoger lag, de kamer uitstoof,
slofte mopperend achter haar aan en
wierp de deur in het slot.
De lente ging voort met uilstallen en
trok zijn blik naar een stokkerige gera
nium, die knoppen zette op een onoog
lijk stukje stam, maar hij had er geen
oog voor en had het ding, dat al twaalf
kostgangers tot kamerflora had ge
diend, met liefde achter de kat aan
willen werpen. En het onderwerp, dat
onderwerp, waar de uitgevers voor
door hun knieën zouden gaan, bleef
voor de poort van zijn gedachten ste
ken. Straks kwam Liesbeth, het meisje
uit de schoenenwinkel óók nog langs
en dan zou de hospita met een dreigen
de uithaal aankondigen „Een dèèème
voor u". Of Liesbeth, het wat domme,
maar wel goeie kind de daèéme was,
waarover de hospita zou kunnen rod
delen bij de buren.
In de zonnestreep, die langs het hoek
huis aan de overkant was geglipt en nu
tegen het bloetjesbehang speelde, dans
te een uitbundige mug. De schrijver
sloeg ernaar met zijn linkerhand en tot
zijn intense verbazing hield hij het in
sect in de holte van zijn hand, toen hij
die weer opende: het gazen vleugeltje
klapte langzaam dicht over het ver
bogen lijf en bewoog toen niet meer.
In de tuin rumoerde een jonge hond.
Zijn scherpe kef kaaste tegen de hoge
huizen als een dunne schalmei en een
jonge vrouw gooide een stok tegen de
schutting, waar het dier heensprong
om het weggeworpen ding op te halen.
Het lawaai ergerde hem en het leek
hem een schone kans om de geranium
kwijt te raken en tegelijkertijd de hond
tot zwijgen te brengen, maar daar zou
zeer veel trammelant uit voortkomen
en wellicht zou zélfs de koude melk
dan niet meer bovengebracht worden.
DE SCHRIJVER staarde in de lucht,
waar de wolken verder gingen met hun
doelloos, wonderlijk spel. Er trok een
regen van pluisjes langs het blauw, het
mens van vierhoog schudde de stofdoek
uit en de schrijver had graag ook zijn
raam opengeschoven teneinde in forse
taal naar boven te roepen, dat hij die
vuiligheid niet langs zijn raam wenste
en of ze voor den drommel nooit ge
hoord hadden van een politieverorde
ning.
Hij boog zich in een onbestemde wrok
weer over het papier, dat nutteloos en
zéér gestrekt voor hem lag op het
groene vloeiblad, waarmee Liesbeth op
zijn vorige verjaardag was komen aan
dragen. „Mogen er vele romans op ont-
De filosofische faculteit van de Christian
Albrechtuniversiteit in Kiel heeft deze
week het eredoctoraat verleend aan de Ne
derlandse musicoloog Anthony van Hobo-
ken wegens diens bijzondere verdienste
bij het onderzoek naar de werken van
Joseph Haydn.
Anthony van Hoboken thans zeventig
jaar, woonachtig in Ascona, heeft in de
loop van dertig jaren een catalogus van
de weken van Haydn samengesteld, die on
geveer duizend pagina's groot is. Het eerste
deel daarvan, de instrumentale werken
van de componist omvattend, zal binnen
komt bij een uitgever in Mainz verschij
nen. Naast „Köchels Verzeichnis" voor het
werk van Mozart is er nu ook een „Van
Hoboken Verzeichnis" voor dat van
Haydn. Aldus UP.
tie: „Zou ik een endje met u magge op
lopen? Ik weet niet waar u heen gaat, maar
ik moet toch dezelfde kant uit". Hij lest
zijn grote dorst met een kleintje pils en
likt het schuim van zijn lippen.
Troost u dames, wie gij zijt: in mei ont
waakt de man wel uit zijn winterslaap. Hij
is een gewoontedier. Hij weet niet dat het
ook anders kan dan zoals het altijd is
geweest. Hij zou onmiddellijk ontwaken als
er ijs was om een scheve schaats te rijden of
gelegenheid om als een kwajongen een
sneeuwbal in uw welgevormde hals te
mikken. Voor hem bent u verschijningen
in zijn droom. Ga door met hem uw
schoonheid voor te spiegelen. Hij zal die
straks als werkelijkheid herkennen, als de
dagtekening op zijn briefhoofd hem in
staat stelt zijn ogen weer te geloven. Of
neem een voorbeeld aan een jongere gene
ratie, die het leven van tegenwoordig veel
beter begrijpt dan u, die zich opzettelijk
lelijk maakt, met dikke kousen en slonzige
haren, met tegenstrijdige schoenen en hob
bezakken als mantels. Zo heeft de man het
graag. Dat brengt hem niet in de war, weet
u. Hij kan rustig blijven zitten op zijn
terras, door niets van streek gebracht, ge
sterkt in zijn overtuiging dat de winter de
tijd is om van de zomer te dromen.
Ko Brugbicr
slaan", had zij gezegd. De eerste moest
nog komen, bedacht de schrijver zich
met een lichte woede, die in hem flak
kerde als een plagerig vlammetje. Hij
kloof nijdig op zijn vulpen en haalde
de dop eraf, schroefde de stop van de
inktflcs en vulde omstandig zijn pen,
hetgeen niets aan de situatie verander
de, want het ding was nog boordevol.
In de tuin kefte de hond steeds feller
en met het geluid vermengde zich een
vrolijke meisjesstem, die onnozele din
gen zei: „Braaf beest van de vrouw" en
„Zóek".
Lijn tien gilde door de bocht bij de
brug en een haastige taxi stoof met een
stervende gil over de gracht. De schrij
ver stond op en begon naar de deur te
lopen. Hij keek naar een bruine repro-
duktie uit oen stichtelijk blad, die naast
de deur tegen het behang zat gespijkerd
en hij vloekte luid en driftig vanwege
de koude melk en de kat en het lawaai
en die eeuwige wolken.
TERUG bij zijn raam lag daar het
papier, onberoerd en blank. Er kroop
een minuscuul spinnetje over, een rood
levensdruppeltje, dat op de vreselijke
hoogvlate van wit zijn radeloze rondjes
maakte, omdat zijn horizon plotseling
zoek was geraakt. De schrijver trok zijn
vulpen en stapte op het blad toe, met
de achterkant van de pen boven het
kriebelende spinnetje. En toen zette hij
een lange, krasserige pijl naar de rech
terkant van de bloknoot. De spin, ver
baasd over het onverwachte en uit het
niet verschijnende houvast in zijn witte
eenzaamheid, rende langs de pijl en
klom aan het eind dankbaar van de
bloknoot af, om zich daarna via de
vloei legger en het pluche tafelkleed
moeizaam naar een nieuw doel te be
geven, waar zeer kleine vliegjes zich
wellicht zouden laten opeten.
De man in de kamer staarde ver
baasd naar dit succes van zijn geringe
daad en keek peinzend naar de pijl op
het witte papier. En hij zette zich ach
ter de tafel, streek door zijn haar en
keek nog eenmaal naar de kruivende
wolkenstapels. Luid vonkte het gekef
van de hond door de tuin en hel lachte
de meisjesstem. De tram jengelde ver
trouwd over de brug. En hij schreef
een roman, waarom de uitgevers voch
ten en de lezers in de rij stonden. Hij
trouwde met Liesbeth en zij gingen in
het Gooi wonen, waar zeer veel spin
nen zijn.
Jonathan Folkcs