I
3
2 f
3
Van een Canadees sprookje
dat werkelijkheid werd
Teleclubs
Tante Lucille
Gastvrij A Ikmaar
r; i:
Kazerne wordt museum
„Oo", gaapte Pluzei, het bosmuisje,
„hoe zou het toch komen dat ik altijd
6laap heb? Nu is het nog maar net dag,
ik ben net wakker en toch heb ik al
weer slaap".
„Dat komt omdat je nooit iets uit
voert", riep zijn zusje, „wij zoeken al
met moeder mee naar pluisjes en veer
tjes. Wij zijn met vader al een keer op
eten uit geweest. Jij nog nooit. Jij doet
nooit wat!"
„Nee", zei Pluzei, „je hebt gelijk. Ik
heb nog nooit iets gedaan. Maar ik
denk, dat ik vandaag iets ga doen".
„Poeh", riep het zusje, „slapen zeker!"
„Nee", zei Pluzei, „ik ga heus iets
doen" en warempel, hij liet zich uit bed
rollen, vroeger dan hij ooit in zijn leven
had gedaan. Hij liep het gangetje door
naar de woonkamer van het muizen
hol. „Nee maar", riep hij, toen hij in
de opening van het holletje stond, „wat
is er nu aan de hand?"
In het woonholletje stond niets meer
op zijn plaats. De tafel van boomwor
tels stond op zijn kop en tussen de vier
poten lagen de stoelen van beukenoot-
jeshout opgestapeld. De uitgeholde
denneappel, die altijd als lamp aan het
plafond hing, lag op de grond en alle
pluisjes en veertjes die moeder in haar
Veertjeskast bewaarde lagen in hoopjes
Opgestapeld op de divan, die ook al niet
meer op zijn plaats stond. Zijn moeder
draafde van de ene kant van het hol
letje naar de andere en Pluzei kon maar
niet begrijpen wat ze deed.
„Moeder", riep Pluzei, „wat gaat u
doen? Gaan we verhuizen?"
„Ga weg kind", riep zijn moeder, „ik
kan je hier niet hebben".
Pluzei wilde al terug gaan naar zijn
bed toen hem opeens te binnenschoot
wat hij zijn moeder had willen vragen.
„Moeder", vroeg hij, „kan ik iets
doen?"
„O, Pluzei", piepte zijn moeder en ze
duwde hem opzij, „ga alsjeblieft weg.
Jij iets doen? Je hebt nog nooit iets
gedaan".
„Ja maar vandaag", begon Pluzel.
„Stil maar", zei zijn moeder, „ik heb
het veel te druk om naar je te luisteren,
zie je dan niet dat ik aan de schoon
maak ben? Alles moet schoon zijn voor
de lente komt".
Pluzel keek zijn moeder met grote
ogen aan. „De lente?" vroeg hij, „wie is
dat? Komt de lente hier wonen, moe
der?"
„Toe nou", riep zijn moeder en ze
duwde hem het holletje uit, de gang in.
„Ik heb echt geen tijd voor grapjes,
Pluzel."
Beduusd stond Pluzel in de gang.
Grapjes? Hij maakte helemaal geen
grapjes. Wie was die lente voor wie
alles moest worden schoongemaakt? Ik
heb zeker weer geslapen toen ze het er
over hadden, dacht hij, ik zal maar eens
in het bos gaan vragen.
Hij stapte naar buiten. Hé, het was
lang zo koud niet meer en de lucht
boven de bomen was blauw. Dat had
Pluzel nog nooit eerder gezien, want
Vul van boven naar beneden en van
links naar rechts dezelfde woorden in
van de volgende betekenis:
1. voedsel tot je nemen, noemen we
2. een deel van een trap is een
8. als het vroeger gebeurd is, zeggen
we: er was
4. vogels leggen de eieren in een
°®°OOOocxx)oooocco!>cxxx30oocx>c»docoooooooooooooooooooooooooix
uit luiheid kwam hij haast nooit buiten.
„Jammer dat ik zoveel geslapen heb",
piepte hij, „eigenlijk is het buiten nog
fijner dan in bed".
Kijk, mevrouw Eekhoorn was ook
aan de schoonmaak. Ze schudde haar
nest net boven zijn hoofd uit. Zou daar
ook een lente komen logeren? dacht
Pluzel.
Hij vroeg het aan het eekhoornkind,
dat onder de boom zat te spelen. „Zeg,
Pluisje, komt bij jullie ook een lente?
Bij ons wel!"
„Pff", lachte het eekhoornkind, „er is
maar één lente, domoor, en als het weer
goed blijft komt ze misschien van
daag al".
„Ze?" vroeg Pluzel, „is het een ze?
Een vrouwtjesdier?"
„O, moeder", riep het eekhoornkind
naar boven, „die Pluzel is toch zo dom.
Hij weet niet eens wie de lente is!"
Pluzel kreeg een kleur en holde hard
weg. Hij besloot om aan niemand te
laten merken, dat hij niet wist wie de
lente was. Toen hij Puf, de pad tegen
kwam vroeg hij daarom met een ijs
koud gezicht: „zeg Puf, heb jij de lente
ook gezien?" Puf dacht er eens even
over na, maar hij lachte niet, dus was
het geen domme vraag, dacht Pluzel.
„Nee", zei Puf, „gezien heb ik haar
nog niet, maar als je zo die wind uit
het zuiden langs je neus voelt strijken,
dan ruik je haar toch al".
Pluzel durfde geen domme vragen
meer te doen, daarom zei hij heel voor
zichtig: „o, ja, uit het zuiden. Daar
komt ze zeker vandaan hè?"
„Natuurlijk komt ze uit het zuiden",
zei Puf verbaasd, „wist je dat niet?"
„Jawel", zei Pluzel vlug, „ik was
juist op weg naar het zuiden. Ik wou
haar een eindje tegemoet gaan, zie je".
„Zo", zei Puf en hij keek het bos
muisje eens goed aan, „je loopt nu
anders in de richting van het noorden".
Het noorden dach Pluzel, wat zou dat
nou weer zijn? Maar hij liep toch de
kant op die Puf hem wees.
Hij liep en liep en keek de hele weg
uit naar een dier dat hij niet kende.
Had de lente een staart net als hij, of
had ze vleugels zoals de mussen? Als
ze maar niet op een uil leek. Dat zou
griezelig zijn. Misschien was het wel
een gewone bosmuis, net als zijn zusje.
Pluzel was niet gewend om veel te
lopen en na een uur al was hij dood
moe. Maar de lente was hij nog niet
tegengekomen. Ook niet na twee uur,
ook niet na drie en ook niet toen de
zon al begon onder te gaan. Hij zag
alleen dieren die hij al kende. Pluzel
werd ongerust. Het zuiden, waar begon
het zuiden? Hoe moest hij ooit zijn
huis terug vinden? Over het mos kroop
1
een wolkje mist. Hij kon geen pootje
voor ogen meer zien, maar opeens, net
toen hij de moed wilde opgeven en zo
maar ergens wilde neervallen, zag hij
iets voor zich uit lopen. Ja, zó had hij
zich de lente voorgesteld! Dat moest ze
zijn. Het was een bosmuisje als zijn
zusje, alleen droeg dit muisje een rode
kroon op haar hoofd.
„Lente, hé hallo, lente!" riep hij. Het
muisje met de rode kroon draaide zich
met een ruk om. „Gelukkig", riep ze,
„ben je daar eindelijk?"
„O", zei Pluzel, „kent u mij al? Zocht
u mij?"
„Wel alle muizen! De hele familie
loopt naar je te zoeken, snap je dat
niet?"
„Maar maarstotterde Pluzel en
toen hield hij zijn mond, want het
muisje voor hem was zijn zusje en de
boom waarvoor ze stonden was hun
eigen boom, in de wortels waarvan ze
woonden.
„Hoe kan dat?" riep hij, „ik zocht
naar de lente. Ik liep al maar door
naar het zuiden en nu is ons eigen huis
het zuiden!"
„Domoor", riep zijn zusje, „je hebt
natuurlijk in een kring gelopen".
„Wat heb je op je hoofd?" vroeg Plu
zel, om maar over iets anders te pra
ten. „O", zei z'n zusje, „dat is een bos-
anenioontje. Ik heb het gevonden en
geplukt om aan iedereen te laten zien
dat het nu lente is".
Heel héél langzaam begon Pluzel te
begrijpen wat lente zeggen wil. Hij
schaamde zich wel erg over dat domme
rondlopen, maar het was toch een les
voor hem want hij besloot om nu altijd
goed wakker te blijven zodat hem zo
iets doms niet meer kon overkomen. Als
de ijverigste muis van het bos trippelt
hij nu rond en vertelt aan iedereen over
elk blaadje en elk bloempje dat door
de lente is wakker gemaakt.
Mies Bouhuys
De haasjes zijn al weer op pad
van 't bos naar winkels in de stad.
Hoe zorgen al die kleine haasjes
voor zoveel mooie etalages?
Kijk daar, daar komt er eentje aan,
zal ik het hem eens vragen gaan?
Het haasje zegt: „hoe ik dat doe?
Eerst ga ik naar de kippen toe,
naar kipje Kloek en kipje Klok,
die leggen 's morgens - nel van stok -
in 't hoekje van de schuur voor mij
een prachtig rond vers kippenei.
En daarmee ga ik naar het bos.
Met takjes groen en pluimpjes mos,
met klaver die al volop groeit,
met speenkruid, dat al overal bloeit
versier ik al mijn eieren dan,
zo mooi en kleurig als ik kan.
Dan ga ik naar de lintjesvrouw,
daar kies ik lintjes, paars, groen, blauw.
Met een klein mandje op de rug
draaft ieder haasje heen en terug.
Zijn alle etalages vol
dan gaan we slapen in ons hol.
Mies Bouhuys
Voor de
microfoon
OOOCOWOOOOOWXXDOCXXXOOOOOUOOOCtXXXXlOOOOSOOOCÏOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCXJOJGOOOOOOOOOOCXXXXX)
IN HET algemeen is de directe Invloed
van de radioluisteraar en de televisiekijker
op de uitgezonden programma's betrekke
lijk gering. Dat geldt niet alleen voor die
landen waar de geluids- en beeldomroep
door een onafhankelijke instelling wordt
verzorgd, maar ook voor ons land, waar de
verenigingen het voor het zeggen hebben.
Met uitzondering van de Vara, waarvan
de verenigingesraad inderdaad een woordje
meespreekt bij het bepalen van het pro
grammabeleid, zijn de leden der omroep
verenigingen niet veel meer dan abonnees
op programmabladen. Dit is één van de
redenen, waarom er steeds weer pogingen
worden gedaan om de
luisteraars en nu ook
de kijkers op een an
dere manier bij el
kaar te brengen, met
het programmabeleid
als inzet. Dat derge
lijke inspanningen
nog nimmer met een redelijk resultaat zijn
bekroond, is vrijwel in alle gevallen het
gevolg geweest van twee oorzaken: het ont
breken van in het voeren van verenigings-
beleid bekwame bestuurders en de mono
poliepositie der omroepverenigingen met
betrekking tot de publikatie van program
ma's. De gemiddelde luisteraar en kijker
heeft, zoals de ervaring van na de bevrij
ding heeft geleerd, heeft geen belangstel
ling voor organen welke hem de program
ma's niet kunnen verschaffen. Daarbij
komt nog, dat in de enkele gevallen dat ge
poogd werd het monopolie der omroepver
enigingen te breken, de uitgangspunten
van de initiatiefnemers ten aanzien van
de principiële basis van het omroepbestel
uitsluitend negatief waren: onwil om de op
zichzelf redelijke radioretributie te betalen,
een afkeer van elk gesproken woord en elk
serieus element in de programma's en der
gelijke.
In het buitenland, met name in Zwitser
land, Frankrijk en de Scandinavische lan
den verenigen vele luistei-aars zich echter
wel in zogenaamde radioclubs, welke het
programma tot uitgangspunt van hun acti
viteit kiezen. Men komt. den bijeen om ge
zamenlijk belangrijke uilzendingen te be-
luisteren, men discussieert daarover en in
vele gevallen zendt men naar de betrokken
omroep een rapport met bevindingen.
Naast de vaste, door de omroep zelf geko
zen correspondenten over de weerklank
welke de programma's onder het publiek
vinden, gebruikt de programmaleiding deze
luisterrapporten als richtsnoer bij haar ar
beid. De activiteit van deze luisteraarsclubs
is daarom zo belangrijk omdat men niet
te doen heeft met spontane, uit de inciden
tele gemoedstoestand van de luisteraar ge
boren reacties, maar met een afgewogen
ooi-deelsvorming.
Een dergelijke ontwikkeling is thans,
maar dan nog in kwalitatief en kwantitatief
belangrijker vorm, gaande bij de televisie-
kijkers. In Europa geeft Frankrijk zowel
technisch als artistiek de toon aan in de
televisie. De Nederlandse kijkers kunnen
slechts betreui-en, dat het veel fijnere
Franse stelsel van 819 beeldlijnen ook hier
te lande niet is ingevoerd zowel de Bel
gen als de Saarlanders kunnen het ver
schil met de hier gebruikelijke 625 beeld
lijnen constateren en ook ten aanzien
van de kwaliteit en de-verscheidenheid van
het gebodene kan men met vrucht in de
rue Cognac-Jay in Parijs, waar de Franse
beeldomroep zetelt, térecht.
Nu is het merkwaardig, dat in Frankrijk
de beeldomroep vooral weerklank vindt
op het platteland. Paul Bcnoist heeft daai'-
over eens geschreven: „De plattelanders
zijn zwgzaam, maar ze „kijken" graag: één
plaatje is net zoveel waard als duizend
woorden en de boer is spaarzaam". Daarbij
komt, dat de televisie de einders om de
eenzame dorpen verlegt: het isolement, dat
vooral de jongeren tegenstaat, woi"dt op
geheven. In vele gevallen echter zal de
plattelandsbevolking onwennig staan te
genover het uitgezondene: niet de overre-
dingskracht van het massale medium,
maar de persoonlijkheid van de kijker be
slist over de male waarin het programma
wordt gewaardeerd. Het is de specifieke
taak van de Télé-clubs het klimaat te
scheppen voor een „goede ontvangst" van
het programma. In een volger^d artikel zul
len wij nader op die taak ir&aan.
Speciaal aanbevolen: Drie Pijperconccr-
ten (maandagmiddag 18, dinsdagavond 19
(Tweede cellosonate, derde strijkkwartet)
en donderdagavond 21 maart (Symfonische
epigrammen, pianoconcert en Derde syrn-
phonie). Alle uitzendingen via Hilversum I.
Gedeelten uit Britten's „Let's make an
opera" op maandagavond 18 maart (Hilver
sum II). Operaballet „Les enfants et les
sortilèges" van Maurice Ravel (dinsdag
avond 19 maart, Hilversum II). Voor lief
hebbers van de Fi'anse geschiedenis noe
men wij een klankbeeld in de wekelijkse
„Tribune de l'histoire" van de Chaïne pari-
sienne (358, 280, 259 en 218 meter) over de
vex-antwoox-delijkheid van Thiei-s voor de
massamoord op de Parijse bevolking in
1871 (vrijdagavond 22 maart, 21.15 uur).
J. H. Bartman 8
16 MAART 195 7
(Van onze correspondent in Canada)
MONTREAL Als er in Nederland of,
in Denemarken, in Duitsland, Italië of
Zuid-Afrika kinderen genieten van Cana
dese sprookjes, dan is dat aan het initia
tief van een Nederlander te danken. En
het is diezelfde Ncderlandei-, die een
Frans-Canadese kinderschrijfster en ver
telster een wereldnaam heeft bezorgd, die
in haar eigen land tot een begrip is ge
worden. Die Nederlander is een oud-Am
sterdammer, de heer S. Drukker, die nu in
Montreal woont.
„De Nederlandse sprookjesprins" zo
noemde het te Montreal verschijnende
blad „Le Petit Journal" hem onlangs. En
hoewel de heer Drukker die betiteling met
een glimlach afwijst, schuilt er veel waars
in. Waarschijnlijk is er geen buitenlander,
die er zoveel toe heeft bijgedragen om een
Canadese auteur bekendheid te geven, niet
alleen in het buitenland, maar ook binnen
eigen landsgrenzen. Volgens de heer Druk
ker, die in zijn werkzaamheden meer ziet
dan een zakelijke onderneming alleen, is
dit pas het begin van een Canadees-Neder
landse samenwerking, die veel belangrij-
ker is dan het toch aanzienlijke geldsbe
drag dat ze vertegenwoordigt.
Het „sprookje" begon in 1951, toen de
heer Drukker, oud-commissaris van de
Amsterdamse Diamantbeurs, naar Canada
emigx-eerde om hier in zijn eigen branche
verder te werken. „Ik ontdekte al gauw",
zo vertelde hij, „dat er voor mij geen
mogelijkheden waren en zodoende ging ik
zoeken naar middelen om Canada klant te
maken van Nederland".
Hij had relaties met een Nederlandse
uitgever van kinderboeken. En het duurde
niet lang of er vei'schenen kindeiboekjes
uit Nederland in de Canadese winkels.
„Het waren de bekende verhalen, in het
Frans en het Engels, van Roodkapje,
Sneeuwwitje, de zeven geitjes, spi'ookjes
die er altijd ingaan", zegt de heer Drukker,
„zeker wanneer ze goed zijn uitgevoerd en
tegen aantrekkelijke prijzen kunnen wor
den verkocht". Vooi*al in het oosten van
Canada, met zijn gi'ote Franssprekende be
volkingsgroep en zijn Europese georiën-
teerdheid, vonden de boeken grote aftrek.
Na twee jaar werken had de heer Druk
ker zoveel vaste grond onder de voeten,
dat hij. ging zoeken naar wegen om meer
te doen op culturele basis. De eenvoudigste
manier, zo redeneerde hij, was om Canada
in Nederland te introduceren en omge
keerd. Maar hoe?
Het antwoord op die vraag werd hem
zonder dat hij het aanvankelijk besefte -
gegeven door zijn kleinkinderen, die en
thousiast waren over de verhalen, die ze
via het Franse station van radio Canada
hoorden. „Ze spraken er zo vaak over, dat
ik er ook eens naar ging luisteren en in-
dei-daad, de programma's, die „tante Lu
cille" verzorgde, waren bijzonder goed. Ik
kan gerust zeggen dat ik nog nooit zulke
aantrekkelijke kinderprogramma's over de
radio had gehoord. Ze vertelde haar ver-
halen zo eenvoudig en duidelijk, dat ik er
verbaasd van stond. Alle stemmen van
feeën, bosgeesten en elfjes werden door
tante Lucille nagebootst. Het was een ge
not om er naar te luisteren. Die kindei--
programma's bi'achten me op een idee..."
Het Bergen-op-Zoomse „Markiezen
hof", een historisch gebouw uit de zes
tiende eeuw, waarin reeds meer dan hon
derd jaar militairen zijn gelegerd, zal,
naar het ministerie van Oorlog officieel
aan liet gemeentebestuur heeft medege
deeld, binnenkort geheel worden ontruimd.
Het garnizoensbureau wordt reeds overge-
plaatst en de militaire onderdelen, die nog
van het „Markiezenhof" gebruik maken,
zullen elders worden ondergebracht. Het
ligt in de bedoeling het „Markiezenhof"
voor culturele doeleinden te gaan bestem
men. Er zal een museum worden ingericht,
terwijl er ook voldoende ruimte is voor bi
bliotheken en leeszalen.
TANTE LUCILLE, ofwel mevx'ouw Des-
parois-Danis, had al grote bekendheid on-
t der de viei-eneenhalf miljoen Frans-Cana-
dezen, toen de heer Drukker haar voor
het eerst voorstelde om haar verhalen en
vertellingen bij een Nederlandse uitgever
te laten verschijnen en om ze in Neder
land te doen illustreren. In 1948 was zij
door i'adio-Canada aangezocht om dertien
weken lang een kinderprogramma te ver
zorgen en die proef was zo goed uitgeval
len dat ze werd aangehouden. Maar toen
haar werk in Nederland werd uitgegeven
en bovendien in talrijke vertalingen ging
verschijnen, begon men zich in Canada
pas echt voor haar te intei'esseren. De bla
den gingen schrijven over „die sprookjes
prins uit Nedei'land" en het Amerikaanse
weekblad „Time" wijdde een artikel aan
de eei'ste Canadese schrijfster, die met
haar boeken een miljoenenoplage over
schreed. Tante Lucille's populariteit steeg
aanzienlijk: naast haar radio-uitzendingen
ging ze televisieprogramma's verzorgen.
Haar boeken werden standaardlectuur
voor de Frans-Canadese schooljeugd. Haar
tweede bundel verhalen is reeds in twee
talen verschenen en binnenkort zullen
haar vertellingen in acht talen worden ge
lezen. Ze verheugt zichzelf natuurlijk zeer
over haar succes. „Maar", zo vertelde ze
ons, „het genoegen van de kindei-en is toch
mijn grootste beloning. Hoe meer kinderen
ik kan bei-eiken, hoe liever het me is. Ik
geloof dat kinderen overal ter wereld ge
lijk zijn. Dat maak ik ook op uit het succes,
dat mijn boeken in zoveel vex'schillende
landen hebben".
De heer Drukker kan zich geen betere
ontwikkeling wensen. „Het was mijn be
doeling", zo zegt hij, „om in onze collec
tie boeken van Canadese schrijvers op te
nemen. Dat is gebeux'd en het zijn „best
sellers" gewoi-den. Maar er is meer be
reikt: er is bovendien een band ontstaan
tussen Canada en Nederland, die voordien
nog niet bestond: we hebben Tante Lucil
le binnen het bereik gebi'acht van miljoe
nen kindei-en buiten Canada en tegelijker
tijd, door onze Engelse en Franse uitgaven,
hebben we Nederlands vakmanschap in de
vorm van boekillusti'atie en drukkunst
onder de ogen van de Canadezen ge
bracht". De grootste Canadese importeur
van boeken uit Nederland vertelde ons,
dat de invoer inderdaad belangrijk is.
Deze firma heeft vroeger zelf verhalen van
Tante Lucille uitgegeven, maar zij gaf toe,
dat die boeken een vergelijking met de
Nederlandse niet kunnen doorstaan.
De verhalen van Tante Lucille's laatste
boek spelen zich vrijwel af in Fi-ans Ca
nada en als uw kinderen u op een goede
dag vei'lellen, hoe het komt dat de vis in
de St. Lawrence-rivier ter hoogte van
Three Rivers steeds lekkerder en veelvul-
diger woidt, dan kunt u er zeker van zijn,
dat ze die kennis te danken hebben aan
die Nederlander in Montreal, die een Ca
nadees vertelster in aanraking met zoveel
kinderen heeft gebracht.
WIE KENT DIT GEDICHT?
ONGEVEER vijftig jaar geleden
kwam het volgende gedicht voor in het
toenmalige Weekblad voor de Jeugd,
dat via het Leids Dagblad zijn kleine
lezers bereikte.
Orde in uw denken,
Orde in me, streven,
Orde in uw harte,
Orde in uw huis,
Orde is de grondwet
Van alle leven,
Wortel der welvaart,
Stcunkracht. van 't kruis.
Wonderlijk, hoe elke regel in dit ge
dicht zijn betekenis heeft. Geen wooid
is er te veel in of slechts voor blad
vulling of rijm. Aldus schrijft ons een
lezer, die dikwijls de vraag te horen
krijgt, van welke dichter of schrijver
het afkomstig is. Het zou hem interes-
sex-en dit te weten. Wie van zijn (oudere)
medelezers weet het? De redactie zal
gaarne het antwoord op deze vraag ver
nemen en te zijner kennis brengen.
ALKMAAR, het provinciestadje, dat
als zovele knusse steden in de kop van
Noordholland zijn karakter ondanks
alle moderne aanslagen heeft weten te
bewaren, is al meer het onderwerp van
schilders en tekenaars geweest. En
steeds weer trof hen i?x het silhouet van
de Kaasstad de molen, die hoog en
slank oprijst boven de boliverken, over
blijfsel uit een serie molens aan de rand
der oude vesting. „De molen van Piet"
- zoals hij genoemd wordt naar de nlid-
dersfamilie, die hem bewoont en drijft
- heeft ook de jonge Santpoorter Jan
Makkes tot een tekening verleid.
De Waag, zinnebeeld »van Noordhol
landse handel en het daaruit voortge
vloeide gewin, die als een statige schrijn
der renaissance nog elke zomerse vrij
dag vele vreemdelingen het hoofd doet
heffen naar de „ruitertjes" rond haar
trans, werd Makkes' tweede onderwerp.
Weinigen, hebben deze toren beklom
men, maar velen misten daardoor een
van de boeiendste vergezichten over een oud-Nederlandse stad, die met haar grach
ten en bruggen zulk een zuiver beeld bewaart uit een langvervlogen tijd en zich
in de binnenstand niet laat aantasten door het verkeer.
Uit de zestiende eeuw heeft Alkmaar vele oude gevels overgehouden, ivaarvan
het „Huis met de Kogel" een der bekendste is. Later heeft men de gevel ietwat
veranderd, maar het ophaalbruggetje, lichtelijk uit het lood hangend, lijkt in al
die eeuwen niet aan reparatie toegekomen te zijn. Op vrijdag „ontvangt" Alkmaar,
met als voornaamste attractie de wereldvermaarde kaasmarkt, die helaas zal moe
ten verdwijnen. Ook zonder deze markt echter, die zich steeds meer op het toerisme
is gaan richten en de laatste jaren maar heel weinig meer met de kaashandel van
doen heeft gehad, zal Alkmaar zich nog lang weten te handhaven als één van de
aantrekkelijkste stadjes van Noord-Nederland, dat altijd weer dankbare gasten
zal ontvangen in de dagen, dat de zon de gouden sier langs Waagtoren en spitse
gevel doet blinken en dat bovendien een sterke verzorgende functie heeft voor het
wijde achterland van polders en dorpen.