I 3 2 f 3 Van een Canadees sprookje dat werkelijkheid werd Teleclubs Tante Lucille Gastvrij A Ikmaar r; i: Kazerne wordt museum „Oo", gaapte Pluzei, het bosmuisje, „hoe zou het toch komen dat ik altijd 6laap heb? Nu is het nog maar net dag, ik ben net wakker en toch heb ik al weer slaap". „Dat komt omdat je nooit iets uit voert", riep zijn zusje, „wij zoeken al met moeder mee naar pluisjes en veer tjes. Wij zijn met vader al een keer op eten uit geweest. Jij nog nooit. Jij doet nooit wat!" „Nee", zei Pluzei, „je hebt gelijk. Ik heb nog nooit iets gedaan. Maar ik denk, dat ik vandaag iets ga doen". „Poeh", riep het zusje, „slapen zeker!" „Nee", zei Pluzei, „ik ga heus iets doen" en warempel, hij liet zich uit bed rollen, vroeger dan hij ooit in zijn leven had gedaan. Hij liep het gangetje door naar de woonkamer van het muizen hol. „Nee maar", riep hij, toen hij in de opening van het holletje stond, „wat is er nu aan de hand?" In het woonholletje stond niets meer op zijn plaats. De tafel van boomwor tels stond op zijn kop en tussen de vier poten lagen de stoelen van beukenoot- jeshout opgestapeld. De uitgeholde denneappel, die altijd als lamp aan het plafond hing, lag op de grond en alle pluisjes en veertjes die moeder in haar Veertjeskast bewaarde lagen in hoopjes Opgestapeld op de divan, die ook al niet meer op zijn plaats stond. Zijn moeder draafde van de ene kant van het hol letje naar de andere en Pluzei kon maar niet begrijpen wat ze deed. „Moeder", riep Pluzei, „wat gaat u doen? Gaan we verhuizen?" „Ga weg kind", riep zijn moeder, „ik kan je hier niet hebben". Pluzei wilde al terug gaan naar zijn bed toen hem opeens te binnenschoot wat hij zijn moeder had willen vragen. „Moeder", vroeg hij, „kan ik iets doen?" „O, Pluzei", piepte zijn moeder en ze duwde hem opzij, „ga alsjeblieft weg. Jij iets doen? Je hebt nog nooit iets gedaan". „Ja maar vandaag", begon Pluzel. „Stil maar", zei zijn moeder, „ik heb het veel te druk om naar je te luisteren, zie je dan niet dat ik aan de schoon maak ben? Alles moet schoon zijn voor de lente komt". Pluzel keek zijn moeder met grote ogen aan. „De lente?" vroeg hij, „wie is dat? Komt de lente hier wonen, moe der?" „Toe nou", riep zijn moeder en ze duwde hem het holletje uit, de gang in. „Ik heb echt geen tijd voor grapjes, Pluzel." Beduusd stond Pluzel in de gang. Grapjes? Hij maakte helemaal geen grapjes. Wie was die lente voor wie alles moest worden schoongemaakt? Ik heb zeker weer geslapen toen ze het er over hadden, dacht hij, ik zal maar eens in het bos gaan vragen. Hij stapte naar buiten. Hé, het was lang zo koud niet meer en de lucht boven de bomen was blauw. Dat had Pluzel nog nooit eerder gezien, want Vul van boven naar beneden en van links naar rechts dezelfde woorden in van de volgende betekenis: 1. voedsel tot je nemen, noemen we 2. een deel van een trap is een 8. als het vroeger gebeurd is, zeggen we: er was 4. vogels leggen de eieren in een °®°OOOocxx)oooocco!>cxxx30oocx>c»docoooooooooooooooooooooooooix uit luiheid kwam hij haast nooit buiten. „Jammer dat ik zoveel geslapen heb", piepte hij, „eigenlijk is het buiten nog fijner dan in bed". Kijk, mevrouw Eekhoorn was ook aan de schoonmaak. Ze schudde haar nest net boven zijn hoofd uit. Zou daar ook een lente komen logeren? dacht Pluzel. Hij vroeg het aan het eekhoornkind, dat onder de boom zat te spelen. „Zeg, Pluisje, komt bij jullie ook een lente? Bij ons wel!" „Pff", lachte het eekhoornkind, „er is maar één lente, domoor, en als het weer goed blijft komt ze misschien van daag al". „Ze?" vroeg Pluzel, „is het een ze? Een vrouwtjesdier?" „O, moeder", riep het eekhoornkind naar boven, „die Pluzel is toch zo dom. Hij weet niet eens wie de lente is!" Pluzel kreeg een kleur en holde hard weg. Hij besloot om aan niemand te laten merken, dat hij niet wist wie de lente was. Toen hij Puf, de pad tegen kwam vroeg hij daarom met een ijs koud gezicht: „zeg Puf, heb jij de lente ook gezien?" Puf dacht er eens even over na, maar hij lachte niet, dus was het geen domme vraag, dacht Pluzel. „Nee", zei Puf, „gezien heb ik haar nog niet, maar als je zo die wind uit het zuiden langs je neus voelt strijken, dan ruik je haar toch al". Pluzel durfde geen domme vragen meer te doen, daarom zei hij heel voor zichtig: „o, ja, uit het zuiden. Daar komt ze zeker vandaan hè?" „Natuurlijk komt ze uit het zuiden", zei Puf verbaasd, „wist je dat niet?" „Jawel", zei Pluzel vlug, „ik was juist op weg naar het zuiden. Ik wou haar een eindje tegemoet gaan, zie je". „Zo", zei Puf en hij keek het bos muisje eens goed aan, „je loopt nu anders in de richting van het noorden". Het noorden dach Pluzel, wat zou dat nou weer zijn? Maar hij liep toch de kant op die Puf hem wees. Hij liep en liep en keek de hele weg uit naar een dier dat hij niet kende. Had de lente een staart net als hij, of had ze vleugels zoals de mussen? Als ze maar niet op een uil leek. Dat zou griezelig zijn. Misschien was het wel een gewone bosmuis, net als zijn zusje. Pluzel was niet gewend om veel te lopen en na een uur al was hij dood moe. Maar de lente was hij nog niet tegengekomen. Ook niet na twee uur, ook niet na drie en ook niet toen de zon al begon onder te gaan. Hij zag alleen dieren die hij al kende. Pluzel werd ongerust. Het zuiden, waar begon het zuiden? Hoe moest hij ooit zijn huis terug vinden? Over het mos kroop 1 een wolkje mist. Hij kon geen pootje voor ogen meer zien, maar opeens, net toen hij de moed wilde opgeven en zo maar ergens wilde neervallen, zag hij iets voor zich uit lopen. Ja, zó had hij zich de lente voorgesteld! Dat moest ze zijn. Het was een bosmuisje als zijn zusje, alleen droeg dit muisje een rode kroon op haar hoofd. „Lente, hé hallo, lente!" riep hij. Het muisje met de rode kroon draaide zich met een ruk om. „Gelukkig", riep ze, „ben je daar eindelijk?" „O", zei Pluzel, „kent u mij al? Zocht u mij?" „Wel alle muizen! De hele familie loopt naar je te zoeken, snap je dat niet?" „Maar maarstotterde Pluzel en toen hield hij zijn mond, want het muisje voor hem was zijn zusje en de boom waarvoor ze stonden was hun eigen boom, in de wortels waarvan ze woonden. „Hoe kan dat?" riep hij, „ik zocht naar de lente. Ik liep al maar door naar het zuiden en nu is ons eigen huis het zuiden!" „Domoor", riep zijn zusje, „je hebt natuurlijk in een kring gelopen". „Wat heb je op je hoofd?" vroeg Plu zel, om maar over iets anders te pra ten. „O", zei z'n zusje, „dat is een bos- anenioontje. Ik heb het gevonden en geplukt om aan iedereen te laten zien dat het nu lente is". Heel héél langzaam begon Pluzel te begrijpen wat lente zeggen wil. Hij schaamde zich wel erg over dat domme rondlopen, maar het was toch een les voor hem want hij besloot om nu altijd goed wakker te blijven zodat hem zo iets doms niet meer kon overkomen. Als de ijverigste muis van het bos trippelt hij nu rond en vertelt aan iedereen over elk blaadje en elk bloempje dat door de lente is wakker gemaakt. Mies Bouhuys De haasjes zijn al weer op pad van 't bos naar winkels in de stad. Hoe zorgen al die kleine haasjes voor zoveel mooie etalages? Kijk daar, daar komt er eentje aan, zal ik het hem eens vragen gaan? Het haasje zegt: „hoe ik dat doe? Eerst ga ik naar de kippen toe, naar kipje Kloek en kipje Klok, die leggen 's morgens - nel van stok - in 't hoekje van de schuur voor mij een prachtig rond vers kippenei. En daarmee ga ik naar het bos. Met takjes groen en pluimpjes mos, met klaver die al volop groeit, met speenkruid, dat al overal bloeit versier ik al mijn eieren dan, zo mooi en kleurig als ik kan. Dan ga ik naar de lintjesvrouw, daar kies ik lintjes, paars, groen, blauw. Met een klein mandje op de rug draaft ieder haasje heen en terug. Zijn alle etalages vol dan gaan we slapen in ons hol. Mies Bouhuys Voor de microfoon OOOCOWOOOOOWXXDOCXXXOOOOOUOOOCtXXXXlOOOOSOOOCÏOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCXJOJGOOOOOOOOOOCXXXXX) IN HET algemeen is de directe Invloed van de radioluisteraar en de televisiekijker op de uitgezonden programma's betrekke lijk gering. Dat geldt niet alleen voor die landen waar de geluids- en beeldomroep door een onafhankelijke instelling wordt verzorgd, maar ook voor ons land, waar de verenigingen het voor het zeggen hebben. Met uitzondering van de Vara, waarvan de verenigingesraad inderdaad een woordje meespreekt bij het bepalen van het pro grammabeleid, zijn de leden der omroep verenigingen niet veel meer dan abonnees op programmabladen. Dit is één van de redenen, waarom er steeds weer pogingen worden gedaan om de luisteraars en nu ook de kijkers op een an dere manier bij el kaar te brengen, met het programmabeleid als inzet. Dat derge lijke inspanningen nog nimmer met een redelijk resultaat zijn bekroond, is vrijwel in alle gevallen het gevolg geweest van twee oorzaken: het ont breken van in het voeren van verenigings- beleid bekwame bestuurders en de mono poliepositie der omroepverenigingen met betrekking tot de publikatie van program ma's. De gemiddelde luisteraar en kijker heeft, zoals de ervaring van na de bevrij ding heeft geleerd, heeft geen belangstel ling voor organen welke hem de program ma's niet kunnen verschaffen. Daarbij komt nog, dat in de enkele gevallen dat ge poogd werd het monopolie der omroepver enigingen te breken, de uitgangspunten van de initiatiefnemers ten aanzien van de principiële basis van het omroepbestel uitsluitend negatief waren: onwil om de op zichzelf redelijke radioretributie te betalen, een afkeer van elk gesproken woord en elk serieus element in de programma's en der gelijke. In het buitenland, met name in Zwitser land, Frankrijk en de Scandinavische lan den verenigen vele luistei-aars zich echter wel in zogenaamde radioclubs, welke het programma tot uitgangspunt van hun acti viteit kiezen. Men komt. den bijeen om ge zamenlijk belangrijke uilzendingen te be- luisteren, men discussieert daarover en in vele gevallen zendt men naar de betrokken omroep een rapport met bevindingen. Naast de vaste, door de omroep zelf geko zen correspondenten over de weerklank welke de programma's onder het publiek vinden, gebruikt de programmaleiding deze luisterrapporten als richtsnoer bij haar ar beid. De activiteit van deze luisteraarsclubs is daarom zo belangrijk omdat men niet te doen heeft met spontane, uit de inciden tele gemoedstoestand van de luisteraar ge boren reacties, maar met een afgewogen ooi-deelsvorming. Een dergelijke ontwikkeling is thans, maar dan nog in kwalitatief en kwantitatief belangrijker vorm, gaande bij de televisie- kijkers. In Europa geeft Frankrijk zowel technisch als artistiek de toon aan in de televisie. De Nederlandse kijkers kunnen slechts betreui-en, dat het veel fijnere Franse stelsel van 819 beeldlijnen ook hier te lande niet is ingevoerd zowel de Bel gen als de Saarlanders kunnen het ver schil met de hier gebruikelijke 625 beeld lijnen constateren en ook ten aanzien van de kwaliteit en de-verscheidenheid van het gebodene kan men met vrucht in de rue Cognac-Jay in Parijs, waar de Franse beeldomroep zetelt, térecht. Nu is het merkwaardig, dat in Frankrijk de beeldomroep vooral weerklank vindt op het platteland. Paul Bcnoist heeft daai'- over eens geschreven: „De plattelanders zijn zwgzaam, maar ze „kijken" graag: één plaatje is net zoveel waard als duizend woorden en de boer is spaarzaam". Daarbij komt, dat de televisie de einders om de eenzame dorpen verlegt: het isolement, dat vooral de jongeren tegenstaat, woi"dt op geheven. In vele gevallen echter zal de plattelandsbevolking onwennig staan te genover het uitgezondene: niet de overre- dingskracht van het massale medium, maar de persoonlijkheid van de kijker be slist over de male waarin het programma wordt gewaardeerd. Het is de specifieke taak van de Télé-clubs het klimaat te scheppen voor een „goede ontvangst" van het programma. In een volger^d artikel zul len wij nader op die taak ir&aan. Speciaal aanbevolen: Drie Pijperconccr- ten (maandagmiddag 18, dinsdagavond 19 (Tweede cellosonate, derde strijkkwartet) en donderdagavond 21 maart (Symfonische epigrammen, pianoconcert en Derde syrn- phonie). Alle uitzendingen via Hilversum I. Gedeelten uit Britten's „Let's make an opera" op maandagavond 18 maart (Hilver sum II). Operaballet „Les enfants et les sortilèges" van Maurice Ravel (dinsdag avond 19 maart, Hilversum II). Voor lief hebbers van de Fi'anse geschiedenis noe men wij een klankbeeld in de wekelijkse „Tribune de l'histoire" van de Chaïne pari- sienne (358, 280, 259 en 218 meter) over de vex-antwoox-delijkheid van Thiei-s voor de massamoord op de Parijse bevolking in 1871 (vrijdagavond 22 maart, 21.15 uur). J. H. Bartman 8 16 MAART 195 7 (Van onze correspondent in Canada) MONTREAL Als er in Nederland of, in Denemarken, in Duitsland, Italië of Zuid-Afrika kinderen genieten van Cana dese sprookjes, dan is dat aan het initia tief van een Nederlander te danken. En het is diezelfde Ncderlandei-, die een Frans-Canadese kinderschrijfster en ver telster een wereldnaam heeft bezorgd, die in haar eigen land tot een begrip is ge worden. Die Nederlander is een oud-Am sterdammer, de heer S. Drukker, die nu in Montreal woont. „De Nederlandse sprookjesprins" zo noemde het te Montreal verschijnende blad „Le Petit Journal" hem onlangs. En hoewel de heer Drukker die betiteling met een glimlach afwijst, schuilt er veel waars in. Waarschijnlijk is er geen buitenlander, die er zoveel toe heeft bijgedragen om een Canadese auteur bekendheid te geven, niet alleen in het buitenland, maar ook binnen eigen landsgrenzen. Volgens de heer Druk ker, die in zijn werkzaamheden meer ziet dan een zakelijke onderneming alleen, is dit pas het begin van een Canadees-Neder landse samenwerking, die veel belangrij- ker is dan het toch aanzienlijke geldsbe drag dat ze vertegenwoordigt. Het „sprookje" begon in 1951, toen de heer Drukker, oud-commissaris van de Amsterdamse Diamantbeurs, naar Canada emigx-eerde om hier in zijn eigen branche verder te werken. „Ik ontdekte al gauw", zo vertelde hij, „dat er voor mij geen mogelijkheden waren en zodoende ging ik zoeken naar middelen om Canada klant te maken van Nederland". Hij had relaties met een Nederlandse uitgever van kinderboeken. En het duurde niet lang of er vei'schenen kindeiboekjes uit Nederland in de Canadese winkels. „Het waren de bekende verhalen, in het Frans en het Engels, van Roodkapje, Sneeuwwitje, de zeven geitjes, spi'ookjes die er altijd ingaan", zegt de heer Drukker, „zeker wanneer ze goed zijn uitgevoerd en tegen aantrekkelijke prijzen kunnen wor den verkocht". Vooi*al in het oosten van Canada, met zijn gi'ote Franssprekende be volkingsgroep en zijn Europese georiën- teerdheid, vonden de boeken grote aftrek. Na twee jaar werken had de heer Druk ker zoveel vaste grond onder de voeten, dat hij. ging zoeken naar wegen om meer te doen op culturele basis. De eenvoudigste manier, zo redeneerde hij, was om Canada in Nederland te introduceren en omge keerd. Maar hoe? Het antwoord op die vraag werd hem zonder dat hij het aanvankelijk besefte - gegeven door zijn kleinkinderen, die en thousiast waren over de verhalen, die ze via het Franse station van radio Canada hoorden. „Ze spraken er zo vaak over, dat ik er ook eens naar ging luisteren en in- dei-daad, de programma's, die „tante Lu cille" verzorgde, waren bijzonder goed. Ik kan gerust zeggen dat ik nog nooit zulke aantrekkelijke kinderprogramma's over de radio had gehoord. Ze vertelde haar ver- halen zo eenvoudig en duidelijk, dat ik er verbaasd van stond. Alle stemmen van feeën, bosgeesten en elfjes werden door tante Lucille nagebootst. Het was een ge not om er naar te luisteren. Die kindei-- programma's bi'achten me op een idee..." Het Bergen-op-Zoomse „Markiezen hof", een historisch gebouw uit de zes tiende eeuw, waarin reeds meer dan hon derd jaar militairen zijn gelegerd, zal, naar het ministerie van Oorlog officieel aan liet gemeentebestuur heeft medege deeld, binnenkort geheel worden ontruimd. Het garnizoensbureau wordt reeds overge- plaatst en de militaire onderdelen, die nog van het „Markiezenhof" gebruik maken, zullen elders worden ondergebracht. Het ligt in de bedoeling het „Markiezenhof" voor culturele doeleinden te gaan bestem men. Er zal een museum worden ingericht, terwijl er ook voldoende ruimte is voor bi bliotheken en leeszalen. TANTE LUCILLE, ofwel mevx'ouw Des- parois-Danis, had al grote bekendheid on- t der de viei-eneenhalf miljoen Frans-Cana- dezen, toen de heer Drukker haar voor het eerst voorstelde om haar verhalen en vertellingen bij een Nederlandse uitgever te laten verschijnen en om ze in Neder land te doen illustreren. In 1948 was zij door i'adio-Canada aangezocht om dertien weken lang een kinderprogramma te ver zorgen en die proef was zo goed uitgeval len dat ze werd aangehouden. Maar toen haar werk in Nederland werd uitgegeven en bovendien in talrijke vertalingen ging verschijnen, begon men zich in Canada pas echt voor haar te intei'esseren. De bla den gingen schrijven over „die sprookjes prins uit Nedei'land" en het Amerikaanse weekblad „Time" wijdde een artikel aan de eei'ste Canadese schrijfster, die met haar boeken een miljoenenoplage over schreed. Tante Lucille's populariteit steeg aanzienlijk: naast haar radio-uitzendingen ging ze televisieprogramma's verzorgen. Haar boeken werden standaardlectuur voor de Frans-Canadese schooljeugd. Haar tweede bundel verhalen is reeds in twee talen verschenen en binnenkort zullen haar vertellingen in acht talen worden ge lezen. Ze verheugt zichzelf natuurlijk zeer over haar succes. „Maar", zo vertelde ze ons, „het genoegen van de kindei-en is toch mijn grootste beloning. Hoe meer kinderen ik kan bei-eiken, hoe liever het me is. Ik geloof dat kinderen overal ter wereld ge lijk zijn. Dat maak ik ook op uit het succes, dat mijn boeken in zoveel vex'schillende landen hebben". De heer Drukker kan zich geen betere ontwikkeling wensen. „Het was mijn be doeling", zo zegt hij, „om in onze collec tie boeken van Canadese schrijvers op te nemen. Dat is gebeux'd en het zijn „best sellers" gewoi-den. Maar er is meer be reikt: er is bovendien een band ontstaan tussen Canada en Nederland, die voordien nog niet bestond: we hebben Tante Lucil le binnen het bereik gebi'acht van miljoe nen kindei-en buiten Canada en tegelijker tijd, door onze Engelse en Franse uitgaven, hebben we Nederlands vakmanschap in de vorm van boekillusti'atie en drukkunst onder de ogen van de Canadezen ge bracht". De grootste Canadese importeur van boeken uit Nederland vertelde ons, dat de invoer inderdaad belangrijk is. Deze firma heeft vroeger zelf verhalen van Tante Lucille uitgegeven, maar zij gaf toe, dat die boeken een vergelijking met de Nederlandse niet kunnen doorstaan. De verhalen van Tante Lucille's laatste boek spelen zich vrijwel af in Fi-ans Ca nada en als uw kinderen u op een goede dag vei'lellen, hoe het komt dat de vis in de St. Lawrence-rivier ter hoogte van Three Rivers steeds lekkerder en veelvul- diger woidt, dan kunt u er zeker van zijn, dat ze die kennis te danken hebben aan die Nederlander in Montreal, die een Ca nadees vertelster in aanraking met zoveel kinderen heeft gebracht. WIE KENT DIT GEDICHT? ONGEVEER vijftig jaar geleden kwam het volgende gedicht voor in het toenmalige Weekblad voor de Jeugd, dat via het Leids Dagblad zijn kleine lezers bereikte. Orde in uw denken, Orde in me, streven, Orde in uw harte, Orde in uw huis, Orde is de grondwet Van alle leven, Wortel der welvaart, Stcunkracht. van 't kruis. Wonderlijk, hoe elke regel in dit ge dicht zijn betekenis heeft. Geen wooid is er te veel in of slechts voor blad vulling of rijm. Aldus schrijft ons een lezer, die dikwijls de vraag te horen krijgt, van welke dichter of schrijver het afkomstig is. Het zou hem interes- sex-en dit te weten. Wie van zijn (oudere) medelezers weet het? De redactie zal gaarne het antwoord op deze vraag ver nemen en te zijner kennis brengen. ALKMAAR, het provinciestadje, dat als zovele knusse steden in de kop van Noordholland zijn karakter ondanks alle moderne aanslagen heeft weten te bewaren, is al meer het onderwerp van schilders en tekenaars geweest. En steeds weer trof hen i?x het silhouet van de Kaasstad de molen, die hoog en slank oprijst boven de boliverken, over blijfsel uit een serie molens aan de rand der oude vesting. „De molen van Piet" - zoals hij genoemd wordt naar de nlid- dersfamilie, die hem bewoont en drijft - heeft ook de jonge Santpoorter Jan Makkes tot een tekening verleid. De Waag, zinnebeeld »van Noordhol landse handel en het daaruit voortge vloeide gewin, die als een statige schrijn der renaissance nog elke zomerse vrij dag vele vreemdelingen het hoofd doet heffen naar de „ruitertjes" rond haar trans, werd Makkes' tweede onderwerp. Weinigen, hebben deze toren beklom men, maar velen misten daardoor een van de boeiendste vergezichten over een oud-Nederlandse stad, die met haar grach ten en bruggen zulk een zuiver beeld bewaart uit een langvervlogen tijd en zich in de binnenstand niet laat aantasten door het verkeer. Uit de zestiende eeuw heeft Alkmaar vele oude gevels overgehouden, ivaarvan het „Huis met de Kogel" een der bekendste is. Later heeft men de gevel ietwat veranderd, maar het ophaalbruggetje, lichtelijk uit het lood hangend, lijkt in al die eeuwen niet aan reparatie toegekomen te zijn. Op vrijdag „ontvangt" Alkmaar, met als voornaamste attractie de wereldvermaarde kaasmarkt, die helaas zal moe ten verdwijnen. Ook zonder deze markt echter, die zich steeds meer op het toerisme is gaan richten en de laatste jaren maar heel weinig meer met de kaashandel van doen heeft gehad, zal Alkmaar zich nog lang weten te handhaven als één van de aantrekkelijkste stadjes van Noord-Nederland, dat altijd weer dankbare gasten zal ontvangen in de dagen, dat de zon de gouden sier langs Waagtoren en spitse gevel doet blinken en dat bovendien een sterke verzorgende functie heeft voor het wijde achterland van polders en dorpen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 15