Tien jaar geleden stierf Willem Pijper GESCHIEDSCHRIJVING Baliet der Lage Landen Zuiveraar van het muzikale voorstellingsvermogen Fascinerend EEN NIEUWE VORM VAN ONZE NAMEN I Admiraal de Ruyter heeft honderden nakomelingen NIEUWE UITGAVEN Terechtwijzing Oprechtheid Een traditie Geen kasteel CUYK (N.B.). Maart. Men kan van Nijmegen uit deze bloeiende gemeente slechts bereiken door middel van een pont, varend tussen Mook in Limburg en Kat- NIEUWE VORM van geschiedschrijving, aldus dfveSrotred„dTfnanvt£oT„eTlkSa j» ?»>Pf formule het gigantische naam „God met ons". De heer Joh. Fest boekwerk aanduiden, dat door de Zwitserse uit- echter, die als schipper fungeert, is zich geverij Otto Walter op de persen werd gelegd, nadat wel bewust van het inter-provinciale ka- honderdvijftig Europese geleerden uit vijftien landen rakter van zijn transport eni hiji bereken £r negen ;Qar jan„ aQn fiadden gewerkt. Een nieuwe de argeloze eigenaar van een zeer klein 6 6 automobieltje voor de tocht van nog geen conn met alleen, doch ook een geheel nieuwe be- honderd meter het fiere bedrag van zestig schouwing die gebroken blijkt te hebben met op- cent, enkele reis. Een bezoek aan Cuyk, vattingen uit het verleden waaraan totdantoe bij de kort dus Aio f a^mendf alSe dS geschiedschrijving nooit was getornd. EEN VAN die opvattin gen thans nog als een heilige traditie in zwang is de concentrische plaats de bezoeker niet zó onder de indruk zal zijn, dat hij meteen wil blijven. Voor deze prijs mag men iets verwach ten. Eerlijk gezegd, ik had dat niet ver wacht, want mijn prachtige, omvangrijke van Europa in de lotgeval- 1 .1 J - - n a I rl Am i, A I 1 r rt L /s L 1 /v/> kaart van Nederland - indertijd zo maar aangeboden door een automobielfabriek, niet eens zo ver van Cuyk - vermeldde zelfs de naam van het dorp niet. Maar dan is het ook te meer een verrassing een dorp te vinden, dat bruist en overloopt van het leven en de energie. Niet, dat dit nu zo aan de oppervlakte al te zien is. De dorpsstraat is stil en van bijzonder slecht gehalte en de bewoners vertellen u dan ook ogen blikkelijk, dat deze straat nu juist het eigendom is van de provincie. Het gonsde van de hitte, toen ik deze week in Cuyk was, maar na een bezoek van een dag begrijpt iedereen, dat dit niet is omdat de inwoners aan een siësta bezig waren, maar omdat ze werkten. Cuyk is een van die wonderlijke plaatsen in Nederland, die lijken op Emmen in Drente. Ook dat groeit met een bijna ver bijsterend tempo. Ook daar worden schouwburgen en fabrieken, scholen en kerken, verenigingsgebouwen en huizen uit de grond gestampt als ware het een grapje, dat iedereen kan uithalen die er zich eens ernstig een week aan zet. Cuyk heeft een burgemeester, die volkomen past bij zijn gemeente. Hij heeft het dan ook allemaal georganiseerd, die vernieuwing en uitbrei ding. De burgemeester is zo'n man, die de hele week Cuyk denkt, Cuyk spreekt en Cuyk leeft en die dan nog tijd vindt om in het 25ste en 26ste uur van iedere dag ook met zijn gemeente bezig te zijn. Hij reflecteert alle dingen van deze wereld op Cuyk en toen hij vorig jaar in Hollywood was, heeft hij daar de lantaarnpalen met meer dan gewone belangstelling bekeken omdat ze wel eens iets voor Cuyk zouden kunnen betekenen. Neemt u daar eens een voorbeeld aan en zanik niet meer over Marilyn Monroe, de volgende keer dat u uit Hollywood terug komt. Over een opzetje van een duizendtal nieuwe huizen wordt in Cuyk gepraat, als of het een opzetje zou zijn dat elke zichzelf respecterende gemeente toch op stille za terdagmiddagen onderneemt. Er wordt een serie nieuwe grote bouwwerken voorbe reid en sommige andere grote projecten zijn al zover, dat ze deze zomer met groot dorpsvertoon kunnen worden geopend. Ik vroeg iemand, of dit nu een geheel rooms- katholieke gemeente was. „Oh, neen," zei hij in volle ernst, „we hebben hier maar net tegen de 95 procent. We hebben zelfs een protestant in de gemeenteraad. Dat doen we hier, ziet u, dat vinden we leuk." Het zijn overigens ernstige mensen, deze Cuykenaren, allemaal. Aan carnaval doen ze niet. „Dat ligt de Maaskanter niet," zeg gen ze met volstrekte veronachtzaming van het feit, dat toch ook Maastricht wel min of meer aan deze rivier ligt. Het is dan ook geen, wat je noemt, dól dorp, dit Cuyk. U moet er niet eens uit willen gaan. Nij megen vinden ze daar maar een centrum van lichtzinnig, voornamelijk veroordelens- waard vermaak. Maar toch hebben zulke dorpen iets fascinerends. Net als Emmen. Net ook eigenlijk als Rotterdam, trouwens. Niet leuk. Wel boeiend. Zelfs voor 1.20. A. S. H. „Kus mij en sterf" is de door Remco Campert vertaalde en door De Bezige Bij te Amsterdam uitgegeven Amerikaanse „thriller" „A kiss before dying" van Ira Levin. Veel van de inhoud kan hier niet verteld worden, omdat anders een groot deel van de verrassing van het bijzonder knap geschreven boek verloren zou gaan Het hele „plot" handelt om de dood van twee dochters van de rijke kopermagnaat Leo Kingship en het amateur-detective werk van de vriend van één van hen. De knappe schrijftrant verbergt echter een cynische levensopvatting, die in Amerika misschien niet, in de oude wereld nog wel enigszins opzienbarend is. Zeker mag niet onvermeld blijven, dat de analysering zo wel van de slachtoffers als van de moorde naars van uitzonderlijk vakmanschap ge tuigt, waarbij tevens de sfeer van het Amerikaanse college-leven juist getroffen is. Dit boek werd ook verfilmd. len der volken. Een subjec tieve opvatting inderdaad, doch begrijpelijk en ver klaarbaar in het procédé der historici van het ver leden, die immers een te klein gezichtsveld hadden in hun eigen specialisatie en bovendien wat geldt voor de geschiedschrijvers van voor de twintigste eeuw de wereldgeschie denis zagen als een stra lenkrans met Europa als lichtvoortbrengende kern. Europese cultuur werd aangezien als een werke lijkheid, terwijl zij in we zen een vertekening, een fictie was. De werkelijk heid waarvan de nieuwe vorm van geschiedschrij ving uitgaat, is: de wereld vormt één geheel. De rol van Europa in dit geheel wordt niet onderschat, de betekenis der Europese cultuur wordt geen geweld aangedaan. Doch de avon turen der mensheid wor den in dit boek gezien als cultuurontwikkelingen in wereldverband, waarbij men gezocht heeft naar de wetenschappelijk vast staande beginpunten van alle cultuur over de ganse wereld, om van daaruit de evolutionaire wegen te vol gen die leiden naar onze tijd. HET EERSTE, thans van de persen gekomen deel dezer geschiedschrijving behandelt de oergeschiede- nis, de oudste culturen, de kring der steppenvolken, oud-Europa en de Griekse en Romeinse oudheid. De gedegenheid van dit werk wordt duidelijk, wanneer men nagaat dat het eerste hoofdstuk, dat over de oer- geschiedenis, honderdder tien bladzijden beslaat waarop het astronomische wereldbeeld, de geschiede nis der aarde, het optreden van de mens, leven en ont wikkeling, primaire cul turen, het magische den ken en de geschiedenis van de grote gebieden buiten Europa worden uiteenge zet aan de hand van weten schappelijk verantwoorde gegevens. Wetenschappe lijk verantwoord betekent trouwens nog wel iets an ders dan een loutere ijking door de wetenschappelijke wereld. Want waar bijvoor beeld een der medewer kers zich verstout een nog niet geijkte theorie ingang te doen vinden, wordt hij prompt in een aangekop pelde beschouwing in het licht van de noodzakelijke voorbehouden gezet. Dit is het geval met de medewer ker professor pater W. Schmidt, de stichter van de Weense school voor vol kenkunde, die een bijdra ge leverde over het leven en de werken der oudste mensheid en daarin, naar de mening van de redactie, geen objectieve uiteenzet ting gaf van de stand der wetenschap op dat punt, doch onder het mom van een overzicht te geven van hetgeen algemeen aanvaard is, de theorie van de „Oer- cultuur" tot middelpunt zijner beschouwing maakte, Het hierbij besproken boekwerk „Geschie denis der mensheid, cul tuurhistorische samen vatting van de godsdien sten, kunsten en weten schappen, politieke en sociale geschiedenis" Is in Nederlandse be werking van dr. O. Noor denbos bij „De Bezige Bij" te Amsterdam ver schenen. De typografi sche verzorging van dit boek is uitstekend. Het is voorzien van talrijke goede illustraties. een theorie waarvan vele volkenkundigen afkerig zijn. Schmidt wil namelijk doen geloven, dat het zui vere ééngodendom steu nend op een „oeropenba- ring" het begin is ge weest van alle religie en dat de vormen van meer- godendom en heidendom degeneratie daarvan bete kenden. Daartegenover be schouwen aldus prof. dr. J. J. Fahrenfort namens de redactie de meeste volkenkundigen het als vaststaand dat het eengo- dendom als een evolutie is ontstaan, als een bereiken van een hoger ontwikke lingsstadium. DIT VOORBEELD van uitputtende analyse pleit voor de oprechtheid van het werk, dat in zijn kolos sale omvang en zijn vele aspecten moeilijk over zichtelijk te bespreken is. De voornaamste aantrek kelijkheid van deze nieuwe geschiedschrijving ligt trouwens niet in haar om vang, doch in haar op bouw. Zij tracht de bouw stenen van het wereldbeeld te vinden waar zij liggen en niet waar zij het gemak kelijkst te ontdekken zijn, om aldus een generaal fun dament te construeren voor een beter begrip der we reldgeschiedenis, een onaf hankelijker inzicht in de avonturen der mensheid en een betere waardebepaling van factoren, die het hui dige wereldbestel hebben totstandgebracht. Natuurlijk zal deze nieu we opvatting van cultuur beschrijving moeilijk da delijk een omwenteling in het geschiedenisonderwijs kunnen bewerkstelligen, doch het wil ons voorko men dat degenen, die met dit onderwijs in welke vorm ook belast zijn, een dergelijk standaardwerk moeilijk kunnen negeren voor eigen informatie. Zij zullen de opvatting, waar mede dit boek wil breken en die door de huidige con stellatie der wereld ook reeds voldoende ontkend is, moeten herzien en af stappen van hun stok paardje Europa, wanneer zij althans in de pas willen blijven met de ontwikke ling der geschiedenis die nog komen moet. Deze immers zal geen Europa-centrische geschie denis kunnen zijn, zoals zij ook nooit geweest is. Dit besef wordt door het on derhavige boek in feiten materiaal en indeling vol doende duidelijk gemaakt, waardoor het een illusoir chauvinisme en een nog verwerpelijker rassenbe- sef zou kunnen aantasten in de wortel, dat is: in het waandenkbeeld der uitver kiezing. NU HET binnenkort driehonderdvijf tig jaar geleden is dat Michiel Adriaensz de Ruyter geboren werd, raadpleegt men ijverig zijyi levensbeschrijving door Ge rard Brandt. En zo kon de lezer ook uit „Erbij" ervaren, dat de vlootvoogd zijn naam ontleende aan zijn moeder Alida Jans, die de bijnaam De Ruyter voerde. Die toevoeging dankte ze aan haar va der, die het land als ruiter gediend had. Al deelde Brandt dit feit met enige Voorzichtigheid mede, onwaarschijnlijk is deze gang van zaken niet. Voor de invoering van de Burgerlijke Stand is het herhaaldelijk gebeurd, dat kinderen de geslachtsnaam van hun moeder gin gen voeren. Als de vader nog geen fami lienaam bezat, lag deze. naamsovergang zelfs voor de hand. DE HERDENKING van De Ruytcrs geboortedag is de herhaling van een dergelijk jubileum in 1907, waarvan me nige postzegelverzamelaar nog de her innering in zijn album bewaart. Met als dit een halve eeuw geleden het geval was, vermeldt het programma een bij eenkomst van nakomelingen, waarvan er honderden in leven zijn. Op 24 maart komen velen daarvan in Vlissingcn sa men om hun grote voorzaat te herden ken. Echter, rechtstreekse afstammelin gen kunnen daar niet bij zijn. Want in mannelijke linie stierf het nageslacht van de vlootvoogd reeds in 1683 met het overlijden van zijn zoon Engel uit. Alle huidige nazaten stammen van De Ruy- ters dochter Alida (1642-1679) en haar halfzuster Margrijtje (1652-1688) af. Ze vormen een bont gezelschap en dragen namen als Elias, Patijn, Thorbccke, 's Jacob, Crommelin, Van Lennep, De Jos- selin de Jong en Ruysch. Ook de gene raal B. R. P. F. Hasselman en de nieuwe Amsterdamse burgemeester mr. G. van Hall kunnen er zich op beroemen, dat de vermaarde zeeheld een van hun voorvaderen is. s Terwijl de techniek steeds verder doordringt naar de volledigheid van het „aanschijn der aarde" getuige deze foto, genomen uit een raket op 92 kilometer hoogte, een beeld gevend van 22000 kilometer strekkend terrein tussen Wyoming en Mexico begint de geschiedschrij ving zich in te spannen tot het leveren van een totaal beeld der cultuurhistorie. liet boek, waaruit deze foto is overgenomen, is een eerste specimen van deze stand puntswijziging der historici. Zij trachten de brokstukken van de cultuurgeschiedenis aan elkaar te voegen tot een panorama, waarin geen „oorzakelijk cultuurcentrum" Europa meer als stralend middelpunt fungeert, doch waar de facetten van de wereldgeschiedenis in onderling verband en afleiding, en tegelijk in wisselwerking, zo helder mogelijk worden belicht. l TOCH ZULLEN in Vlissingcn enkele nakomelingen verschijnen, die wel de gelijk De Ruyter heten. En dat ondanks het feit. dat de naam in 1720 met het overlijden van Cornelia de Ruyter uit stierf. Doch later hebben enkele af stammelingen van haar beide zusters de beroemde naam met hun eigen ge slachtsnaam gecombineerd en ook het in 1660 door de Deense koning aan de admiraal verleende blazoen in hun wa pen opgenomen. Zo ontstonden de fami lienamen De Ruyter van Stcvcninck en De Ruyter de Wildt; onder de dragers van deze laatste naam komen nog steeds zeeofficieren voor. Het voortbestaan van de naam speelde ook een rol toen J. F. Alberdingk in 1834 met koninklijke be williging de geslachtsnaam van zijn vrouw Catharina Thijm aan de zijne toe voegde. Dit echtpaar had dc man tot kleinzoon,, die als Lodewijk van Dcyssel vermaard zou worden. EERDER WAREN namen als Fentener van Vlissingen, De Mol van Otterloo en Winkler Prins ontstaan omdat de tweede zoon de familienaam van zijn moeder als voornaam kreeg en deze voluit ge schreven werd. Zo was de Zaandamse papierfabrikant Pieter Smidt van Gel der (1762-1842) een zoon van ds. Hen drik van Gelder en Maria Smidt. Soms greep men verder terug. Dc Maaslandse burgemeester en notaris Petrus de Co- ningh bracht de naam van zijn moeder in 't geding toen hij zijn zoon en opvol ger Coenraad van Vrijbcrghe de Col ningli en ds. J. Kappeyne van de Cop- pello verkreeg deze gecombineerde naam omdat hij in 1813 bij zijn meerderjarig heid de naam van zijn peetgrootmoeder voor de zijne zette. Sinds de komst van de Burgerlijke Stand zijn zulke vrijhe den niet meer mogelijk en kan naams- vermeerdering slechts bij Koninklijk Be sluit geschieden. Echter, ook in deze periode is het nog wel gebeurd, dat rijk geworden lieden hun naam verlengden door een kasteel te kopen en de naam daarvan achter de hunne te zette. Thans gaat ook deze vlieger niet meer op. Daarover de volgende keer. J. G. de Boer van der Ley Het door Mascha ter Weeme met zeld zaam uithoudingsvermogen geleide Ballet der Lage Landen bestaat tien jaar, welk feit aan het einde van dit seizoen met een feesteliijke voorstelling in de Stadsschouw burg te Amsterdam gevierd zal worden. Ter gelegenheid van dit jubileum is bij de uitgeverij J. H. Gottmer te Haarlem en Antwerpen een fraai, maar bijzonder pre tentieus boek met talrijke, over het alge meen zeer goede foto's verschenen. Het werd geschreven door Janet Sinclair, de echtgenote van Leo Kersley, thans eerste solist bij dit gezelschap. Janet Sinclair geniet enige reputatie door de buitenge woon gekleurde voorlichting over de ver houdingen en verrichtingen in het Neder landse balletleven aan het buitenland. De waardering van de schrijfster voor de balletkunst wordt geheel bepaald door haar vorming binnen de Engelse traditie, met een uitgesproken voorkeur voor het ver halende genre. Dat is haar goed recht. Maar ze poogt op vreemde manieren de kunstzinnige waarde van het Ballet der Lage Landen buiten alle redelijke propor ties te vergroten. Zo citeert zij met instem ming een jongeman, die gezegd zou heb ben: „Ik hoop van harte, dat ik me bij deze balletgroep kan aansluiten, want ze lijken me allemaal zo vriendelijk en hulpvaar dig!" Dit is kenschetsend voor een menta liteit, waarbij vakmanschap en artistieke doelstelling niet in de eerste plaats komen. Het merkwaardigst is haar waardering van allerlei solisten, die vaak met intieme naamsverkorting aan de lezer worden voor gesteld. Van Mascha ter Weeme - „wier hoogst individuele stijl even neigt naar de klassieke opleiding" - wordt gezegd, dat zij zich „toch bewonderenswaardig voegt naar de werken van verscheidene choreo grafen". Dat Janet Sinclair pardoes „Het Heksenjong" van Jack Carter (voor een scène daaruit zie men bijgaande illustratie) „de creatie van het eerste belangrijke werk door een Nederlands balletgezelschap noemt, is een onzinnige poging tot mislei ding van de lezer. Een bladzijde verder staat nota bene: „De Pavana Interrumpida is een minder belangrijk werk, maar het vertoont dezelfde verwantschap met Het Heksenjong als een ets van Rembrandt met de Nachtwacht - beide zijn op zichzelf meesterwerken". Toe maar, zoals ze in Gro ningen zeggen. Trouwens: „Het Heksenjong is uniek in de historie van het ballet met uitzondering van Petroesjka, bijna vijftig jaar geleden". Dit is een dubbele verval sing van waarden. De schrijfster beweert op bladzijde 70, dat men „rustig kan zeggen, dat Ine Riet stap op het ogenblik algemeen erkend wordt als de beste klassieke danseres". En even verder staat: „Met Ben de Rochemont be zit het Nederlandse ballet reeds zijn be gaafdste mannelijke danser". Hoe nien dit alles „rustig" kan zeggen, is mij een raad sel. Ook al omdat de termen zo bedriegelijk zijn. Had er nu nog „het Ballet der Lage Landen" gestaan, nou vooruitMaar het Nederlandse ballet kent figuren als Marian- na Hilarides en Maria Sylvaine, als Jaap Flier en Martin Scheepers - edoch, die ma ken deel uit van andere groepen. Een der gelijke partijdigheid, als de door Janet Sin clair gedemonstreerde, lijkt mij bescha mend voor het ensemble, waarvoor dit al les bij wijze van hulde bedoeld is. Door vele krasse overdrijvingen, waarvan in de voor gaande alinea voorbeelden zijn gegeven, worden ook internationaal de verhoudin gen scheef getrokken. Met opzet heb ik slechts sober commen taar geleverd. De citaten spreken voor zich zelf. Voor de rest wordt er cfnderhoudend gebabbeld, waarbij enkele wetenswaardig heden nu en dan de kloeke bladzijden sie ren. Er is verder een verklarende woorden lijst en een volledig staat van het repertoire waarbij enkele werken voorkomen waar aan men met meer genoegen zal terugden ken dan aan deze misplaatste verheerlij king, die ten slotte een deerlijke antipro- paganda zal blijken te zijn. Men leze bij voorbeeld maar eens wat er over Max Dooyes wordt gezegd door Janet Sinclair, die bij mijn weten diens werk niet of slechts ternauwernood kent. Het ontbreken van ieder normbesef is de ergste tekort koming van dit boek. Voor alle zekerheid nog dit: ik heb zoveel bewondering voor de persoonlijkheid van de in technisch opzicht geenszins volmaak te Ine Rietstap, dat ik reden heb om te ho pen dat zij bij het lezen van de hierboven aangehaalde overschatting van haar we zenlijke waarde zal hebben gebloosd. Zelf- critiek is noodzakelijk voor een kunste naar. Met de critiekloze ophemelarij van Janet Sinclair is niemand gebaat. David Koning Misschien vraagt men zich ook wel eens af welke eigen aardige getallenmystiek toch die zucht tot terugblikken in het leven heeft geroepen, die drijft tot het plaatsen van borstbeelden en het slaan van penningen en die in kranten en tijdschriften een woordenstroom ontketent, die stijgt naarmate de eigenlijke herdenkingsdatum nadert waarop „het" dan tien of honderd jaar (of meer) geleden was om dan dikwijls even plotseling te verdwijnen als een rivier, die zich in een ondergrondse bedding aan ons oog onttrekt. Is het symptomatisch voor onze tijd die, zelf voortdurend in beweging en gisting, zich als het ware verplicht voelt de grote doden toe te roepen: „Ja, wij vergeten jullie heus niet, kijk maar hoe goed wij aan jullie denken, hoe gedegen wij jubileren, herdenken, terugblikken en bezinnen!" Mij doet die herdenkingswoede wel eens denken aan de wijze waarop een groepje soldaten buiten diensttijd subiet in de houding springt als de overste passeert zodra hij uit het gezicht verdwenen is, maken ze oneerbiedige grapjes over zijn gezinsleven, of misschien zeggen ze gewoonwegi „Zo'n vent, die X", met de duim omhoog. Betreft het nu iemand wiens werk het zaad was waaruit fedachten ontkiemd zijn die voor ons actueel zijn, dan an men het als een zaak van eenvoudige rechtvaardigheid beschouwen om hieraan „op gezette tijden" aandacfit te wijden en deze termijn wordt nu eenmaal door het tientallig stelsel en onze tijdrekening bepaald op veelvouden van vijf jaar. Maar van zo iemand moet dan gelden wat Willem Pijper in één van zijn laatste brieven schreef: „Ik heb me er altijd een beetje grimmig over verbaasd, over de ons allen ingeboren ambitie een leegte na te laten, met andere woorden gemist te willen worden als we er als zoogdier niet meer zijn. We zouden immers het leven uithollen, er een soort gigantische Emmentaler kaas van maken. Ik geloof dat we juist niet als leegte, maar als volte voortbestaan; in een woordeen daad, een gedachte". Toen Pijper op 18 maart 1947 stierf, was hij tweeënvijftig jaar oud. Dat betekent dat de tijd van zijn ontplooiing als mens en kunstenaar samenviel met de periode tussen de twee wereldoorlogen. De hek senketel van het oorlogsgeweld was tijde lijk van het vuur gezet, maar het giftige brouwsel was nog niet uitgewerkt, het borrelde en spatte syncopisch op zwarte ritmen, vers uit de nieuwe wereld geïm porteerd. De ketel floot schril „atonaal" volgens de alle traditionele schoonheids normen tartende opvattingen van Schön- berg c.s. Dat de tijd snel gaat is geen ge meenplaats meer als men in oude foto albums en fotojaarboeken bladert en die periode van pothoeden en ongetailleerde jurken die overigens als laatste mode weer nieuw zijn of charleston, stomme film, auto's-met-zwengel, dada en surrea lisme aan zich voorbij ziet trekken. Inmiddels waren dit de stuiptrekkingen waarmee, enigszins verlaat, de twintigste eeuw haar intrede deed. Maar bij ons, bui ten de oorlog gebleven, was dit nog maar zeer ten dele het geval en één van de sec toren waar het bewustzijn van de verrot ting van het oude en de noodzaak van ver nieuwing het sterkste leefde, was zeker de kunst. Hier wisten enkelen de aansluiting met de wereld buiten onze grenzen te vin den en tot deze weinigen heeft Willem Pijper behoort. Doch* als dè vertegenwoor diger en leider van ons muziekleven gold tijdens zijn leven niet hij, doch een, zeker begenadigd reproducent, Mengelberg, wiens totalitaire instelling tegenover de muziek later een analogie bleek te hebben in verkeerde waardebepalingen op ander gebied. Lag in deze onbillijkheid, in deze overschatting van het herscheppende mo ment boven het creatieve, een van de oor zaken die Pijper, in gerechtvaardigde zelf verzekerdheid, een fel artikel in de pers gaf over de „anti-muzikaliteit van de Hol lander" waarin hij de eenzijdige aandacht en bewondering voor de reproducent als een nationale trek zag, in verband staande met ons talent voor de transitohandel? Dit opstel kan men met enkele andere, die om hun stijl en als typering van de man die ze schreef nog steeds lezenswaar dig zijn, vinden in de bundel „De Quin- tencirkel" herverschenen in 1948. Een reeks andere werd in „De Stemvork" ge bundeld. Dat Pijper echter de mogelijkheid van het ontluiken van een Nederlandse muzikaliteit en muziek niet loochende blijkt uit wat hij twee jaar later in een opstel „muziek en nationaliteit" schreef: „In mu zikale zaken zijn wij minder sceptisch dan de Fransen, minder hartstochtelijk dan de Duitschers. Wij nemen de kunst als een ernstig spel waar, doch niet als een reli gieDe Nederlandsche muzikaliteit is niet een emulsie van Duitsche diepzinnig heid en Fransch savoir-faire, de Neder landsche muzikaliteit is de consequentie van vijf eeuwen culturele eenheid". En: „Het Nederlandsche volk behoeft zich slechts zijn waarde, dat wil zeggen de ver houding tusschen zijn verleden en zijn ac- tueele vermogens, bewust te maken om in muzikaal opzicht tot een groote hoogte te stijgen". Ondertussen toont juist een dergelijke „strijdleuze" wel duidelijk dat deze gehele problematiek al weer „passé" is, weggebla zen in de storm van vijf oorlogsjaren die ditmaal ook over óns land is heengegaan. Aforistische stijl Dit voert ons tot de muziek zelf van iemand die van zulke uitgesproken stand punten blijk gaf inzake het werk dat hem bezat. Daarbij valt in de eerste plaats op dat Pijpers muzikale stijl, zoals zich die na 1920 gevormd had, soortgelijke kenmer ken vertoont als die men in zijn beschou wingen en critieken aantreft: een voor keur voor de bondigste expressie, voor een anti-pathetische helderheid, een spel met ritmisch scherp geprofileerde motieven en de ontwikkeling van de gedachte uit één „kiemcel". Evenals iedere werkelijke kun stenaar erkende hij geen wezenlijk ver schil tussen inspiratie en technische be heersing. Het één was waardeloos zonder het ander. Hij sprak van „inspiratie-disci pline" om zijn inzicht te verduidelijken, Men heeft Pijper fel verweten dat door zijn aandacht voor de zuiverheid van de muzikale constructie bij hem de ziel van de muziek, de melodie, op de achtergrond geraakt. Afgezien daarvan, dat deze op merkingen meestal voortkomen uit de overwaardering van een melodie-type dat wij als „thema" bij de klassieken en ro mantici tegenkomen, blijkt uit verschillen de werken van de componist dat hij de Jazzfinale. Woensdag 10 april wordt in de AVRO-studio in Hilversum de finale gehouden vande jazzcompetitie. die deze omroepvereniging organiseert. Voor de oude jazz wordt deelgenomen door gezel schappen uit Hengelo, Amsterdam. Deven ter en Helmond, in de nieuwe stijl spelen gezelschappen uiut Den Haag, Koog aan de Zaan en Geldrop. tVilleni Pijper psychische waarde van de melodie bijzon der goed kende. Ik noem als voorbeeld het middendeel van zijn Sonate voor fluit en piano, dc scènemuziek bij „De Storm" van Shakespeare, de „Zes Adagio's" voor or kest en het vijfde strijkkwartet. En bij het doorzien van de lijst zijner werken valt op dat het vocale oeuvre, zowel in de vorm van koorwerken als van liederen, een be langrijke plaats inneemt, Pijpers uitspraak „een componist com poneert alleen hetgeen hij niet op andere wijze uitdrukken, mededelen kan", is een duidelijke bepaling van zijn standpunt in een tijd, dat de muzikale smaak in Neder land nog belast was met quasi-litteraire en filosofische noties, wortelend in een half- mythische Beethovencultus. In het opstel over het „muzikaal absolutisme" schreef Pijper echter zelf: „Dit is misschien een tussenperiode die slechts enkele jaren moet duren. Zonder twijfel zullen klank en ge baar, woord en geluid elkander weer be- hooren". Als pedagoog Indien ook in Nederland de componisten aan het culturele mozaïek een belangrijk steentje bijdragen, is dit misschien in de eerste plaats te danken aan het optreden van Willem Pijper als componist, essayist en pedagoog. Groot is het aantal componis ten (waarvan de meesten thans reeds de middelbare leeftijd bereikt hebben), die door hem opgeleid werden. Ik noem slechts Hans Iienkemans, Rudolf Escher, Bertus van Lier, Kees van Baaren, Karei Men gelberg. Ook Henk Badings werkte korte tijd onder zijn leiding. Dat men bij geen van hen van navolging kan spreken, pleit evenzeer voor de kracht van hun muzikale inventie als voor de wijze waarop hun leraar zijn taak opvatte. Ook in dit op zicht is Pijper een wegbereider geweest die een ongerijpt muzikaal voorstellings vermogen wist te zuiveren en ongerept te houden, een tuinman in de muzikale hof die de mogelijkheden welke in een talent besloten lagen met evenveel zorg beluis terde als die welke scholen in de „kiem cellen" van zijn eigen muzikale gedachten- wereld. Door zijn werk, zijn woord en zijn voorbeeld heeft hij er toe bijgedragen de muzikale smaak in Nederland volwassen te maken. Mede door hem is de muziek ontheven van de onmogelijke taak om biecht, wereldbeschouwing en geloofsbelij denis in één te zijn en heeft zij haar plaats hervonden als een steeds boeiende uiting van mensen, een venster dat mis schien, op zeldzame ogenblikken, opent naar een wereld die huis, tuin en keuken omvat en te boven gaat. Sas Bunge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16