zs. >i°°i üW^< Jetevisie m tectum: DIE ZON Het Engelse paviljoen op de wereldtentoonstelling Waar het blijft WEER OF GEEN WEER rr im «WWf!XB&£9*M Toen Doortje nog maar heel klein was en nog niet eens goed lopen en praten kon, kroop ze al met haar neusje tegen da ruit om te zien of nergens in de straat een poesje was te zien. Toen ze Wel kon praten en buiten mocht spelen Zorgde ze voor alle poesjes in de buurt. Za bewaarde worstvelletjes en kleine Stukjes vlees voor ze en soms mocht ze Ook wel eens een schoteltje melk voor da deur neerzetten. En toen ze nog gro ter was en al leerde schrijven stond er op de verlanglijst voor haar verjaardag bovenaan een poesje. Moeder vond het eigenlijk wel een beetje druk, want Doortje had ook nog twee broertjes, maar ja, Doortje wilde het zo vreselijk graagDe avond voor haar verjaardag deed iedereen in huis heel geheimzinnig. Er werd een keer gebeld, de broertjes liepen heen en weer in de gang en in de keuken mocht Doortje beslist niet komen. „Wat zou het zijn?" dacht ze aldoor, „oo, als het toch eensnee, ze durfde het niet te hopen. Stel je voor dat zij een poesje kreeg, helemaal van haar alleen!" Ze had rode kleuren van nieuwsgie righeid op haar wangen toen ze naar bed ging, en slapen, nee, dat kon ze niet. Ze bleef klaar wakker liggen Wachten tot ze jarig zou worden. Maar wat duurde dat lang, wat duurde dat verschrikkelijk lang! En toen opeens, toen haar broertjes allang sliepen en Ook vader en moeder naar bed waren gegaan, hoorde ze iets. Ze ging rechtop Zitten en luisterde. Nee, ze had zich Vergist. Alles in huis was stil en donker. Maar net toen ze haar hoofdje weer neer wilde leggen hoorde ze het weer en nu wist ze zeker, dat ze zich niet vergiste. „MauwMiauwging het in de keuken. „Een poesjeeen poesje!" riep ze, maar meteen was ze weer heel stil. Vader en moeder en de broertjes moch ten niet weten dat ze het geheim van haar verjaardag geraden had. „Ik moet heel stil gaan liggen", dacht ze, „heel stil en niet aan het poesje denken. Ik moet wachten tot morgen". Maar ja, dat was erg moeilijk. „Hoe zou het er uit zien? Zwart? Wit, ge streept? En hoe zou het heten? Doortje kón aan niets anders denken. Beneden lh de keuken mauwde het poesje weer. „Ohschrok ze opeens, „mis schien heeft het wel honger. Vader en moeder hebben vast vergeten om het Sen schoteltje melk te geven. Nee neeniet doen", zei ze meteen tegen zichzelf, want ze had de deken al van Zich af geslagen. Maar het poesje mauwde weer. „Het mag niet, ik mag hem daar niet alleen laten met zijn lege maag. 'ader en moeder zullen het best be grijpen als ik ze vertel hoe het poesje huilde". Ja, het leek echt wel een beetje op huilen, dat geluid wat het poesje maak te. Doortje kon het niet meer uithou den. „Ik ga niet uit nieuwsgierigheid", zei ze tegen zichzelf toen ze uit bed stapte, „ik zal helemaal niet kijken hoe het poesje eruit ziet. Ik wil alleen we ten of ze ..et schoteltje melk niet ver geten hebben". Op haar blote voeten liep ze heel Zachtjes de trap af en de gang beneden door. Voor de keukendeur stond ze stil met de knop in haar hand. Het poesje was opeens stil geworden. „Dan ga ik niet", zei ze tegen zichzelf, „nee, dan zal ik niet gaan". De klok in de gang tikte. Het leek net of hij zei: „ga naar bed terug, ga naar bed terug". Ja, Doortje wilde ook wel terug, maar ze bleef nog even staan luisteren of het poesje nu echt stil bleef. „Mauw", miauw", klonk het zachtjes en ze hoor de kleine nageltjes tegen de andere kant van de deur krabbelen. „Niet gaanniet gaan", tikte de klok en het hart van Doortje tikte op de maat mee: „niet gaan, niet gaen Maar ze ging tóch; ze kon het niet meer houden. Ze drukte de deurknop naar beneden, duwde de deur open en slak het licht aan. „Mauw, miauw", riep het kleine zwarte poesje en het wreef met zijn kopje langs haar blote been. „O, wat ben je lief", riep Doortje, „o, precies zo'n poesje als ik hebben wou! Ik noem je Moortje!" Maar ze durfde toch niet met hem te gaan spelen want ze wist heel goed dat het niet mocht wat ze had gedaan. „Ik ga terug. Morgen kom ik met je spelen", fluisterde ze. Ze wilde het licht al uitdraaien, maar toen opeens ont dekte ze dat er geen schoteltje melk voor het poesje stond. „Ja, dat moet ik hem toch nog geven", dacht ze, „dat vindt moeder vast wel goed". De melk stond builen op het balkon netje. Doortje duwde de grendel van de keukendeur en stapte naar buiten. Daar stonden de melkflessen al. Maar net op het ogenblik dat ze de fles in haar handen had, voelde ze_ iets zachts langs haar benen strijken en tjocp schoot het kleine zwarte poesje haar voorbij. Het maakte een sprong naai de rand van het balkonnetje. Daar zat het nog even en toen.... wéér een sprong, een grote en wég was hel kleine zwarte poesje, de donkere nacht in. „Kom terug", schreeuwde Doortje, „kom terug! Alsjeblieft, Moortje, Moortje!" Ze gilde bijna. Overal in de donkere huizen schoten de lichten aan, ramen en deuren gingen open en op de trap hoorde Doortje vlugge voetstappen van haar vader, moeder en de twee broertjes. Met grote slaperige ogen ke ken ze allemaal naar het huilende Doortje dat daar nog steeds met de melkfles in haar hand stond. Ze hoef den niets te vragen, want overal op de balkonnetjes riepen de mensen: „poespoesjekom dan!" „Ga naar bed jijzei vader tegen Doortje. Zijn slem klonk heel anders dan anders en zijn ogen waren donker. Doortje liet zich door haar moeder naar boven brengen, aldoor maar hui lend en huilend, dat ze het poesje al leen maar melk had willen geven. Moe der zei ook niet veel. Ze dekte Doortje toe en zei dat ze slapen moest. Beneden hoorde ze de voordeur opengaan. Vader en de broertjes gingen de straat op om te zoeken. Met grote ogen bleef Doortje zitten wachten tot ze terugkwamen. Dat duurde niet lang, maar toen ze de trap opkwamen liepen ze haar kamer voorbij en ze hoorde vader zeggen: „laat haar nu maar slapen. Het is erg genoeg als ze het morgen hoort Doortje begreep dat ze het poesje niet hadden gevonden. De hele nacht bleef ze liggen huilen, net zo lang tot ze van moeheid in slaap viel. Toen ze wakker werd waren de anderen al allemaal op en toen Doortje de trap afging hoorde ze aan de stemmen al dat ze niet vro lijk waren. Het poesje was niet terug gekomen. Ze voelde de tranen al weer naar haar ogen komen toen ze de deur van de huiskamer openduwde. Ze gingen allemaal staan en zongen: „lang zal ze leven", maar vrolijk klonk het niet, hoor. Maar toen.toen vader riep: „hiep. hiep.kon hij opeens niet verder, want buiten op straat ging het „oeieoeie oei.... oei...." „De brandweer!" riep vader, „nog meer ongelukken!" „Hij stopt aan de overkant!" riepen de broertjes. Ze vlogen naar het raam. Geen rook, geen vuur, niets te zien, wel een heleboel mensen, die allemaal om hoog stonden te kijken naar de reus achtige kastanjeboom die tegenover het huis van Doortje stond. „De boom", riepen de broertjes, „de boom staat in brand" Ja, het leek wel zo, want de brandweermannen schoven hun ladder uit tegen die reusachtige boom. Eén klom heel vlug naar boven, maar voor hij bij het topje was hadden ze het allemaal gezien. Daar, heel hoog in die boom, op een zwiepende tak, zat een klein zwart poesje, helemaal in el kaar gedoken en doodsbang om zich heenkijkend. De brandweerman had het zó te pakken en droeg het de ladder af. Nou, je begrijpt: voor hij beneden was stond Doortje al onderaan die ladder, tussen de mensen die de brandweer ge waarschuwd hadden om dat kleine poesje, dat niet meer naar beneden durfde, uit de boom te halen. De brand weerman legde het poesje in haar ar men. Het mauwde en begon meteen kopjes te geven aan zijn nieuwe jarige vrouwtje. En toen? Toen zongen alle mensen, met de brandweermannen er bij „lang zullen ze leven" voor Doortje en Moortje. Mies Bouliinjs „Wakker toorden, wakker worden", klinkt het in het hazenhol 't Haasje Lapsxis spitst zijn oren op zijn slaperige bol. Lapsus, Lapsus, kom maar buiten, 't mos wordt zacht, de bomen groen. Lapsus hoor de vogels fluiten, Lapsus ga je werk eens doen! Het wordt Pasen! Het wordt Pasen! Nee, dat duurt zo lang niet meer. In een wip zijn alle hazen opgewonden in de weer. Eerst de eieren bestellen, kleurtjes mengen: rood, geel, groen: eieren verven, eieren tellen en dan in een mandje doen. Lapsus zelf werkt wel het hardste, dag en nacht werkt hij maar door. Hij zit vol met verfspatten van zijn pootje tot zijn oor. Waarheen gaat hij met die eieren? Waarheen gaat hij, wat denk jij? Brengt hij strakjes met de Pasen ook zo'n ei bij jou en mij? ]\[ics Boithmjs Voor de microfoon OOQOOOOOOOOOOCOOOOOOCOOOOC OOOCOOOOOOCOOOOOGOOO IN EEN GESPREK, dat wij dezer dagen hadden met belangstellende leken over ons radiobestel, werd de opmerking gemaakt, dat men maar niet begreep, waarmee toch al die radioprogramma's werden gefinan cierd. Men was lichtelijk verbaasd over het simpele antwoord, dat men daarvoor elke maand een gulden luisterbijdrage betaalt. „We dachten, dat het een belasting op het toestelbezit was", zo zei men. Wie het zo stelt heeft ongelijk. De term „luisterbij drage" zegt reeds, dat het niet zozeer om een belasting dan wel om een retributie gaat. Men betaalt niet omdat men een be paald, als waardevol beschouwd bezit heeft, maar voor de instandhouding van een openbare dienst, met name de radio- omroep. In het algemeen is men in omroepkrin- gen nooit bepaald scheutig geweest met de verstrekking van financiële gegevens. Als men het al deed, geschiedde dit alleen in zeer globale cijfers. Het hoofdstuk over de geldmiddelen en het financieel beheer in het onlangs versche- nen jubileumgeschrift „Tien jaar Neder landse Radio Unie" maakt daarop geen uitzondering, maar het heeft in elk geval de verdienste, dat het een gecoördineerd inzicht biedt in de ver deling van de gelden welke worden ver kregen uit de luisterbijdragen. Per 1 januari 1957 stonden geregistreerd: 2.235.052 radio toestellen en 543.710 aansluitingen op de draadomroep. In totaal waren dat 2.778.762 luisteraars, die, naar geschat wordt, over het jaar 1956 negenentwintig miljoen gulden hebben opgebracht. De P.T.T. krijgt daarvan drie miljoen voor de moeite van het innen - en het op sporen van clandestiene luisteraars - en een half miljoen voor het verzorgen van de zenders. Dat laatste moet niet worden ver ward met de eigenlijke zendkosten. Daar voor betaalt men een zenderhuur van drie miljoen aan de Nozema, de Nederlandse omroepzendermaalschappij, waarvan de heer W. Vogt directeur is en waarvan de aandelen voor zestig percent in handen zijn van de staat en voor de overige veertig percent in die van de vier grote omroep verenigingen. Van die drie miljoen gaat een flink deel naar de Wereldomroep, welke een veel groter aantal zenduren in de ther is dan de binnenlandse omroep. Zendt de laatste ongeveer 236 uur per week uit, de Wereldomroep is ongeveer 445 uur in de lucht. Een globale berekening wijst uit, dat een uur zendtijd gemiddeld ruim tachtig gulden kost. Intussen hebben wij daarbij nog geen rekening met hel groeien de park van FM-zenders en met de drie steunzenders in Hoogezand, Hengelo en Hulsberg gehouden. Ter vergelijking moge dienen, dat in de dertiger jaren de exploi tatie van de langegolfzender in Huizen on geveer dertig gulden per uur vergde. Na aftrek van de 6.500.000 gulden voor deze technische kosten, zonder welke geen enkel radioprogramma mogelijk zou zijn, schiet er dus 22.500.000 over voor recht streekse en indirecte programmakosten, alsmede enige organisatorische noodzake lijkheden. Tot de laatste kan men de Radioraad en het Bureau van de regerings commissaris rekenen, dat 143.000 nodig heeft. Met de uitgaven voor 1KOR, Rege ringsvoorlichtingsdienst en R.V.U. komt men al in de programmasfeer. Deze dwer gen hebben niet meer dan 155.000 per jaar nodig en zelfs de VPRO vergt met 243.000 maar een bescheiden aandeel uit de algemene pot. De „grote vier" krijgen elk rond anderhalf miljoen, dus zes miljoen in totaal. De Wereldomroep functioneert voor ongeveer 3.300.000 per jaar. De grote moot is evenwel voor het ge zamenlijk apparaat van de Nederlandse omroep: de Radio Unie, die aanspraak maakt op 12.500.000, dus op meer dan de helft. Men moet ook goed in het oog hou den, dat deze gezamenlijke rekening geheel los staat van de eigen inkomsten, welke elke omroep voornamelijk trekt uit de win sten van de uitgegeven programmabladen. Deze kunnen zeer aanzienlijk zijn. Het laatste jaarverslag van de AVRO behelsde een begroting, waarop het overschot na aftrek van de kosten van het programma blad een miljoen beliep. De exploitatie van de beleggingen leverde ook nog eens bijna anderhalve ton op. Daarvan werd dan het verenigingsapparaat gefinancierd: een ton voor verenigingskosten, drie ton voor pro- pagandakosten (de AVRO telt als kleinste van de grote omroepen ongeveer 320.000 leden) en bijna vier ton aan algemene kosten. In vergelijking daarmee maakt do twee ton, welke boven het aandeel uit de radioretributie „uit eigen zak" ten koste werd gelegd aan de programma's weinig indruk. De volgende week zullen wij een verdere analyse geven van het budget van de Ne derlandse Radio Unie. Speciaal aanbevolen: Hans Henkemans is solist in Mozarts' achttiende pianoconcert in Bes (Derde programma (464 m), vrijdag 5 en zaterdag 6 april). j jj Bart-man 8 3 0 MAART 195 7 WELKE INVLOED zal de televisie heb ben op de leesgewoonten van de in aantal steeds toenemende kijkersmassa's? Dat is een interessante vraag waarop dagblad uitgevers, boekverkopers en boekenlief hebbers maar al te graag een afdoend antwoord zouden willen hebben. Dat ant woord kunnen wij nu beslist niet verstrek ken. Wel kunnen we aan de hand van een reeks onderzoekingen uitkomsten geven, die misschien een reden vormen om de toekomst toch niet zo pessimistisch tege moet te zien als sommigen wel doen. Jam mer genoeg zijn er in ons land nog geen gegevens ter beschikking die betrouwbaar genoeg zijn. Erger nog: hetgeen er zo hier en daar over wordt geschreven berust meestal op „waarschijnlijkheden" van in dividuele auteurs, aan wier woorden men niet al te veel gezag mag toekennen. We hopen alleen maar, dat het Nederlands Vrouwencomité nu toch eindelijk eens met haar rapport voor de dag komt, waar in de resultaten van een onderzoek uit 1953 zijn neergelegd, want het kan niet anders of ook de invloed van televisie op de huiselijke activiteiten is in dit onder zoek betrokken. Laten we eens zien wat men elders heeft gezegd. De visie van de rector magnificus van de universiteit van Chicago is heel weinig bemoedigend en hetzelfde kan ge zegd worden van de zienswijze van de aartsbisschop van Canterbury, die ook niets van televisie moet hebben. Beiden voor- cttaat it a \tc spellen namelijk, dat O 1 IMULAINd door de verbreiding en de invloed van Qp REM televisie er eens een tijd zal komen, dat het Amerikaanse volk zal afzakken tot analfabetisme, wanneer men niet meer zal lezen en niet meer zal schrijven en de mensen zich „niet meer zullen onderschei den van de planten". Geld om boeken te kopen zal men niet meer over hebben, laat staan dat er nog uitgevers zullen zijn, die boeken willen en zullen laten verschijnen. Dit is natuurlijk een al te eenzijdig en al te onwaarschijnlijk beeld. Het is beter om met beide benen op de grond te blijven en zich te bepalen tot nuchtere beschouwingen, waar we heel wat meer aan hebben. Nuchterder dan een zakelijk jaarverslag kan het misschien niet en daarom is er meer reden om geloof te hechten aan het verslag van de uitgeverij Elsevier, dal over 1955 constateerde, dat televisie een nadelige invloed uitoefent op de roman, daarentegen het studiemateriaal en het wetenschappelijke boek onaange tast laat. Echter wordt opgemerkt, dat er toenemende vraag zou zijn ontstaan naar encyclopedische publikaties en naslagwer- ken. Deze conclusie stemt merkwaardig overeen met de uitspraak van de direc teur van de stadsbibliotheek van Philadel phia, die had opgemerkt, dat de vraag naar avonturenboeken en liefdesromans sterk afneemt, want de Amerikaanse TV geeft genoeg stof in dit genre maar dat hij meer geld heeft moeten uittrekken voor klassie ke werken. De verschillende „quizz"- pro gramma's hebben een grotere vraag ver oorzaakt naar behandelingen van wetens waardige onderwerpen. WE MOETEN vaststellen, dat de tele visie, eenmaal geaccepteerd, bij uitstek een massacommunicatiemiddel is, dat vooral bij de lagere inkomensgroepen een enorme populariteit ondervindt. Ook percentsge wijs is gebleken, dat televisie onder deze groepen veel intensiever is verspreid dan In de beter gesitueerde kringen. Dit is op zichzelf reeds een aanwijzing. Gelukkig is het zo, dat het boek door allerlei omstan digheden en mede door de tegenwoordige goedkope edities in zakformaat niet slechts tot een relatief kleine kring is beperkt. Televisie verandert in sterke mate de levensstijl van de gezinnen, waar ze zich een plaats heeft veroverd Maar dit hoeft echter niet tengevolge te hebben, dat men diverse huiselijke bezigheden op zij zet. Jtfee, het is niet de ontspanning in de hui selijke kring, die eronder moet lijden. Het bezoek aan bioscoop en café vertoont daar entegen een sterk dalende tendens. Op merkelijk is nu weer, dat juist de buiten sporten zich niets van het bestaan van de televisie behoeven aan te trekken. Deze al gemene conclusie komen we tegen in alle rapporten, die we zo langzamerhand onder ogen hebben gekregen. De béide overzich ten van de universiteit van Birmingham kunnen voor wetenschappelijk TV-onder- zoek bijna al klassiek genoemd worden, hoewel ze berusten op slechts enkele ja ren geleden gehouden enquêtes. De resul taten van het „Audience Research Depart ment" van de BBC en we moeten het hier met ere noemen ook een rapport van de VARA aan aanleiding van een on derzoek, vorig jaar april onder haar aan hang gehouden, wijzen in dezelfde richting. In een korte samenvatting van de resul taten schrijft de VARA namelijk: „Naar de radio luisteren en lezen wil nog wel eens samengaan, maar naar televisie kijken en lezen gaat beslist niet en daarom schiet het laatste er nog wel eens bij in. De per centages van de personen, die meer en die minder studieboeken doorworstelen, hou den elkaar ongeveer in het evenwicht (14 en 16) en dat geldt ook voor het lezen van kranten en tijdschriften. Bijna alleen maar gunstig zijn de antwoorden op de vragen over de invloed op leesgewoonten en het spelen van de kinderen: ze zijn meer bin nenskamers, komen op tijd thuis, lezen en spelen meer...." Een Amerikaanse conclusie, die we aan troffen in het oktobernummer van de „American Psychologist" willen we echter niet achterwege laten, want daarin heet het dat het lezen door de televisie is te ruggedrongen. Daarbij is gebleken dat de tijdschriften het sterkst worden getroffen. OM NU reeds te spreken van de stimu lerende werking van televisie is wellicht wat al te voorbarig, maar het komt ons toch voor, dat men deze werking niet moet onderschatten. Evenmin als dat het geval is met de littex-aire rubrieken, de meeste van uitstekend gehalte, die bovendien tot de hoogtepunten behoren in de pi-ogram- ma's van de Nederlandse radio. Bij de tele visie zijn er x-eeds enige vaste, periodieke rubrieken over het artistieke leven, waax'in op gezette tijden auteurs aan het woord komen, jonge litteratoren aan het publiek worden voorgesteld en nieuwe werken on der de aandacht worden gebracht. In hoe verre deze culturele activiteiten vrucht- dx-agend zijn is moeilijk uit te maken. Met een volgend voox-beeld, dat we ontlenen aan de studie „Television and Education in the United States" van Chai'les Sicp- mann, willen we illustreren wat de tele visie kan doen voor het verspx-eiden van het bock. Via het station KING-TV werd, beginnende in december 1951, een serie programma uitgezonden gedurende een periode van dertien weken. Het doel van het programma was om kinderen te sti- muleren boeken te gaan lezen. Gedurende hot eex-ste half uur werd een verhaal ver teld aan kinderen in de studio, die met de rug naar de camera zaten gekeerd. De ver telling werd, om het geheel te verleven digen, afgewisseld met korte gespeelde scènes uit het verhaal. In het tweede half uur werden gedeelten uit diverse boeken voor de camera gespeeld. De kinderen thuis werd gevraagd te proberen de delen te herkennen en dit op een briefkaart mede te delen. De x-esultaten waren overweldi gend. De openbare bibliotheek van Seattle kon de grote vraag naar boeken, die in de kinderprogramma's werden vermeld of vertoond, niet bijhouden, want reeds na de eerste keer verdwenen ze van de boeken planken in alle wijken. Drs. V. Gros DIT IS het eerste van een kleine serie artikeltjes over het weerbericht. Daar zult u misschien vreemd van opkijken, want wat is er nu over die paar regels dagelijkse weex-sverwachting nog aan bijzonders te vertellen? Dat zal u mee vallen, want het blijkt dat men nog een hele gebruiksaanwijzing kan opstellen voor het lezen van (of luisteren naar) het weerbericht. En zonder die ge bruiksaanwijzing is er vaak heel wat reden tot misverstand. Want wat is bijvoorbeeld „zonnig weer"? Er bestaat een aan vrij exacte gx-enzen gebonden omschrijving voox\ Het weer wordt zonnig genoemd als de hemel voor niet meer dan twee tot drie achtste delen bedekt is. Maar wat is bedekt? De vei'deling van de hemel in achtste delen is een in het weerbericht zelf ongenoemd blijvende maatstaf, die echter bepalend is voor de termen, waarin die weersverwachting wordt vervat. Zo betekent „onbewolkt" natuurlijk, dat 0/8 deel van de hemel door wolken is bedekt. Dat is nogal duidelijk. Maar zodra er van wolken spi'ake is, doemen de aanleidingen tot de misvei-standen al meteen op. Er zijn namelijk twee sooi'ten wolken: doorzichtige en on doorzichtige. De laatste kunnen de he mel zelfs van 4/8 tot 8/8 bedekken om het K.N.M.I. toch nog te doen volhar den in het gebruik van de term „lichte bewolking". De zon schijnt er namelijk doorheen. Vandaar ook dat de hemel „vrijwel onbewolkt" wordt genoemd, wanneer deze dooi'zichtige wolken men zie de foto de hemel voor 1/8 tot 3/8 deel bedekken; zij onderscheppen het zon- licht vrijwel niet. Maar het wordt heel anders bij ondoorzichtige wolken. Reeds als ondoorzichtige wolken de hemel voor 1/8 tot 2/8 bedekken, hoort men spreken van „lichte bewolking". En als het door deze soort wolken bedekte deel van de hemel 3/8 tot 5/8 bedraagt, wordt de term „half bewolkt" gebruikt. „Zwaar bewolkt" heet een hemel die voor 6 8 tot 8 8 bedekt is met deze wolken. Natuurlijk is bij winderig weer het bewolkingspatroon boven ons verre van constant en daax'om duikt in het weer- bei'icht vaak de term „wisselende be wolking" op. Dat betekent: vorming van stapelwolken, die steeds door de wind over ons heen worden gedi'even. Wan neer dit type bewolking wordt voox"- speld (zoals het dagelijkse spraakge- bruik zegt, iiximers De Bilt zelf spreekt altijd liever van „verwacht" „Wij voorspellen niet, want wij zijn geen pro feten!" zegt men daar) kan men dik wijls de verwachting „met enkele buien" ex-aan horen toevoegen. „Overdrijvende wolkenvelden" kon digen een weertype aan waax'bij de hcm'el telkens van aanzien vex-andert. Deze kan het ene ogenblik geheel of bijna geheel blauw zijn en een uur naderhand zwaar bewolkt. Met natuur lijk kans op de regen, die we de vol gende week op deze plaats in „Erbij" zullen ontmoeten. G. v. W. De Engelse deelneming aan de wereld tentoonstelling in Brussel zal een opper vlakte van 500 are beslaan en een ge deelte hiervan zal aan het Koninklijk Pa leis grenzen. Ongeveer een derde van het terrein wordt ingenomen door een rege ringspaviljoen. Het ligt aan een meertje in de nabijheid van het gebouw van de En gelse Industrie. Dit x-egeringspaviljoen zal beheerst worden door de „Crystalline Hall" gevormd door een brede hal met een drie tal torens in de vorm van een kristal waar van de facetten een wisselend kaï'akter hebben. Ieder van deze torens zal di-feën- twintig meter hoog zijn en de hal zal een lengte krijgen van ruim vijfendertig me ter. Een andere hal, de „Hall of Techno logy" zal als eigenlijke tentoonstellings ruimte dienen. Nabij de „Crystalline Hall" zal een atomische proefreactor worden ge bouwd en in een galerij zal een idee wor den gegeven van de verscheidenheid in toe passing van zuivere en toegepaste weten schap in Engeland. Hier zal men onder meer het gebx-uik van elektronische appa raten bij diepzeeondei'zoek, de automa tische conti'ole van machines en vlieg tuigen demonstreren. Ook zal een beeld worden gegeven van de rol die de weten schap speelt in het dagelijks leven. Een speciale afdeling is gewijd aan het Britse Gemenebest en de daar levende volken. In drie open ruimten zal men kunnen ken nis nemen van de Engelse litteratuur, mu ziek en toneelkunst. Hier zal men zich ook een vooi'stelling kunnen maken van het onderwijs in Engeland en van de Engelse tuinarchitectuui'. Verwacht wordt, aldus schrijft onze cor respondent in Brussel, dat het Engelse paviljoen reeds in de nazomer van 1957 gereed zal zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 15