zs.
>i°°i üW^<
Jetevisie m tectum:
DIE ZON
Het Engelse paviljoen op de wereldtentoonstelling
Waar het blijft
WEER OF GEEN WEER
rr
im
«WWf!XB&£9*M
Toen Doortje nog maar heel klein was
en nog niet eens goed lopen en praten
kon, kroop ze al met haar neusje tegen
da ruit om te zien of nergens in de
straat een poesje was te zien. Toen ze
Wel kon praten en buiten mocht spelen
Zorgde ze voor alle poesjes in de buurt.
Za bewaarde worstvelletjes en kleine
Stukjes vlees voor ze en soms mocht ze
Ook wel eens een schoteltje melk voor
da deur neerzetten. En toen ze nog gro
ter was en al leerde schrijven stond er
op de verlanglijst voor haar verjaardag
bovenaan een poesje.
Moeder vond het eigenlijk wel een
beetje druk, want Doortje had ook nog
twee broertjes, maar ja, Doortje wilde
het zo vreselijk graagDe avond
voor haar verjaardag deed iedereen in
huis heel geheimzinnig. Er werd een
keer gebeld, de broertjes liepen heen
en weer in de gang en in de keuken
mocht Doortje beslist niet komen. „Wat
zou het zijn?" dacht ze aldoor, „oo, als
het toch eensnee, ze durfde het niet
te hopen. Stel je voor dat zij een poesje
kreeg, helemaal van haar alleen!"
Ze had rode kleuren van nieuwsgie
righeid op haar wangen toen ze naar
bed ging, en slapen, nee, dat kon ze
niet. Ze bleef klaar wakker liggen
Wachten tot ze jarig zou worden. Maar
wat duurde dat lang, wat duurde dat
verschrikkelijk lang! En toen opeens,
toen haar broertjes allang sliepen en
Ook vader en moeder naar bed waren
gegaan, hoorde ze iets. Ze ging rechtop
Zitten en luisterde. Nee, ze had zich
Vergist. Alles in huis was stil en donker.
Maar net toen ze haar hoofdje weer
neer wilde leggen hoorde ze het weer
en nu wist ze zeker, dat ze zich niet
vergiste. „MauwMiauwging
het in de keuken.
„Een poesjeeen poesje!" riep ze,
maar meteen was ze weer heel stil.
Vader en moeder en de broertjes moch
ten niet weten dat ze het geheim van
haar verjaardag geraden had.
„Ik moet heel stil gaan liggen", dacht
ze, „heel stil en niet aan het poesje
denken. Ik moet wachten tot morgen".
Maar ja, dat was erg moeilijk. „Hoe
zou het er uit zien? Zwart? Wit, ge
streept? En hoe zou het heten? Doortje
kón aan niets anders denken. Beneden
lh de keuken mauwde het poesje weer.
„Ohschrok ze opeens, „mis
schien heeft het wel honger. Vader en
moeder hebben vast vergeten om het
Sen schoteltje melk te geven. Nee
neeniet doen", zei ze meteen tegen
zichzelf, want ze had de deken al van
Zich af geslagen. Maar het poesje
mauwde weer.
„Het mag niet, ik mag hem daar niet
alleen laten met zijn lege maag.
'ader en moeder zullen het best be
grijpen als ik ze vertel hoe het poesje
huilde".
Ja, het leek echt wel een beetje op
huilen, dat geluid wat het poesje maak
te. Doortje kon het niet meer uithou
den. „Ik ga niet uit nieuwsgierigheid",
zei ze tegen zichzelf toen ze uit bed
stapte, „ik zal helemaal niet kijken hoe
het poesje eruit ziet. Ik wil alleen we
ten of ze ..et schoteltje melk niet ver
geten hebben".
Op haar blote voeten liep ze heel
Zachtjes de trap af en de gang beneden
door. Voor de keukendeur stond ze stil
met de knop in haar hand. Het poesje
was opeens stil geworden. „Dan ga ik
niet", zei ze tegen zichzelf, „nee, dan
zal ik niet gaan".
De klok in de gang tikte. Het leek net
of hij zei: „ga naar bed terug, ga naar
bed terug".
Ja, Doortje wilde ook wel terug, maar
ze bleef nog even staan luisteren of het
poesje nu echt stil bleef. „Mauw",
miauw", klonk het zachtjes en ze hoor
de kleine nageltjes tegen de andere
kant van de deur krabbelen. „Niet
gaanniet gaan", tikte de klok en
het hart van Doortje tikte op de maat
mee: „niet gaan, niet gaen
Maar ze ging tóch; ze kon het niet
meer houden. Ze drukte de deurknop
naar beneden, duwde de deur open en
slak het licht aan. „Mauw, miauw", riep
het kleine zwarte poesje en het wreef
met zijn kopje langs haar blote been.
„O, wat ben je lief", riep Doortje, „o,
precies zo'n poesje als ik hebben wou!
Ik noem je Moortje!"
Maar ze durfde toch niet met hem
te gaan spelen want ze wist heel goed
dat het niet mocht wat ze had gedaan.
„Ik ga terug. Morgen kom ik met je
spelen", fluisterde ze. Ze wilde het licht
al uitdraaien, maar toen opeens ont
dekte ze dat er geen schoteltje melk
voor het poesje stond. „Ja, dat moet ik
hem toch nog geven", dacht ze, „dat
vindt moeder vast wel goed".
De melk stond builen op het balkon
netje. Doortje duwde de grendel van
de keukendeur en stapte naar buiten.
Daar stonden de melkflessen al. Maar
net op het ogenblik dat ze de fles in
haar handen had, voelde ze_ iets zachts
langs haar benen strijken en tjocp
schoot het kleine zwarte poesje haar
voorbij. Het maakte een sprong naai
de rand van het balkonnetje. Daar zat
het nog even en toen.... wéér een
sprong, een grote en wég was hel kleine
zwarte poesje, de donkere nacht in.
„Kom terug", schreeuwde Doortje,
„kom terug! Alsjeblieft, Moortje,
Moortje!" Ze gilde bijna. Overal in de
donkere huizen schoten de lichten aan,
ramen en deuren gingen open en op de
trap hoorde Doortje vlugge voetstappen
van haar vader, moeder en de twee
broertjes. Met grote slaperige ogen ke
ken ze allemaal naar het huilende
Doortje dat daar nog steeds met de
melkfles in haar hand stond. Ze hoef
den niets te vragen, want overal op
de balkonnetjes riepen de mensen:
„poespoesjekom dan!"
„Ga naar bed jijzei vader tegen
Doortje. Zijn slem klonk heel anders
dan anders en zijn ogen waren donker.
Doortje liet zich door haar moeder
naar boven brengen, aldoor maar hui
lend en huilend, dat ze het poesje al
leen maar melk had willen geven. Moe
der zei ook niet veel. Ze dekte Doortje
toe en zei dat ze slapen moest. Beneden
hoorde ze de voordeur opengaan. Vader
en de broertjes gingen de straat op om
te zoeken. Met grote ogen bleef Doortje
zitten wachten tot ze terugkwamen.
Dat duurde niet lang, maar toen ze de
trap opkwamen liepen ze haar kamer
voorbij en ze hoorde vader zeggen:
„laat haar nu maar slapen. Het is erg
genoeg als ze het morgen hoort
Doortje begreep dat ze het poesje niet
hadden gevonden. De hele nacht bleef
ze liggen huilen, net zo lang tot ze van
moeheid in slaap viel. Toen ze wakker
werd waren de anderen al allemaal op
en toen Doortje de trap afging hoorde
ze aan de stemmen al dat ze niet vro
lijk waren. Het poesje was niet terug
gekomen. Ze voelde de tranen al weer
naar haar ogen komen toen ze de deur
van de huiskamer openduwde. Ze
gingen allemaal staan en zongen: „lang
zal ze leven", maar vrolijk klonk het
niet, hoor.
Maar toen.toen vader riep: „hiep.
hiep.kon hij opeens niet verder, want
buiten op straat ging het „oeieoeie
oei.... oei...."
„De brandweer!" riep vader, „nog
meer ongelukken!"
„Hij stopt aan de overkant!" riepen
de broertjes. Ze vlogen naar het raam.
Geen rook, geen vuur, niets te zien, wel
een heleboel mensen, die allemaal om
hoog stonden te kijken naar de reus
achtige kastanjeboom die tegenover het
huis van Doortje stond.
„De boom", riepen de broertjes, „de
boom staat in brand" Ja, het leek wel
zo, want de brandweermannen schoven
hun ladder uit tegen die reusachtige
boom. Eén klom heel vlug naar boven,
maar voor hij bij het topje was hadden
ze het allemaal gezien. Daar, heel hoog
in die boom, op een zwiepende tak, zat
een klein zwart poesje, helemaal in el
kaar gedoken en doodsbang om zich
heenkijkend. De brandweerman had het
zó te pakken en droeg het de ladder af.
Nou, je begrijpt: voor hij beneden was
stond Doortje al onderaan die ladder,
tussen de mensen die de brandweer ge
waarschuwd hadden om dat kleine
poesje, dat niet meer naar beneden
durfde, uit de boom te halen. De brand
weerman legde het poesje in haar ar
men. Het mauwde en begon meteen
kopjes te geven aan zijn nieuwe jarige
vrouwtje. En toen? Toen zongen alle
mensen, met de brandweermannen er
bij „lang zullen ze leven" voor Doortje
en Moortje.
Mies Bouliinjs
„Wakker toorden, wakker worden",
klinkt het in het hazenhol
't Haasje Lapsxis spitst zijn oren
op zijn slaperige bol.
Lapsus, Lapsus, kom maar buiten,
't mos wordt zacht, de bomen groen.
Lapsus hoor de vogels fluiten,
Lapsus ga je werk eens doen!
Het wordt Pasen! Het wordt Pasen!
Nee, dat duurt zo lang niet meer.
In een wip zijn alle hazen
opgewonden in de weer.
Eerst de eieren bestellen,
kleurtjes mengen: rood, geel, groen:
eieren verven, eieren tellen
en dan in een mandje doen.
Lapsus zelf werkt wel het hardste,
dag en nacht werkt hij maar door.
Hij zit vol met verfspatten
van zijn pootje tot zijn oor.
Waarheen gaat hij met die eieren?
Waarheen gaat hij, wat denk jij?
Brengt hij strakjes met de Pasen
ook zo'n ei bij jou en mij?
]\[ics Boithmjs
Voor de
microfoon
OOQOOOOOOOOOOCOOOOOOCOOOOC
OOOCOOOOOOCOOOOOGOOO
IN EEN GESPREK, dat wij dezer dagen
hadden met belangstellende leken over ons
radiobestel, werd de opmerking gemaakt,
dat men maar niet begreep, waarmee toch
al die radioprogramma's werden gefinan
cierd. Men was lichtelijk verbaasd over het
simpele antwoord, dat men daarvoor elke
maand een gulden luisterbijdrage betaalt.
„We dachten, dat het een belasting op het
toestelbezit was", zo zei men. Wie het zo
stelt heeft ongelijk. De term „luisterbij
drage" zegt reeds, dat het niet zozeer om
een belasting dan wel om een retributie
gaat. Men betaalt niet omdat men een be
paald, als waardevol beschouwd bezit heeft,
maar voor de instandhouding van een
openbare dienst, met name de radio-
omroep.
In het algemeen is men in omroepkrin-
gen nooit bepaald scheutig geweest met de
verstrekking van financiële gegevens. Als
men het al deed, geschiedde dit alleen in
zeer globale cijfers. Het hoofdstuk over de
geldmiddelen en het financieel beheer in
het onlangs versche-
nen jubileumgeschrift
„Tien jaar Neder
landse Radio Unie"
maakt daarop geen
uitzondering, maar
het heeft in elk geval
de verdienste, dat het
een gecoördineerd inzicht biedt in de ver
deling van de gelden welke worden ver
kregen uit de luisterbijdragen. Per 1 januari
1957 stonden geregistreerd: 2.235.052 radio
toestellen en 543.710 aansluitingen op de
draadomroep. In totaal waren dat 2.778.762
luisteraars, die, naar geschat wordt, over
het jaar 1956 negenentwintig miljoen
gulden hebben opgebracht.
De P.T.T. krijgt daarvan drie miljoen
voor de moeite van het innen - en het op
sporen van clandestiene luisteraars - en
een half miljoen voor het verzorgen van de
zenders. Dat laatste moet niet worden ver
ward met de eigenlijke zendkosten. Daar
voor betaalt men een zenderhuur van drie
miljoen aan de Nozema, de Nederlandse
omroepzendermaalschappij, waarvan de
heer W. Vogt directeur is en waarvan de
aandelen voor zestig percent in handen zijn
van de staat en voor de overige veertig
percent in die van de vier grote omroep
verenigingen. Van die drie miljoen gaat
een flink deel naar de Wereldomroep,
welke een veel groter aantal zenduren in
de ther is dan de binnenlandse omroep.
Zendt de laatste ongeveer 236 uur per week
uit, de Wereldomroep is ongeveer 445 uur
in de lucht. Een globale berekening wijst
uit, dat een uur zendtijd gemiddeld ruim
tachtig gulden kost. Intussen hebben wij
daarbij nog geen rekening met hel groeien
de park van FM-zenders en met de drie
steunzenders in Hoogezand, Hengelo en
Hulsberg gehouden. Ter vergelijking moge
dienen, dat in de dertiger jaren de exploi
tatie van de langegolfzender in Huizen on
geveer dertig gulden per uur vergde.
Na aftrek van de 6.500.000 gulden voor
deze technische kosten, zonder welke geen
enkel radioprogramma mogelijk zou zijn,
schiet er dus 22.500.000 over voor recht
streekse en indirecte programmakosten,
alsmede enige organisatorische noodzake
lijkheden. Tot de laatste kan men de
Radioraad en het Bureau van de regerings
commissaris rekenen, dat 143.000 nodig
heeft. Met de uitgaven voor 1KOR, Rege
ringsvoorlichtingsdienst en R.V.U. komt
men al in de programmasfeer. Deze dwer
gen hebben niet meer dan 155.000 per
jaar nodig en zelfs de VPRO vergt met
243.000 maar een bescheiden aandeel uit
de algemene pot. De „grote vier" krijgen
elk rond anderhalf miljoen, dus zes miljoen
in totaal. De Wereldomroep functioneert
voor ongeveer 3.300.000 per jaar.
De grote moot is evenwel voor het ge
zamenlijk apparaat van de Nederlandse
omroep: de Radio Unie, die aanspraak
maakt op 12.500.000, dus op meer dan de
helft. Men moet ook goed in het oog hou
den, dat deze gezamenlijke rekening geheel
los staat van de eigen inkomsten, welke
elke omroep voornamelijk trekt uit de win
sten van de uitgegeven programmabladen.
Deze kunnen zeer aanzienlijk zijn. Het
laatste jaarverslag van de AVRO behelsde
een begroting, waarop het overschot na
aftrek van de kosten van het programma
blad een miljoen beliep. De exploitatie van
de beleggingen leverde ook nog eens bijna
anderhalve ton op. Daarvan werd dan het
verenigingsapparaat gefinancierd: een ton
voor verenigingskosten, drie ton voor pro-
pagandakosten (de AVRO telt als kleinste
van de grote omroepen ongeveer 320.000
leden) en bijna vier ton aan algemene
kosten. In vergelijking daarmee maakt do
twee ton, welke boven het aandeel uit de
radioretributie „uit eigen zak" ten koste
werd gelegd aan de programma's weinig
indruk.
De volgende week zullen wij een verdere
analyse geven van het budget van de Ne
derlandse Radio Unie.
Speciaal aanbevolen: Hans Henkemans is
solist in Mozarts' achttiende pianoconcert
in Bes (Derde programma (464 m), vrijdag
5 en zaterdag 6 april). j jj Bart-man 8
3 0 MAART 195 7
WELKE INVLOED zal de televisie heb
ben op de leesgewoonten van de in aantal
steeds toenemende kijkersmassa's? Dat is
een interessante vraag waarop dagblad
uitgevers, boekverkopers en boekenlief
hebbers maar al te graag een afdoend
antwoord zouden willen hebben. Dat ant
woord kunnen wij nu beslist niet verstrek
ken. Wel kunnen we aan de hand van een
reeks onderzoekingen uitkomsten geven,
die misschien een reden vormen om de
toekomst toch niet zo pessimistisch tege
moet te zien als sommigen wel doen. Jam
mer genoeg zijn er in ons land nog geen
gegevens ter beschikking die betrouwbaar
genoeg zijn. Erger nog: hetgeen er zo hier
en daar over wordt geschreven berust
meestal op „waarschijnlijkheden" van in
dividuele auteurs, aan wier woorden men
niet al te veel gezag mag toekennen. We
hopen alleen maar, dat het Nederlands
Vrouwencomité nu toch eindelijk eens
met haar rapport voor de dag komt, waar
in de resultaten van een onderzoek uit
1953 zijn neergelegd, want het kan niet
anders of ook de invloed van televisie op
de huiselijke activiteiten is in dit onder
zoek betrokken.
Laten we eens zien wat men elders heeft
gezegd. De visie van de rector magnificus
van de universiteit van Chicago is heel
weinig bemoedigend en hetzelfde kan ge
zegd worden van de zienswijze van de
aartsbisschop van Canterbury, die ook niets
van televisie moet
hebben. Beiden voor- cttaat it a \tc
spellen namelijk, dat O 1 IMULAINd
door de verbreiding
en de invloed van Qp REM
televisie er eens een
tijd zal komen, dat
het Amerikaanse volk zal afzakken tot
analfabetisme, wanneer men niet meer
zal lezen en niet meer zal schrijven en de
mensen zich „niet meer zullen onderschei
den van de planten". Geld om boeken te
kopen zal men niet meer over hebben,
laat staan dat er nog uitgevers zullen
zijn, die boeken willen en zullen laten
verschijnen. Dit is natuurlijk een al te
eenzijdig en al te onwaarschijnlijk beeld.
Het is beter om met beide benen op de
grond te blijven en zich te bepalen tot
nuchtere beschouwingen, waar we heel
wat meer aan hebben. Nuchterder dan een
zakelijk jaarverslag kan het misschien niet
en daarom is er meer reden om geloof te
hechten aan het verslag van de uitgeverij
Elsevier, dal over 1955 constateerde, dat
televisie een nadelige invloed uitoefent op
de roman, daarentegen het studiemateriaal
en het wetenschappelijke boek onaange
tast laat. Echter wordt opgemerkt, dat er
toenemende vraag zou zijn ontstaan naar
encyclopedische publikaties en naslagwer-
ken. Deze conclusie stemt merkwaardig
overeen met de uitspraak van de direc
teur van de stadsbibliotheek van Philadel
phia, die had opgemerkt, dat de vraag naar
avonturenboeken en liefdesromans sterk
afneemt, want de Amerikaanse TV geeft
genoeg stof in dit genre maar dat hij meer
geld heeft moeten uittrekken voor klassie
ke werken. De verschillende „quizz"- pro
gramma's hebben een grotere vraag ver
oorzaakt naar behandelingen van wetens
waardige onderwerpen.
WE MOETEN vaststellen, dat de tele
visie, eenmaal geaccepteerd, bij uitstek een
massacommunicatiemiddel is, dat vooral
bij de lagere inkomensgroepen een enorme
populariteit ondervindt. Ook percentsge
wijs is gebleken, dat televisie onder deze
groepen veel intensiever is verspreid dan
In de beter gesitueerde kringen. Dit is op
zichzelf reeds een aanwijzing. Gelukkig is
het zo, dat het boek door allerlei omstan
digheden en mede door de tegenwoordige
goedkope edities in zakformaat niet slechts
tot een relatief kleine kring is beperkt.
Televisie verandert in sterke mate de
levensstijl van de gezinnen, waar ze zich
een plaats heeft veroverd Maar dit hoeft
echter niet tengevolge te hebben, dat men
diverse huiselijke bezigheden op zij zet.
Jtfee, het is niet de ontspanning in de hui
selijke kring, die eronder moet lijden. Het
bezoek aan bioscoop en café vertoont daar
entegen een sterk dalende tendens. Op
merkelijk is nu weer, dat juist de buiten
sporten zich niets van het bestaan van de
televisie behoeven aan te trekken. Deze al
gemene conclusie komen we tegen in alle
rapporten, die we zo langzamerhand onder
ogen hebben gekregen. De béide overzich
ten van de universiteit van Birmingham
kunnen voor wetenschappelijk TV-onder-
zoek bijna al klassiek genoemd worden,
hoewel ze berusten op slechts enkele ja
ren geleden gehouden enquêtes. De resul
taten van het „Audience Research Depart
ment" van de BBC en we moeten het
hier met ere noemen ook een rapport
van de VARA aan aanleiding van een on
derzoek, vorig jaar april onder haar aan
hang gehouden, wijzen in dezelfde richting.
In een korte samenvatting van de resul
taten schrijft de VARA namelijk: „Naar de
radio luisteren en lezen wil nog wel eens
samengaan, maar naar televisie kijken en
lezen gaat beslist niet en daarom schiet
het laatste er nog wel eens bij in. De per
centages van de personen, die meer en die
minder studieboeken doorworstelen, hou
den elkaar ongeveer in het evenwicht (14
en 16) en dat geldt ook voor het lezen van
kranten en tijdschriften. Bijna alleen maar
gunstig zijn de antwoorden op de vragen
over de invloed op leesgewoonten en het
spelen van de kinderen: ze zijn meer bin
nenskamers, komen op tijd thuis, lezen en
spelen meer...."
Een Amerikaanse conclusie, die we aan
troffen in het oktobernummer van de
„American Psychologist" willen we echter
niet achterwege laten, want daarin heet
het dat het lezen door de televisie is te
ruggedrongen. Daarbij is gebleken dat de
tijdschriften het sterkst worden getroffen.
OM NU reeds te spreken van de stimu
lerende werking van televisie is wellicht
wat al te voorbarig, maar het komt ons
toch voor, dat men deze werking niet moet
onderschatten. Evenmin als dat het geval
is met de littex-aire rubrieken, de meeste
van uitstekend gehalte, die bovendien tot
de hoogtepunten behoren in de pi-ogram-
ma's van de Nederlandse radio. Bij de tele
visie zijn er x-eeds enige vaste, periodieke
rubrieken over het artistieke leven, waax'in
op gezette tijden auteurs aan het woord
komen, jonge litteratoren aan het publiek
worden voorgesteld en nieuwe werken on
der de aandacht worden gebracht. In hoe
verre deze culturele activiteiten vrucht-
dx-agend zijn is moeilijk uit te maken. Met
een volgend voox-beeld, dat we ontlenen
aan de studie „Television and Education
in the United States" van Chai'les Sicp-
mann, willen we illustreren wat de tele
visie kan doen voor het verspx-eiden van
het bock. Via het station KING-TV werd,
beginnende in december 1951, een serie
programma uitgezonden gedurende een
periode van dertien weken. Het doel van
het programma was om kinderen te sti-
muleren boeken te gaan lezen. Gedurende
hot eex-ste half uur werd een verhaal ver
teld aan kinderen in de studio, die met de
rug naar de camera zaten gekeerd. De ver
telling werd, om het geheel te verleven
digen, afgewisseld met korte gespeelde
scènes uit het verhaal. In het tweede half
uur werden gedeelten uit diverse boeken
voor de camera gespeeld. De kinderen thuis
werd gevraagd te proberen de delen te
herkennen en dit op een briefkaart mede
te delen. De x-esultaten waren overweldi
gend. De openbare bibliotheek van Seattle
kon de grote vraag naar boeken, die in
de kinderprogramma's werden vermeld of
vertoond, niet bijhouden, want reeds na de
eerste keer verdwenen ze van de boeken
planken in alle wijken.
Drs. V. Gros
DIT IS het eerste van een kleine serie
artikeltjes over het weerbericht. Daar
zult u misschien vreemd van opkijken,
want wat is er nu over die paar regels
dagelijkse weex-sverwachting nog aan
bijzonders te vertellen? Dat zal u mee
vallen, want het blijkt dat men nog een
hele gebruiksaanwijzing kan opstellen
voor het lezen van (of luisteren naar)
het weerbericht. En zonder die ge
bruiksaanwijzing is er vaak heel wat
reden tot misverstand.
Want wat is bijvoorbeeld „zonnig
weer"? Er bestaat een aan vrij exacte
gx-enzen gebonden omschrijving voox\
Het weer wordt zonnig genoemd als de
hemel voor niet meer dan twee tot drie
achtste delen bedekt is. Maar wat is
bedekt? De vei'deling van de hemel in
achtste delen is een in het weerbericht
zelf ongenoemd blijvende maatstaf, die
echter bepalend is voor de termen,
waarin die weersverwachting wordt
vervat.
Zo betekent „onbewolkt" natuurlijk,
dat 0/8 deel van de hemel door wolken
is bedekt. Dat is nogal duidelijk. Maar
zodra er van wolken spi'ake is, doemen
de aanleidingen tot de misvei-standen
al meteen op. Er zijn namelijk twee
sooi'ten wolken: doorzichtige en on
doorzichtige. De laatste kunnen de he
mel zelfs van 4/8 tot 8/8 bedekken om
het K.N.M.I. toch nog te doen volhar
den in het gebruik van de term „lichte
bewolking". De zon schijnt er namelijk
doorheen.
Vandaar ook dat de hemel „vrijwel
onbewolkt" wordt genoemd, wanneer
deze dooi'zichtige wolken men zie de
foto de hemel voor 1/8 tot 3/8 deel
bedekken; zij onderscheppen het zon-
licht vrijwel niet. Maar het wordt heel
anders bij ondoorzichtige wolken. Reeds
als ondoorzichtige wolken de hemel
voor 1/8 tot 2/8 bedekken, hoort men
spreken van „lichte bewolking". En als
het door deze soort wolken bedekte deel
van de hemel 3/8 tot 5/8 bedraagt, wordt
de term „half bewolkt" gebruikt.
„Zwaar bewolkt" heet een hemel die
voor 6 8 tot 8 8 bedekt is met deze
wolken.
Natuurlijk is bij winderig weer het
bewolkingspatroon boven ons verre van
constant en daax'om duikt in het weer-
bei'icht vaak de term „wisselende be
wolking" op. Dat betekent: vorming van
stapelwolken, die steeds door de wind
over ons heen worden gedi'even. Wan
neer dit type bewolking wordt voox"-
speld (zoals het dagelijkse spraakge-
bruik zegt, iiximers De Bilt zelf spreekt
altijd liever van „verwacht" „Wij
voorspellen niet, want wij zijn geen pro
feten!" zegt men daar) kan men dik
wijls de verwachting „met enkele
buien" ex-aan horen toevoegen.
„Overdrijvende wolkenvelden" kon
digen een weertype aan waax'bij de
hcm'el telkens van aanzien vex-andert.
Deze kan het ene ogenblik geheel of
bijna geheel blauw zijn en een uur
naderhand zwaar bewolkt. Met natuur
lijk kans op de regen, die we de vol
gende week op deze plaats in „Erbij"
zullen ontmoeten.
G. v. W.
De Engelse deelneming aan de wereld
tentoonstelling in Brussel zal een opper
vlakte van 500 are beslaan en een ge
deelte hiervan zal aan het Koninklijk Pa
leis grenzen. Ongeveer een derde van het
terrein wordt ingenomen door een rege
ringspaviljoen. Het ligt aan een meertje in
de nabijheid van het gebouw van de En
gelse Industrie. Dit x-egeringspaviljoen zal
beheerst worden door de „Crystalline Hall"
gevormd door een brede hal met een drie
tal torens in de vorm van een kristal waar
van de facetten een wisselend kaï'akter
hebben. Ieder van deze torens zal di-feën-
twintig meter hoog zijn en de hal zal een
lengte krijgen van ruim vijfendertig me
ter. Een andere hal, de „Hall of Techno
logy" zal als eigenlijke tentoonstellings
ruimte dienen. Nabij de „Crystalline Hall"
zal een atomische proefreactor worden ge
bouwd en in een galerij zal een idee wor
den gegeven van de verscheidenheid in toe
passing van zuivere en toegepaste weten
schap in Engeland. Hier zal men onder
meer het gebx-uik van elektronische appa
raten bij diepzeeondei'zoek, de automa
tische conti'ole van machines en vlieg
tuigen demonstreren. Ook zal een beeld
worden gegeven van de rol die de weten
schap speelt in het dagelijks leven. Een
speciale afdeling is gewijd aan het Britse
Gemenebest en de daar levende volken.
In drie open ruimten zal men kunnen ken
nis nemen van de Engelse litteratuur, mu
ziek en toneelkunst. Hier zal men zich ook
een vooi'stelling kunnen maken van het
onderwijs in Engeland en van de Engelse
tuinarchitectuui'.
Verwacht wordt, aldus schrijft onze cor
respondent in Brussel, dat het Engelse
paviljoen reeds in de nazomer van 1957
gereed zal zijn.