UREN MET DE RUYTER
Nederlands als eindexamenvak op
middelbare school in Australië
Afrikaanse nieuwe
Leraren zijn
er niet
DRIE NIEUWE FRANSE ROMANS
MAAR TOCH....
„Kasteleiidag 1957"
VERSLAG VAN GEMAAKTE VORDERINGEN "ekening von Vicky, oorspronkelijk verschenen in de London Daily Mirror
NA DE BISMARCK'HARÏNG THANS DE VICTOR!A-HARING
RESTEN VAN ROMEINSE LEGIOENEN
Theater van Versailles
I
(Van onze correspondent in Australië)
VOOR HET eerst zijn er in Nieuw Zuid
Wales eindexamens middelbare school af
genomen, waarbij ook Nederlands als
examenvak voorkwam. Van de tweedui
zend leerlingen, die tegelijkertijd in Syd
ney werden geëxamineerd, waren er een
goede twintig, die zich opgegeven hadden
voor Nederlands en dit gold ook als
examenvak voor toelating tot de universi
teit. Het merkwaardige is echter, dat Ne
derlands op nog geen enkele middelbare
school wordt onderwezen en er aan de
universiteit van Sydney geen leerstoel voor
Nederlands bestaat. De jongens en meisjes
van de middelbare scholen in Australië
hebben het heel wat gemakkelijker dan
hun broers en zusters in Nederland. Het
aantal leervakken komt voor het eindexa
men niet boven de zes uit met als regel
niet meer dan twee talen, waarvan slechts
één vreemde taal. De leerling kan zelf een
keus maken. Frans en Duits zijn de beide
moderne talen, die het meest worden ge
kozen, maar één ervan is voldoende. Men
kan daarnaast nog Latijn of Grieks ne
men, maar Latijn, Grieks, Frans en Duits
samen, zoals wij in Nederland kennen op
de gymnasia, is hier niet eens toegestaan.
Het is zelfs niet vereist een vreemde taal
te leren, ook niet als voorbereiding voor
de universiteit.
DE LEERLING van de middelbare school
in Australië geniet grote vrijheid bij zijn
keuze van de vakken, waarin hij wenst te
studeren en daar hij met vijf vakken kan
volstaan, luidt het algemene oordeel van de
ouders van Nederlandse kinderen hier te
lande al spoedig, dat het onderwijs in
Australië slechter is dan in Nederland. In
werkelijkheid is dit niet het geval. Het
De Nederlandse Kastelenstichting houdt
op zaterdag 27 april in de grafelijke zalen
van het Binnenhof in Den Haag een
„Kastelendag 1957", waarop deskundigen
inleidingen zullen houden over onderwer
pen met betrekking tot het kasteel. Onder
meer zullen het woord voeren de heer J. G.
N. Renaud, conservator aan de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
in Amersfoort, over „Het middeleeuwse
kasteel in de archeologie" en dr. C. de Wit,
conservator bij de afdeling Haagse Historie
van de Gemeentelijke Dienst voor Schone
Kunsten van het Gemeentemuseum in
Den Haag over „Het ontstaan van het
Binnenhof".
VAN DE RUYTERS vroegste daden is
ook op de thans aan hem gewijde tentoon
stelling in het Rijksmuseum te Amster
dam weinig te vinden. Dat is vermoede
lijk hieraan toe te schrijven, dat er in
Vlissingen in zijn tijd nog geen rapporten
over de jeugdbaldadigheid verschenen. Er
is vrijwel niets meer bekend dan zijn to
renbeklimming en dat is natuurlijk slechts
een hoogtepunt geweest temidden van een
groot aantal andere feiten. En wanneer de
meesters der lagere scholen ons deze fi
guur voorhielden, hebben zij gelukkig
nooit verzwegen, dat het een belhamel
was. Zoiets sterkte je toch, «ls je met een
heel stel op het bureau van politie moest
Is een feit, dat het onderwijs hier een
minder zware last op de schouders der
schooljeugd legt, maar al wordt er dus min
der van haar geëist, minder in kwali
teit in het onderwijs niet. Het beweegt zich
wel op een ander vlak dan in Nederland
en dat vlak is in overeenstemming met
de aard en de ligging van het land.
Veel hangt ook af van de vakken, die
de leerling kiest, en van de vraag of hij
zich pienter genoeg acht zich niet alleen
voor het normale examen voor te berei
den, maar ook voor „honours". Dat wil
zeggen, dat hij in het laatste geval voor
zwaardere examenopgaven wordt ge
plaatst dan de andere leerlingen, en wel
op eigen verzoek, hoewel „honours" geen
enkel bijzonder recht geven ten aanzien
van toelating tot de universiteit. Wie naar
de universiteit wil behoeft slechts te slagen
voor één vak meer dan degene, die met
het eindexamendiploma genoegen wil ne
men. En zelfs dat ene extra vak is over
bodig, als men een combinatie van vijf
studievakken heeft gekozen. „Honours"
spelen een belangrijke rol voor degenen,
die willen uitblinken. Uitblinkers kunnen
gemakkelijk in aanmerking komen voor
een studiebeurs. Er zijn vele studiebeur
zen. Elk jaar geeft de federale regering
er drieduizend weg. Daarnaast zijn er nog
ettelijke tientallen andere studiebeurzen
ter beschikking vanwege bepaalde stich
tingen en beurzen, die versterkt worden
door de regeringen der staten.
Zulke studiebeurzen omvatten dikwijls
niet alleen de college-gelden, maar ook
een toelage van dertig tot veertig gulden
per week, waarvan de student boeken en
reiskosten kan betalen. Er zijn studiebeur
zen voor de laatste twee jaar van de mid
delbare school die overigens als staats
school kosteloos is teneinde te voorko
men, dat ouders intelligente kinderen op
vijftienjarige leeftijd van school nemen
(na het driejarige intermediaire examen),
omdat zij op die leeftijd al een behoor
lijk loon kunnen verdienen.
De middelbare school heet hier evenals
in de Verenigde Staten Highschool, wat
natuurlijk geen „hogeschool" is, maar
evenmin hogere burgerschool, zoals wij die
in Nederland kennen. Het is een mengsel
van mulo en hbs. In de eerste drie jaren
is er bovendien een beetje ambachtschool
aan toegevoegd, want op de Highschool in
Australië kan men ook metaalbewerking,
houtbewerking, landbouwmachinerie, wol
klassering en muziek als vakken kiezen.
VEEL MEER dan in Nederland is het
onderricht op de middelbare scholen in
Australië gericht op de praktijk. Dit blijkt
niet alleen uit de ambachtsvakken, die wij
hebben opgesomd, maar ook uit het feit,
dat er, voor wie dit wenst, gelegenheid be
staat Italiaans te leren (er zijn honderd
duizend Italianen in Australië) en, aange
zien China en Japan niet zo ver van Aus
tralië verwijderd liggen. Chinees en Japans
en zelfs Russisch, vermoedelijk vanwege
de rol, die Rusland in de wereldpolitiek
speelt. Italiaans is belangrijker dan Frans
en Duits, want er zijn grote Italiaanse
„nederzettingen" in Queensland en in de
Murray-vallei. Er zijn dus tolken nodig en
een ambtenaar, die Italiaans kan spreken,
is goud waard. Hoewel de beschikbaarheid
van bekwame leraren in deze talen aan de
middelbare scholen in twijfel kan worden
getrokken, kan men aan de universiteiten
in deze vakken wel verder studeren, maar
met het Nederlands staat het uitgezon
derd in Melbourne anders. Hoewel er
tachtigduizend Nederlanders in Australië
wonen en het Nederlands als examenvak
voor het toelatingsexamen tot de univer
siteit wordt erkend, bestaat er in Sydney
geen gelegenheid om er verder in te stu
deren. Het wordt trouwens in geen enkele
middelbare school in Nieuw Zuid Wales
onderwezen.
Dat behalve de taal, ook de geschiedenis
van Nederlands bestudeerd moest zijn,
blijkt uit de opgave voor het opstel: Joost
van den Vondel, Jacob Cats, Willem van
Oranje, Hugo de Groot en Koningin Wil-
helmina waren de onderwerpen waaruit de
leerling een keuze kon doen. Onder de boe
ken, die bestudeerd en geraadpleegd moe
ten worden voor deze studie, somt het mi
nisterie van Onderwijs onder meer op die
van Verdam, Franck van Wijck, Rijpma
en Sohuringa, en het spellingsgidsje van
Buiskool. Over de jongste spellingsver
andering maakte men zich hier niet druk.
Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Ook
staan er een hele serie boeken over litte
ratuur op de lijst: Prinsen, De Vooys, Griss
en De Raaf, K. ter Laan (woordenboeken),
„De kleine Johannes" van Frederik van
Eiden, „De kleine Rudolf" van Aart van
der Leeuw en „Het Fregatschip Johanna
Maria" van Arthur van Schendel. Als wij
komen. Er ontstond een solidariteit dwars
door drie eeuwen heen, die je als jongetje
reeds van harte bereid maakte de inspan
ningen van een zeeslag met deze man van
vuur en staal te delen. Je zou hem zelfs
gaarne onverwacht met een modern vlieg
tuig, vurend uit alle boordwapens, te hulp
zijn gekomen en het was altijd weer een
teleurstelling, wanneer je de historische
onmogelijkheid daarvan inzag.
Zo wordt de De Ruytertentoonstelling
voor menigeen een confrontatie met de
visioenen, die eens in een schoollokaal door
welke onderwijzer dan ook zijn opgeroe
pen. En men zit wat verwezen op een lek
kere zachte bank tegenover de slag bij
Solebay, starend in de vlammen van de
Royal James die door een brander van
De Ruyter is aangestoken. De lucht is
bloedrood gekleurd en doffe salvo's dave
ren over het water.
Dan wandelt er een suppoost voor langs,
gevolgd door drie meisjes met rock-'n-roll-
kousen en de herinnering is verbroken. Er
zijn zoveel jaren verstreken sinds ik bij
Solebay heb meegevochten. Ik kan me niet
herinneren, dat ik er ooit nog met vrienden
over heb gesproken. Ik heb een paar diplo
ma's gehaald en een paar blauwtjes gelo
pen. Daarna ben ik pacifist geworden. In
die tijd heb ik rondverteld, dat die zee
oorlogen met de Engelsen eigenlijk een
soort verscherpte concurrentiestrijd waren
en een groot deel van de Algerijnse zee
rovers gedroste Nederlandse matrozen. Ik
vernam zulke dingen gaarne om ze door te
geven met de weemoedige lach van iemand,
die alles in zijn proporties meent te zijn
gaan zien.
Vanwaar dan deze opwinding voor de
slag bij Solebay? Ik doe een stap nader en
zie een aantal mannen in dikke rood-baaien
kielen, die zich vastklampen aan een af
geschoten ra in de golven. Heb ik dat niet
gezien, toen ik er als schooljongen in heb
meegevochten? In een dik rood-baaien
hemd vechten op een warme junidag! Op
een overbevolkt schip met het blote rapier!
Gewond raken zonder peniciline en ver
dovingsmiddelen! Ik, die er reeds eerder
met huivering aan gedacht heb, wat het
moest betekenen in die tijd om een kies te
laten trekken zonder verdoven!
De Ruyter kreeg in 1666 bij Boulogne
een gloeiende pluis van 'n lont in zijn keel.
Toen in 1667 de wondkoortsen nog na
werkten commandeerde hij de tocht naar
Chatham en ik sta me hier, ruim drie
eeuwen later, zorgen te maken over het
toenmalige ontbreken van pijnstillende
middelen. Ligt hier het verschil tussen dit
tijdperk en het heldentijdperk, tussen mijn
volwassenheid en mijn school-leeftijd?
Ergens hebben deze uren met De Ruyter
in het Rijksmuseum wel zin gehad. Maar
het was alles onwezenlijker dan weleer. En
toen ik door de Leidsestraat liep was ik
het nog niet met mezelf eens of wij de
„Karei Doorman" ondanks haar hoge kos
ten moeten handhaven.
Ko Bnn'bier
dan verder zien, dat Den Doolaards „Drui
venplukkers" en „Het verjaagde water"
worden genoemd, dan blijkt duidelijk, dat
voor het overige de moderne schrijvers
schitteren door afwezigheid.
HET GEBREK aan moderne auteurs op
deze lijst is niet zo heel belangrijk. Het
punt waarom het gaat is of er voldoende
belangstelling voor het Nederlands kan
worden opgewekt om te zijner tijd leraren
in de Nederlandse taal en letterkunde te
kunnen benoemen aan de middelbare scho
len en tenslotte een leerstoel te vestigen
aan de universiteit van Sydney.
Het is te betreuren, dat voor de twin
tig leerlingen, die nu het examen hebben
afgelegd, geen gelegenheid bestaat zich
verder in het Nederlands te bekwamen
onder universitaire leiding in hun land.
WE KUNNEN HET ATOOrt SPUTSEN
WL YUEGEN SNELLER DAN HET GELUID
VE KUNNEN AARDSATELUETEN LANCEREN
MAAR
Vt KUNNEN PROJECTIELEN GELEIDEN
Ranke „dhows" zeilen op. het Victoria-
meer, bemand door krachtige Afri
kaanse vissers. Reeds eeuwenlang
„oogsten" zij vis uit dit diepe water,
dat twee keer zo groot als Nederland
is. Mannen der wetenschap hebben
sinds enkele jaren de taak op zich
genomen ervoor te zorgen dat de Afri
kaanse visoogst niet vroeg of laat zal
worden tot een Afrikaanse misoogst.
Onderstaande speciale reportage be
helst een beschrijving van het werk
van de proefstations en van de „vis-
wachters". Een portret van de „hoofd-
viswachter" Zablon Bolo ziet men
hiernaast. Daaronder een foto, die het
onderzoek van een gevangen longvis
door de specialisten Holmes en Moor-
house van de wetenschappelijke staf
van de visserij-inspectie in beeld
brengt. Alleen al voor het Victoriameer
zijn dertigduizend vergunningen tot
visvangst uitgereikt.
(Bijzondere medewerking)
IK STA met-Zablon Bolo niet ver van de plaats Kisoemoe aan
de oever van de Golf van Kavirondo, een zowat zeshonderd vier
kante kilometer beslaande inham van Afrika's grootste binnen
zee, het Victoriameer. Ik sta daar met Zablon Bolo te wachten
op de thuiskomst van de vissersvloot van een der kustdorpjes.
Zablon Bolo is namelijk van beroep opperviswachter, zoals wij
in Nederland boswachters kennen. Op en om het Victoriameer
doen in totaal negentig „viswachters" en daarboven nog een
paar „opperviswachters" dienst. Hun taak is het, de vangsten te
controleren en te letten op de vismethoden. Het gebruik van
zegen of treknet bij voorbeeld is streng verboden. Dan zijn er de
visstropers, want wel zijn er dertigduizend visvergunningen uit
gereikt, maar stroperij komt in Afrika evenzeer als in Europa
voor. Daarom patrouilleren Zablon Bolo en zijn collega's langs
de oevers en op de wijde wateren van het meer. Die controle
is nodig en nuttig. Immers, het Victoriameer is voor grote delen
van Oost-Afrika een zeer belangrijke en voortdurende bron van
voedsel. De opbrengst der visvangst bedraagt jaarlijks vijftien
miljoen gulden. Tot in ver verwijderde plaatsen, bij voorbeeld
tot in Kenya's hoofdstad Nairobi, ja lot in Mombasa een op
achthonderd kilometer afstand van het Victoriameer gelegen
havenstad aan de Indische Oceaan komt tegenwoordig verse
„meervis".
DICHT BIJ de plaats, waar ik met Zablon Bolo sta, zijn don
kere, stoere vissers bezig, hun netten naar het strand te bren
gen. Zij hebben reeds sleepnetten en met wat geluk vangen zij
binnen een half uur tijd honderd kilo vis. Nog niet zo heel lang
geleden versmaadden de Afrikanen in de buurt van het grote
meery „Voedende Moeder" noemen sommige stammen het
tal van vissoorten, die toch zeer eetbaar zijn. Omzichtig ge
geven adviezen hielpen de mensen over menig eet-vooroordeel
heen, zodat hun vismenu thans een tamelijk rijke verscheiden
heid kan bieden. Mede om het „nuttig effect" van de visvangst
te vergroten, propageert men de laatste jaren het gebruik van
tamelijk fijngemaasde netten, omdat er enige kleine vissoorten
zijn, die zeer wel eetbaar zijn, doch vi-oeger door de Afrikanen
als „katvis" werden afgekeurd. George Waswa, de Afrikaanse
„nettenexpert" van het visserij-proefstation te Jinja, bewees de
vissers reeds menige nuttige dienst en onderricht hen in het
maken van goede netten.
Hoe groot de verscheidenheid der vissoorten van het Victoria
meer is, zag men pas goed in, toen de heer P. H. Greenwood
(eveneens aan het proefstation verbonden) enigermate op dreef
kwam met zijn onderzoekingen naar de visstand in het meer.
Zijn vangsten en proeven wezen uit, dat de in de diepere gedeel
ten voorkomende soort Mormyrus uitstekend als „haring" dienst
kan doen. En zo werd deze „Mormyrus-haring" tot de Afrikaan
se zoetwater-haring bij uitstek. Evenzeer als een „Hollandse
Nieuwe" uitstekend valt in Nederlandse mond, kunnen donkere
Afrikanen thans van hun „Afrikaanse Nieuwe" smullen. We
kennen reeds de Bismarck-haring, merkte een der onderzoekers
schertsend op, waarom zouden we dan ook niet een Victoria-
haring uitvinden? Tot de niet-eetbare vissoorten behoort een
merkwaardig type longvis, ademend als een zoogdier, de Pro-
lopterus, die met omzichtigheid moet worden aangepakt. Toch
heeft deze bizarre mcerbewoner zijn nut, want hij wordt in de
laboratoria gebruikt voor proefnemingen met sommige medische
preparaten.
DRIE GEBIEDEN zijn voor hun visvoeding voor een belang
rijk deel afhankelijk van de opbrengst van het Victoriameer:
Kenya, Oeganda en Tanganyika. Hoe lang het meer zijn taak
als visleverancier nog zal kunnen volbrengen, weel ik niet. Ik
vroeg het aan Zablon Bolo, maar hij wist hel ook niet en zei:
Dat weten de vissers niet. Dat moeten de blanke mannen dei-
wetenschap maar uitmaken. En zij moeten zorgen, dat de vis
nog lang reikt, voegde de Afrikaanse viswachter er aan toe.
Welnu, de laatste jaren hebben de mannen der wetenschap
langs, op en in het Victoriameer niet stilgezeten. Te Jinja be
schikken zij over een proefstation met uitstekend ingerichte
laboratoria. Zij verzamelen feiten en cijfermateriaal, op grond
waarvan de theoretici hun theorieën opstellen en praktische ad
viezen verstrekken kunnen. Behalve het Victoriameer staan nog
andere Afrikaanse meren op het program. Enige jaren heeft
In Salzburg zijn de laatste dagen nieuwe ruïnes opgegraven,
die dateren uit de Romeinse tijd. Oostenrijkse oudheidkundigen
zijn bezig met op- en uitgravingen in de omgeving van de ka
thedraal en zijn daarbij gestoten op verbazingswekkende bouw
resten, die dateren uit de lijd toen Romeinse legioenen de Alpen
overstaken. Als gevolg van deze ontdekkingen menen de
archeologen, dal de grootste kathedraal noordelijk van de Alpen
in de Romeinse tijd nabij Mozart's geboorteplaats stond.
Londen het onderzoek betaald, maar nu wordt de Oost-Afri
kaanse visserij-onderzoek-organisatie gezamenlijk door Kenya,
Oeganda en Tanganyika gefinancierd en in stand gehouden. In
1946 kwam die organisatie er op papier, maar pas in 1950 begon
zij met haar werkzaamheden.
Temperatuurwaarnemingen, bestudering van stromen en wind,
van flora en fauna, van bodem en oevers leidden reeds tot enige
ontdekkingen, die economisch en praktisch van belang zijn voor
de vissers en hun oogst. Zo kwam men tot het inzicht, dat- de
vangsten groter zouden zijn als de vissers hun netten minder
aan de oppervlakte en meer op de bodem der niet te diepe ge
deelten uitzetten. De ontdekking van de Afrikaanse Haring ver
meldde ik reeds. Jinja ligt nabij de bronnen van de Witte Nijl
en is niet slechts de wetenschappelijke hoofdstad, maar tevens
zetel van de (nauw met het proefstation samenwerkende) dienst
der Visserij van het Victoriameer. Deze dienst verstrekt advie
zen aan de vissers, regelt de vangst, geeft visvergunningen uit
en is de „baas" der viswachters.
Mijn metgezel, de opperviswachter, wijst mij op de naderende
bootjes, sierlijke dhows, welker type de Arabische oorsprong
onmiskenbaar vertoont en teruggaat tot de dagen nu reeds
vele eeuwen geleden dat geloofsijverige Mohammedanen van
de oostelijke oevers der Rode Zee hun weg naar het Victoria
meer vonden. Rank en geruisloos glijden de scheepjes naar het
strand, rank en toch zwaar geladen met vis. Dan schrijden
Zablon Bolo en twee van zijn ondergeschikten naar de kant om
de rijke oogst in ogenschouw te nemen. Zij wisselen menige
kwinkslag met de vissers, maar letten er tegelijk angstvallig
op, hun waardigheid als ambtsdrager hoog te houden. Toen ik in
Jinja afscheid nam van Zablon Bolo, bood hij aan, mij een
„longvis" als aandenken aan onze tocht te bezorgen. Het was
een aanbod, dat even lachend werd afgewezen als gedaan.
Op 9 april zal in tegenwoordigheid van
koningin Elisabeth van Engeland het Ko
ninklijk Theater van Versailles weer in
gebruik genomen worden. Dit theater, dat
onbetwist een der schoonste ter wereld is,
werd in de loop van de negentiende eeuw
zeer geschonden. Gedurende de laatste
drie jaren werden echter in het restaura
tieprogramma van het Paleis van Versailes
hex-stelwerkzaamheden verricht, zodat het
theater in oude luister kon herrijzen.
DE laatste maanden zijn enige romans verschenen,
die interessant zijn voor de pogingen om een zoge
naamde „crise du roman" waarover men in
Frankrijk spreekt te doorbreken. Nu moet deze
crisis van de roman niet te tragisch opgevat wor
den. Sedert de oorlog is er periodiek sprake van,
maar de roman bloeit weliger dan ooit, zij het, dat
de oogst aan waarlijk grote werken beduidend ge
ringer is dan in de jaren „tussen de twee oorlogen".
Al is er dan geen crisis, niettemin bezinnen zich
thans vele jongeren op de vraag hoe de roman
naar vorm en uitdrukkingswijze vernieuwd zou
kunnen worden.
„Les Orphelins d'Auteuil" van Francois Nourissier
(een uitgave van Pion) is een voorbeeld van een
der aspecten van deze drang naar verandering.
Waarschijnlijk als reactie op Sartre en diens na
volgers, die de vorm opofferden aan de inhoud,
heeft Nourissier zijn grootste zorg besteed aan vorm
en formulering. Het gegeven van zijn kleine roman
is eenvoudig en ovei-bekend: zelfs in hun intiemste
ogenblikken zijn de mensen vreemden voor elkaar
en merken zij, dat zij niets gemeen hebben.
Roland, jong romancier; wiens geaardheid hem
steeds er toe drijft te verliezen wat hij bezit, breekt
met zijn grillige mailresse Laurence, wier „lichaam
de schaamteloze kuisheid heeft van een klassieke
zin, die, zoals men weet, alles kan uitdrukken zon
der aansloot te geven". Ilij zoekt een wankel geluk
bij Cécile, vluchlhaven voor zoekende gevoelens,
gaat na een jaar terug naar Laurence om na een
herhaalde mislukking bij de burgerlijk-veilige Cé
cile terug te keren. Nourissier heeft dit verras-
singsloze thema van op misverstand berustende
passie behandeld met welbewuste weglating van
uiterlijke verwikkelingen. Bovendien is zijn hoofd
figuur Roland, een Adolphe anno 1957, weinig inte
ressant. Toch heeft de auteur met deze ondankbare,
geringe materie een bijzonder fijn boekje gemaakt.
Nourissier is een moralist in de zeventiende-eeuwse
betekenis en zijn roman schaart zich in de rij dei-
psychologische analyses, waarvan de Princcssc de
Clèves een der voorbeelden is. Het cynisme van de
schrijver, evenals zijn merkbaar welbehagen in het
spel van zijn intelligentie, dat hij dikwijls in de
plaats stelt van het warme leven, irriteren soms.
De virtuositeit echter, waarmee de auteur op het
uiterst sobere thema fijnzinnige variaties borduurt,
zijn verzorgde, heldere stijl en bijzonder gelukkige
formuleringen maken de lectuur van „Les Orphe
lins" bijna voortdurend tot een intellectueel genot.
PRETENTIELOZER, niet bewust op vernieuwing,
gericht, maar zeer aantrekkelijk is de roman van
mevrouw Ferny Besson: „La Boiteuse du lac V8t-
tern" (bij Albin Michel verschenen). Ferny Bes
son schrijft goed, helder, onderhoudend, zonder
jacht naar effect. Het grootste gedeelte van haar
roman speelt zich af in een Zwedeh waar de frigi-
daire de droom nog niet verdreven heeft en waar in
het landschap rond eenzame, maar van het modern
ste comfort voorziene woningen nog beangstigende
gnomen rondwaren. Niet echter om een evocatie
van deze folkloristische en schilderachtige buiten
wereld is het de auteur te doen geweest. In deze
omgeving plaatst zij personen, wier hartstochten en
in zich zelf gekeerde zielen tijdens lange, donkere
winters vluchten in fantastische dromen of losbre
ken in duivelse machinaties. De ware hoofdfiguur
is de wonderlijke, freudiaanse „kreupele van het
meer Valtern" de jonge vrouw Karin, een psy
chisch gestoord, geheimzinnig wezen, aards en ver
geestelijkt, lichamelijk en ongrijpbaar, een heftig
getourmenteerde ziel in een ijle verschijning. Ter-
wille van deze raadselachtige Karin vergeeft men
de schrijfster gaarne de weinig overtuigende wijze
waarop zij de andere personen getekend heeft.
ONRUST ook kwelt Julie, de hoofdpersoon uit
de roman van Renée Massip: „La petite Anglaise"
(door Gallimard uitgegeven). Het is de smartelijke
onrust, gewekt door de jaloezie, in het hart van
een oudere vrouw, die zich tc sterk gehecht heeft
aan haar veel jongere minnaar. De voorvallen, die
deze verhouding onafwendbaar tot een breuk leiden,
spelen zich af in een van de typisch-Franse pro
vinciemilieus, waar ook thans nog wel het onder
brengen van zoon of dochter in een huwelijk een
voorwerp van voortdurende en berekenende ouder
lijke zorg is. In de bespreking van Renée Massip's
eerste roman „La Régente" hebben wij gewezen op
haar rake, ironisch getinte schildering van portret
ten en milieus. Deze kant van haar talent komt ook
in haar nieuwe roman op gelukkige wijze tot uiting
en maakt deze, ondanks het schijnbaar afgesleten
gegeven, tot prettige lectuur.
S. Elte