Italianen zijn geen dieven, maar men moet goed op zijn tellen passen Operette in Wenen ONZE NAMEN ONZE PUZZEL OPINIES VAN DE LEIDERS DER GROTE GEZELSCHAPPEN Robert de Vries: Namen, die tevens de bakermat aangeven ZATERDAG 27 APRIL 19 5 7 ERBIJ 3 Reizen in Italië ROTTERDAMS TONEEL A f kortingen Fiscus hielp Horizontaal: 1. opgeschoten kwajongen. 6. halsbont. 7. visgerei. 9. vreemde munt (afk.). 10. roem. 12. familielid. 13. publici- teitsorgaan. 15. kenteken. 16. waterdiepte. 17. waterkant. 19. trekdier. 21. registerlijst. 22. water in Friesland. 23. deksel. 25. spijs- tafel. 26. trekvogel. Verticaal: 1. rekenkundige opgave. 2. bergplaats. 3. meisjesnaam. 4. muziek noot. 5. deel van het gezicht. 6. speelgoed. 8. zonnescherm. 10. deel van een huis. 11. deel van een been. 13. omroepvereniging. 14. insect. 18. getand werktuig. 20. spitse baard. 22. boom. 24. muzieknoot. 25. lid woord. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5, en 2,50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing per briefkaart in te zen den aan een van onze bureaus in Haar lem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige puzzel: Noord wijk, Lei den, Bennebroek, Hillegom, Haarlem, Lis- se, Sassenheim en Heemstede waren de ge vraagde namen van plaatsen in de bollen streek. De bloemennamen waren: tulpen, naricissen, krokussen en hyacinten. Prijswinnaars zijn: ƒ7.50 J. M. Uijten- daal, Kleverlaan 190 Haarlem, 5 G. Krap, Oosterstraat 5, Velsen-noord, 2.50 mej. J. J. Paap, Jan Steenstraat 7, Zandvoort. (Vervolg van de vorige pagina) bekend, zijn voor Arnhem praktijk! Wij weten alles van het misverstand en de onwetendheid, maar ook van het be grip, de goodwill en de medewerking van stad en provincie, waarmee we dagelijks te maken krijgen. Er zijn dor pen, die hun sympathie betuigen met ons werk, in deze tijd van culturele ontsluiting der provincie. Geld hebben zulke kleine gemeenten niet, maar zij kunnen ons steunen door bussen te la ten rijden, die toneelliefhebbers uit hun dorp naar het theater brengen, waar wij spelen. En dat is al veel, wij zullen daarmee ook dit vraagt tijd tot diep in de provincie een nieuw pu bliek voor het toneel kunnen winnen. Industrieën, zelfs particulieren, staan achter ons.... Men gevoelt dat het eigen centrum als eigen woonplaats, in stijgende mate muziek, toneel en kunst nodig krijgt. Met de ou e „spreiding" die toen nog niet zo heette bereikte men de bovenlaag der bevolking. Dat deed men in de grote steden eigen lijk ook, maar daar en hier verandert dat: er komen publiekorganisaties, personeelsverenigingen, enzovoorts. Door de vorming van kunstkringen is de bovenlaag in de provincie constan ter dan in de grote steden. Doch er is iets dat verandert in de provincie en dat is iets wat men in Holland vaak onderschat. Het begrip „een avondje uit" verandert in de provincie! Men vraagt meer en meer niveau. Daarom dringt men in kringen, waar tot dusver geen toneel verscheen, zo bij het wes ten aan om te komen, zelfs als men merkt dat men daar liever niet wil, of betoogt dat men van Holland uit lang niet ieder deel des lands kan gaan bespelen. Het oprichten van gezel schappen in de provincie blijft ech ter een uiterst delicaat en ingewik keld probleem. Men heeft er niet het geld, waarover de grote steden be schikken envelen in het noorden, oosten of zuiden begrijpen zelf eigen lijk niet waarom het gaat. Men moet nog leren begrijpen, leren inzien dat het niet voldoende is dat een dunne bovenlaag van tijd tot tijd in de ge legenheid wordt gesteld opvoeringen door de grote gezelschappen uit het westen te zien. Verder dan dat is men in f. ite nog niet gekomen. Arnhem is een stuk harde praktijk, waaruit èn toneel èn de overheid les sen zouden kunnen putten. Hier vindt een duidelijke daad van toneelspreiding plaats en daarom hebben wij in Arn hem taken op ons te nemen, die in het westen volkomen ondenkbaar zijn, die men daar nooit heeft verricht en waar schijnlijk wel nooit zal gaan verrichten: bijvoorbeeld persoonlijk contact op nemen met alle lagen der bevolking. Men moet hier de mensen overtuigen. Om begrepen te worden moet men zelf eerst de provincie, het oosten, le ren begrijpen. Dat is ons volkomen ernst. Wij zoeken samenwerking met velen, wij geven voorlichting aan dilet tanten, die wij als het kan decors of requisieten afstaan of anderszins hel pen. Wij adviseren bij schouwburg- bouw en moeten de mensen ervan overtuigen, dat het nodig is hier en daar (voorzichtig aar.) nieuwe theaters te bouwen, allerminst overdadig, maar techrisch voldoende. Alleen daar kan men immers toneel op niveau brengen. Voor ons, die maar tussen de veertig en vijftig avonden in de Arnhemse Schouwburg kunnen spelen, is het op treden in die theaters voor de toe komst van vitaal belang. Het is dus wel te hopen, dat de bouwstop spoedig doorbroken wordt. Verder houden we lezingen over de taak en de betekenis van het toneel. Overal waar we maar gehoor vinden, melden wij ons als in leiders, opdat men inzicht zal gaan krijgen waarom het gaat: wij spraken in gemeenteraden, kunstkringen, volks universiteiten, scholen, ook in calvi nistische milieus, mits men daar naar ons luisteren wil. We moeten gaan be grijpen wat we aan elkaar hebben. Van onze kring uit moeten ^.oelleraren komen Dan is er onze 'school... Er is één factor, die vr mislagen dezer plannen bes! an zijn: wij moeten zelf hei tempo bepalen en ons dit niet laten opdringen!" (Van onze correspondent in Rome DE KRANT VERMELDT vanochtend dat de politie in één avond negen „scippis. ti" (spreek uit: sjiepistie) heeft ingere kend. Wat zijn dat? Het misdrijf, bekend als „scippo" (siepo) is al oud en het woord is ontleend aan het Napolitaans dialekt. Het betekent: wegrukken. De slachtoffers zijn meestal vrouwen. Ze lopen rustig op (Van onze correspondent in Wenen) Vele Oostenrijkers houden zich op het ogenblik bezig met de vraag of de operette nog levensvatbaar is. Vijftig jaar geleden was deze vraag ondenkbaar, want ofschoon de grote periode van Johann Strauss, Suppé, Millöcker en Ziehrer al lang voor bij was, bleek de tweede generatie niet minder begaafd te zijn, getuige het werk van een Leo Fall, Kalman, Lehar en niet te vergeten van Oscar Straus, die echter geen familie was van de grote Johann. „Walzertraum" werd vijftig jaar geleden in het Weense Carl-Theater voor de eer ste keer opgevoerd. Deze schouwburg is een paar jaar geleden gesloopt, maar de operette wist zich staande te houden. Ze behaalde zelfs meer reprises dan de „Lus tige witwe" van Lehar, en dat wil wat zeg gen. Het geheim van dit succes moet wor den gezocht in de meeslepende muziek, in de vlotte melodieën, die ook nu nog, na vijftig jaar, de toehoorders weten te beto veren en een atmosfeer van kortstondig liefdesavontuur, van onschuldig spel en eenvoudig geluk doen opleven. Het recept schijnt eenvoudig te zijn, want men neemt als grondstof een wals in driekwartsmaat, opgevrolijkt door een paar pittige mars en polka-melodieën. Verder zorgt men voor een amusante tekst, zoals „Dörmann en Jacobson voor deze operette schreven, en doortrekt dit alles met veel coquetterie. Het klink zo eenvoudig, maar afgezien van de vraag of een moderne „musical" zich vijftig jaar zal weten te handhaven, is het zeer twijfelachtig of wij tegenwoordig soubrettes hebben, die de zangtechniek van toenmaals zo volmaakt beheersen en de geenszins eenvoudige partituur zo feil loos kunnen zingen. De oudere jaargangen in Oostenrijk dwepen ook nu nog in hun herinneringen met zangeressen als Mizzi Zwerens, Griebl, Freihardt of met zangers als Treumann en Fritz Werner. In Wenen weet de operette zich staande te houden, al was het alleen in het Raimund Theater, waar Johannes Heesters, ondanks zijn gri>- zende slapen, alle harten verovert. En of schoon de volksopera haar repertoire nu moet verdelen tussen de klassieke operet te en musicals als „Beautiful Town" en „Anny get your gun", „Walzertraum" wordt daar binnenkort ook weer opge voerd, vijftig jaar na de première, en zal zich daar handhaven als een sprookje, dat niet uitgedroomd raakt. straat, in een drukke straat en plotseling wordt uit een voorbijrijdende auto een arm uitgestrekt en hun tasje is weg. Soms vallen ze door de ruk zelfs op de grond. De „scippista" gebruikt ook wel een motor fiets of een scooter bij zijn „werk". Een voorbijganger of het slachtoffer kan nog net het nummer van de auto of motorfiets noteren. En wat blijkt bij onderzoek? Dat het genoteerde nummer niet bestaat en in dit geval hebben de rappe diefjes over het echte nummerbord een vals aange bracht. Ofde atuo is kort tevoren ge stolen. Er worden in Italië ontstellend veel auto's gestolen, maar zelden auto's van vreemde lingen, omdat niet gangbare merken wei nig waarde hebben voor de autodief. De gestolen auto wordt namelijk bijna altijd na een paar dagen teruggevonden. .Wat ontbreekt zijn bepaalde onderdelen, die door de dief verkocht zijn aan garagehou ders, die als helers optreden. De schade is doorgaans niet groot. Maar wordt een auto gestolen door enkele werkelijke misdadi gers, die een snel vervoermiddel nodig heb ben voor bankovervallen of voor de „scip po", dan ziet men haar niet meer terug. En dat kan al is het hoge uitzondering ook de auto van een vreemdeling zijn. HET IS GEEN prettig begin voor een artikel over de autoreis naar Italië, maar het is van betekenis het te weten. Gesto len wordt er overal in de wereld, maar wie op de hoogte is van de „plaatselijke gebruiken" dienaangaande, weet waar hij op letten moet. Verder is Italië voor auto mobilisten en dat geldt ook voor scoo,- tertoeristen een ideaal land. De wegen zijn, tot ongeveer vijftig kilometer ten zui den van Napels en dan weer op het eiland Sicilië, beslist goed, al zijn er in de bergen wel heel scherpe bochten en steile hellin gen. Het verkeer is in de Povlakte heel druk en ook de grote weg van Genua via Pisa naar Rome heeft druk verkeer. Het zelfde geldt natuurlijk voor de omgeving der grote steden. Maar er zijn ook grote streken, waar men weinig tegenliggers ont moet. Dit heeft belang, omdat de Italianen de slechte gewoonte hebben 's avonds steeds met sterke koplichten te rijden. Van „dimmen" hebben ze nooit gehoord. Ieder wil zien wat hij voor zich heeft met het gevolg, dat ze elkaar verblinden en niets zien. Wie geen heel goede ogen heeft, doet dus beter niet 's avonds op drukke ver keerswegen te rijden. BENZINE IS in Italië duur, de gewone kost honderdveertig lire per liter, de super 152 lire. Maar aan de grens ontvangt de toerist van de douanebeambten tegen beta, ling „benzinebonnen", waarop hij tijdens zijn verblijf tot driehonderd liter benzine kan betrekken tegen een prijs, die maar tweederde bedraagt van wat de ingezete nen moeten neertellen. Het zou onverstan dig zijn niet de bonnen voor die volle drie honderd liter te kopen. Heeft men minder nodig, dan kan men -later, als men het land verlaat, de bonnen weer aan de douaniers teruggeven en men krijgt de be taalde prijs volledig terug. Natuurlijk zijn Geoordeeld naar de scherpte van het beeld is het de fotograaf vooral begonnen om de jongen in het midden. De wat vager entourage lijkt alleen zijn frisheid een nadruk te geven. Misschien ziet men op deze reproductie nog iets van de oudere jongen die links naast hem wegkijkt. Hij draagt een dikke ring en een armband, heeft dik, lang, vet haar en trekt aan een sigaret. Een treffende illustratie van verschil in leeftijd. Uiterlijk van beiden laat zien, dat zij innerlijk in verschillende werelden leven. De foto zou overal gemaakt kunnen zijn. Deze is uit Triest. er te weinig garages en zult u doorgaans uw wagen 's nachts buiten moeten laten staan. Het risico is niet heel groot, maar wel moet u beslist alles afsluiten. Er zijn speciale „sloten" in de handel, die diefstal van wagens onmogelijk heten te maken. Dit is niet helemaal waar. Een geraffineer de autodief is voor geen enkel slot te van gen, maar. deze heren zijn erg nerveus en hebben zelden de moed langer dan een paar minuten aandacht aan één auto te be steden. De bedoelde veiligheidssloten krijg* niemand in minder dan een half uur kapot. ER IS NOG IETS, waarmee de auto mobilist in Italië helaas rekening moet houden. Er bestaan in dit land gespeciali seerde „gangs", die als volgt optreden. Een jongen prikt een band door of zaait drie hoeksspijkers op de weg. De automobilist heeft bandenpech en gaat aan het werk. Weldra komep drie, vier man helpen. Die hulp, vaak spontaan door eerlijke mensen aangeboden, doet u het best vriendelijk te weigeren. U zult, gezien de warmte, al licht uw jasje uittrekken en dat in de wa gen leggen. Voor u er op bedacht bent, kan de inhoud van uw zakken en wat u verder in de wagen hebt liggen, fototoestellen, kijkers, kaarten enzovoorts verdwijnen. Het is een oude truc, waar dagelijks toeris. ten het slachtoffer van worcfen. Sluit bij bandenpech de wagen hermetisch af? Zijn Italianen dan een zo diefachtig volk? Na tuurlijk niet. De doorsnee-Italiaan is eer lijk, buitengewoon vriendelijk en behulp zaam en u zult zo goed als zeker geen an dere dan prettige ervaringen hebben. Maar er is hier veel werkloosheid en armoe en wij zitten, precies als andere landen, met een labiele jeugd. Vandaar dat het goed is met bekende trucs rekening te houden. Voor alle toeristen geldt nog: wissel geen geld op straat, daarbij komt u bedrogen uit, hoe aanlokkelijk het aanbod ook lijkt. Koop geen „gouden" horloges ook al komt er een derde persoon, die een veel hogere prijs biedt dan de verkoper u vraagt. En dat u op straat geen vulpennen „parker 51" (Napels is er vol van en ze zien er echter uit dan de echte) moet aanschaffen, weel u waarschijnlijk al. Tenslotte is Italië een ietsje verschillend van het lieve vaderland, een tikja avon tuurlijker, maar als u met „traveller's cheques" reist en niet te veel geld op zaK heeft (de hotels zijn veilig en het hotel personeel is betrouwbaar) zult u geen on prettige ervaringen hebben. Parijs en Lon den zijn, op een andere manier, ook steden waar men een klein beetje op zijn tellen moet passen. maar soms lukt het en dan blijkt er een organisator onder die „nieuwen" te zijn. Zie maar eens naar Robert de Vries, die vormde reeds een eigen centrum in Arn hem, een troep, die steeds meer een eigen karakter toont. Het zal er op de lange duur zeker van moeten komen: ook in het zuiden. Ook in het noorden, misschien. Wie weet in GroningenHet grote probleem is: hoe komt men aan een nieuwe generatie, aan de „nachwuchs" waar Max Reinhardt het altijd over had? Tenslotte zal het gaan zoals het logisch gaan moét, alle wensen en getheo retiseer ten spijt. Guus Oster: Dan zouden ze dus in Groningen, net als in Maastricht, een toneelschool dienen op te richten eer ze een eigen ensemble krijgen. Met de kans dat het Twee directeuren in één stuk: Cees Laseur en Paul Steenbergen van de Haagse Comedie in „Het Huwelijk" van Gogol, geregisseerd door Pjotr Sjarov. Guus Oster: Och, ook die spreidingspap zal wel niet zo heet gegeten worden als ze wordt opgediend. Men verwart op het ogenblik twee dingen, de „honger naar cultuur" waarover sommigen zo dolgraag spreken en de vraag naar amusement, die door verreweg de meesten wordt gesteld. Zeker, er is in de provincie een stijgende vraag naar „beter toneel". Maar komt daar niet een tikje snobisme bij? Is dat geen modeverschijnsel? Als de hoog conjunctuur eens omslaat, zou dat gepraat over cultuur- honger misschien verbluffend snel afzwakken. En dan zou meer en meer blijken dat we te doen hebben met een publiek, dat „graag eens een avondje uit wil". Reeds lang voor de oorlog wilde men in de provincie altijd graag de grote gezelschappen uit Amsterdam zien. Toen liet de overheid de kunst nogal eens in de steek en we moesten dus naar de provincie „op uitkoop". Dat was ons behoud en maakte deel uit van onze existentie. Het gevolg werd dat de provincie op het westen ging leven op een manier, die eigenlijk ten koste van het toneel spelen ging. Nu helpt het rijk ons zo veel het kan, maar de aanvraag uit de provincie blijft toenemen. Het leunen op Amsterdam (en ook op Den Haag en Rotterdam na tuurlijk) wordt moeilijker. Voor ons blijft de „kunst" de kern van de zaak. En die wordt door een sterke spreiding niet bevorderd, doch belemmerd en benadeeld. We heb ben zo om en nabij een honderdvijftig toneelspelers, ver deeld over drie of vier grote gezelschappen. Daar blijft het al „spreidende" echter niet bij. Nu reeds zuigen spreidingsgezelschappen als het „Zuid Nederlands" en „Puck" de mensen weg. Dit zou wel eens een gevaar kunnen worden voor het niveau van de toneelkunst in ons land. Goede, in de praktijd bruikbare, zelfs onmis bare tweedeplans spelers trekken weg, om ginds in de provincie eersteplans te worden. Daarmee raken wij in het westen een belangrijke categorie spelers kwijt, die in onze bezettingen thuis horen. En de provincie. wel, die krijgt er vrijwel geen eersteplans spelers door. Laat ik maar zeggen: niet voldoende eersteplans. Dat komt hun noch ons ten goede. Ik zie het meer en meer die kant opgaan. Johan de Meester: Waarom ook niet? De zaken zul len zich niet zo ontwikkelen, als A of B graag willen, dat ze zich ontwikkelen, doch zoals de noodzaak en de tijd het zullen voorschrijven. Als de provincie te kort gaat komen en het is zeer wel mogelijk dat ze dat in de toekomst doen gaat dan neemt men daar de zaak uit eindelijk zelf in handen, dat is logisch. ,Gtnis Oster: Hoe willen ze dat doen? De beste spe lers zullen heus niet uit Amsterdam wegtrekken. Of uit Den Haag en zo. Johan de Meester: Wel, dan doen ze het in de pro vincie met de kx-achten die ze wèl krijgen kunnen. Men neemt daarbij het risico, dat de zaak in elkaar ploft, maai soms ontpopt zich een toneelleider en dan.... wel dan slagen ze. Misschien niet dadelijk op het hoogste niveau, (Gesprek met Bob de Lange, Ton Lutz en Hans Tobi) 1. Ideaal zou het eigenlijk zijn dat een toneel ensemble ongestoord en in enkelvoudige vorm zijn eigen theater in zijn eigen standplaats kan bespelen, dat het eens of tweemaal per week een der beide andere grote centra in de randstad Holland meebe- speelt en eens of tweemaal per jaar een korte tour nee zou kunnen maken door de provincie. 2. De subsidies in ons land zijn er op berekend aan de toneelspreiding mee te werken. Dat geschiedde vroeger ook, doch thans wordt het een systeem. De aanvraag uit de provincie neemt ieder jaar toe en zal dit in de toekomst blijven doen en wel ten eerste, omdat men eenmaal hiermee begonnen, steeds meer gaat eisen en ten tweede omdat er steeds meer be langrijke plaatsen in de provincie zullen komen, nieuwe centra of snel groeiende gemeenten. 3. Men voelt in de provincie dat de grote gezel schappen in het westen niet enthousiast staan tegen over een groeiende toneelspreiding. Men spreekt over een afwerende houding, over onwil van onze kant, doch men beseft niet dat er eerder van zelf verdediging sprake is! Daarom is het zo wonderlijk dat, op Arnhem na, de provincie zo traag tot eigen pogen overgaat. Men leeft daar met de idee dat men per se hetzelfde wil zien als in Rotterdam, in Am sterdam of in Den Haag, maar men vergeet dan in de provincie dat een opvoering van een der grote gezelschappen daarginds - wel, laten we zeggen in Groningen, het doet er eigenlijk niet toe waar, zeker twintig percent aan kwaliteit verliest in vergelijking met de voorstelling zoals die in de standplaats van het gezelschap gegeven kan worden. De decors zijn gemaakt op de afmetingen der toneelruimte in de eigen schouwburg, nooit op die van bijvooi-beeld de Groningse schouwburg. Er moet in de provincie dus meestal worden weggelaten, wat zeer schadelijk kan zijn voor sfeer en niveau van de voorstelling. De regisseur heeft het hele spel ook opgebouwd naar de hem vertrouwde afmetingen van zijn eigen schouwburg. Tenslotte moet nog even worden op gemerkt. dat onze acteurs uit het westen ginds op treden. nadat ze bijvoorbeeld urenlang in een auto bus reisden 4. Zo kan men dus zeggen dat er van de grote gezel schappen zeker bezwaren bestaan tegen een opvoe- ren van de toneelspreiding, ook al zien we dat die moeilijk tegengehouden zal kunnen worden. Holland zelf eist immers ook al steeds meer. Het is onze overtuiging, dat men uiteindelijk, misschien op de lange duur, in de provincie zijn eigen boontjes zal moeten doppen. Eerst met een kleine kern, daarna met een nieuwe generatie uit het gewest. Goede krachten zullen dan over en weer gaan. Dit kan alleen het toneel ten goede komen. De overgangstijd zal moeilijk zijn. Maar men is in de provincie toch ook niet opeens aan zijn eigen orkesten gekomen? Waarom zouden steden van een honderdvijftig tot tweehonderdduizend inwoners geen eigen toneel ensemble kunnen krijgen. In Duitsland bijvoorbeeld heeft men gezelschappen in vrijwel alle steden van enige betekenis! westen voorlopig hun beste leerlingen naar hier zou halen. Wie wil dat? Wie zal daartoe overgaan? Dat doet men in Groningen heus niet. Daar wil men alleen maar goed toneel zien. In de provincie wil men óns. Ik bedoel: acteurs uit Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Johan de Meester: Zeker, maar op den duur zal het geen zaak zijn van wat men graag wil. Een andere vraag is: hoe staat het met deze dingen in het buitenland? Hoe werkt het systeem in de provinciesteden daar? Ik bedoel organisatorisch en financieel. Wellicht zouden we daai'- van kunnen leren zonder „buitenlands" te worden, toch Nederlands blijvend. Het zou geen kwaad kunnen ons op de hoogte te stellen. Bovendien behoeft het spelen van gewestelijke gezelschappen in een verre toekomst het af en toe spelen van de grote ensembles uit het westen in de provincie nog helemaal niet uit te sluiten.En men zal hier graag willen weten hoe de beste prestaties daar ginds uitvallen. Dit is een ontwikkeling die zich lang zaam en over een lange termijn zal uitstrekken.... Cees Laseur: Die toneelspreiding, ja, wat moet ik daarover zeggen? Er wordt tegenwoordig voldoende ge daasd door theoritici in de provincie. Allerlei heren pra ten, schrijven, discussiëren en debatteren over toneel spreiding, in kranten, brochures, tijdschriften en verre weg de meesten van hen zijn volslagen leken, die van toneel niets weten, zelfs niet beseffen wat het is. Dat men tegenwoordig in de provincie zoveel babbelt over cultuur en kunst, is gewoon een mode. Men zou eigenlijk eens moeten weten, hoeveel van al die lieden alleen maar eens „graag een avondje uit" willen. Het overgrote deel van het publiek wil zich immers alleen maar amuseren. Paul Steenbergen: Dat doet het overigens in Den Haag en Amsterdam ook, maar dat is geen x-eden om het verlangen der anderen vermoedelijk overal nog een minderheid te negeren. Bovendien kunnen wij immers zelf niet anders. Wij hebben maar één ding dat voor ons werkelijk van belang is: onze kunst. En die op een zo hoog mogelijk niveau. Cees Laseur: Natuurlijk, maar daartoe is de totale inzet van onze kx-achten nodig. Paul Steenbergen: Die is er. Ook in de provincie. Er wordt daar geen „Schmiere" meer gebracht, zoals dat vroeger wel eens geschiedde. Wij doen het intens en met een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Dat merken ze ginds, bijvoorbeeld in Groningen, heel goed. Voor de rest: men kan niet al door en al meer blijven vragen. De vragers moeten toch eerst een schouwbui'g hebben, willen wij er kunnen spelen. Goed spelen! Cees Laseur: Precies, daar heb je het. Och, dat met overal die schouwbui'gen, dat loopt zo'n vaart niet. Enschede, Eindhoven, Sittard, Emmenik ga ze niet allemaal noemen. Heus, ik ken sommige van die „prach tige" schouwburgen, die echte ondingen zijn! Maar de een steekt de ander aan. Iedereen wil „mee"-schouw- burgen. Onzin, dat wordt geld weggooien. Gelukkig dat we een bouwstop hebben. Nee, laat ons maar Gx-oningen bedienen of Maastricht en zo. En voor de rest, laten ze in de provincie met bussen komen naar de steden waarin we dan spelen, als ze goed toneel willen zien. De mensen moeten niet altijd het zware, het haast onmogelijke vra gen, Shakespeare liefst, met alle decors, plus een reus achtige bezetting! De provincie moet aan ons de keus van het stuk overlaten. Wij kiezen dan wat ginds, in verband met de technische omstandigheden, het best ver antwoord is. Voor de x-est hebben we het hier druk ge noeg. Natuurlijk zou het eigenlijk het beste zijn dat een groot gezelschap in Holland rustig in zijn eigen stad blijft spelen en soms eens uitwisselt, wij bijvoorbeeld met Amsterdam en Rotterdam, vice versa, af en toe eens in de provincie. Er is wex-k genoeg. Televisie, radio? Krach ten onttrekken? Wat wil men.,v We moeten wel mee doen. Het acteurzijn is een vi'eemd beroep, het eist dat men zich in de openbaax-heid beweegt en dat brengt weer mee datnu ja, men kan niet zeggen dat Nedex-landse toneelspelex-s zich in weelde kunnen baden! Maar dat is een ander iets. Heel andei's dan het eventueel verplicht worden in kleine, technisch onvoldoende theatertjes te spelen.Trouwens van zulk een verplichting is geen sprake. DE ERVARING leert, dat menige va- derlander zich voor zijn afkomst inte- resseert. Hij weet vaag dat onze rijks- l en gemeentearchieven de stukken her- bergen, die hem bij een speurtocht van dienst kunnen zijn. Maar voorlopig kan hij in deze doolhof de weg niet vinden. Tot zijn aanmoediging 'diene: die weg kan men leren kennen. Uiteraard doe- i men er wel enkele obstakels op, waar- van het oude schrift er er één is. Maar ook op dit gebied doen geduld en vlijt wonderen. J OP DE MOGELIJKHEDEN van een j stamboomonderzoek komen wij nog wel terug. Dat zo'n speurtocht vele verras- singen kan bieden, weet ieder, die zich wel eens op dit terrein waagde. Om te beginnen blijkt vaak, dat er niets van de familieoverleveringen klopt. De ba- kermat van het voorgeslacht ligt vaak heel ergens anders dan de nazaten ver- moedden. Die verrassing is stellig min- der groot als eerst de familienaam eens kritisch wordt bekeken. Dan gebeurt l het ook niet, dat een familie Haaiman volhoudt, dat zij van-ouder-tot-ouder van Amsterdamse geboorte is. Want deze naam wijst onmiskenbaar naar Zeeland, waar op Walcheren en Schou- wen de haymannen landerijen waren waarvoor geen dijklasten betaald hoef- den te worden. Op Goeree sprak men van haymeten. Op dat eiland ontstond de naam Hameet(e)man, die dus niets 1 te maken heeft met de verklaring „ham j eet de man", die er wel van gegeven is. En de naam Naber moet in het saksi- l sche deel van ons land ontstaan zijn, waar men een buurman aldus betitelt, j De nieuwe buur werd er Nienaber ge- noemd. Ook deze geslachtsnaam komt j voor. DE VEROUDERDE spelling van vele namen, die uit het zuiden tot ons kwa- men, werd reeds vermeld. Voorts vallen deze namen door een zekere breedvoc- righeid op (Van den Eerenbeemt, Van den Aerdweg, Verdeuzeldonck). Geheel anders is het naamtype, dat in Noord- holland benoorden het IJ ontstond. Deze namen zijn juist heel kort en bestaan vaak slechts uit enkele letters (Bas, Bos, Dam, Dek, Hes, Hof, Hop, Jut) ter- wijl Al en Ok het zelfs nog met een letter minder doen. Een genealogisch onderzoek onthult, dat de oorspronkelij- i ke naam vaak langer was. Zo gaat de Zaanse families Vis naar een stamvader terug, die Jacob Pietersz Viscoper heette. De familienaam Bak luidde In deze contreien eens Bakker. De Wor- j merveerse geslachtsnaam Vas is een verkorting van de oude voornaam Vas- tert terwijl de voornamen Nanning exx Walraven de familienaam Nan en Wal deden ontstaan. Egbert werd tot Eg in gekort en bestaat in deze vorm als fa- milienaam voort. Mats is een afkorting van Matselaer (metselaar). Het feit, dat ook de familienaam Pont uit deze stre- ken stamt, doet het vermoeden rijzen dat hier aan een afleiding uit de oude doopnaam Pontiaen moet worden ge- dacht. HIER BESTOND dus een sterke nei- ging de namen te bekorten. De Zaanse gortpeller, die zijn bedrijf op de molen „De Pellecaen" uitoefende, werd door zijn buurtgenoten Adriaen Pel genoemd. de familienaam bestaat tot de huidige naam voort. En geen molen bleef zon- der naam. Want wie wieken liet draaien. moest jaarlijks een bedrag voor „het reght van de Windt" neertellen. Om de fiscale administratie te vcrgemakkelij- ken. diende sinds januari 1663 elke j molen van een geschilderd „teecken na het een of ander dier of instrument" te j zijn voorzien. Daar men blijkbaar niet op de duidelijkheid der door dorpsschil- j ders vervaardigde emblemen vertrouw- j de, moest de molennaam „met letteren daerbij geschreven" worden. De naam- borden kwamen er. Men hield zich ech- I ter niet aan het voorschrift, dat de mo- lens naar een dier of instrument moes- ten heten. Althans, het zal niet bij onze voorouders zijn opgekomen De Huys- vrouw. De Jongeling, De Bruygom, De j Bestevaer (grootvader) en De Tweelin- gen tot het dierenrijk te rekeixen. Daar de naam van de molen niet zelden op de molenaar overging, heeft ook rte fiscus een steentje tot de vorming onnr>r ge slachtsnamen bijgedragen. J. O. de Brmr vav dnr T

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 21