astronomen in Tibet
Het zeeschuim van strand en vogelwinkel
.Feilloze
voorspellingen van
Het derde oog
Geestige film
uit „Sissi" in
met titelheldin
de hoofdrol
maar met een „achterdeurtje
Zeekat als
lekkernij
Erbij
Hoe komen de gaatjes in de schelpen
ZATERDAG 8 JUNI 1957
PAGINA DRIE
EEN VAN de weinige
landen, waarover wij
nog vrijwel niets weten
is Tibet. Door zijn on
toegankelijke ligging
op het „dak der we
reld" was het eeuwen
lang gevrijwaard tegen
invloeden van buiten en
kon het zijn cultuur on
gerept bewaren. De
vreemdeling die, na
vaak onvoorstelbare
moeiliikheden, in Tibet
doordrong, vond er
weinig van zijn gading,
een arm volk, weinig
handelsmogelijkheden
en nog minder roofbuit.
Want van de legendari
sche schatten, die in de
talloze kloosters opge
tast zouden liggerr,
kreeg geen buiten
staander ooit een glimp
te zien. De bevolking
was al even moeilijk te
benaderen. De Tibetaan,
hoewel vriendelijk en
gastvrij, voelt er niets
voor, zijn oeroude ze
den en gewoonten te
laten beïnvloeden door
buitenlanders en is
uitermate gereserveerd.
Zo was het vroeger,
maar zo is het ook nu
nog. Zeven jaar lang
delen de Chinese com
munisten nu in Tibet
althans in theorie de
politieke lakens uit,
maar de praktijk is an
ders. Tuist dezer dagen
heeft radio-Peking tan
denknersend moeten
bekennen, dat het hele
vijfjarenplan voor Tibet
mislukt is en dat men
voorlopig van alle „de
mocratische hervormin
gen" heeft moeten af
zien. Als oorzaak voor
dit falen werd ge
noemd: de achterlijk
heid van de bevolking,
maar de waarheid is,
dat noch de Tibetaanse
boeren, noch ook de
monniken in hun reus
achtige kloosters, zich
iets van de vreemde
overheersers aantrek
ken. Elk bevel en iedere
maatregel wordt stelsel
matig genegeerd, alsof
er geen communistisch
regiem bestond. Van
geweld houden de Ti-
betanen niet en mili
tant verzet is er dan
ook nauwelijks. Maar
dat vormt nu juist de
onzichtbare muur, waar
op alle plannen en toe
naderingspogingen van
de Chinese bezetters te
pletter lopen, want een
actieve verzetsbewe
ging zouden zij in bloed
kunnen smoren, maar te
gen dit lijdelijke verzet
staan zij sinds jaar en
dag nu al volkomen
machteloos.
ER ZIJN vele van zulke onzichtbare
muren in Tibet, die dit land en dit volk
volkomen isoleren, ook van onze westerse
gedachtenwereld. De boeddhistische mon
niken, die de werkelijke heersers zijn, be
oefenen ijverig de „esotherische weten
schappen" en velen van hen, zo beweert
men, verrichten wonderen van helder
ziendheid. Zij kunnen „buiten zichzelf tre
den" en lange „astrale reizen" maken,
maar ook langs paranormale weg ziekten
genezen en toekomstvoorspellingen doen
allemaal zaken, waarover wij wester
lingen nu al jaren lang bekvechten, maar
die in Tibet reeds sinds eeuwen een be
keken zaak zijn. Aan de andere kant van
die scheidsmuur staat het gewone volk:
arm, primitief en gewend aan een leven
vol ontberingen, een volk met vreemde
gewoonten en archaïsche zeden. Toch is de
afstand tussen de „bevoorrechte" priester
kaste en het volk minder groot dan men
denken zou: want ook de monniken delen
in de armoede en de ontbering, ondanks de
fantastische schatten die in hun tempels
verzameld zijn.
Van dit „land der mysteries" schildert dr.
T. Lobsang Rampa, een naar het westen
uitgeweken Tibetaanse lama, ons in zijn
boek „Het derde oog" een fascinerend
beeld. „In mijn land moet men reeds als
kind zijn bestaansrecht bewijzen", zo zegt
hij. „Niet zelden wordt een baby van en
kele da<*en oud reeds aan een ogenschijn
lijk natuurgericht onderworpen. Hoog in
de bergen houden de bewoners hun pas
geboren kinderen bijvoorbeeld in ijskoude
bergstromen om uit te maken of zij sterk
genoeg zijn om in leven te blijven. Vaak
heb ik zo'n kleine processie meegemaakt.
Het kind wordt uitgekleed en de grootmoe
der bukt zich om het lichaampje onder te
dompelen in het water, zo diep, dat alleen
het hoofdje er bovenuit steekt. In de bit
tere kou wordt de baby eerst rood, dan
blauw. Tenslotte geeft het kind geen ge
luid meer. Het lijkt dood als het uit het
water getild, afgedroogd en weer aange
kleed wordt. Maar de grootmoeder heeft
ervaring met zulke dingen. Als het kind
blijft leven, dan is dat de uitspraak der go
den. Als het sterft, blijft het voor veel lij
den op aarde bespaard. Het is beter dat
zwakke babies sterven dan ongeneeslijk
ziek worden in ons barre klimaat en in
een land, dat weinig medische verzorging
kent".
Dr. RAMPA, die de zoon van een minis
ter en een prins van den bloede is, werd
zelf reeds als jongen van zeven jaar in een
lamaserie (klooster) opgenomen, maar niet
dan nadat hij, bijwijze van toelatingsexa
men, drie dagen lang onbewegelijk in de
„lotushouding" voor de kloosterpoort heeft
moeten zitten. Het klooster, waarin hij be
landt, is een der beroemdste en telt tien
duizenden monniken, waarvan het grootste
deel echter uit aartsluiaards en „gcbeds-
molendraaiers" bestaat. Slechts ongeveer
een op de duizend novieten wordt waardig
bevonden voor een hogere opleiding en
tot deze behoort ook de jonge Rampa. Niet
echter op grond van zijn hoge geboorte,
maar alleen aan de hand van zijn horo
scoop, die aantoont, dat hij zeer begaafd
is. „Alles in Tibet, ieders persoonlijk lot,
maar ook de toekomst van het gehele land
en ander naties wordt door onze astrologen
voorspeld," onthult hij. „En die'voorspel
lingen zijn vrijwel altijd feilloos. Onze
monniken profeteerden al bij het begin
van deze eeuw, dat er in 1914 een wereld
oorlog zou uitbreken. Tientallen jaren van
tevoren wisten wij ook reeds, wanneer Ti
bet door de communisten bezet zou wor
den. Wij kerken ook ons lot voor de ko
mende decennia".
Wonderlijk genoeg, zijn de Tibetaanse
profetieën soms voorspellingen met een
„maar" een soort achterdeurtje voor de
betrokkenen, zoals de volgende, ietwat
cryptische passage uit dr. Rampa's boek
aantoont: „Wij kunnen zeggen, dat er in
het jaar 1964 een oorlog zal uitbreken, in
dien Engeland en Amerika er niet in zou
den sla-en, het communisme te beteugelen.
Mocht men daarin niet slagen, dan zal er
tegen het einde van deze eeuw van Mars
of Venus af een interessant vuurwerk te
aanschouwen zijn. Vooropgesteld altijd dat
het communisme gelegenheid krygt, zijn
opmars voort te zetten
ZO WORDT de zevenjarige Tibetaanse
prins dus een der „uitverkorenen" in de
kloostergemeenschap en dat betekent,
dat hij tien jaar lang hard moet studeren
en vele beproevingen doorstaan. Hij leert,
hoe hij zijn geest van zijn lichaam los kan
maken en weg kan laten zweven en on
derwerpt zich tenslotte aan een rituele
operatie die hem het „Derde Oog" schenkt:
een zintuig dat hem in staat stelt, „anderen
te zien. zoals zij zijn en niet slechts zoals
zij zich voordoen" Ieder mens ziet hij var
dan af aan gehuld in een waas van allerle
kleuren: hun persoonlijk „aura". De aura
van goede mensen is helder en onbevlekt,
die van boosdoeners of lieden met slechte
gedachten wordt vertroebeld en ontsierd
door vlekken of strepen. Rampa beschrijft
zijn eerste indrukken, nadat dc operatie
voltooid is: „In de góng naderde een fi
guur, gehuld in een blauwe rook met vu
rige rode plekken. Ik gaf een kreet van
ontzetting en riep luidkeels: „Er staat een
man in brand op de gang". Mijn leermees
ter snelde naderbij en barstte toen in la
chen uit. „Lobsang", zei hij, „dit is alleen
maar een nijdige arbeider. Je zult nog
moeten leren de kleuren van ieders aura
op hun betekenis te interpreteren"
Later, als hij die kunst beheerst, assis
teert de jonge monnik de Dalai Lama door
•hem te vertellen, wat zijn indrukken zijn
hen werkte, dan later in de snijzalen van
de moderne westerse universiteiten".
„Sommige van mijn verklaringen" zo
zegt de auteur van „Het Derde Oog" in
het voorwoord tot zijn boek „zullen niet
worden geloofd, zo zegt men mij. Nu mijn
geliefd vaderland volgens de voorspel
lingen door de communisten bezet is,
moest ik - om mijn vrienden thuis voor
hun wraak te vrijwaren - ook mijn ware
naam verzwijgen." Dat alles zal zijn ont
hullingen in onze ogen wellicht nog onge
loofwaardiger maken. Maar daar niemand
voorshands het tegendeel kan bewijzen, is
er geen enkel bezwaar om „Het Derde
Oog" vrijblijvend te aanvaarden, al was
het slechts als een boeiend verzinsel.
H. Croescn
Romy Schneider, die we kennen uit
„Sissi", speelt de hoofdrol in de film
Kitty in de grote wereld". Dit spel-
fragment legt het ogenblik vast, waar
op zij door de straten van Genève naar
de kapsalon rent, als steeds te laat.
Hoog boven de hoofdstad Lhasa is
de Potala, het indrukwekkende ves
tingpaleis van de Dalai Lama, de ker
kelijke heerser van Tibet gelegen. Dui
zenden monniken bevolken dit reus
achtige zeventiende-eeuwse bouwsel,
waar dr. Lobsang Rampa de schrij
ver van „Het Derde Oog" vaak de
Dalai Lama als helderziende adviseer
de, wanneer de opperpriester buiten
landse diplomaten ontving.
van de aura's van buitenlandse bezoekers
tijdens de hofaudiënties. Veel hulp heeft
hij ook van het „Derde Oog" bij het diag
nosticeren van allerlei ziekten, zowel licha
melijke als geestelijke kwalen. „Elke ziekte
veroorzaakt namelijk specifieke verkleu
ringen in de aura van de patiënt en zo
kon ik op den duur met zekerheid vaststel
len, wat iemand scheelde".
WAT IS ER WAAR van de legendarische
tempelschatten in Tibet? Dr. Lobsang
Rampa vertelt, dat zeer hoge boeddhisti
sche geestelijken en andere „erkende re-
incarnaties" na hun overlijden door monni
ken gebalsemd en met goud bekleed
worden, waarna men hen op zuiver gouden
tronen in de tempels bijzet. Vele van deze
gouden mummies en ook de heiligenbeel
den zijn omringd door bergen ongeslepen
edelstenen, die bewaakt worden door grote,
speciaal daartoe afgerichte Siamese katten.
„Als iemand zijn hand naar de juwelen
uitstak, sprong er onmiddellijk zo'n kat op
zijn arm. Als hij niet van zijn voornemen
afzag, kwam er een tweede kat bij, die de
man naar de keel vloog. De klauwen van
deze dieren waren tweemaal zo lang als
die van gewone katten en zij lieten hun
prooi niet los. Als zij hun slachtoffer
eenmaal beet hadden, kon alleen de dood
een eind maken aan het gevecht".
Voordat dr. Rampa's wonderlijke oplei
ding voltooid is en hij met een speciale
missie naar het westen vertrekt, moet hij
ook nog een leertijd doorbrengen bij de
lagere monnikenorde, die belast is met de
opruiming der stoffelijke omhulsels van
alle gestorven Tibetanen. Deze griezelige
sekte heet de lijkenbrekers. „In Tibet kan
men de doden niet begraven, omdat de bo
dem rotsachtig is en slechts door een dun
ne aardlaag bedekt wordt, die hard nodig
is voor de landbouw. Cremeren is oolj on
mogelijk, want het hout is zeer schaars en
zou over de bergen uit India aangevoerd
moeten worden op de ruggen van yaks,
wat veel te kostbaar zou zijn. Daarom zijn
er de lijkenbrekers. Zij snijden de licha
men der overledenen open en halen het
vlees en de organen eruit. Een grote groep
gieren zit al te wachten. Hun aanvoerder
krijgt het hart toegeworpen. De gier, die
na hem aan de beurt is, de lever. De an
dere organen en resten zijn voor de overige
vogels. In korte tijd is al het vlees ver
dwenen door hun gulzige kelen. Dan hak
ken de lijkenbrekers de beenderen stuk en
vermalen ze tot poeder. Ook dit beender
meel is voor de gieren. Ik bevond dat deze
lijkenbrekers bekwame vaklieden zijn. Zij
onderzochten uit nieuwsgierigheid alle or
ganen om de doodsoorzaak te kunnen vast
stellen. Door hun lange ervaring waren ze
hierin zeer bekwaam geworden. Ik heb
meer van de anatomie geleerd toen ik bij
Het Ballet Rambert op
tournee naar China
Het Londense Ballet Rambert, een der
oornaamste balletgezelschappen van de
aatste vijfentwintig jaar, zal deze herfst
het eerste Engelse gezelschap zijn, dat een
tournee door communistisch China maakt.
De onderhandelingen voor deze tournee
hebben enige tijd in beslag genomen. Ma
rie Rambert en haar dansers zullen via
Moskou naar Peking vliegen. De decors
zullen vooruit worden gezonden. De mu
ziek zal worden gespeeld door een orkest
van dertig Chinezen, die westerse muziek
leer hebben gestudeerd. De dirigent is de
Australiër David Ellenberg.
IEDEREEN in het westen
weet het wel uit eigen er
varing: het strand, dat is de
plaats waar de zee vele zaken
deponeert, die ze niet meer
nodig heeft. Zelfs op de klein
ste strandwandeling wordt
men ermee geconfronteerd,
met de kistjes en oude fles
sen, de kapotte manden en
doorgesleten klompen, maar
ook met het op sommige
plaatsen bijzonder talrijke
schelpenleger. Onwillekeurig
kijkt men eens naar de sier
lijke vormen en de zachte tin
ten, door de golven in zo'n
schelpenbank bijeengespoeld.
Gewoonlijk ligt alles er rom
melig door elkaar, maar soms
lijkt het ook wel of de zee
met enig overleg aan het sor
teren is geweest de bij kin
deren altijd geliefde grote
strandschelpen met hun bre-
kelijke schalen hier en even
verderop de dikke, stevige
gat in een schelpje te maken.
Dat lukt u alleen wanneer
u over een tandartsenboor
beschikt. Goed, dus geen kin
derwerk, deze gaatjes in
de schelpen, die met een
ongelukkige Nederlandse
naam als de I-Ialfafgeknotte
Strandschelp worden aan
geduid. Geen kinderwerk,
maar wat dan wel? Slakken-
werk! En de overblijfselen
van de slakken, die het ge
daan kunnen hebben, liggen
vlakbij. 1-Iet zijn de tepel
horens, blond okergeel of (als
ze lang in de modder hebben
gelegen) donker blauwzwart,
de bijzonder elegante wentel
trapjes of de wat grovere
fuikhorens. Weekdieren net
als de aangeboorde schelpen,
maar meedogenloze moorde
naars. Bij hun leven hebben
zij over en ook door de zand
bodem van de zee gekropen,
op zoek naar de dikwijls in
Overal op het Nederlandse strand kan men dergelijke aange
spoelde verzamelingen als de hierboven afgebeelde van half-
geknotte strandschelpen met boorgaatjes vinden. De foto daar
naast toont een zeekat in levenden lijve. Hieronder: het „binnen
werk" - sterk vergroot terwille van de duidelijkheid - van een
„wenteltrapje"
kokkels met hun van de top
uitwaaierende ribben. Tere
platschelpjes, zachtrose of
van een onzegbaar fijn en
licht lila op weer een andere
plek, vlakbij het water mis
schien nog wat horentjes te
midden van zwartbruin veen-
'-gruis. Men wordt geboeid
door al die schelpen en lege
slakkenhuizen op het zonnige
strand en men begint eens
wat beter op ze te letten. Men
ziet hoe achter iedere op het
harde zand aangespoelde
schelp een klein stroomfi-
guurtje van zand ligt, ge
vormd door een kleine wer
veling in het wegebbende
zeewater. Men ervaart dat er
veel meer soorten schelpen
zijn dan men op het eerste
gezicht had gedacht. En plot
seling valt een kleine afwij
king op: een stevig, middel
matig groot schelpje met een
keurig rond gaatje bij de top.
Vreemd, maar niet onmiddel
lijk te verklaren. Men loopt
verder
Tot er weer eentje in het
gezichtsveld komt. En nóg
één. En daar een heel groep
je! Zo wordt men dan met
de neus op een wonderlijk
raadsel gedrukt. Hoe komen
in vredesnaam de gaatjes in
die schelpen? En waarom
zouden ze allemaal ongeveer
op dezelfde plaats zitten? Ge
maakt door kinderen, die een
ketting wilden rijgen? Zo u
dit veronderstelt, kan ik u
niet beter raden dan zelf eens
te trachten zo'n keurig rond
kolonies levende strand-
schelpjes, die gewoonlijk juist
onder de bodcmoppervlakte
verborgen zitten. En zodra
een hongerige slak een slacht
offer vond, begon daar een
kleine tragedie. De slakke-
voet legde zich om de scherpe
randen van de (in leven dub
bele) schelp, aldus verhinde
rend dat het dier daarbinnen
de kleppen zou openen en
„lastig" worden. En terwijl
het kleine weekdier aldus in
een levende klem was ge
vangen, begon in de slakke-
bek een moordwerktuig zijn
verrichtingen: een smalle en
zeer flexibele rasp, bezet met
honderden fijne tandjes ging
heen en weer schaven over
de schelp. Net zo lang tot ein
delijk, na vele uren, na mis
schien dagenlang werk het
gaatje was geboord en de
rasp in plaats van harde
schelpsubstantie het zachte
vlees van het weekdier kon
gaan schaven, zijnde dit een
kostbaar voedsel voor de
aanvallende slak. Het enige
dat overblijft, zijn de schel
pen met de gaatjes en die
spoelen dan wel aan.
Stille getuigen, dat zijn
ook de eigenaardig kalkach
tige stukken „zeeschuim"
van wel vijftien of nog meef
centimeters lang en slank el
liptisch van vorm. Alleen
getuigen ze waarschijnlijk
meer van een raadsel dan van
een tragedie. Want zo'n stuk
zeeschuim behalve aan het
strand ook te vinden' in vo
gelwinkels en dan bestemd
voor kanariepietjes om er
hun snavels aan te scherpen
is weliswaar het overschot
van een dier, maar we weten
helemaal niet zeker hoe het
aan zijn eind zal zijn ge
komen. Doet er ook niet zo
veel toe. Het dier zelf is be
langwekkend genoeg. Het is
de Zeekat, waarover twee
weken geleden werd bericht,
dat de visserlui van Ierseke
hem tegenwoordig vangen
voor de buitenlandse markt.
En die zeekat is één van de
grootste weekdieren in onze
kustwateren, een heuse inkt
vis zoals terecht in dat be
richtje werd gezegd. En ook
een wonderlijke geheimzin
nige sinjeur. Want u moet
weten, dat deze zeekatten
helemaal niet zeldzaam zijn
in de zomerse Noordzee, dat
ze tot vlak onder de kust (in
de brandingszone!) zijn te
vinden, maar dat men er
nooit eens een levend of zo
juist gestorven aangespoeld
vindt. Wie zeekatten wil zien,
moet met een visserman mee
of naar de afslag, want aan
spoelen doen ze niet.
Intussen zijn het hele kna
pen, deze familieleden van
kleine schelpdieren en slak
ken! Twintig, dertig centi
meter lang worden ze wel.
Hun schelp, het zeeschuim
van strand en vogelwinkel, is
niet te zien, want die zit on
der de huid aan de rugzijde.
En die huid is aan de boven
kant prachtig cypers, van
onderen blauwig wit, dat wil
zeggen: tijgerachtig getekend,
maar in tinten van blauw,
violet en karmijnrood. En de
inktvis kan door vergroting
of verkleining van de kleur-
stof cellen de wonderlijkste
„vlammen" over deze huid
laten lopen. Overigens vinden
vele lieden hem een griezelig
beest, met zijn kleine spleet-
achtige ogen en de van zuig
nappen voorziene vangarmen
aan zijn kop, waarmee hij
vooral krabben schijnt te
vangen. Bovendien vinden ze
hem a priori vies, omdat hij
familie van de slakken is. En
dus denken ze er zelfs in de
verte niet over hem te eten,
zoals die gekke Fransen en
Italianen doen. Waaróm
eigenlijk niet, vraagt men
zich dan af bij het aanhoren
van dergelijke gedachtengan-
gen. Is wat voor deze buiten
landers een lekkernij is dan
voor ons te min? Laat mij
daarom tot besluit van dit
verhaal een kleine lans bre
ken voor de zeekat als ge
recht. En laat me u vertellen,
dat u na het schoonmaken
(wegnemen van rugschild, in
wendige organen en harde
snavelbek) het beestje met
een flinke knuppel terdege
murw dient te slaan om zijn
van nature ietwat taaie vlees
lekker mals te maken. Waar
na u kort blancheert en lang
stooft. Met alles wat daarbij
hoort, te weten (veel) droge
witte wijn, verse kruiden,
een snippertje van een teentje
knoflook enzovoort.
Kees Hana
ER IS GEEN DUITSE FILM van de laat
ste jaren, die zoveel succes heeft gehad als
„Sissi". Zelfs het vervolg „Sissi, de jonge
Keizerin" maakte een enorme opgang. Op
merkelijk was het verschijnsel, dat van-
deze films de middag- en eerste avond
voorstellingen praktisch altijd waren uit
verkocht. De tweede avond-voorstelling
niet. Dat wijst naar een bepaalde catego
rie bezoekers, die men voor een groot deel
onder het jeugdige publiek moet zoeken.
En inderdaad, uit de „fan-mail" blijkt, dat
„Sissi" bij dc jeugd zeer in trek was. De
titelheldin, Romy Schneider, evenzeer.
Maar de grote populariteit, die de film bij
de oudere generatie bezit, mogen we ook
niet voorbijgaan. Wat is er toch, dat het
publiek er zo in aantrekt? Gemeten naar
artistieke maatstaven is er niets bijzonders
aan de hand. Hel: is de inhoud, die het hem
doet, het verhaaltje, en de figuur van de
hoofdrolspeelster. Het verhaaltje voert
ons weg uit een wereld, die er zo dreigend
uitziet als de ony.o naar een waarvan we
alleen maar de luister en romantische
schittering zien. Het laat ons meeleven met
de geschiedenis van een prille liefde, die
wel verwikkelingen, maar geen tragiek
kent. Dat geeft de ouderen de lichte ont
roering der herinnering bij het zien van
jonge mensen voor wie een wereld open
gaat, wanneer ze hun eerste grote liefde
ontmoeten. Het geeft daarmee voedsel aan
de verwachtingen en verlangens van de
jeugd. En alle bezoekers haalt het weg uit
de zakelijkheid, de hardheid en onmeedo-
gendheid van ons atoomtijdperk om ons
naar een tijd te verplaatsen, die zo heerlijk
romantisch was, tenminste.in de voor
stelling die we er in de film van krijgen.
Het publiek dat is bewezen heeft
behoefte aan deze vorm van verstrooiing.
Afgezien van het feit, dat er nog heel wat
mensen zijn die van de film niets anders
verlangen, die alleen naar de bioscoop
gaan om de verstrooiing of uit gewoonte,
is er dus een levende behoefte aan de
vlucht uit de werkelijkheid. Aan deze be
hoefte beantwoordt ook de film „Kitty in
de grote wereld", waarin we weer Romy
Shcneider en haar tegenspeler uit „Sissi"
Karlheinz Böhm ontmoeten naast een pri
ma acteur als O. E. Haasse (de hoofdrol-
soeler uit „Canaris"). De regie heeft Alfred
Weidenmann. Nu hoef ik u Weidenmann
niet voor te stellen. Hij maakte o.a. „Cana
ris" en „Alibi", waarin hij zijn kunde en
creativiteit duidelijk aan het licht bracht.
Die onderkent men ook meteen in „Kitty in
de grote wereld" en nu zijn we op goed
terrein. Want al heeft dan „Sissi" furore
gemaakt, de film is zeker niet zo goed in
elkaar gezet als deze „Kitty". Men keek in
de eerste naar een prentenboek. Het was
recht toe, recht aan en dat het allemaal
Kikte vond voor een belangrijk deel zijn
oorzaak in de verrassing, welke Romy
Schneider ons bereidde door haar sponta
neïteit en ongekunsteldheid, èn in het ef
fect, waarmee het verhaaltje het hunke
rend publiek pakte. Niemand had dit effect
voorzien. De filmverhuurder is er zelf met
stomheid door geslagen en doorgaans schat
oen in filmkringen de verkoopbaarheid
van een produkl heel goed.
„KITTY IN DE GROTE WERELD" heeft
merkwaardigerwijze met „Sissi" iets ge
meen. We verzeilen namelijk meer of min
der weer in dezelfde sprookjessfeer. Maar
ditmaal is alles veel spiritueler, veel gees
tiger. Voor een amusementsfilm is dat
geen geringe verdienste, voor een Duitse
zelfs een bijzondere onderscheiding, omdat
er na Kantner's „Wir machen musik" wei
nig meer aan de orde is geweest dat op die
eigenschappen kon bogen. Ditmaal is Romy
Schneider een jong kapstertje, dat in Ge
nève een heel onschuldig uitje heeft met.
een Engelse minister van buitenlandse za
ken! De minister neemt deel aan de be
langrijke conferentie van de Grote Vier.
Hij heeft schik in het meisje, hij zou
maar wat graag verliefd op haar zijn. Maar
dat is weggelegd voor zijn jeugdige neef.
De charme van de film is vooral gelegen in
de wijze, waarop 's ministers politieke in
teressen worden verweven met het lot van
het kapstertje, dat een fris en heel natuur
lijk meisje is, nauwelijks bakvis af en aan
de leuke jonge eerste liefde toe. Nee.ze
wordt niet verliefd op de minister. Maar
ze flapt er wel alles uit zolang ze nog niet
weet wie hij is. En zo krijgt dan Zijne Ex
cellentie het gevoel, dat hij de muffe ver
gaderzalen moet ontvluchten om eens wat
vertrouwder te worden met de mensen,
over wier lot hij mede beslist. De film
draait het niet zo, dat hierdoor het eind
goed al goed wordt verkregen. Ze laat de
politiek toch het vreemde wisselvallige
spel blijven, waarin de kaarten soms heel
verrassend op tafel komen. Maar ze is vol
wijze ironie en de belevenissen van de mi
nister zijn alleraardigst door hun eenvoud
en contrast van schijn en werkelijkheid.
De minister beleeft net zo'n soort sprook
je als zijn jonge vriendin. Ze leren eikaars
wereld kennen. Daar leven we vol ver
wachting en plezier in mee. Daardoor
worden we geamuseerd, vertederd en
soms zelfs nog ontroerd ook. En ware het
niet, dat jeune premier Karlheinz Böhm
zo weinig mee heeft voor zijn rol, we zou
den niet geïrriteerd worden. Dat doet deze
jongeman ons wel. Soms houdt de film ook
wel eens op geloofwaardig te zijn als Duit
se acteurs ons de illusie willen schenken
dat ze Engelse diplomaten zijn. Maar dat
is allemaal niet zo heel erg. Wat a-
eerlijke menselijkheid en I v
geest inzit, komt er toch uit.
Er zijn veel geest'»?" o." v --
al in het bcg'n Dan - ia
beheerste ironie een man
een persiflage in elkaar la-
verder de film door vindt hij gelegen.:,
fijntjes te hekelen. De manier, waarop h
de jeugd van Romy Schneider uitspeelt
tegen de ervaring van O. E. Haasse is mc'
veel wijsheid en begrip gedaan. Als een
moderne versie van „Sissi", in de orde van
een tegenhanger, mag „Kitty in de grote
wereld" es dan ook beslist zijn.
P. W. Franse