astronomen in Tibet Het zeeschuim van strand en vogelwinkel .Feilloze voorspellingen van Het derde oog Geestige film uit „Sissi" in met titelheldin de hoofdrol maar met een „achterdeurtje Zeekat als lekkernij Erbij Hoe komen de gaatjes in de schelpen ZATERDAG 8 JUNI 1957 PAGINA DRIE EEN VAN de weinige landen, waarover wij nog vrijwel niets weten is Tibet. Door zijn on toegankelijke ligging op het „dak der we reld" was het eeuwen lang gevrijwaard tegen invloeden van buiten en kon het zijn cultuur on gerept bewaren. De vreemdeling die, na vaak onvoorstelbare moeiliikheden, in Tibet doordrong, vond er weinig van zijn gading, een arm volk, weinig handelsmogelijkheden en nog minder roofbuit. Want van de legendari sche schatten, die in de talloze kloosters opge tast zouden liggerr, kreeg geen buiten staander ooit een glimp te zien. De bevolking was al even moeilijk te benaderen. De Tibetaan, hoewel vriendelijk en gastvrij, voelt er niets voor, zijn oeroude ze den en gewoonten te laten beïnvloeden door buitenlanders en is uitermate gereserveerd. Zo was het vroeger, maar zo is het ook nu nog. Zeven jaar lang delen de Chinese com munisten nu in Tibet althans in theorie de politieke lakens uit, maar de praktijk is an ders. Tuist dezer dagen heeft radio-Peking tan denknersend moeten bekennen, dat het hele vijfjarenplan voor Tibet mislukt is en dat men voorlopig van alle „de mocratische hervormin gen" heeft moeten af zien. Als oorzaak voor dit falen werd ge noemd: de achterlijk heid van de bevolking, maar de waarheid is, dat noch de Tibetaanse boeren, noch ook de monniken in hun reus achtige kloosters, zich iets van de vreemde overheersers aantrek ken. Elk bevel en iedere maatregel wordt stelsel matig genegeerd, alsof er geen communistisch regiem bestond. Van geweld houden de Ti- betanen niet en mili tant verzet is er dan ook nauwelijks. Maar dat vormt nu juist de onzichtbare muur, waar op alle plannen en toe naderingspogingen van de Chinese bezetters te pletter lopen, want een actieve verzetsbewe ging zouden zij in bloed kunnen smoren, maar te gen dit lijdelijke verzet staan zij sinds jaar en dag nu al volkomen machteloos. ER ZIJN vele van zulke onzichtbare muren in Tibet, die dit land en dit volk volkomen isoleren, ook van onze westerse gedachtenwereld. De boeddhistische mon niken, die de werkelijke heersers zijn, be oefenen ijverig de „esotherische weten schappen" en velen van hen, zo beweert men, verrichten wonderen van helder ziendheid. Zij kunnen „buiten zichzelf tre den" en lange „astrale reizen" maken, maar ook langs paranormale weg ziekten genezen en toekomstvoorspellingen doen allemaal zaken, waarover wij wester lingen nu al jaren lang bekvechten, maar die in Tibet reeds sinds eeuwen een be keken zaak zijn. Aan de andere kant van die scheidsmuur staat het gewone volk: arm, primitief en gewend aan een leven vol ontberingen, een volk met vreemde gewoonten en archaïsche zeden. Toch is de afstand tussen de „bevoorrechte" priester kaste en het volk minder groot dan men denken zou: want ook de monniken delen in de armoede en de ontbering, ondanks de fantastische schatten die in hun tempels verzameld zijn. Van dit „land der mysteries" schildert dr. T. Lobsang Rampa, een naar het westen uitgeweken Tibetaanse lama, ons in zijn boek „Het derde oog" een fascinerend beeld. „In mijn land moet men reeds als kind zijn bestaansrecht bewijzen", zo zegt hij. „Niet zelden wordt een baby van en kele da<*en oud reeds aan een ogenschijn lijk natuurgericht onderworpen. Hoog in de bergen houden de bewoners hun pas geboren kinderen bijvoorbeeld in ijskoude bergstromen om uit te maken of zij sterk genoeg zijn om in leven te blijven. Vaak heb ik zo'n kleine processie meegemaakt. Het kind wordt uitgekleed en de grootmoe der bukt zich om het lichaampje onder te dompelen in het water, zo diep, dat alleen het hoofdje er bovenuit steekt. In de bit tere kou wordt de baby eerst rood, dan blauw. Tenslotte geeft het kind geen ge luid meer. Het lijkt dood als het uit het water getild, afgedroogd en weer aange kleed wordt. Maar de grootmoeder heeft ervaring met zulke dingen. Als het kind blijft leven, dan is dat de uitspraak der go den. Als het sterft, blijft het voor veel lij den op aarde bespaard. Het is beter dat zwakke babies sterven dan ongeneeslijk ziek worden in ons barre klimaat en in een land, dat weinig medische verzorging kent". Dr. RAMPA, die de zoon van een minis ter en een prins van den bloede is, werd zelf reeds als jongen van zeven jaar in een lamaserie (klooster) opgenomen, maar niet dan nadat hij, bijwijze van toelatingsexa men, drie dagen lang onbewegelijk in de „lotushouding" voor de kloosterpoort heeft moeten zitten. Het klooster, waarin hij be landt, is een der beroemdste en telt tien duizenden monniken, waarvan het grootste deel echter uit aartsluiaards en „gcbeds- molendraaiers" bestaat. Slechts ongeveer een op de duizend novieten wordt waardig bevonden voor een hogere opleiding en tot deze behoort ook de jonge Rampa. Niet echter op grond van zijn hoge geboorte, maar alleen aan de hand van zijn horo scoop, die aantoont, dat hij zeer begaafd is. „Alles in Tibet, ieders persoonlijk lot, maar ook de toekomst van het gehele land en ander naties wordt door onze astrologen voorspeld," onthult hij. „En die'voorspel lingen zijn vrijwel altijd feilloos. Onze monniken profeteerden al bij het begin van deze eeuw, dat er in 1914 een wereld oorlog zou uitbreken. Tientallen jaren van tevoren wisten wij ook reeds, wanneer Ti bet door de communisten bezet zou wor den. Wij kerken ook ons lot voor de ko mende decennia". Wonderlijk genoeg, zijn de Tibetaanse profetieën soms voorspellingen met een „maar" een soort achterdeurtje voor de betrokkenen, zoals de volgende, ietwat cryptische passage uit dr. Rampa's boek aantoont: „Wij kunnen zeggen, dat er in het jaar 1964 een oorlog zal uitbreken, in dien Engeland en Amerika er niet in zou den sla-en, het communisme te beteugelen. Mocht men daarin niet slagen, dan zal er tegen het einde van deze eeuw van Mars of Venus af een interessant vuurwerk te aanschouwen zijn. Vooropgesteld altijd dat het communisme gelegenheid krygt, zijn opmars voort te zetten ZO WORDT de zevenjarige Tibetaanse prins dus een der „uitverkorenen" in de kloostergemeenschap en dat betekent, dat hij tien jaar lang hard moet studeren en vele beproevingen doorstaan. Hij leert, hoe hij zijn geest van zijn lichaam los kan maken en weg kan laten zweven en on derwerpt zich tenslotte aan een rituele operatie die hem het „Derde Oog" schenkt: een zintuig dat hem in staat stelt, „anderen te zien. zoals zij zijn en niet slechts zoals zij zich voordoen" Ieder mens ziet hij var dan af aan gehuld in een waas van allerle kleuren: hun persoonlijk „aura". De aura van goede mensen is helder en onbevlekt, die van boosdoeners of lieden met slechte gedachten wordt vertroebeld en ontsierd door vlekken of strepen. Rampa beschrijft zijn eerste indrukken, nadat dc operatie voltooid is: „In de góng naderde een fi guur, gehuld in een blauwe rook met vu rige rode plekken. Ik gaf een kreet van ontzetting en riep luidkeels: „Er staat een man in brand op de gang". Mijn leermees ter snelde naderbij en barstte toen in la chen uit. „Lobsang", zei hij, „dit is alleen maar een nijdige arbeider. Je zult nog moeten leren de kleuren van ieders aura op hun betekenis te interpreteren" Later, als hij die kunst beheerst, assis teert de jonge monnik de Dalai Lama door •hem te vertellen, wat zijn indrukken zijn hen werkte, dan later in de snijzalen van de moderne westerse universiteiten". „Sommige van mijn verklaringen" zo zegt de auteur van „Het Derde Oog" in het voorwoord tot zijn boek „zullen niet worden geloofd, zo zegt men mij. Nu mijn geliefd vaderland volgens de voorspel lingen door de communisten bezet is, moest ik - om mijn vrienden thuis voor hun wraak te vrijwaren - ook mijn ware naam verzwijgen." Dat alles zal zijn ont hullingen in onze ogen wellicht nog onge loofwaardiger maken. Maar daar niemand voorshands het tegendeel kan bewijzen, is er geen enkel bezwaar om „Het Derde Oog" vrijblijvend te aanvaarden, al was het slechts als een boeiend verzinsel. H. Croescn Romy Schneider, die we kennen uit „Sissi", speelt de hoofdrol in de film Kitty in de grote wereld". Dit spel- fragment legt het ogenblik vast, waar op zij door de straten van Genève naar de kapsalon rent, als steeds te laat. Hoog boven de hoofdstad Lhasa is de Potala, het indrukwekkende ves tingpaleis van de Dalai Lama, de ker kelijke heerser van Tibet gelegen. Dui zenden monniken bevolken dit reus achtige zeventiende-eeuwse bouwsel, waar dr. Lobsang Rampa de schrij ver van „Het Derde Oog" vaak de Dalai Lama als helderziende adviseer de, wanneer de opperpriester buiten landse diplomaten ontving. van de aura's van buitenlandse bezoekers tijdens de hofaudiënties. Veel hulp heeft hij ook van het „Derde Oog" bij het diag nosticeren van allerlei ziekten, zowel licha melijke als geestelijke kwalen. „Elke ziekte veroorzaakt namelijk specifieke verkleu ringen in de aura van de patiënt en zo kon ik op den duur met zekerheid vaststel len, wat iemand scheelde". WAT IS ER WAAR van de legendarische tempelschatten in Tibet? Dr. Lobsang Rampa vertelt, dat zeer hoge boeddhisti sche geestelijken en andere „erkende re- incarnaties" na hun overlijden door monni ken gebalsemd en met goud bekleed worden, waarna men hen op zuiver gouden tronen in de tempels bijzet. Vele van deze gouden mummies en ook de heiligenbeel den zijn omringd door bergen ongeslepen edelstenen, die bewaakt worden door grote, speciaal daartoe afgerichte Siamese katten. „Als iemand zijn hand naar de juwelen uitstak, sprong er onmiddellijk zo'n kat op zijn arm. Als hij niet van zijn voornemen afzag, kwam er een tweede kat bij, die de man naar de keel vloog. De klauwen van deze dieren waren tweemaal zo lang als die van gewone katten en zij lieten hun prooi niet los. Als zij hun slachtoffer eenmaal beet hadden, kon alleen de dood een eind maken aan het gevecht". Voordat dr. Rampa's wonderlijke oplei ding voltooid is en hij met een speciale missie naar het westen vertrekt, moet hij ook nog een leertijd doorbrengen bij de lagere monnikenorde, die belast is met de opruiming der stoffelijke omhulsels van alle gestorven Tibetanen. Deze griezelige sekte heet de lijkenbrekers. „In Tibet kan men de doden niet begraven, omdat de bo dem rotsachtig is en slechts door een dun ne aardlaag bedekt wordt, die hard nodig is voor de landbouw. Cremeren is oolj on mogelijk, want het hout is zeer schaars en zou over de bergen uit India aangevoerd moeten worden op de ruggen van yaks, wat veel te kostbaar zou zijn. Daarom zijn er de lijkenbrekers. Zij snijden de licha men der overledenen open en halen het vlees en de organen eruit. Een grote groep gieren zit al te wachten. Hun aanvoerder krijgt het hart toegeworpen. De gier, die na hem aan de beurt is, de lever. De an dere organen en resten zijn voor de overige vogels. In korte tijd is al het vlees ver dwenen door hun gulzige kelen. Dan hak ken de lijkenbrekers de beenderen stuk en vermalen ze tot poeder. Ook dit beender meel is voor de gieren. Ik bevond dat deze lijkenbrekers bekwame vaklieden zijn. Zij onderzochten uit nieuwsgierigheid alle or ganen om de doodsoorzaak te kunnen vast stellen. Door hun lange ervaring waren ze hierin zeer bekwaam geworden. Ik heb meer van de anatomie geleerd toen ik bij Het Ballet Rambert op tournee naar China Het Londense Ballet Rambert, een der oornaamste balletgezelschappen van de aatste vijfentwintig jaar, zal deze herfst het eerste Engelse gezelschap zijn, dat een tournee door communistisch China maakt. De onderhandelingen voor deze tournee hebben enige tijd in beslag genomen. Ma rie Rambert en haar dansers zullen via Moskou naar Peking vliegen. De decors zullen vooruit worden gezonden. De mu ziek zal worden gespeeld door een orkest van dertig Chinezen, die westerse muziek leer hebben gestudeerd. De dirigent is de Australiër David Ellenberg. IEDEREEN in het westen weet het wel uit eigen er varing: het strand, dat is de plaats waar de zee vele zaken deponeert, die ze niet meer nodig heeft. Zelfs op de klein ste strandwandeling wordt men ermee geconfronteerd, met de kistjes en oude fles sen, de kapotte manden en doorgesleten klompen, maar ook met het op sommige plaatsen bijzonder talrijke schelpenleger. Onwillekeurig kijkt men eens naar de sier lijke vormen en de zachte tin ten, door de golven in zo'n schelpenbank bijeengespoeld. Gewoonlijk ligt alles er rom melig door elkaar, maar soms lijkt het ook wel of de zee met enig overleg aan het sor teren is geweest de bij kin deren altijd geliefde grote strandschelpen met hun bre- kelijke schalen hier en even verderop de dikke, stevige gat in een schelpje te maken. Dat lukt u alleen wanneer u over een tandartsenboor beschikt. Goed, dus geen kin derwerk, deze gaatjes in de schelpen, die met een ongelukkige Nederlandse naam als de I-Ialfafgeknotte Strandschelp worden aan geduid. Geen kinderwerk, maar wat dan wel? Slakken- werk! En de overblijfselen van de slakken, die het ge daan kunnen hebben, liggen vlakbij. 1-Iet zijn de tepel horens, blond okergeel of (als ze lang in de modder hebben gelegen) donker blauwzwart, de bijzonder elegante wentel trapjes of de wat grovere fuikhorens. Weekdieren net als de aangeboorde schelpen, maar meedogenloze moorde naars. Bij hun leven hebben zij over en ook door de zand bodem van de zee gekropen, op zoek naar de dikwijls in Overal op het Nederlandse strand kan men dergelijke aange spoelde verzamelingen als de hierboven afgebeelde van half- geknotte strandschelpen met boorgaatjes vinden. De foto daar naast toont een zeekat in levenden lijve. Hieronder: het „binnen werk" - sterk vergroot terwille van de duidelijkheid - van een „wenteltrapje" kokkels met hun van de top uitwaaierende ribben. Tere platschelpjes, zachtrose of van een onzegbaar fijn en licht lila op weer een andere plek, vlakbij het water mis schien nog wat horentjes te midden van zwartbruin veen- '-gruis. Men wordt geboeid door al die schelpen en lege slakkenhuizen op het zonnige strand en men begint eens wat beter op ze te letten. Men ziet hoe achter iedere op het harde zand aangespoelde schelp een klein stroomfi- guurtje van zand ligt, ge vormd door een kleine wer veling in het wegebbende zeewater. Men ervaart dat er veel meer soorten schelpen zijn dan men op het eerste gezicht had gedacht. En plot seling valt een kleine afwij king op: een stevig, middel matig groot schelpje met een keurig rond gaatje bij de top. Vreemd, maar niet onmiddel lijk te verklaren. Men loopt verder Tot er weer eentje in het gezichtsveld komt. En nóg één. En daar een heel groep je! Zo wordt men dan met de neus op een wonderlijk raadsel gedrukt. Hoe komen in vredesnaam de gaatjes in die schelpen? En waarom zouden ze allemaal ongeveer op dezelfde plaats zitten? Ge maakt door kinderen, die een ketting wilden rijgen? Zo u dit veronderstelt, kan ik u niet beter raden dan zelf eens te trachten zo'n keurig rond kolonies levende strand- schelpjes, die gewoonlijk juist onder de bodcmoppervlakte verborgen zitten. En zodra een hongerige slak een slacht offer vond, begon daar een kleine tragedie. De slakke- voet legde zich om de scherpe randen van de (in leven dub bele) schelp, aldus verhinde rend dat het dier daarbinnen de kleppen zou openen en „lastig" worden. En terwijl het kleine weekdier aldus in een levende klem was ge vangen, begon in de slakke- bek een moordwerktuig zijn verrichtingen: een smalle en zeer flexibele rasp, bezet met honderden fijne tandjes ging heen en weer schaven over de schelp. Net zo lang tot ein delijk, na vele uren, na mis schien dagenlang werk het gaatje was geboord en de rasp in plaats van harde schelpsubstantie het zachte vlees van het weekdier kon gaan schaven, zijnde dit een kostbaar voedsel voor de aanvallende slak. Het enige dat overblijft, zijn de schel pen met de gaatjes en die spoelen dan wel aan. Stille getuigen, dat zijn ook de eigenaardig kalkach tige stukken „zeeschuim" van wel vijftien of nog meef centimeters lang en slank el liptisch van vorm. Alleen getuigen ze waarschijnlijk meer van een raadsel dan van een tragedie. Want zo'n stuk zeeschuim behalve aan het strand ook te vinden' in vo gelwinkels en dan bestemd voor kanariepietjes om er hun snavels aan te scherpen is weliswaar het overschot van een dier, maar we weten helemaal niet zeker hoe het aan zijn eind zal zijn ge komen. Doet er ook niet zo veel toe. Het dier zelf is be langwekkend genoeg. Het is de Zeekat, waarover twee weken geleden werd bericht, dat de visserlui van Ierseke hem tegenwoordig vangen voor de buitenlandse markt. En die zeekat is één van de grootste weekdieren in onze kustwateren, een heuse inkt vis zoals terecht in dat be richtje werd gezegd. En ook een wonderlijke geheimzin nige sinjeur. Want u moet weten, dat deze zeekatten helemaal niet zeldzaam zijn in de zomerse Noordzee, dat ze tot vlak onder de kust (in de brandingszone!) zijn te vinden, maar dat men er nooit eens een levend of zo juist gestorven aangespoeld vindt. Wie zeekatten wil zien, moet met een visserman mee of naar de afslag, want aan spoelen doen ze niet. Intussen zijn het hele kna pen, deze familieleden van kleine schelpdieren en slak ken! Twintig, dertig centi meter lang worden ze wel. Hun schelp, het zeeschuim van strand en vogelwinkel, is niet te zien, want die zit on der de huid aan de rugzijde. En die huid is aan de boven kant prachtig cypers, van onderen blauwig wit, dat wil zeggen: tijgerachtig getekend, maar in tinten van blauw, violet en karmijnrood. En de inktvis kan door vergroting of verkleining van de kleur- stof cellen de wonderlijkste „vlammen" over deze huid laten lopen. Overigens vinden vele lieden hem een griezelig beest, met zijn kleine spleet- achtige ogen en de van zuig nappen voorziene vangarmen aan zijn kop, waarmee hij vooral krabben schijnt te vangen. Bovendien vinden ze hem a priori vies, omdat hij familie van de slakken is. En dus denken ze er zelfs in de verte niet over hem te eten, zoals die gekke Fransen en Italianen doen. Waaróm eigenlijk niet, vraagt men zich dan af bij het aanhoren van dergelijke gedachtengan- gen. Is wat voor deze buiten landers een lekkernij is dan voor ons te min? Laat mij daarom tot besluit van dit verhaal een kleine lans bre ken voor de zeekat als ge recht. En laat me u vertellen, dat u na het schoonmaken (wegnemen van rugschild, in wendige organen en harde snavelbek) het beestje met een flinke knuppel terdege murw dient te slaan om zijn van nature ietwat taaie vlees lekker mals te maken. Waar na u kort blancheert en lang stooft. Met alles wat daarbij hoort, te weten (veel) droge witte wijn, verse kruiden, een snippertje van een teentje knoflook enzovoort. Kees Hana ER IS GEEN DUITSE FILM van de laat ste jaren, die zoveel succes heeft gehad als „Sissi". Zelfs het vervolg „Sissi, de jonge Keizerin" maakte een enorme opgang. Op merkelijk was het verschijnsel, dat van- deze films de middag- en eerste avond voorstellingen praktisch altijd waren uit verkocht. De tweede avond-voorstelling niet. Dat wijst naar een bepaalde catego rie bezoekers, die men voor een groot deel onder het jeugdige publiek moet zoeken. En inderdaad, uit de „fan-mail" blijkt, dat „Sissi" bij dc jeugd zeer in trek was. De titelheldin, Romy Schneider, evenzeer. Maar de grote populariteit, die de film bij de oudere generatie bezit, mogen we ook niet voorbijgaan. Wat is er toch, dat het publiek er zo in aantrekt? Gemeten naar artistieke maatstaven is er niets bijzonders aan de hand. Hel: is de inhoud, die het hem doet, het verhaaltje, en de figuur van de hoofdrolspeelster. Het verhaaltje voert ons weg uit een wereld, die er zo dreigend uitziet als de ony.o naar een waarvan we alleen maar de luister en romantische schittering zien. Het laat ons meeleven met de geschiedenis van een prille liefde, die wel verwikkelingen, maar geen tragiek kent. Dat geeft de ouderen de lichte ont roering der herinnering bij het zien van jonge mensen voor wie een wereld open gaat, wanneer ze hun eerste grote liefde ontmoeten. Het geeft daarmee voedsel aan de verwachtingen en verlangens van de jeugd. En alle bezoekers haalt het weg uit de zakelijkheid, de hardheid en onmeedo- gendheid van ons atoomtijdperk om ons naar een tijd te verplaatsen, die zo heerlijk romantisch was, tenminste.in de voor stelling die we er in de film van krijgen. Het publiek dat is bewezen heeft behoefte aan deze vorm van verstrooiing. Afgezien van het feit, dat er nog heel wat mensen zijn die van de film niets anders verlangen, die alleen naar de bioscoop gaan om de verstrooiing of uit gewoonte, is er dus een levende behoefte aan de vlucht uit de werkelijkheid. Aan deze be hoefte beantwoordt ook de film „Kitty in de grote wereld", waarin we weer Romy Shcneider en haar tegenspeler uit „Sissi" Karlheinz Böhm ontmoeten naast een pri ma acteur als O. E. Haasse (de hoofdrol- soeler uit „Canaris"). De regie heeft Alfred Weidenmann. Nu hoef ik u Weidenmann niet voor te stellen. Hij maakte o.a. „Cana ris" en „Alibi", waarin hij zijn kunde en creativiteit duidelijk aan het licht bracht. Die onderkent men ook meteen in „Kitty in de grote wereld" en nu zijn we op goed terrein. Want al heeft dan „Sissi" furore gemaakt, de film is zeker niet zo goed in elkaar gezet als deze „Kitty". Men keek in de eerste naar een prentenboek. Het was recht toe, recht aan en dat het allemaal Kikte vond voor een belangrijk deel zijn oorzaak in de verrassing, welke Romy Schneider ons bereidde door haar sponta neïteit en ongekunsteldheid, èn in het ef fect, waarmee het verhaaltje het hunke rend publiek pakte. Niemand had dit effect voorzien. De filmverhuurder is er zelf met stomheid door geslagen en doorgaans schat oen in filmkringen de verkoopbaarheid van een produkl heel goed. „KITTY IN DE GROTE WERELD" heeft merkwaardigerwijze met „Sissi" iets ge meen. We verzeilen namelijk meer of min der weer in dezelfde sprookjessfeer. Maar ditmaal is alles veel spiritueler, veel gees tiger. Voor een amusementsfilm is dat geen geringe verdienste, voor een Duitse zelfs een bijzondere onderscheiding, omdat er na Kantner's „Wir machen musik" wei nig meer aan de orde is geweest dat op die eigenschappen kon bogen. Ditmaal is Romy Schneider een jong kapstertje, dat in Ge nève een heel onschuldig uitje heeft met. een Engelse minister van buitenlandse za ken! De minister neemt deel aan de be langrijke conferentie van de Grote Vier. Hij heeft schik in het meisje, hij zou maar wat graag verliefd op haar zijn. Maar dat is weggelegd voor zijn jeugdige neef. De charme van de film is vooral gelegen in de wijze, waarop 's ministers politieke in teressen worden verweven met het lot van het kapstertje, dat een fris en heel natuur lijk meisje is, nauwelijks bakvis af en aan de leuke jonge eerste liefde toe. Nee.ze wordt niet verliefd op de minister. Maar ze flapt er wel alles uit zolang ze nog niet weet wie hij is. En zo krijgt dan Zijne Ex cellentie het gevoel, dat hij de muffe ver gaderzalen moet ontvluchten om eens wat vertrouwder te worden met de mensen, over wier lot hij mede beslist. De film draait het niet zo, dat hierdoor het eind goed al goed wordt verkregen. Ze laat de politiek toch het vreemde wisselvallige spel blijven, waarin de kaarten soms heel verrassend op tafel komen. Maar ze is vol wijze ironie en de belevenissen van de mi nister zijn alleraardigst door hun eenvoud en contrast van schijn en werkelijkheid. De minister beleeft net zo'n soort sprook je als zijn jonge vriendin. Ze leren eikaars wereld kennen. Daar leven we vol ver wachting en plezier in mee. Daardoor worden we geamuseerd, vertederd en soms zelfs nog ontroerd ook. En ware het niet, dat jeune premier Karlheinz Böhm zo weinig mee heeft voor zijn rol, we zou den niet geïrriteerd worden. Dat doet deze jongeman ons wel. Soms houdt de film ook wel eens op geloofwaardig te zijn als Duit se acteurs ons de illusie willen schenken dat ze Engelse diplomaten zijn. Maar dat is allemaal niet zo heel erg. Wat a- eerlijke menselijkheid en I v geest inzit, komt er toch uit. Er zijn veel geest'»?" o." v -- al in het bcg'n Dan - ia beheerste ironie een man een persiflage in elkaar la- verder de film door vindt hij gelegen.:, fijntjes te hekelen. De manier, waarop h de jeugd van Romy Schneider uitspeelt tegen de ervaring van O. E. Haasse is mc' veel wijsheid en begrip gedaan. Als een moderne versie van „Sissi", in de orde van een tegenhanger, mag „Kitty in de grote wereld" es dan ook beslist zijn. P. W. Franse

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 19