Gesprek met
Ionesco
HEDENDAAGS TONEEL IN PARIJS
Wachten op
de dood
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsche Courant
en IJmuhler Courant
Marinella
„De stoelen" an liet
Holland Festival
Slotscène uit „De Stoelen" van Eugène Ionesco.
IN 1951 veerscheen als nummer 461 in de door de Presses Universitaires te Parijs
uitgegeven reeks encyclopedische boeken in zakformaat een overzicht van het
Franse toneel sinds 1900, samengesteld door René Lalou, een gerenommeerde
geschiedschrijver der letterkunde. Wie werden toen, zes jaar geleden dus, door hem
daarvoor representatief geacht? Van de ouderen nemen Paul Claudel en Henry de
Montherlant de ereplaatsen in. Jean Giraudoux was toen al overleden. Als voor
naamste tijdgenoten vindt men Sartre, Camus, Salacrou en Anóuilh genoemd,
benevens - afgezien van de moeilijk te rubriceren Jean Cocteau - enkele grens-
figuren tussen wat men aanduidt als het artistieke theater en het amusements
bedrijf als Achard en Pagnol, Sarment en Roussin, om slechts de in Nederland het
meest bekenden te noemen. Romanciers en dichters als Troyat en Supervielle ont
breken evenmin temidden van vele andere namen, van welke zeker ook Obey en
Neveux of Vildrac en Maulnier bij ons een meer of minder vertrouwde klank
hebben. Hoe uiteenlopend hun stijlen en levensbeschouwingen ook mogen zijn,
allen behoren zij tot de voortzetters, al dan niet met toepassing van moderne
denkbeelden, der traditie. Tot voor kort gaven zij de toon aan, die men bij alle
verscheidenheid van stemmen als „typisch Frans" bleef herkennen en waarderen.
Ongeveer tien jaar na de tweede wereldoorlog echter is er - misschien moet men
Antonin Artaud (die veel invloed trouwens op de hervorming van de vertonings-
wijze, vooral op de ontwikkeling van Jean Louis Barrault, heeft gehad) met zijn
„theater der wreedheid" als hun wegbereider beschouwen - een radicaal tegen de
heersende opvattingen van het naturalisme van de „evenwichtskunstenaars" in
gaande avantgarde in Frankrijk aan het woord gekomen.
Van de hiertoe „behorenden" is Michel de Ghelderode, wiens stukken jarenlang
als „onspeelbaar" werden afgewezen, als een bruegheliaanse onthullende realist
eigenlijk alleen onconventioneel in de maatschappelijke zin van het woord. Maar
de „grote drie" van het hedendaagse Franse toneel, in alfabetische volgorde:
Arthur Adamov, Samuel Beckett en Eugène Ionesco, breken letterlijk alle wetten
van het toneel, onder jurisprudentie waarvan het uitgaande publiek is opgevoed.
Tijdens een recent bezoek aan Parijs heb ik, naar ik hoop voldoende belangwek
kende stof opgedaan om op het werk van beide laatstgenoemden nader in te gaan.
Een dubbele eigenaardigheid moet ik daarbij echter vooropstellen: geen van allen
zijn deze gangmakers van een nieuwe beweging op het Franse toneel Fransen van
geboorte: De Ghelderode is een Belg en Adamov van Russische afkomst, Beckett
werd in Ierland en Ionesco in Roemenië geboren. Evenzeer merkwaardig is dat zij
allen tussen de veertig en vijftig zijn, dus niet tot „de jongeren" behoren.
Wie enigszins met de geschiedenis der beschaving bekend is, zal hier niet zo
verbaasd over zijn. Geniale (of misschien is het beter met een gevaarlijke term te
zeggen: oorspronkelijke) figuren vindt men doorgaans in overgangsgebieden tussen
twee cultuurvormen, tussen twee tijdperken. Het zou te ver voeren daar nader op
in te gaan. Wel moet ik de aandacht vestigen op één gemeenschappelijk kenmerk,
namelijk de pogingen tot het verlenen van een nieuwe - of liever: opnieuw geldige
- functie aan de taal, waarvan men ook de aard verbuigt. Dat het in de eerste
plaats „vreemdelingen" op Franse bodem zijn, die zich met dit „originele" bedrijf
bezighouden, zou tot een wellicht te gemakkelijke verklaring kunnen verleiden.
Hun leeftijdgenoot Gerrit Achterberg, voorloper der „experimentele" dichters in
Nederland, is daar om ons tot voorzichtigheid dienaangaande te manen. Hoe dan
ook, de naar mijn mening belangrijkste van het driemanschap is Ionesco, van wie
binnenkort de éénakters „De stoelen" en „De les" in het Holland Festival worden
vertoond door het gezelschap van Jacques Mauclair, dat er veel succes mee heeft
geboekt in de Studio des Champs Elysées, in welk theater aan de Avenue Montaigne
ik onlangs het tweede stuk van Beckett heb gezien, dat misschien (als men het
over de financiële voorwaarden eens kan worden) de volgende maand in Amster
dam voor het voetlicht wordt gebracht. De Nederlandse Comedie heeft er intussen
de opvoeringsrechten voor ons land van verworven.
ZOWEL Ionesco als Beckett houden zich (en ons) bezig met de actuele situatie
van de mens, voor zover deze is losgeslagen van zijn vroegere zekerheden en ver
zeild geraakt in wat men noemt de „moderne eenzaamheid" - zonder perspectief op
een redelijke harmonie van krachten, gekweld door de onzinnigheid van het leven
op aarde. Zij zijn de dramaturgen der onzekerheid, van de breuk in het bestaan.
Zij onderscheiden zich van hun voorgangers, althans van de schrijvers volgens de
klassieke regels der dramaturgie, doordat zij niet de afwijkingen en het herstel
van een evenwichtstoestand behandelen, maar integendeel de geestelijke crisis zelve,
als zodanig, weigerend enige grootheid als gegeven te erkennen. Een andere over
eenkomst: beiden zijn meesters van de tragikomedie. Dat wil zeggen: zij latën hun
personen verkeren in wanhopige omstandigheden, doch onder een ridicule belich
ting. Het absurde heeft bij hen een dubbele betekenis: de „existentialistische" van
wanhoop en walging, maar ook de alledaagse van belachelijkheid. Zodoende weer
spiegelen zij de paradox van deze tijd in sombere kluchten en bizarre treurspelen,
uit welke terminologie reeds blijkt hoezeer zij alle tot dusver gangbare toneel
vormen als onbruikbaar verwerpen.
Ionesco en Beckett, twee grappenmakers met een gebroken hart, die zo ontzettend
leuk zijn, zo ontstellend vermakelijk, die gekscherend de doodsangst voor het
onbekende pogen te overwinnen, zij bedrijven een wonderlijke clownerie in het
wildebeestenspel van onze samenleving. David Koning
IN HET pseudo-drama „Slachtoffers van
de plicht" van Eugène Ionesco komt een
bijzonder amusante scène voor, die duide
lijk bedoeld is als parodie op het natura
listische toneel met zijn praatvaria aan de
huiselijke haard, waarin de echtgenote van
de hoofdpersoon, Madeleine genaamd, het
ene kopje koffie na het andere aandraagt.
Tenslotte staan er zeker zestig bakken leut,
zoals men hier pleegt te zeggen, uitgestald
op het burgerlijke buffet. Daaraan moest
ik denken toen ik dezer dagen de schrijver
bezocht in zijn parterrewoning nabij de
Porte St. Cloud, helemaal links onder in
de hoek van de plattegrond van Parijs, die
aan alle toeristen wordt verstrekt. Hij
haalde uit zijn aktentas een stapel recen
cies te voorschijn van de première van
twee zijner stukken te Darmstadt in Duits
land en deponeerde die knipsels, tientallen
stuks, een voor een op een wankele tafel.
Het komische effect der herhaling werd
verdubbeld door de vrijwel gelijkluidende
„koppen" dezer nabeschouwingen, waarin
zonder uitzondering het woord „schandaal"
voorkwam
Hij 'moet er hartelijk om lachen, luid en
uitbundig, met zijn hele korte lichaam. Hij
heeft de gestalte en het hoofd van een
clown. Hij gedraagt zich ook als een
clown, zich bewust van de rol die hij speelt.
Hij poseert als een schertsfiguur. Maar hij
is het tegendeel van een charlatan. Hij
maakt zich vrolijk zoals alleen een ernstig
man kan doen, die de behoefte gevoelt zich
te bevrijden van de emotionele spanningen
van onze gestoorde samenleving. Hij toont
het gezicht van deze tijd in een lachspiegel,
als een bizarre, groteske karikatuur om. de
trekken beter kenbaar te maken. Men kijkt
daar in het begin wat vreemd van op. Doch
laat men dan bedenken, dat de kunstenaar
de verandering van de tijd eerder en scher
per registreert dan de gewone man, die
er desondanks, vaak met vooringenomen
heid, het zijne van zegt. En met de tijden
veranderen noodzakelijkerwijze de toneel
vormen, die daar de reflectie van geven.
Vroeger waren tragedies alleen voor vor
stelijke personen weggelegd. Maar in onze
gebroken wereld vallen wij met hele volks
groepen tegelijk in de kuilen, die door de
strevers naar het absolute gegraven wor
den. Hoe meer veroveringen de weten
schap maakt op de natuur, hoe kwetsbaar
der wij worden. Goed beschouwd is het
een krankzinnige situatie om je gek te
lachen, zoals de volksmond het uitdrukt
met ongewilde wijsheid. En het gekste is
wel, dat bij de nog steeds toenemende ver
betering van de communicatiemiddelen het
besef van eenzaamheid groeit bij degenen
die zich niet in de horde verliezen. Wat
Ionesco hierbij nu het meeste ter harte
gaat, is dat de mensen elkaar steeds snel
ler benaderen, maar nooit bereiken kun
nen. Het woord is niet in staat de verbin
ding tot stand te brengen. De dubbele
bodem is de kweekplaats van misverstand.
Wie onze tijd niet bewust ondergaat, zal
daarom ook vreemd ophoren. Het lijkt of
hij zijn personen wartaal laat verkondigen.
Dat is ook zo, maar op een zinrijke manier:
enerzijds ontdekken zij het verlies van hun
persoonlijkheid (zij zijn zieke dieren, zich
zelf niet meer meester) en anderzijds pro
beren zij opnieuw te leren spreken.
Het is geen wonder dat Ionesco door dit
probleem wordt geobsedeerd. Hij is jaren
lang, tot voor zeer kort, corrector bij een
uitgeverij geweest. In zijn vrije tijd stu
deerde hij filologie, het wezenlijke begin
der filosofie, want de taal drukt de macht
van de mens over de dingen uit. Door
jarenlange intieme omgang heeft hij ge
leerd alle woorden uit onze dictionaires te
wantrouwen en alle formules als ontoe
reikend te verwerpen. Daarom kan men
blij zijn, dat juist „De stoelen" in Neder
land wordt vertoond. Het is zijn voorlopig
meesterwerk. Daarin worden door een
oude heer en een oude dame steeds meer
De tekenaar-schilder ]an Makkes uit Santpoort zoekt zijn onder-
werpen niet alleen daar waar de schoonheid onmiddellijk opvalt.
Ook een voor de leek chaotische verzameling van zand, balken,
bekistingen, onvoltooide betonfragmenten en tanks, zoals men
dagelijks kan waarnemen bij de spoorwegwerken in Heemstede,
kon hem blijkens deze twee tekeningen boeien. En niet ten
onrechte: het voltooide werk heeft straks geen geheimen meer,
het werk in uitvoering verbergt ons daarentegen nog zijn toe-
komstige vorm om ons slechts te laten beseffen hoeveel werk
1 van hoofd en hand er nodig is om de wereld te voegen naar
onze steeds groeiende behoeften. ff
Tino Rossi op deze foto afgebeeld
met zijn negenjarig zoontje Laurent
is onlangs vijftig jaar geworden. Toch
op „zijn" eiland Corsica vertoevend
heeft onze medewerker Gerton van
Wageningen, wandelend door zijn
landgoed aan een inham van de Mid
dellandse Zee, een gesprek met de
nog altijd populaire zanger gevoerd,
waarvan men de uitwerking aantreft
op pagina 5 van dit nummer van „Erbij"
meubelstukken aangedragen voor ver
wachte verschijningen uit hun verleden,
die niet komen opdagen. Zij richten voort
durend het woord, in allerlei toonaarden,
tot niemand. Na hun dubbele zelfmoord
blijft de Boodschapper, in een hallucine
rend tafreel, alleen op het toneel over. Hij
maakt aanstalten een verlossende toe
spraak te gaan houden. Hij zegt helemaal
niets, brabbelt slechts enige onverstaan
bare klanken en schrijft met een krijtje
op een schoolbord de magische formule:
NNAA NNM NWNWNW V VDIEU VPV
OP EEN merkwaardige wijze werd ik
aan dit stuk herinnerd. Het viel mij name
lijk op, dat zijn meubilair op een zonder
linge wijze in de kamer stond opgesteld:
alle stoelen waren geplaatst op de hoek
punten van een tapijt. Mijn verbazing
ziende verklaarde hij: „Wij hebben een
nieuw kleed gekocht, maar dat krult voort
durend om". Ionesco is thans zover, dat
hij geheel van zijn pen kan leven. Nu hij
meer tijd heeft, werkt hij echter minder.
Naar zijn zeggen heeft dat ook iets te ma
ken met zijn hoge bloeddruk: werken be
tekent tevens drinken en drinken betekent
verdere stijging. Daarom was hij ook niet
naar Den Haag gekomen om een lezing te
houden voor het Toneelverbond, waartoe
hij zich overigens had laten verleiden door
de gedachte daar ook Frits Hochwalder,
Friedrich Diirrenmatt en Tennessee Wil
liams aan te treffen
Op zijn twaalfde jaar schreef hij zijn
eerste toneelstuk. Nu hij vijftig is en een
internationale vermaardheid begint te ge
nieten, ziet hij voor het eerst inkomsten
binnenvloeien. Voordien werd hij ook wel
gespeeld, maar alleen in heel kleine thea
ters door heel arme gezelschappen
Sinds drie weken heeft hij nu ook telefoon.
De eerste die hem opbelde, was de secre
taresse van de hertogin van Windsor, hem
dreigend met een proces wegens beledi
ging. In een kort stuk, vervaardigd in op
dracht van een schatrijke markiezin voor
een feest in een kasteel, had hij namelijk
iemand „die alleen verstand had van whis
key" tegen een hoestende dame laten zeg
gen: „Mevrouw, u bent verkouden. Ik zal
u meenemen naar Amerika, daar zijn de
huizen beter verwarmd". Blijkbaar waren
dit historische woorden uit de dagen dat
de hertogin van Windsor nog mevrouw
Simpson heette. Twee advocaten houden
zich thans met deze kwestie bezig.
INTUSSEN is Ionesco een spel voor Bar
rault aan het uitbroeden, waarover hij
niets wil loslaten. Wel informeert hij be
langstellend hoe Kees van Iersel zijn stuk
ken in Nederland heeft geregisseerd. Voor
theater-in-het-rond? Dat is onzin. Maat
niet zo gek als de pathetische ernst, waar
mee ze in Duitsland worden opgevoerd.
De mensen daar hebben geen gevoel voor
humor, zegt hij, demonstrerende met welke
larmoyante stijl men zijn kluchtigste effec
ten had bedorven. Hij weet ook, dat er na
de uitzending van „De nieuwe huurder"
door de VARA-televisie driehonderdvijf
enveertig protestbrieven zijn binnenge
komen. Hij zegt: „De afzenders daarvan
zijn kortzichtigen. Maar mijn bewonderaars
maken het nog erger. Dat zijn idioten".
Ionesco wiens kamer grotendeels is
behangen met affiches van voorstellingen
van stukken door Ionesco zit vol met
critiek op anderen: „Adamov is een schurk,
die laat in zijn vertaling van „De Kersen
tuin" van Tsjechov nota bene over „kame
raden" spreken. Felicien doet in „Het Ei"
te gewild. Hij is bovendien een epigoon.
Jean Jacques Gautier? een criticus die
niets wil begrijpen van wat niet a la ma-
nière is. Brecht bedreef alleen maar een
cultus van esthetisch formalisme. Hij was
de grootste zondaar tegen de kunst, die ik
ken. Met zijn vervreemdingseffect ver
vreemdt hij de mensen van de schouw
burg, want zij vervelen zich! Het is toneel
voor padvinders
WEL, BIJ Ionesco behoeft men zich geen
minuut te vervelen. Integendeel: men moet
zich naar lachen, want behagelijkheid
doodt het levensgevoel. Hij schrijft atoom-
taal, heeft Kenneth Tynan eens gezegd,
daarmee bedoelend: hij splitst de woorden
om er een kern van waarheid in te vinden.
Hij haat confectie. Hij heeft het toneel
ontdaan van alles wat niet ter zake doet.
Jacques Lemarchand verklaart in zijn
„anti-voorwoord" tot de eerste bundel van
Ionesco's verzamelde werken: „Het is geen
psychologisch toneel, geen symbolisch to
neel en geen sociaal toneel, geen poëtisch
en geen surrealistisch toneel". Hij stelt
voor van „avontuurlijk toneel" te spreken,
omdat het binnenste buiten wordt gekeerd.
En ik kan daar aan toevoegen: omdat met
grenzeloos scepticisme de verste mogelijk
heden van het bestaan worden onderzocht,
belachelijk ernstig en dodelijk grappig.
Eugène Ionesco
Niemand beter dan een navrante goo
chelaar met betrekkelijkheden als Ionesco
zal weten, hoe betrekkelijk de waarde van
zijn stukken is. Want als men er een etiket
op kan plakken, heeft het zijn tijd gehad
en hebben de mensen de middelen gevon
den om nieuwe relaties tot elk aar en tot
de wereld tot stand te brengen. Gaat daar
entegen zijn ideaal van een volstrekt
zuiver toneel in vervulling, dan zal het
stadium door de Boodschapper in „De
stoelen" aangekondigd bereikt zijn: dat
van de absolute stilte.
Alle grote toneelschrijvers van Engeland
zijn Ieren, heeft men tot op grote hoog
te terecht wel eens opgemerkt. Merk
waardig genoeg is een van de voornaamste
toneelschrijvers van het huidige Frankrijk
eveneens een Ier, te weten Samuel Beckett,
evenals Ionesco een taalgeleerde. Zijn op
zienbarende eersteling „Wachten op Go-
dot" werd in Nederland opgevoerd door de
toneelgroep „Theater" onder regie van Ro-
Samuel Beckett
ger Blin, aan wie hij zijn tweede stuk,
onder de titel „Fin de partie" verschenen,
heeft opgedragen. Deze vertolkt daarin
thans te Parijs de belangrijkste rol. „Wach
ten op Godot" de nooit verschijnende
onbekende werd als „metafysische clow
nerie" gekenschetst: men zal nog wel we
ten hoe daarin twee zwervers, Estragan en
Wladimir, gebonden door vriendschap uit
angst voor verlatenheid, de tijd vbrdoen
met beuzelarijen teneinde de verveling te
verdrijven in de doelloosheid van het on
zekere bestaan.
Daarin treden ook twee zonderlinge fi
guren op, Pozzo en Lucky, meester en slaaf,
vertegenwoordigers van „de maatschappij".
Dezen keren thans onder de namen Hamm
en Clov in „Fin de partie" terug. In zekere
zin zou men van een vervolg kunnen spre
ken. Het is tegelijk lachwekkender en wan
hopiger. In „Wachten op Godot" werd al
thans voor de betrokkenen nog enige hoop
op een openbaring in het vooruitzicht ge
steld. Die is hier volstrekt afwezig. Vier
mensen zijn achtergebleven op de overi
gens blijkbaar uitgestorven wereld. Zij
houden verblijf (als gevangenen in een
cel) in een grijze kamer met twee vensters,
'ie een onveranderlijk uitzicht bieden op
e leegte. Zich buiten wagen zou de dood
etekenen. Daarom wachten zij binnen op
e dood, wat voor leven doorgaat rekkend
aet kletspraat en getreiter. De ouders van
le blinde Ilamm vegeteren alleen nog
naar. Zij verkeren reeds in staat van ont
binding en huizen in twee vuilnisvaten,
mabbelend met tandeloze monden op bis
cuits en voor de rest mummelend de krui
mels van herinneringen aan hun witte
broodsweken herkauwend. De als bediende
fungerende aangenomen zoon Clov pro
beert tegen beter weten in te ontkomen,
maar hij kan trouwens in een staat van
gedeeltelijke paralyse verkerend niet
verder vluchten dan naar zijn stinkende
keuken.
„Niets is zo komisch als het onsreluk!"
Deze uitspraak van Hamm zou het motto
kunnen zijn van deze verbeelding van de
aatste ogenblikken van de ten ondergang
edoemde mensheid, waarvan Beckett met
nacabere humor een soort reportage geeft,
ip de meest rigoureus denkbare wijze de
klassieke" eenheid van plaats, tijd en
andeling in acht nemend. In een sublieme
oorstelling (samen met regisseur Blin
verken Germaine de France, Jean Martin
jn Georges Adet er aan mee) ziet men als
een spotprent de droge illustratie van de
menselijke situatie: wezens die elkaar
niets meer te zeggen hebben. Zo wordt de
paradox parodie. En de uitspraak „Ik denk,
dus ik besta" van Descartes teruggebracht
tot „Ik praat, dus ik bestal"
db