3taag.se S.cheol en tijdgenoten HET FATALE FALEN [onze namen
Door Canada loopt de langste olleleldlng ter wereld
ONZE PUZZEL
In het carboon was de aarde
één vochtig oerwoud
Een naam moest
als talisman
dienen
ZATERDAG 22 JUNI 1957
Erbij
PAGINA TWE0
WEINIG
GROOTMEESTERS
VRIJ VEEL
MEESTERWERKEN
Goede vrienden
V er noeming
Heidendom
In het oosten spuit de vloeistof
uit achthonderd bronnen
Toen Pieter Leffelaar uit Haarlem naar
Laren vertrok om het nieuwe Singer-
museum onder zijn hoede te nemen, be
tekende dit voor hem misschien een zekere
veiligstelling, maar dan toch verre van
een soort rustig te genieten pensioen. Dat
zou hem slecht gelegen hebben en hij had
zich dan ook voorgesteld te proberen iets
bij te dragen aan een mogelijke hernieu-
wing van Laren ais kunstcentrum. Wat
betreft de beeldende kunst meende ik, dat
zijn taak geen gemakkelijke zou zijn. Hem
is immers opgedragen het werk van wijlen
de schilder William Singer en diens col
lectie anderer kunstzinnige uitingen in ere
te houden. Hoewel de gehele verzameling
waardevolle zaken bevat en men ten aan
zien van enkele mag spreken van juweel
tjes, is deze collectie er toch niet één om
steeds weer over naar huis te schrijven,
zoals dat wel gezegd wordt. Te lang zat
Leffelaar in de kunsthandel en te zeer
heeft hij deelgenomen aan cultureel werk
in Haarlem om alleen maar genoegen te
kunnen nemen met een inderdaad intens
bezoek aan het Singermuseum, dat - wil
het een werkelijk levend museum blijven -
meer toevoegingen nodig heeft naast de
geboden grammofoonmuziek en een plezie
rig zitje in de foyer. Voor de hand ligt dan
de gedachte aan bijzondere exposities, die
passen bij de bedoeling van de Singer Me
morial Foundation - en dat blijft een deli
cate aangelegenheid. Wij mogen onze oude
vriend dan ook gelukwensen met de tot 15
juli durende tentoonstelling van werken
van Meesters van de Haagse School en
enige tijdgenoten, waarvoor hij medever
antwoordelijk is. Deze tentoonstelling past
hier, is een belangrijke om veel dat ons nog
wat te zeggen heeft, is interessant om de
herziening van bepaalde waarderingen, die
inmiddels ontstaan zijn of mogelijk bij
confrontatie met dit niet zo veelvuldig
meer geëxposeerde werk anders zouden
kunnen gaan liggen.
De Haagse School, waarvan het hoogte
punt lag tussen 1875 en 1890 volgens dr.
H. E. van Gelder, die een uitvoerige in
leiding tot de welverzorgde catalogus
schreef, zagen we altijd graag als een
renaissance van de Hollandse schilderkunst.
En al weten we nu dat Nederland daarmee
toch niet zo befaamd werd als door de
kunst onzer zeventiende-eeuwers, de Haag
se School betekende een belangrijke stoot
omhoog, een verlossing uit de duffe klein
burgerlijkheid van welgedane schilderijtjes
uit de romantische school, die met de oor
log weliswaar in de waardering stegen,
maar dit toch vooral door gebrek aan ver
gelijking met het werkelijk grote dat we
bezitten. De geest van de Haagse School
werkt nog door tot in deze tijd. De resul
taten daarvan zijn echter over het alge
meen weinig te loven: lieve, vaak handig
geschilderde landschapjes, die toch ver
buiten de tijd staan. Andere voorbeelden
dan die van de meesters van de Haagse
School hebben het langer tijd uitgehouden,
zijn belangrijk sterker gebleken. De uni
verselere waarde van een Jongkind (1819-
1891) is nu toch wel erkend. Hoeveel „mo
derner" bleek ons het werk der Franse
impressionisten. Van Gogh begon zichzelf
te vinden in hun omgeving. In de ontwik
keling van de Westeuropese schilderkunst
zijn deze twee Nederlandse namen van be
lang. De Haagse School is buiten onze
grenzen nauwelijks bekend. En het is te
begrijpen als men deze tentoonstelling ziet.
Te weinig is hier.toch sprake van meesters.
Wél werden er door schilders meesterlijke
schilderijen gemaakt. Jongkind, die hier
vertegenwoordigd is, staat namelijk geheel
buiten de Haagse School, daar hij in Frank
rijk tot zijn grote ontplooiing kwam. En men
vraagt zich wel eens af in hoeverre anderen
er niet bij gebaat zouden zijn geweest veel-
vuldiger in Frankrijk te hebben verwijld
en te werken in contact met een geest die
steunde op een ongebroken traditie.
G. I. H. Poggenbeek (1853-1903) maakte
daar misschien toch zijn beste werk. Eén
van de belangrijkste figuren aan het begin
der Haagse School was Willem Roelofs
(1822-1897). Deze had de zo noodzakelijke
frisse wind in de Nederlandse schilderkunst
uit het Franse Barbizon meegebracht. Zijn
hier geëxposeerd werk deed mij persoon
lijk meer dan dat der populaire M.'s de
Marissen, Mesdag en Mauve, al is het goed
hun werk weer te zien na een tijd van ver
flauwde belangstelling. Hoe prachtig van
stellige grijzen, van evenwichtige compo
sitie en van interessant verdeelde beweging
van toets is „Bom aan het strand" van
Landschap door Willem Roelofs
Jacob Maris (1837-1899). Hoe sterk gespan
nen is diens stadsgezicht uit het Haagse
Gemeentemuseum ook. Matthijs Maris
(1839-1917) moge voldaan hebben aan de
behoefte om meer te zien dan wat alleen
het oog ons zegt, het stadsgezicht van zijn
oudere broer ademt toch ruimer. Eerder
zien we ook op een dergelijk werk dat van
G. H. Breitner (1857-1924) volgen dan op
dat van Willem Maris, die zijn leraar was.
Het was loffelijk de tentoonstelling uit
te breiden met werk van tijdgenoten en zo
ook enig beeld te geven van de Amster
damse school, want beide scholen ver
tonen sterker dan enige ontwikkeling in
later jaren een traditie van nationaal ka
rakter, zoals dr. Van Gelder opmerkt. Met
daaraan verbonden het nadeel dat deze
traditie niet die, ongebrokenheid van de
Franse heeft. Naar aanleiding van enkele
prachtige landschappen van P. J. C. Ga-
briël (1828-1903) - welbekend schilder van
slootjes en plassen - kwam bij mij wel eens
een vergelijking met de grote Fransman
Corot op en daarmee de veronderstelling
dat Gabriël hier iets noodzakelijks ont
beren moest.
Veel van het getoonde werk dateert,
komt ons voor als „ouderwetser" dan bij
voorbeeld zekere werken van Jongkind,
Joh. Bosboom (1817-1891) of Willem Roe
lofs, de oudste der hier vertegenwoordig
den. Bij weerzien bleek toch echter méér
over de tijd heen te dragen dan ik geneigd
was te denken. Theoretisch is het mogelijk
een kwalitatief betere tentoonstelling te
maken, een expositie die zou verbazen. Het
beeld van de Haagse School zou dan echter
niet geheel juist getekend zijn.
Ter aanbeveling van deze tentoonstelling
moet ik nog tenslotte enige vertegenwoor
digingen vermelden. Interessant is een on
der invloed van Toulouse Lautrec ontstaan
werk van Floris Arntzenius, 1864-1925,
wiens uitingen tot de nabloei van de
Haagse School worden gerekend. Er is veel
van Marius Bauer (1867-1932). We ont
moeten werk van Theopile de Bock, ge
storven in 1904, die ook Barbizon bezocht.
Uitzonderlijk van behandeling en wel bij
zonder fraai is een „Picnic aan de Loire",
- één van de twintig hier vertoonde werken
van Is. Israëls, 1865-1934, wiens vader
Jozef Israëls (1824-1911) natuurlijk ook ver
tegenwoordigd is. Van Jacobus van Looy
(1855-1930) exposeert men alleen diens zeer
levendige tekeningen, hetgeen naar mijn
smaak de expositie ten goede komt. Het
zelfportret van David Oyens (1842-1902) uit
het Frans Halsmuseum behoort tot het
beste hier. In het werk van W. B. Tholen
(1860-1931) ontmoet men een late voortzet
ting van de Haagse School en Floris Ver
ster (1861-1927) was een nooit te passeren
tijdgenoot. I. H. Weissenbruch (1824-1903)
was naast Roelofs één der belangrijkste
voorgangers. Willem Witsen (1860-1923)
vertegenwoordigt mede het Amsterdamse
impressionisme, dat ook doorklinkt in het
werk van W. H. P. J. de Zwart (1862-1931).
En dat is de laatstgenoemde in een cata
logus van tweehonderdzesenzeventig num
mers.
Bob Buys
„VOOR DE ontwikkeling van de sociale
verhoudingen in Nederland is het verba
zend jammer, dat Kuyper niet met dezelf
de kracht als die der stakende arbeiders
het ongelijk van de werkgevers heeft ge
striemd. Men zou de schrijver van „De
Christus en de sociale noden" zo gaarne
zelf het daarin aan „de machtigen der
aarde" gegeven vermaan ter harte hebben
zien nemen".
Deze passage staat in het tweede deeltje
van de door de uitgever H. J. Paris te Am
sterdam opgezette reeks „Ons sociaal erf
deel". Deze is aan de sociaal-politieke ge
schriften van dr. A. Kuyper gewijd. Het
verscheen al een jaar geleden bij wijze van
onopzettelijk indirect verkiezingsrugge-
steuntje voor de partij van de man die het
onderwerp van het geschrift vormt en het
werd geschreven door de oorspronkelijkste
kabinetsformateur die het overigens niet
bijster opwindende politieke leven in Ne
derland heeft gekend, prof. mr. W. F. de
Gaay Fortman.
Niemand zal de betekenis van de door
dr. Abraham Kuyper op sociaal gebied
verrichte werkzaamheid onderschatten,
zelfs niet al kwam die activiteit vaak niet
verder dan de schrijftafel en de katheder.
Hij heeft getracht temidden van een
slapende kerk en een slapend volk, zo zegt
de auteur brede lagen van 't volk ervan
te doordringen, dat de zaak van de opko
mende arbeidersbeweging een rechtvaar
dige zaak was. Om deze opvatting te doen
zegevieren moest men verder komen dan
de studeerkamer, de kerk of het vergader
lokaal en dit temeer wanneer men, zoals
Kuyper, tevens een politieke figuur van
het eerste plan was. Want daar politiek
niets anders is en moet zijn dan de kunst
van het meest mogelijke kan men ook de
sociale politiek van Kuyper slechts beoor
delen naar dat „meest mogelijke" zoals dat
in de praktijk tot stand kwam. Dat was
minder dan Kuyper zelf wel wilde, maar
de vraag is gewettigd of de voor de Neder
landse politiek zo noodlottige vermenging
van levensbeschouwing met concreet maat
schappelijk inzicht een vermenging
waartoe Kuyper zelf bijzonder veel heeft
bijgedragen niet de ware oorzaak van
dit falen vormde. De houding van Kuyper
jegens de spoorwegstakers, waardoor prof.
De Gaay Fortman de hierboven geciteerde
spijtige passage in de pen werd gegeven,
betekende in zekere zin de demonstratie
van de onmogelijkheid van deze ver
menging: Kuyper had slechts partij te
kiezen voor of tegen de stakers. In feite
koos hij ook tegen de arbeidersbeweging:
hij zou er twee jaar later door een stevige
verkiezingsnederlaag aan worden herin
nerd. Zijn falen in 1903 werd niet hemzelf
fataal, maar ook hen die zijn werk moesten
voortzetten.
DIT TEKORTSCHIETEN op een essen
tieel punt in de sociale strijd in Nederland
heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de
sociaal en politiek belangstellende van nu
zo'n boekje over Kuyper veel koeler en
objectiever leest dan dat over Quack, dat
als eerste in deze serie verscheen. Natuur
lijk was Quack een theoreticus zonder pu
bliek, maar hij heeft tenminste het aure
ool van de profeet, die een nieuwe samen
leving en een nieuwe maatschappelijke
ordening aankondigt. Niet een maatschap-
pijvorm, die in een koffertje met een le
vensbeschouwelijk label moet worden ver
pakt wil zij kans van slagen maken, maar
één welke berust op een zakelijk inzicht in
de verhoudingen in het economisch leven.
Maar waar Kuyper toch altijd nog kwan
titatief belangrijke massa's wist te bezie
len, bleef, Quack een eenzaam roepende
in de Nederlandse woestijn. Men kan veel
waardering hebben voor de inderdaad ob
jectieve wijze waarop prof. mr. De Gaay
Fortman zijn held vanuit een moeilijke
gezichtshoek probeerde te benaderen. Zijn
interessante inleiding en de keuze uit de
sociaal-politieke geschriften van „Abra
ham de Geweldige" bewijzen slechts, dat
Kuyper zijn volgelingen ook nu nog ver
mag te boeien of dat deze er behoefte aan
hebben hun grote man van eertijds op
nieuw onder de aandacht te brengen. Over
die trouw behoeft Kuyper zich dus niet te
beklagen. Laten wij daarom Quack maar
gezelschap houden.
H. Bart mm
Twintig jaar geleden maakten wij ken
nis met de heer en mevrouw Smits, die
sedertdien altijd zeer goede vrienden van
ons gebleven zijn. Zij scheelden vijftien
jaar in leeftijd. Dezer dagen was hij jarig,
bij welke gelegenheid wij tot de conclusie
kwamen, dat hij twee maal zo oud was
geworden als zij was, toen wij hen leerden
kennen. De hoeveelste verjaardag was dit
van de heer Smits?
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7,50, 5,
en 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17
uur de oplossing per briefkaart in te zen
den aan een van onze bureaus in Haarlem,
Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in
IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427.
Oplossing vorige puzzel: Horizontaal:
Langpootmug, no, or, c.a., meent, ed, hap,
ina, wie, rok, pro, huid, veto, eer, rus rem,
adi, toe, te, odeon, me, in, eg, gedecideerd.
Verticaal: Luchthartig, nn, gom, omen,
tot, mr., gedecoreerd, aa, eik, rap, ei,
priem, hoest, ode, r.v.u., rad, rio, ee, demi,
om, one, nee, i.d., ge.
Prijswinnaars: 7.50 mejuffrouw J.
Paap, Jan Steenstraat 7, Zandvoort; 5.
W. RiemstraVan Hinte, Lorentzkade 61
Haarlem; 2.50 mejuffrouw E. W. Visser,
Velserduinweg 16, IJmuiden-Oost.
HET DEVONISCHE tijdperk
was betrekkelijk droog geweest.
De daarop volgende periode on
derscheidde zich wat het klimaat
betreft aanmerkelijk van haar
voorganger. Die periode wordt
het Carboon, hét steenkooltijd
perk, genoemd. Ze begon drie
honderdtachtig miljoen jaar ge
leden. De aarde was in die tijd
deren weg. Afwisselend werden
zij door de zee overspoeld of la
gen zij droog. De bodem werd
moerassig. Bloemen groeiden er
niet, alles was groen en vochtig.
Welke dieren leefden er in die
periode? Er kropen amfibieën
rond in de rottende massa en
reusachtige libellen bewogen
zich fladderend tussen de spook-
voor het grootste deel overwoe
kerd met planten en bomen
want het klimaat was deels tro
pisch, deels subtropisch.
Het Carbonische tijdvak duur
de ongeveer honderd miljoen
jaar. Duidelijker is het als wij
die periode het oerwoudtijdvak
noemen in de geschiedenis der
aarde. Reusachtige wolfsklau
wen en paardestaarten plan
tensoorten, die wij nog slechts
kennen in klein formaat als
mede, tegen het einde van het
oerwoudtijdvak, varens van gi
gantische afmetingen groeiden
in die bossen. Toen het Carboon
ten einde liep kwamen als
„voorboden van de koude" de
naaldbomen. In die Carbonische
wouden rotten miljarden stam
men en ontelbare miljarden bla-
achtige gewassen, want ook de
insekten hadden inmiddels de
weg naar het land gevonden. Zij
waren de planten en de amfi
bieën gevolgd. Spinnen, kakker
lakken, schorpioenen en andere
griezelige dieren heel wat
groter dan hun hedendaagse na
neven en soortgenoten leef
den op de stinkende bosgrond en
bevolkten de gewassen: libellen
van een meter lengte, vliegen
van drie centimeter, kakkerlak
ken zo groot als de vuist van
een volwassen man, schor
pioenen zo groot als jonge ko
nijnenHet was alsof het
leven in het Carboon een ware
orgie vierde. Primitieve planten
en primitieve dieren legden toen
als het ware de grondslag voor
de bestaansmogelijkheden van
hogere wezens. Het
3 carbonische tijdvak
heeft de thans levende
generaties brandstof in
overvloed verschaft.
TEGEN HET EINDE der Car
bonische periode begonnen de
voorlopers onzer naaldbomen
zich te vertonen. De wetenschap
gaf de periode na het Carboon
de naam Perm. Was het Carboon
een triomf van het leven ge
weest, het Perm kan men be
schrijven als een triomf van de
dood. Zowel in het water als op
het land vielen miljarden orga
nismen ten offer aan de gevol
gen der klimaatswijziging en
aan de soms zich catastrofaal
voltrekkende gebeurtenissen, die
een grondige wijziging van het
uiterlijk aanzien van tal van
delen der aarde bewerkstellig
den. Er ontstonden gebergten en
eeuwige sneeuw en reusachtige
ijsvelden gingen gebieden be
dekken, waar tevoren tropische
oerwouden hun groeikracht
IN OUDE TIJDEN drukten de namen,
die aan kinderen werden gegeven, een
zekere verwachting uit. De naam moest
een gunstige invloed op het lot van de
drager uitoefenen en diende dus als een
soort talisman. Bij alle volkeren zien we
dit verschijnsel. Jongens ontvingen bij
voorkeur namen, die hun kracht en
moed moesten geven. Zo kon het ge
beuren, dat men hen naar dieren noem
de, die deze eigenschappen bezaten. De
namen Oreb en Zeëb, die in Richteren 7,
vers 25 voorkomen, betekenen raaf en
wolf. Ook meisjesnamen werden wel
aan het dierenleven ontleend, zo droeg
een dochter van Job de naam Jemina,
die duifje betekent.
BIJ PRIMITIEVE volken als de Eski
mo's en de Lappen bleef dit gebruik tot
op de huidige dag in stand. En al heten
alle in de Verenigde Staten levende In
dianen thans John en Ann, uit de boeken
weten we nog, dat ze eens naar namen
als Vechtende Otter en Lieflijke Merel
luisterden. Ook onze Germaanse voor
vaderen geloofden, dat er van de naam
een zekere magische werking overging
op de persoon, die hem droeg. Welke
verwachtingen zij daarbij koesterden
blijkt uit de begrippen, die een grote rol
in hun naamvorming speelden. Ag (snij
dend zwaard), Aljan (krachtig), Arin
(adelaar), Badu (strijd), Balda (onver
saagd), Bera (beer), Bili (strijdbijl), Dar
(speer), Ebur (everzwijn, een geducht
vechter), Grima (helm), Sigis (overwin
ning), Vag (wakker), Vertha (zwaard)
en zo meer. Met behulp van deze ele
menten werden steeds opnieuw namen
gevormd, waarvan er enkele nog steeds
voorkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor
de naam Erik. samengesteld uit Era
(eer) en Ricja (rijk). De knaap, die zo
werd genoemd, moest dus rijk aan eer
worden.
hadden uitgeleefd. Tevens ont
stonden er woestijnen van grote
uitgestrektheid. Tal van dier
soorten, die in het Carboon tot
welige ontplooiing waren ge
komen, waren tegen de Per-
mische droogte en koude niet
bestand. Andere soorten kwa
men in hun plaats: de gewervel
de dieren, die in de vorm van
amfibieën een water-landleven
hadden geleid, pasten zich ge
heel aan .bij het land. De rep
tielen ontwikkelden zich tot de
..heersende groep" onder de le
vende wezens op aarde. Men
zegt wel, dat zij de „verbeterde"
of „aangepaste" nazaten zijn der
amfibieën uit het Carbonische
tijdvak, maar hoe zij uit de
amfibieën zouden zijn ontstaan
weten wij niet. Opnieuw staan
wij voor een raadsel.
Dankzij hun huidpantser
droogden de reptielen niet uit.
Vermoedelijk leefden er in de
Carbonische oerwouden reeds
enige reptielsoorten. In de kou
de van het Permische tijdvak
hebben zij zich echter pas goed
ontwikkeld. Het leven, ontstaan
in de oceanen, ontdeed zich van
de kluisters, die het aan het wa
ter bond. De definitieve verove
ring van het land door het leven
kreeg zijn beslag in de (geolo-
ische) middeleeuwen, die onge
veer tweehonderdvijftig miljoen
jaren geleden begonnen en on
geveer honderdtachtig miljoen
jaren duurden.
DE EVENEENS uit de tijd der Ger
manen tot ons gekomen naam Gerhard
bevat de elementen Gairu (werpspeer)
en hardu (hard, sterk). In Wolfgang zijn
Vulfa (wolf) en Gang (aanstormen) te
herkenen. Haidu/(gestalte) vormde het
tweede deel van veel vrouwennamen, de
tot ver In de middeleeuwen bewaard ge
bleven naam Adelheid (athal is edel)
legde daarvan getuigenis af. Ook de be
grippen Drudi (trouw, dierbaar), Fladi
(rein) en Gardi (gaarde) keerden re
gelmatig in de Germaanse vrouwenna
men terug. De komst van het Christen
dom bracht namen, die tevoren nimmer
in onze gewesten gehoord waren. Dit
betekende niet, dat het oude geloof aart
de invloed der namen op de dragers on
middellijk verdween. Integendeel, het
kind, dat bij de doop naar een heilige
vernoemd werd, zou stellig de bescher
ming van deze schutspatroon genieten.
Het valt op dat aanvankelijk slechts
weinig meisjes Maria werden genoemd,
kennelijk weerhield een zekere schroom
de mensen ervan deze naam te gebrui
ken. Later veranderde dit. Echter, op
enkele uitzonderingen na, is de naam
Jezus in onze gewesten nooit aan jon
gens geschonken. Dit in tegenstelling tot
de Spaanse landen, waar Jesus een alge
meen voorkomende doopnaam werd.
DAT HET OUDE heidendom nog lang
niet dood was, blijkt zelfs uit de naam
geving. De later zo geliefd geworden
namen Joannes en Petrus kwamen in
het begin weinig voor. Eerder waren de
nieuwe Christenen geneigd hun zonen
naar David en Salomo te noemen. Want
dat waren koningen geweest, hun namen
bezaten dus veel meer kracht. Het was
dus zo: de nieuwe leer werd aanvaard,
maar de betekenis ervan drong slechts
langzaam door. Dit blijkt ook al uit het
feit, dat tot in de twaalfde eeuw de ge
schikte plaats voor een kerk vaak werd
bepaald door twee gekoppelde witte
koeien. Men stuurde hen het land in en
ging bouwen op de plek, waar de dieren
gingen liggen. Precies zo hadden de Wo-
dan-priesters altijd hun offerplaatscn
gezocht. En zelfs bij de viering van onze
Christelijke feestdagen leven in menig
oud gebruik de oude heidenen voort.
J. G. cle Boer van der Ley
DE FOTO, die men hierbij
ziet afgedrukt, kwam ons on
langs in handen. Het is een
afbeelding van een gebied in
Canada, waardoorheen een
olieleiding wordt gelegd, die de
langste ter wereld zal zijn als
het moeizame werk in een geo
grafisch ongemakkelijk land
zal zijn voltooid- Canada bezet
in de rij van olierijke landen
de negende plaats Neder
land de drieëntwintigste. In
het westen werden nog niet
lang geleden tussen 1947 en
1949 enorme hoeveelheden
van deze kostbare vloeistof
aangetroffen. Alleen in de om
geving van Edmonton in de
staat Alberta bevinden zich al
achthonderd bronnen. Nu, tien
jaar later, verschaffen deze
achthonderd bronnen aan een
groot aantal mensen werk, aan
een kleiner aantal moeite bij
het aanleggen van de leiding-
waardoor du olie dwars over
Canada naai» de raffinaderijen
in het ooste» stroomt.
Waarom geen verwerking ter
plaatse? Olie wordt meestal
gevonden in ruwe streken, al
thans gebieden waar geen be-
volkingscentra zijn, geen ha
vens, geen afzetmogelijkheden.
In ons land bestaat deze om
standigheid ook. De olie vinden
wij in Drente, de raffinaderijen
in Pernis aan de Maas, die in
directe verbinding staat met
buitenlandse havens. Maar de
hoeveelheid, die hier wordt ge
vonden en de afstand waar
over de olie moet worden ver
voerd, staan uiteraard in geen
verhouding tot de toestand in
het uitgestrekte Canada.
De leiding, die tussen de ber
gen en de bossen door gaat,
krijgt een totale lengte van
achtentwintighonderdveertig
kilometer, welke afstand he
melsbreed gemeten met die van
Amsterdam naar Stalingrad
overeenkomt. Voordat hiermee
in 1950 werd begonnen is de
hele middenmoot van Canada
van vliegtuigen uit nauwkeurig
bekeken om de gemakkelijkste
en kortste weg in kaart te kun
nen brengen. Daarna moest
door de ondernemingen, die het
omvangrijke werk hebben aan
gepakt, worden onderhandeld
met ongeveer vijfentwintig
honderd landeigenaren, want
het tracé moest een breedte
hebben van achttien meter. Er
zijn ook omvangrijke proefne
mingen aan voorafgegaan met
allerlei soorten staal. De lei
ding staat bloot aan klimatolo
gische omstandigheden, die
door de geografische positie
van Canada onderling sterk
verschillen- Na diverse experi
menten werd om roestvorming
tegen te gaan een laag kool-
teer aangebracht, gewapend
met glaswol, met asbest om
wikkeld.
In de lente van #1950 kon
eindelijk een ploeg van vijf
tienhonderd arbeiders de spie
ren spannen. In oktober van
hetzelfde jaar werd het werk
tijdelijk onderbroken, er wa»
een leiding van duizenddertig
kilometer klaar. Aan dat eer
ste deel hebben drie aannemers
deelgenomen. Men liet er spe
ciale machines voor uit het
buitenland komen, die in hoog
tempo een spoor door het land
konden trekken van anderhal.
ve meter diepte (zodat de boe
ren het daarboven liggende
land kunnen blijven bewerken
en de vorst niet kan binnen
dringen) en negentig centime
ter breedte. De kosten bedroe
gen in totaal negentig miljoen
dollar, waarvan dertig percent
aan arbeidsloon. Twaalf pomp
stations onderwerg hebben
zesentwintig dagen nodig om
samen de kostbare vloeistof
van het beginpunt naar het
eindpunt te stuwen, althans
naar het punt waar het werk
werd onderbroken en voorlo
pig raffinaderijen zijn ge
bouwd. De buisleiding kruist
x-ulm elfhonderd verkeerswe
gen en spoorbanen. De arbei
ders zijn nu weer aan het werk
en verlengen de leiding tot de
havens aan de oostkust Er zijn
minder mooie gebieden waar
men zijn dagtaak kan vervul
len.