3taag.se S.cheol en tijdgenoten HET FATALE FALEN [onze namen Door Canada loopt de langste olleleldlng ter wereld ONZE PUZZEL In het carboon was de aarde één vochtig oerwoud Een naam moest als talisman dienen ZATERDAG 22 JUNI 1957 Erbij PAGINA TWE0 WEINIG GROOTMEESTERS VRIJ VEEL MEESTERWERKEN Goede vrienden V er noeming Heidendom In het oosten spuit de vloeistof uit achthonderd bronnen Toen Pieter Leffelaar uit Haarlem naar Laren vertrok om het nieuwe Singer- museum onder zijn hoede te nemen, be tekende dit voor hem misschien een zekere veiligstelling, maar dan toch verre van een soort rustig te genieten pensioen. Dat zou hem slecht gelegen hebben en hij had zich dan ook voorgesteld te proberen iets bij te dragen aan een mogelijke hernieu- wing van Laren ais kunstcentrum. Wat betreft de beeldende kunst meende ik, dat zijn taak geen gemakkelijke zou zijn. Hem is immers opgedragen het werk van wijlen de schilder William Singer en diens col lectie anderer kunstzinnige uitingen in ere te houden. Hoewel de gehele verzameling waardevolle zaken bevat en men ten aan zien van enkele mag spreken van juweel tjes, is deze collectie er toch niet één om steeds weer over naar huis te schrijven, zoals dat wel gezegd wordt. Te lang zat Leffelaar in de kunsthandel en te zeer heeft hij deelgenomen aan cultureel werk in Haarlem om alleen maar genoegen te kunnen nemen met een inderdaad intens bezoek aan het Singermuseum, dat - wil het een werkelijk levend museum blijven - meer toevoegingen nodig heeft naast de geboden grammofoonmuziek en een plezie rig zitje in de foyer. Voor de hand ligt dan de gedachte aan bijzondere exposities, die passen bij de bedoeling van de Singer Me morial Foundation - en dat blijft een deli cate aangelegenheid. Wij mogen onze oude vriend dan ook gelukwensen met de tot 15 juli durende tentoonstelling van werken van Meesters van de Haagse School en enige tijdgenoten, waarvoor hij medever antwoordelijk is. Deze tentoonstelling past hier, is een belangrijke om veel dat ons nog wat te zeggen heeft, is interessant om de herziening van bepaalde waarderingen, die inmiddels ontstaan zijn of mogelijk bij confrontatie met dit niet zo veelvuldig meer geëxposeerde werk anders zouden kunnen gaan liggen. De Haagse School, waarvan het hoogte punt lag tussen 1875 en 1890 volgens dr. H. E. van Gelder, die een uitvoerige in leiding tot de welverzorgde catalogus schreef, zagen we altijd graag als een renaissance van de Hollandse schilderkunst. En al weten we nu dat Nederland daarmee toch niet zo befaamd werd als door de kunst onzer zeventiende-eeuwers, de Haag se School betekende een belangrijke stoot omhoog, een verlossing uit de duffe klein burgerlijkheid van welgedane schilderijtjes uit de romantische school, die met de oor log weliswaar in de waardering stegen, maar dit toch vooral door gebrek aan ver gelijking met het werkelijk grote dat we bezitten. De geest van de Haagse School werkt nog door tot in deze tijd. De resul taten daarvan zijn echter over het alge meen weinig te loven: lieve, vaak handig geschilderde landschapjes, die toch ver buiten de tijd staan. Andere voorbeelden dan die van de meesters van de Haagse School hebben het langer tijd uitgehouden, zijn belangrijk sterker gebleken. De uni verselere waarde van een Jongkind (1819- 1891) is nu toch wel erkend. Hoeveel „mo derner" bleek ons het werk der Franse impressionisten. Van Gogh begon zichzelf te vinden in hun omgeving. In de ontwik keling van de Westeuropese schilderkunst zijn deze twee Nederlandse namen van be lang. De Haagse School is buiten onze grenzen nauwelijks bekend. En het is te begrijpen als men deze tentoonstelling ziet. Te weinig is hier.toch sprake van meesters. Wél werden er door schilders meesterlijke schilderijen gemaakt. Jongkind, die hier vertegenwoordigd is, staat namelijk geheel buiten de Haagse School, daar hij in Frank rijk tot zijn grote ontplooiing kwam. En men vraagt zich wel eens af in hoeverre anderen er niet bij gebaat zouden zijn geweest veel- vuldiger in Frankrijk te hebben verwijld en te werken in contact met een geest die steunde op een ongebroken traditie. G. I. H. Poggenbeek (1853-1903) maakte daar misschien toch zijn beste werk. Eén van de belangrijkste figuren aan het begin der Haagse School was Willem Roelofs (1822-1897). Deze had de zo noodzakelijke frisse wind in de Nederlandse schilderkunst uit het Franse Barbizon meegebracht. Zijn hier geëxposeerd werk deed mij persoon lijk meer dan dat der populaire M.'s de Marissen, Mesdag en Mauve, al is het goed hun werk weer te zien na een tijd van ver flauwde belangstelling. Hoe prachtig van stellige grijzen, van evenwichtige compo sitie en van interessant verdeelde beweging van toets is „Bom aan het strand" van Landschap door Willem Roelofs Jacob Maris (1837-1899). Hoe sterk gespan nen is diens stadsgezicht uit het Haagse Gemeentemuseum ook. Matthijs Maris (1839-1917) moge voldaan hebben aan de behoefte om meer te zien dan wat alleen het oog ons zegt, het stadsgezicht van zijn oudere broer ademt toch ruimer. Eerder zien we ook op een dergelijk werk dat van G. H. Breitner (1857-1924) volgen dan op dat van Willem Maris, die zijn leraar was. Het was loffelijk de tentoonstelling uit te breiden met werk van tijdgenoten en zo ook enig beeld te geven van de Amster damse school, want beide scholen ver tonen sterker dan enige ontwikkeling in later jaren een traditie van nationaal ka rakter, zoals dr. Van Gelder opmerkt. Met daaraan verbonden het nadeel dat deze traditie niet die, ongebrokenheid van de Franse heeft. Naar aanleiding van enkele prachtige landschappen van P. J. C. Ga- briël (1828-1903) - welbekend schilder van slootjes en plassen - kwam bij mij wel eens een vergelijking met de grote Fransman Corot op en daarmee de veronderstelling dat Gabriël hier iets noodzakelijks ont beren moest. Veel van het getoonde werk dateert, komt ons voor als „ouderwetser" dan bij voorbeeld zekere werken van Jongkind, Joh. Bosboom (1817-1891) of Willem Roe lofs, de oudste der hier vertegenwoordig den. Bij weerzien bleek toch echter méér over de tijd heen te dragen dan ik geneigd was te denken. Theoretisch is het mogelijk een kwalitatief betere tentoonstelling te maken, een expositie die zou verbazen. Het beeld van de Haagse School zou dan echter niet geheel juist getekend zijn. Ter aanbeveling van deze tentoonstelling moet ik nog tenslotte enige vertegenwoor digingen vermelden. Interessant is een on der invloed van Toulouse Lautrec ontstaan werk van Floris Arntzenius, 1864-1925, wiens uitingen tot de nabloei van de Haagse School worden gerekend. Er is veel van Marius Bauer (1867-1932). We ont moeten werk van Theopile de Bock, ge storven in 1904, die ook Barbizon bezocht. Uitzonderlijk van behandeling en wel bij zonder fraai is een „Picnic aan de Loire", - één van de twintig hier vertoonde werken van Is. Israëls, 1865-1934, wiens vader Jozef Israëls (1824-1911) natuurlijk ook ver tegenwoordigd is. Van Jacobus van Looy (1855-1930) exposeert men alleen diens zeer levendige tekeningen, hetgeen naar mijn smaak de expositie ten goede komt. Het zelfportret van David Oyens (1842-1902) uit het Frans Halsmuseum behoort tot het beste hier. In het werk van W. B. Tholen (1860-1931) ontmoet men een late voortzet ting van de Haagse School en Floris Ver ster (1861-1927) was een nooit te passeren tijdgenoot. I. H. Weissenbruch (1824-1903) was naast Roelofs één der belangrijkste voorgangers. Willem Witsen (1860-1923) vertegenwoordigt mede het Amsterdamse impressionisme, dat ook doorklinkt in het werk van W. H. P. J. de Zwart (1862-1931). En dat is de laatstgenoemde in een cata logus van tweehonderdzesenzeventig num mers. Bob Buys „VOOR DE ontwikkeling van de sociale verhoudingen in Nederland is het verba zend jammer, dat Kuyper niet met dezelf de kracht als die der stakende arbeiders het ongelijk van de werkgevers heeft ge striemd. Men zou de schrijver van „De Christus en de sociale noden" zo gaarne zelf het daarin aan „de machtigen der aarde" gegeven vermaan ter harte hebben zien nemen". Deze passage staat in het tweede deeltje van de door de uitgever H. J. Paris te Am sterdam opgezette reeks „Ons sociaal erf deel". Deze is aan de sociaal-politieke ge schriften van dr. A. Kuyper gewijd. Het verscheen al een jaar geleden bij wijze van onopzettelijk indirect verkiezingsrugge- steuntje voor de partij van de man die het onderwerp van het geschrift vormt en het werd geschreven door de oorspronkelijkste kabinetsformateur die het overigens niet bijster opwindende politieke leven in Ne derland heeft gekend, prof. mr. W. F. de Gaay Fortman. Niemand zal de betekenis van de door dr. Abraham Kuyper op sociaal gebied verrichte werkzaamheid onderschatten, zelfs niet al kwam die activiteit vaak niet verder dan de schrijftafel en de katheder. Hij heeft getracht temidden van een slapende kerk en een slapend volk, zo zegt de auteur brede lagen van 't volk ervan te doordringen, dat de zaak van de opko mende arbeidersbeweging een rechtvaar dige zaak was. Om deze opvatting te doen zegevieren moest men verder komen dan de studeerkamer, de kerk of het vergader lokaal en dit temeer wanneer men, zoals Kuyper, tevens een politieke figuur van het eerste plan was. Want daar politiek niets anders is en moet zijn dan de kunst van het meest mogelijke kan men ook de sociale politiek van Kuyper slechts beoor delen naar dat „meest mogelijke" zoals dat in de praktijk tot stand kwam. Dat was minder dan Kuyper zelf wel wilde, maar de vraag is gewettigd of de voor de Neder landse politiek zo noodlottige vermenging van levensbeschouwing met concreet maat schappelijk inzicht een vermenging waartoe Kuyper zelf bijzonder veel heeft bijgedragen niet de ware oorzaak van dit falen vormde. De houding van Kuyper jegens de spoorwegstakers, waardoor prof. De Gaay Fortman de hierboven geciteerde spijtige passage in de pen werd gegeven, betekende in zekere zin de demonstratie van de onmogelijkheid van deze ver menging: Kuyper had slechts partij te kiezen voor of tegen de stakers. In feite koos hij ook tegen de arbeidersbeweging: hij zou er twee jaar later door een stevige verkiezingsnederlaag aan worden herin nerd. Zijn falen in 1903 werd niet hemzelf fataal, maar ook hen die zijn werk moesten voortzetten. DIT TEKORTSCHIETEN op een essen tieel punt in de sociale strijd in Nederland heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de sociaal en politiek belangstellende van nu zo'n boekje over Kuyper veel koeler en objectiever leest dan dat over Quack, dat als eerste in deze serie verscheen. Natuur lijk was Quack een theoreticus zonder pu bliek, maar hij heeft tenminste het aure ool van de profeet, die een nieuwe samen leving en een nieuwe maatschappelijke ordening aankondigt. Niet een maatschap- pijvorm, die in een koffertje met een le vensbeschouwelijk label moet worden ver pakt wil zij kans van slagen maken, maar één welke berust op een zakelijk inzicht in de verhoudingen in het economisch leven. Maar waar Kuyper toch altijd nog kwan titatief belangrijke massa's wist te bezie len, bleef, Quack een eenzaam roepende in de Nederlandse woestijn. Men kan veel waardering hebben voor de inderdaad ob jectieve wijze waarop prof. mr. De Gaay Fortman zijn held vanuit een moeilijke gezichtshoek probeerde te benaderen. Zijn interessante inleiding en de keuze uit de sociaal-politieke geschriften van „Abra ham de Geweldige" bewijzen slechts, dat Kuyper zijn volgelingen ook nu nog ver mag te boeien of dat deze er behoefte aan hebben hun grote man van eertijds op nieuw onder de aandacht te brengen. Over die trouw behoeft Kuyper zich dus niet te beklagen. Laten wij daarom Quack maar gezelschap houden. H. Bart mm Twintig jaar geleden maakten wij ken nis met de heer en mevrouw Smits, die sedertdien altijd zeer goede vrienden van ons gebleven zijn. Zij scheelden vijftien jaar in leeftijd. Dezer dagen was hij jarig, bij welke gelegenheid wij tot de conclusie kwamen, dat hij twee maal zo oud was geworden als zij was, toen wij hen leerden kennen. De hoeveelste verjaardag was dit van de heer Smits? Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5, en 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing per briefkaart in te zen den aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige puzzel: Horizontaal: Langpootmug, no, or, c.a., meent, ed, hap, ina, wie, rok, pro, huid, veto, eer, rus rem, adi, toe, te, odeon, me, in, eg, gedecideerd. Verticaal: Luchthartig, nn, gom, omen, tot, mr., gedecoreerd, aa, eik, rap, ei, priem, hoest, ode, r.v.u., rad, rio, ee, demi, om, one, nee, i.d., ge. Prijswinnaars: 7.50 mejuffrouw J. Paap, Jan Steenstraat 7, Zandvoort; 5. W. RiemstraVan Hinte, Lorentzkade 61 Haarlem; 2.50 mejuffrouw E. W. Visser, Velserduinweg 16, IJmuiden-Oost. HET DEVONISCHE tijdperk was betrekkelijk droog geweest. De daarop volgende periode on derscheidde zich wat het klimaat betreft aanmerkelijk van haar voorganger. Die periode wordt het Carboon, hét steenkooltijd perk, genoemd. Ze begon drie honderdtachtig miljoen jaar ge leden. De aarde was in die tijd deren weg. Afwisselend werden zij door de zee overspoeld of la gen zij droog. De bodem werd moerassig. Bloemen groeiden er niet, alles was groen en vochtig. Welke dieren leefden er in die periode? Er kropen amfibieën rond in de rottende massa en reusachtige libellen bewogen zich fladderend tussen de spook- voor het grootste deel overwoe kerd met planten en bomen want het klimaat was deels tro pisch, deels subtropisch. Het Carbonische tijdvak duur de ongeveer honderd miljoen jaar. Duidelijker is het als wij die periode het oerwoudtijdvak noemen in de geschiedenis der aarde. Reusachtige wolfsklau wen en paardestaarten plan tensoorten, die wij nog slechts kennen in klein formaat als mede, tegen het einde van het oerwoudtijdvak, varens van gi gantische afmetingen groeiden in die bossen. Toen het Carboon ten einde liep kwamen als „voorboden van de koude" de naaldbomen. In die Carbonische wouden rotten miljarden stam men en ontelbare miljarden bla- achtige gewassen, want ook de insekten hadden inmiddels de weg naar het land gevonden. Zij waren de planten en de amfi bieën gevolgd. Spinnen, kakker lakken, schorpioenen en andere griezelige dieren heel wat groter dan hun hedendaagse na neven en soortgenoten leef den op de stinkende bosgrond en bevolkten de gewassen: libellen van een meter lengte, vliegen van drie centimeter, kakkerlak ken zo groot als de vuist van een volwassen man, schor pioenen zo groot als jonge ko nijnenHet was alsof het leven in het Carboon een ware orgie vierde. Primitieve planten en primitieve dieren legden toen als het ware de grondslag voor de bestaansmogelijkheden van hogere wezens. Het 3 carbonische tijdvak heeft de thans levende generaties brandstof in overvloed verschaft. TEGEN HET EINDE der Car bonische periode begonnen de voorlopers onzer naaldbomen zich te vertonen. De wetenschap gaf de periode na het Carboon de naam Perm. Was het Carboon een triomf van het leven ge weest, het Perm kan men be schrijven als een triomf van de dood. Zowel in het water als op het land vielen miljarden orga nismen ten offer aan de gevol gen der klimaatswijziging en aan de soms zich catastrofaal voltrekkende gebeurtenissen, die een grondige wijziging van het uiterlijk aanzien van tal van delen der aarde bewerkstellig den. Er ontstonden gebergten en eeuwige sneeuw en reusachtige ijsvelden gingen gebieden be dekken, waar tevoren tropische oerwouden hun groeikracht IN OUDE TIJDEN drukten de namen, die aan kinderen werden gegeven, een zekere verwachting uit. De naam moest een gunstige invloed op het lot van de drager uitoefenen en diende dus als een soort talisman. Bij alle volkeren zien we dit verschijnsel. Jongens ontvingen bij voorkeur namen, die hun kracht en moed moesten geven. Zo kon het ge beuren, dat men hen naar dieren noem de, die deze eigenschappen bezaten. De namen Oreb en Zeëb, die in Richteren 7, vers 25 voorkomen, betekenen raaf en wolf. Ook meisjesnamen werden wel aan het dierenleven ontleend, zo droeg een dochter van Job de naam Jemina, die duifje betekent. BIJ PRIMITIEVE volken als de Eski mo's en de Lappen bleef dit gebruik tot op de huidige dag in stand. En al heten alle in de Verenigde Staten levende In dianen thans John en Ann, uit de boeken weten we nog, dat ze eens naar namen als Vechtende Otter en Lieflijke Merel luisterden. Ook onze Germaanse voor vaderen geloofden, dat er van de naam een zekere magische werking overging op de persoon, die hem droeg. Welke verwachtingen zij daarbij koesterden blijkt uit de begrippen, die een grote rol in hun naamvorming speelden. Ag (snij dend zwaard), Aljan (krachtig), Arin (adelaar), Badu (strijd), Balda (onver saagd), Bera (beer), Bili (strijdbijl), Dar (speer), Ebur (everzwijn, een geducht vechter), Grima (helm), Sigis (overwin ning), Vag (wakker), Vertha (zwaard) en zo meer. Met behulp van deze ele menten werden steeds opnieuw namen gevormd, waarvan er enkele nog steeds voorkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de naam Erik. samengesteld uit Era (eer) en Ricja (rijk). De knaap, die zo werd genoemd, moest dus rijk aan eer worden. hadden uitgeleefd. Tevens ont stonden er woestijnen van grote uitgestrektheid. Tal van dier soorten, die in het Carboon tot welige ontplooiing waren ge komen, waren tegen de Per- mische droogte en koude niet bestand. Andere soorten kwa men in hun plaats: de gewervel de dieren, die in de vorm van amfibieën een water-landleven hadden geleid, pasten zich ge heel aan .bij het land. De rep tielen ontwikkelden zich tot de ..heersende groep" onder de le vende wezens op aarde. Men zegt wel, dat zij de „verbeterde" of „aangepaste" nazaten zijn der amfibieën uit het Carbonische tijdvak, maar hoe zij uit de amfibieën zouden zijn ontstaan weten wij niet. Opnieuw staan wij voor een raadsel. Dankzij hun huidpantser droogden de reptielen niet uit. Vermoedelijk leefden er in de Carbonische oerwouden reeds enige reptielsoorten. In de kou de van het Permische tijdvak hebben zij zich echter pas goed ontwikkeld. Het leven, ontstaan in de oceanen, ontdeed zich van de kluisters, die het aan het wa ter bond. De definitieve verove ring van het land door het leven kreeg zijn beslag in de (geolo- ische) middeleeuwen, die onge veer tweehonderdvijftig miljoen jaren geleden begonnen en on geveer honderdtachtig miljoen jaren duurden. DE EVENEENS uit de tijd der Ger manen tot ons gekomen naam Gerhard bevat de elementen Gairu (werpspeer) en hardu (hard, sterk). In Wolfgang zijn Vulfa (wolf) en Gang (aanstormen) te herkenen. Haidu/(gestalte) vormde het tweede deel van veel vrouwennamen, de tot ver In de middeleeuwen bewaard ge bleven naam Adelheid (athal is edel) legde daarvan getuigenis af. Ook de be grippen Drudi (trouw, dierbaar), Fladi (rein) en Gardi (gaarde) keerden re gelmatig in de Germaanse vrouwenna men terug. De komst van het Christen dom bracht namen, die tevoren nimmer in onze gewesten gehoord waren. Dit betekende niet, dat het oude geloof aart de invloed der namen op de dragers on middellijk verdween. Integendeel, het kind, dat bij de doop naar een heilige vernoemd werd, zou stellig de bescher ming van deze schutspatroon genieten. Het valt op dat aanvankelijk slechts weinig meisjes Maria werden genoemd, kennelijk weerhield een zekere schroom de mensen ervan deze naam te gebrui ken. Later veranderde dit. Echter, op enkele uitzonderingen na, is de naam Jezus in onze gewesten nooit aan jon gens geschonken. Dit in tegenstelling tot de Spaanse landen, waar Jesus een alge meen voorkomende doopnaam werd. DAT HET OUDE heidendom nog lang niet dood was, blijkt zelfs uit de naam geving. De later zo geliefd geworden namen Joannes en Petrus kwamen in het begin weinig voor. Eerder waren de nieuwe Christenen geneigd hun zonen naar David en Salomo te noemen. Want dat waren koningen geweest, hun namen bezaten dus veel meer kracht. Het was dus zo: de nieuwe leer werd aanvaard, maar de betekenis ervan drong slechts langzaam door. Dit blijkt ook al uit het feit, dat tot in de twaalfde eeuw de ge schikte plaats voor een kerk vaak werd bepaald door twee gekoppelde witte koeien. Men stuurde hen het land in en ging bouwen op de plek, waar de dieren gingen liggen. Precies zo hadden de Wo- dan-priesters altijd hun offerplaatscn gezocht. En zelfs bij de viering van onze Christelijke feestdagen leven in menig oud gebruik de oude heidenen voort. J. G. cle Boer van der Ley DE FOTO, die men hierbij ziet afgedrukt, kwam ons on langs in handen. Het is een afbeelding van een gebied in Canada, waardoorheen een olieleiding wordt gelegd, die de langste ter wereld zal zijn als het moeizame werk in een geo grafisch ongemakkelijk land zal zijn voltooid- Canada bezet in de rij van olierijke landen de negende plaats Neder land de drieëntwintigste. In het westen werden nog niet lang geleden tussen 1947 en 1949 enorme hoeveelheden van deze kostbare vloeistof aangetroffen. Alleen in de om geving van Edmonton in de staat Alberta bevinden zich al achthonderd bronnen. Nu, tien jaar later, verschaffen deze achthonderd bronnen aan een groot aantal mensen werk, aan een kleiner aantal moeite bij het aanleggen van de leiding- waardoor du olie dwars over Canada naai» de raffinaderijen in het ooste» stroomt. Waarom geen verwerking ter plaatse? Olie wordt meestal gevonden in ruwe streken, al thans gebieden waar geen be- volkingscentra zijn, geen ha vens, geen afzetmogelijkheden. In ons land bestaat deze om standigheid ook. De olie vinden wij in Drente, de raffinaderijen in Pernis aan de Maas, die in directe verbinding staat met buitenlandse havens. Maar de hoeveelheid, die hier wordt ge vonden en de afstand waar over de olie moet worden ver voerd, staan uiteraard in geen verhouding tot de toestand in het uitgestrekte Canada. De leiding, die tussen de ber gen en de bossen door gaat, krijgt een totale lengte van achtentwintighonderdveertig kilometer, welke afstand he melsbreed gemeten met die van Amsterdam naar Stalingrad overeenkomt. Voordat hiermee in 1950 werd begonnen is de hele middenmoot van Canada van vliegtuigen uit nauwkeurig bekeken om de gemakkelijkste en kortste weg in kaart te kun nen brengen. Daarna moest door de ondernemingen, die het omvangrijke werk hebben aan gepakt, worden onderhandeld met ongeveer vijfentwintig honderd landeigenaren, want het tracé moest een breedte hebben van achttien meter. Er zijn ook omvangrijke proefne mingen aan voorafgegaan met allerlei soorten staal. De lei ding staat bloot aan klimatolo gische omstandigheden, die door de geografische positie van Canada onderling sterk verschillen- Na diverse experi menten werd om roestvorming tegen te gaan een laag kool- teer aangebracht, gewapend met glaswol, met asbest om wikkeld. In de lente van #1950 kon eindelijk een ploeg van vijf tienhonderd arbeiders de spie ren spannen. In oktober van hetzelfde jaar werd het werk tijdelijk onderbroken, er wa» een leiding van duizenddertig kilometer klaar. Aan dat eer ste deel hebben drie aannemers deelgenomen. Men liet er spe ciale machines voor uit het buitenland komen, die in hoog tempo een spoor door het land konden trekken van anderhal. ve meter diepte (zodat de boe ren het daarboven liggende land kunnen blijven bewerken en de vorst niet kan binnen dringen) en negentig centime ter breedte. De kosten bedroe gen in totaal negentig miljoen dollar, waarvan dertig percent aan arbeidsloon. Twaalf pomp stations onderwerg hebben zesentwintig dagen nodig om samen de kostbare vloeistof van het beginpunt naar het eindpunt te stuwen, althans naar het punt waar het werk werd onderbroken en voorlo pig raffinaderijen zijn ge bouwd. De buisleiding kruist x-ulm elfhonderd verkeerswe gen en spoorbanen. De arbei ders zijn nu weer aan het werk en verlengen de leiding tot de havens aan de oostkust Er zijn minder mooie gebieden waar men zijn dagtaak kan vervul len.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 16