kwallen Die zeelt die ging te keer „Toen en Nu" - een gedenkboek dat anders is Elektronische componist müakt vierduizend liedjes per uur ZATERDAG 22 JUNI 195 7 PAGINA VIER GESPROKEN Voortreffelijk gedocumenteerde oorlogsroman E*b« OVER KWALLEN GESPROKEN: bent u er bang van? Gaat u onder geen voor waarde in zee wanneer ze er zijn? Dat is dan naar alle waarschijnlijkheid in vele gevallen ten onrechte! Want lang niet alle zich 's zomers in onze kustwateren ver tonende kwallen bezitten het vermogen de menselijke huid van pijnlijk brandende plekken te voorzien. Vele staan dus on nodig in een slecht blaadje. En bovendien zou ik nog graag willen opmerken, dat kwallen, zuiver biologisch gezien, buiten gewoon interessante dieren zijn om er nog niet van te spreken, dat zij alle hun eigen schoonheden hebben, al vindt me nigeen, die hen als drillig-gelatineuze plakken op het strand ziet liggen, alle kwallen vies. Om nu op de aangelegenheid van het bijten, branden, steken of hoe u het ook wilt noemen terug te komen, dat zit zo: de kwallen behoren tot de grote groep der neteldieren, samen met onder andere de bekende zeeanemonen. Het lichaam van ieder neteldier (vooral zijn soms zeer lange vangarmen of tentakels) is dicht bezet met zogenaamde netelcellen van microsco pische afmetingen. Iedere netelcel is een uiterst vernuftig werktuigje, dat u zich niet beter kunt voorstellen dan als een minuscuul blaasje, gevuld met een bran dend zuur en een bliksemsnel uitstulpbare harpoen. Komt één van de tentakels in aanraking met een vreemd dier of met de mens, dan gebeuren er twee dingen: in de eerste plaats worden hele batterijen van netelcellen geprikkeld en in de tweede plaats buigen andere tentakels zich snel In de oorkwal op de foto hierboven zijn duidelijk de vier maagafdelingen en de welgevulde eierstokken te zien. De foto hieronder toont de schoonheid, die kompaskwal heet. Geheel onder aan: een brandkwal, zwemmend in een groot aquarium. in de richting van de collega, die beet heeft. Waarna weer nieuwe netelbattex-ijen tot de aanval overgaan. In een onderdeel van een seconde schieten dan ook duizen den miniatuurharpoenen uit de tentakels naar buiten en in de huid van het aange vallen dier of de mens naar binnen, waar Ook op het gebied van de muziek heeft automatisering thans zijn intrede gedaan in de vorm van een elektro nische rekenmachine - Bertha- die echter niet met cijfers en getallen goo chelt, maar met noten. „Bertha" is in slaat populaire wijsjes te componeren in een tempo van vier duizend per uur, zo verklaart haar ont werper dr. Martin L. Klein, wiskundige en een autoriteit op het gebied van rekenmachines in de Verenigde Staten. In de juni-uitgave van het, tijdschrift Radio-electronicsschrijft hij, dat hij en zijn medewerker dr. Douglas Bolitho in het voorjaar van 1956 begonnen, een rekenmachine muziek te leren schrijven. De resultaten noemen zij fenomenaal. Onlangs brachten de ontwerpers een van de door „Bertha" gecomponeerde melodieën ten gehore voor Jack Owens, componist van populaire „songs" en lid van de „American Society of composers, authors en publishers" (Ascap). Owens schreef de tekst voor de melodie, die de titel kreeg van „Push button Bertha" (Druk-op-de-knop-Bertha). De „Library of Congress' weigerde evenwel, voor dat liedje auteursrechten toe te kennen, aangezien de melodie door een machine was gecomponeerd. Om de machine tot toondichter te brengen is hetnodig, haar van een grote hoeveelheid ponskaarten te voor zien. Dan drukt men bepaalde knoppen in en daarop begint de machine de haar verstrekte aanwijzingen en gegevens in noten van de diatonische toonladder om te zetten. De selecties maakt Bertha uit de informaties, die opgeslagen zijn in een magnetische trommel, het „geheu gen" van de machine. Dr. Klein meent dat de machine voor al goede diensten zal kunnen verrichten voor het orkestreren van muziekwer ken. Volgens hem kan de machine in minder dan een minuut een werk orkestreren voor een volledig orkest. De gouden tafel. Bij F. G. Kroonder te Bussum verscheen deze oorlogsroman van W. Heinrich, die een episode uit de op mars der Russische legers in het door de Duitsers bezette gebied van Tsjechoslowa- kije behandelt. De auteur benadert de oor logsgebeurtenissen zowel van de kant der parlisanen als die der Duitsers en dat geeft zijn boek een eerlijk karakter, ook al omdat hij een reëel en goed gedocumen teerd relaas opbouwt, waarin de logica overheerst. Zijn schildering van het zwaar beproefde en vaak al zeer verzwakte mo reel der terugtrekkende Duitse troepen maakt sterk de indruk dat de schrijver deze fase van de oorlog van zeer nabij heeft meebeleefd. Hij verheelt niets, stelt de laatste verbeten idealisten tegenover de tallozen, die alleen nog op lijf en goed be dacht zijn en laat vooral de officieren dis cussiëren over de vraag wat er uit h,et ten ondergang gedoemde Duitse rijk moet worden. Hun gesprékken, hun acties, hun persoonlijke ondernemingen krijgen een beklemmend reliëf door het beeld, dat Heinrich tegelijkertijd ophangt van de dikwijls meedogenloze hardnekkigheid, waarmee de partisanen hen te lijf gaan. Maar ook de idealistische tegenstellingen in dit kamp leren wij terdege kennen. Naarmate de katastrofe voor de Duitsers nadert groeit ook in de gelederen van hun tegenstanders de tweedracht. Het eind is bloedig en vol verschikking. Er zijn niet veel oorlogsromans, die van het strijd toneel zo'n gruwelijk en indrukwekkend beeld weten weer te geven. Er zijn er be slist ook niet veel, die de mens in zijn ver latenheid nauwgezetter karakteriseren. De van alle zekerheid verstoken soldaat, hul peloos overgeleverd aan een barbaars tor ment, een aanklacht zelf tegen de gruwe lijkheid der vernietiging, die in de oorlog gestalte krijgt. Heinrich heeft die gestalte voor ons opgeroepen, zo dat wij haar ni licht vergeten. ze hun giftige zuurlading royaal uitstorten. Met de gevolgen, die velen van ons wel eens aan den lijve hebben onderwonden en die beslist niet plezierig zijn te noemen. Maarvan de vijf kwallensoorten, welke regelmatig voor onze stranden ver schijnen, zijn er slechts twee in staat de normale mensenhuid te beschadigen. Let wel: het gaat hier om de normale huid. Of een huid, die door sterke zonnebrand al de nodige overgevoeligheid heeft verkre gen, zich ten opzichte van de netelcellen der kwallen nog normaal gedraagt, lijkt mij wel een beetje twijfelachtig! En na tuurlijk zijn er mensen met een extra tere huid, die ook van als ongevaarlijk te boek staande kwallen al last kunnen onder vinden. Het is intussen helemaal niet moeilijk de onschuldige en de gevaarlijke of op zijn minst onbetrouwbare kwallensoorten van elkander te onderscheiden. Laat ons de dieren maar eens wat nader bekijken. Daar is dan om te beginnen de volslagen onschuldige oorkwal, die al betrekkelijk vroeg in de lente kan komen opdagen, glashelder en kleurloos of heel even naar het lila-roze getint. In het midden van dit dier is een karakteristiek patroon van vier wit, roze of lila gerande cirkelsectoren te zien. Elke sector vertegenwoordigt één maagafdeling en de ondoorzichtige rand ervan bevat miljoenen eieren. Wat later dan de oorkwallen, gewoon lijk niet voor de tweede helft van juni, verschijnen de kompaskwallen. U hoeft nog nooit een kompaskwal te hebben ge zien om haar van dit ogenblik af onmid dellijk te herkennen wanneer u haar op het strand vindt. Want iedere kompaskwal doet haar naam hoge eer aan door het voe ren van een prachtig goudbruine „kom pasroos" op de bovenzijde van haar para solachtige lichaam. In het binnenste van het dier zult u weer maagafdelingen en eierstokken kunnen ontdekken. En als het aangespoelde dier in de branding niet al te deerlijk werd beschadigd, zal het u mis schien ook enkele van zijn lange lintvor mige „lippen" vertonen. Zij dienen om ge vangen klein gedierte van de tentakels af te strijken en naar de mondopening (aan de onderzijde in het midden) te vervoeren. Voor de meeste mensen is ook de kompas kwal ongevaarlijk, maar op een flink ver brande of van nature tére huid schijnt ze toch tamelijk vaak vat te hebben. IN HET HARTJE van de zomer, dus juist als de meeste baders aan zee komen, verschijnen daar ook de kwaje rakkers, die zeer terécht brandkwal heten. Zij zijn er in twee soorten, de ene donkergeel, de andere diep ultramarijnblauw, vrijwel egaal van kleur en zonder erg karakteris tieke tekening. En, helaas, zij zijn er soms bij duizenden! Hun netelbatterijen zijn zo sterk, dat geen mensenhuid er weerstand aan kan bieden. Op „goede" kwallendagen kan het dan ook slachtoffers regenen. Een heel vervelende bijkomstigheid is, dat de brandkwallen hun tentakels bijzonder ver kunnen uitstrekken. Zij kunnen tot twintig maal de doorsnede van het kwallenlijf lang worden, of met andere woorden: een brandkwal van twintig centimeter door snede kan in een extreem geval al slacht offers maken op een afstand van vier me ter. Als gevolg hiervan noemen de Zeeuwen haar heel raak „straelkwalle". Overigens is ook de brandkwal niét van sierlijkheid ontbloot, maar om haar schoonheid te waarderen moet u haar eens zien zwemmen in het rustige water van een havenkom of nog veel beter in een ruim zeewater-aquarium. De hekkesluiter, gewoonlijk pas laat in de zomer of tegen de herfst verschijnend, is weer zo onschuldig als een pasgeboren kind. Het is de zeepaddestoel, halfdoor schijnend, onveranderlijk flets kobalt blauw, met een rand van donkerblauwe lobjes, een groot aantal opvallend dikke tentakels en altijd nogal stevig van consis tentie. Deze herfstkwal bezit geen eigen lijke netelcellen maar alleen kleef-or- gaantjes in de vorm van harpoenen zonder bijtend zuur. EN NU TOT BESLUIT nog iets over het leven van de kwallen. Is het u wel eens opgevallen, dat ze er 's winters niet zijn? Dan zijn ze al lang dood, en hun voor on geveer achtennegentig percent uit water bestaande lichamen zijn vergaan. Maar een nieuwe generatie is dan al bezig zich te ontwikkelen! Uit de in de nazomer door de volwassen dieren gelegde eieren hebben zich kleine, vrij in zee zwemmende larfjes ontwikkeld. Miljarden! En miljoenen daar van zijn te gronde gegaan. Doordat ze geen vaste grond onder de „voeten" kon den krijgen. Maar degene, die deze vastig heid wél vonden (in de vorm van kust- rotsen, pieren, dijken, scheepsrompen en dergelijke) zijn inmiddels uitgegroeid tot kleine poliepen van een paar centimeter lang. Hun tentakels zitten al boordevol netelcellen en ze vangen ijverig klein zee gedierte, zo ter grootte van een watervlo. Tegen het voorjaar gaat er dan met deze kwalpoliepjes iets wonderlijks gebeuren: ze gaan vele dwarse insnoeringen vertonen en korte tijd later laten de ingesnoerde stukken één voor één los van het moeder- dier, om als zelfstandige kleine kwallen van ongeveer één centimeter weg te zwemmen met sierlijk klokkende bewe gingen. Op zoekt naar iets eetbaars er heus niet met de vooropgezette b-vloeiin' badgasten het zwemmen zuur te maken NEDERHORST DEN BERG, 's morgens half zes, weinig zin om al iets te zeggen. Het autootje, dat ons hierheen bracht, kon op de weg even weinig schade doen als een blind paard, want iedereen was wel wijzer en sliep nog. Uitpakken. „Hé, zwerver, blijf van mijn tuigie af", wordt er opgemerkt. Want als men in kringen van de hengelsport een ietsje over de schreef gaat, is men tegenwoordig metten een zwerver. Ingooien. Ploep.ploep. PLONS Dat laatste kan niet het geluid van een dobber zijn, zelfs niet het geluid van een harde dobber. Het is dan ook een hengel, die kennelijk even iemand uit de hand gelopen is. „Je hoeft alleen je tuigie maar in te gooien, haha", wordt er gelachen. Dan is het al spoedig even stil als onder water. In gedachten ziet men de vissen langs elkaar heenzwemmen, net zo koel en onbewogen als in een aquarium. Het schijnt, dat er geen andere wezens zijn, die zó langs elkaar heenleven als de vis sen. Het is dus onzin om aan de achter blijvers te denken, wanneer er een wordt uitgelicht. De koeien gaan schuil in de nevelsluiers en laten nu en dan een onder drukt geloei horen. Het water sluit zich spiegelglad rondom onze dobbers. Na een kwartier verbreken achtereenvolgens zes stemmen de stilte: „Jij al wat gezien, Kees?" „Nee niks Willem, jij ook niet?" „Ik tóch wel niet" (Willem is bij de ma rine geweest)en Karei7" „Karei...." „Nou, ik dacht net effe". „Karei wél jongens", zo plant het zich voort van Gerrit naar Piet en van Piet naar Arie, aan de andere kant dus van Karei (zie tekening). Na twintig minuten is de situatie weinig anders. Het is moeilijk te verwachten, dat de vissen zich alénog gezamenlijk deze kans uit zullen begeven. In de nauwe be slotenheid van een aquarium zwemmen zij in de regel druk heen en weer, maar in deze enorme uitgestrektheid van de plas blijven zij natuurlijk rustig ergens met hun vinnen staan waaieren, mét het rus tige gevoel, dat ze altijd nog alle kanlén uit kunnen. Maar waar? Wij gaan verkassen, 't Klinkt in het be gin wat vreemd, het doet altijd even aan verpoppen denken, maar het is gewoon alle hengelgerei opnemen en ergens anders zijn geluk beproeven. Karei, die het net al „effe dacht", heeft op dit nieuwe plekje inderdaad flink beet en in korte tijd slaat hij er drie uit. Van de laatste zegt hij, dat het een „joeker" is. Deze mededeling plant zich weer onder de hengelaars ter weers zijden van hem voort, maar Arie heeft het niet verstaan en roept: „Wat voor één is hef er?" „Een zeelt", zegt Karei. „En je zegt zonet: een .joeker", roept Willem. „Welnee jó, dat zeggen we altijd als het een grote is. Maar het is een zeelt. Jong, wat gaat-ie te keerOmdat de an deren toch geen tuk hebben, richt de aan dacht zich van weerszijden op Karei, die steeds meer vissen uit het water slaat. „Lig jij ook zo diep?" vraagt Kees, ter wijl hij langzaam ophaalt om de afstand tussen zijn dobber en zijn haak te tonen. „Ja, zoiets ja! Ja zoiets is het wel, ja hoorEn, als hij de achtste heeft op gehaald, vraagt Piet: „Wat voor aas heb jij eigenlijk, Karei?" „Dit hierhierzoen Piet krijgt een brokje ervan toegeworpen. Onmiddel lijk haalt hij op ên vervangt zijn eigen aas. De dobbers aan weerszijden van Ka- rel blijven Onbeweeglijk staan en hijzelf slaat er naar schatting dé elfde uit. „Wat voor tuigie heb jé eigenlijk, Ka- rel?" zo vraagt Gerrit. „Net als jij ongeveer jó". Gerrit meent, dat het dunner is. Hij trekt de stoute schoenen aan en zegt: „La mij eens met die hengel van jou vissen, Karei!" „Kan bést hoor", antwoordt Karei met een poging tot verdraagzaamheid en steekt Gerrit zijn hengel hoe, ondertussen met zijn vrije hand die van de ander aan nemend. Karei blijft vangen, ook met het dikkere tuig. Na een kwartier wil Gerrit zijn hengel best weer terug hebben. Het is een bemoedigende gedachte voor allen, dat Karei met de hengel van Gerrit ooi; gevangen heeft en dat het met de hengel van Karei ook mogelijk is niets te vangen. Wij hebben niet meer het gevoel, dat we een komkommer aan een touw voor ons in het water hebben liggen, vergeleken bij Karei. Het blijft alleen te betreuren, dat Karei zijn plaats niet verlaat, zelfs niet om de koffie uit zijn thermosfles te gaan drinken. Een uur later, in het autootje op de terugweg, zijn wij allen druk in de weer om de door elkaar vallende en het zicht benemende hengelstukken bijeen te hou den als Karei opmerkt: „Die zeelt die ging te keer jó „Nou", zeggen wij allen. Het Is leuk, dat Karei ons eens een morgentje heeft meegenomen. Alleen Willem vindt het een stómme sport. Maar als Karei ten tweede male opmerkt: „Tjong, wat ging die zeelt te keer", dan kijken we allemaal even steels in zijn richting. Zijn betrekkelijk kleine oogjes schitteren. Ko B rugbier Vijftig jaar geleden nog een Zuiderzeedorp, nu een wel varende landbouwgemeénte. Kees Hana DEZE MAAND is Shell Nederland vijf tig jaar geworden. Dat feit is herdacht, naar oud gebruik, mét een feest en een gedenkboek. Het feest is groots geworden: bijna alle aanwezigen waren (en zijn nog steeds) in de olie. Maar ook het gedenk boek is een feest geworden: een feest voor het oog en een remedie tegen de zwartgal ligheid. Geen lange lofredenen op de eigen commerciële verrichtingen, maar een ge- noegelijk prentenboek vol fotorijmen, te keningen en prozastukjes, die twee aan twee de wereld van vijftig jaar geleden en die van vandaag tegenover elkaar stellen: een karikatuur van Domela Nieuwenhuis „leider der oppositie" op het spreek gestoelte, geflankeerd door vader Drees „leider van de regering" achter de rege ringstafel. Een rijksbegroting van toen (met het opschrift „halfjes") naast een mil joenennota van nu. „De rage van de dag" in 1907 - een foto van twee diaboloënde meisjes bij een voorhistorische automobiel tegenover „de rage van de nacht" anno 1957: de rock 'n roll in volle actie. Het droommeisje uit grootvaders dagen fon dant in hermelijn naast de schaars ge klede „pinupgirl" van ons atoomtijdperk. Tweemaal de Haagse Venestraat, links met paardentrams, kinderhoofdjes en vader moorders, rechts als een moderne asfalt- woestijn, omgeven door een jungle van verkeersborden en lichtreclames. Op zich- elf is dit een heel simpel procédé. Vergaai- vat oude afbeeldingen en leg er bijpas sende hedendaagse foto's, tekeningen en documents humains naast. De contrast werking doet de rest: succes gegarandeerd. Maar hoe geestig en geraffineerd hebben de samenstellers van dit boekje al die te genstellingen tussen oud en nieuw uitge buit en uitgespeeld! In het hierbij gere produceerde fotorijm van de twee tennis sers bijvoorbeeld. Aan de ene kant de ver- sie-1907: een wanhopig in haar gesteven jurk worstelende dame, aan de andere kant haar moderne pendant: een en al dynamiek in zijn efficiënte sportkleding. Toch werkt de tegenstelling hier op zichzelf alleen maar koddig. Betekenis als een symbool van „vijftig jaar sportrevolutié" krijgt zij pas door de bijgetekende achtergrond: de lijnen van een tennisveld, die de beide fi guurtjes als het ware over de jaren heen samenbinden. Zo zijn er vele kostelijke vergelijkingen en tegenstellingen in het tweeledig panora ma, dat dit boekje ons voorgoochelt: een socialistisch strijdpoëem van Henriëtte Roland Holst naast een experimenteel ge dicht van lucebert-met-een-kleine 1. Een vleugje Couperus naast een brok Vestdijk. Ons koningshuis voorheen en thans. Toor- op zij aan zij met Picasso. De filmdraak van 1907 naast een psychologische rolprent van nu. Ook de politiek, de wetenschap, de humor, de reclame om er maar enkele te noemen, krijgen hun beurt in deze series dubbelopnamen met de tijdloep. En niet te vergeten: het huishoudboekje. Hier zijn een paar posten uit Kaatjes keukenboekhou ding anno 1907: „3 liter melk 24 cent, 6 fleschjes spuitwater 24 ct, drie koncinen f 1,80, voor een perronkaart aan den Jon genheer 0,02Vz Zo zouden wij nog wel een kolom of wat kunnen doorgaan, want vrijwel elke blad zij in „Toen en Nu" biedt de beschouwer nieuwè verrassingen en vondsten. We móe ten echter volstaan met een paar lukrake ci taten, geput uit die feestelijke bladzij over de Nederlandse Strijdkrachten anno 1907, en zijnde een bloemlezing uit de toen malige militaire voorschriften: „Aan Militairen beneden den rang van Officier moet de gelegenheid worden ge geven, van tijd tot tijd het lichaam, en ten mindste om de acht dagen de onderste le dematen tè reinigen". „LIJKEN beneden den rang van Sergeant worden begraven in den naasthogere klasse van armlastigen of minvermogenden". „Door Officieren, in Uniform gekleed, mag geen gebruik wor den gemaakt van PARAPLUIES". „Dé STORMAANVAL geschiedt in den Loop pas onder het slaan en blazen van alle Tamboers en Hoornblazers en onder het aanheffen van het gebruikelijke KRIJGS GESCHREEUW". Mocht dit alles bij u de lust hebben doen ontwaken, dit boekwerkje zelf eens in te zien, wanhoop dan niet. Shell Nederland heeft duizenden gratis exemplaren laten verspreiden, onder meer onder journalis ten, leerkrachten van allerlei scholen en diverse openbare bibliotheken, zodat het niemand moeilijk moet vallen inzage te krijgen van dit jubileumboekje, dat ook qua uitvoering en typografie prima is. H. Croesert

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 20