De opera van de twintigste eeuw
CRITIEK OP
2)e keuciqsiestad aan de wecetd critiek
EEN ENGELSMAN UIT
DE ACHTTIENDE EEUW
ZIET DEN HAAG
Jamafsjek en Strauss
volmaakt vertolkt
jramstijl
ANSIE-ENCYCL OPEDIE
ZATERDAG 29 JUNI 1957
Erbij
PAGINA DRIE
Uat Ifoet dagboek van
Samuel Pepys
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!ii::!ii!!
In het internationaal georiënteerde Hol
land Festival 1957 is ook de Spaanse dans
vertegenwoordigd en wel door de groep
van Roberto Ximenes en Manoio Vargas,
die al eerder met veel succes een vooral
door gedegen stijlgevoel gekenmerkt pro
gramma binnen onze grenzen vertoonde.
Première: 7 juli in "s-Gravenhage.
TOEN IK wakker werd en door de patrijspoort keek
was de kust in zicht. Men zei mij dat het de Hollandse
kust was. Den Haag was duidelijk te zien. Er kwamen
een paar opdringerige Hollandse zeelui aan boord die
hun vletten wilden verhuren om onze spullen aan land
te brengen enzovoorts natuurlijk om geld te ver
dienen. Het weer was slecht, we kregen heel wat
water over en het was moeilijk om aan land te komen.
De kust en het land. tot Den Haag beslaat helemaal uit
zand. Een groepje huurde een koets, de rest van ons
nam de diligence, waarin twee schallen van meisjes
zalen, modieus gekleed en met mouches op de wangen.
Ze zongen als lijsters, de hele tocht en zoenden heel
vrijmoedig de jongemannen die bij hen waren. Ik
haalde mijn fluit tevoorschijn en floot er lustig op los".
(ÏÏQ l?
MET EEN aan het
Muzikale toneel van de twintigste
eeuw" gewijde week heeft de Duitse Opera aan de Rijn
onlangs haar eerste seizoen besloten. Onder dit veelomvat
tende begrip, dat uiteraard nog allerminst op een afgesloten
periode betrekking kon hebben, liet de sinds vorig jaar ge
fusioneerde opera van Duisburg en Diisseldorf nog eens
enkele hoogtepunten uit de afgelopen maanden de revue
passeren, voegde er een première van een werk van een dei-
jongere componisten aan toe, benevens een ballelavond, een
.studio "-malinee en zorgde er tenslotte voor dat bij dit alles
het oriënterende woord van enkele deskundigen niet ont
brak. Reeds begint zich een vaste vorm af te tekenen bij dit
instituutdat in het begin nogal met tegenslagen te kampen
heeft gehad en waar bijvoorbeeld liet punt der permanente
muzikale leiding nog altijd niet definitief geregeld, schijnt
te zijn. De vroegere Diisseldorf se dirigent Eu gen Szenkar
beperkt zich nu tot de symfonische concerten. De namen
van Böhm, Quennet, Kohier en Peters komt men om beurten
in de programma's tegen.
MEN HEEFT zich hier verenigd onder leiding van Hermann
Juch, die daarvoor de Weense Volksopera heeft verlaten, wer
kend met een subsidie van niet minder dan viereneenhalf mil
joen Duitse Marken, waarvoor jaarlijks driehonderd voorstel
lingen te Diisseldorf en honderdvijftig te Duisburg worden ge
geven. Naar verluidt zou Duisburg, dat zich vroeger voor zijn
theaterleven op omliggende steden als Bochum, Bielefeld, Dort
mund en Essen placht te oriënteren en dan rustig de kat uit de
boom kon kijken alvorens een keuze te bepalen, zich ietwat min
der gelukkig gevoelen in deze combinatie dan Diisseldorf, dat
deze winter ook ging strijken met de succesrijkste premières.
Ziet men de geestdrift, waarmee dezer dagen „Die Rauber" ten
doop werd gehouden het debuut van de jonge Giselher Klebe
en voorts de overtuigende uitvoering van „Sache Makropou-
Jos" van Janatsjek, dan lijkt de tendens alleszins vooruitstre
vend. Daarnaast pleiten recente uitvoeringen van „Don Carlos"
en „Electra" voor de hoge maatstaven, die er ook voor het klas
sieke repertoire worden aangelegd.
Met „Die Sache Makropoulos" zette de week in. Het is Janat-
sjeks voorlaatste opera. De „Herinneringen uit een dodenhuis"
(door de Nederlandse Opera vertoond) zou zijn levenswerk be
sluiten. Men heeft in ons land vroeger kennis kunnen maken
met het toneelstuk: Karei Capek's komedie kwam in de twinti
ger jaren voor het voetlicht met Else Mauhs in de voornaamste
rol. Drie 'bedrijven lang horen wij over een eeuwenoud erfenis
proces, doch dit is slechts in zoverre van belang dat het de
kans biedt aan de zangeres Emilia Marty er zich in te mengen
tot het bemachtigen van een voor haar gewichtig document
een stuk dat er voornamelijk toe moet dienen haar leven te ver
lengen. Ruim driehonderd jaar zijn haar jeugd en schoonheid
nu reeds op de proef gesteld. Thans echter is de levensduur,
gecontinueerd door de kracht van een haar eertijds toegediend
elixir, toch eindelijk verstreken. Moet dit spel met de tijd nog
langer worden voortgezet? Na het onthullen van haar wrede
en zich herhalende levenslot geeft zij de herkregen formule over
aan een lid van de nieuwe generatie, die het papier verbrandt
en daarmede de normale levensorde herstelt.
De strijd, die mens en dier (men vergelijke het in het nog
lopende Parijs© theaterfestival voor het voetlicht gebrachte
werk „Het sluwe vosje") genoodzaakt zijn te voeren met het hun
opgelegde leven, is Janatsjek's altijd terugkerende hoofdmotief.
Nogmaals trof hij het aan in Capek's vermenging van werke
lijkheid en utopie. Hij werd gegrepen door het lot van Elena
Makropoulos aldus haar oorspronkelijke naam die de dood
voor haar eindeloze leven moest ruilen. Minder dan bijvoor
beeld in „.Jenufa" meldt zich in dit werk de folklore aan. Maar
aanstonds is er de herkenning van de aan Janatsjek eigen taal
muziek, al gaat deze in zijn diverse opera's dan ook telkens an-
..•■re wegen en zijn er ook hier verrassend nieuwe nuanceringen
tussen zijn melodiek en het declamatorische element. Elena's
levensmotief in gevarieerde vorm wijst ons van tijd tot lijd de
weg, doch overigens reikt Janatsjek zijn toehoorders nu minder
vaak de hand dan in zijn vroegere werk. De lyriek, in het voor
spel nog duidelijk aanwezig, maakt verder plaats voor een ge
comprimeerde expressie. Des te meer verrast dan de milde
stijging naar het slot, wanneer ten langen leste de dood toch
naderbij kan komen en zelf Elena verlost. De bezoeker kreeg
een vertolking voorgezet, die het etiket „standaard-uitvoering"
heeft verdiend. Slechts een waarlijk ensemble, waarbij wij met
opzet geen namen willen noemen, kan Janatsjek zó spelen.
MET „ELECTRA" had deze Duitse Opera aan de Rijn zich
enige tijd geleden voorgesteld. Daar deze uitvoering tot dusver
een der meestgeslaagde was gebleken en dit werk van Strauss
althans chronologisch thuis hoort in onze eeuw, lag het voor de
hand haar met dezelfde bezetting in de feestweek te herhalen.
Dit wil zeggen: met de Strauss-specialist Karl Böhm in het di-
rigeergestoelte en Astrid Varnay in de rol van Agamemnons door
wraaklust bezeten dochter. Wij moeten daarbij vermelden dat
Res Ficher uit Stuttgart zich als Klytaemnestra kwam voorstel
len thans vermoedelijk met Margarethe Klose en Elisabeth
Iiöngen vermoedelijk wel de beste vertolkster van deze veel
eisende partij. En daarmee is de kwaliteit wel voldoende aan
gegeven.
Zowel Claude Debussy als Herman Babr (de laatste spreken
de over de „leeuwenkracht der vastberaden climaxen" in deze
opera) hebben ter kenschetsing het woord „onweerstaanbaar"
gebruikt. Inderdaad grijpen de ademloos makende klankorgieën
van „Electra" het eindpunt van alle tonale harmoniek de
toehoorder ook thans nog naar de keel, tenminste bij een uit
voering als deze. Het is een grandioze aaneenschakeling van
extasen, in overeenstemming met deze Griekse tragedie der
vergelding. En wij begrijpen, dat Strauss het dichtwerk van
Hugo van Hofmannsthal een „schitterende operatekst" kon
noemen. Zo werd dit de eerste daad van samenwerking tussen
beiden. Nog vijf keer hebben zij, elkander inspirerend, gezamen
lijk gebouwd aan een kunstwerk voor het operatoneel.
Men denkt onwillekeurig' aan het verblufte zwijgen na de
laatste maten bij de generale in Dresden, door de componist
verbroken met een nuchter „Mir hat's g'fall'n!" Later antwoord
de hij op de vraag welke vertolking hij de beste vond: „Die van
Garmisch met mij, verdiept in mijn werk, temidden van de
mijnen". Een „bourgeois satisfait" toch ook, bij alle demonie!
DIT ZIJN de eerste indrukken, die
Samuel Pepys, de schrijver van het in En
geland overbekende Dagboek, van Neder
land kreeg, toen hij in 1660 als secretaris
van Montagu op de Engelse vloot meevoer
die tot opdracht had Karei II uit te nodigen
na een ballingschp van elf jaren naar zijn
vaderland terug te keren en de kroon të
aanvaarden. Welk een gelegenheid voor een
jong, levenslustig en ambitieus man als
Samuel Pepys om wat van de wereld te
zien, relaties te krijgen, plezier te maken
en nog wat op te steken bovendien. En
welk een kans voor ons om een indruk te
krijgen van het zeventiende-eeuwse Den
Haag, zoals het zich voordeed aan een bui
tenlander, die er een gewoonte van maakte
alles wat hem wedervoer aan zijn Dagboek
toe te vertrouwen.
Het eerste dat Pepys treft, is de zinde
lijkheid. „In alle opzichten is Den Haag de
keurigste stad van de wereld en de huizen
zijn kraakzindelijk. Wij wandelden een hele
tijd rond. De stad is vol Engelsen die nu
aan wal gekomen zijn. Wij waren van plan
de Prins te gaan bezoeken (bedoeld is Wil
lem III die, ironie van het lot, later koning
van Engeland zou worden en Pepys uit zijn
ambten zou ontzetten) - maar hij was uit
met zijn gouverneur. Met hulp van een
Engelsman kwamen we achter de zin van
allerlei dingen, zoals de bedoeling van de
zogenaamde meibomen, die hier voor de
deur der rijkeluiswoningen staan en die in
grootte verschillen naar de positie van de
bewoner, 's Avonds om tien uur kwam de
Prins thuis en wij kregen gemakkelijk toe
gang tot hem. Voor een prins was zijn hof
stoet maar heel simpel, maar wel keurig.
„IK BEN HIERMEE tot aan de uiterste grenzen van het op
nemingsvermogen der tegenwoordige oren gegaan" aldus
Strauss, later over „Electra" sprekend. Het mocht wat, zeggen
wij op onze beurt na het beluisteren van „Die Rauber" van
Giselher Klebe, waaromheen in feite deze muziek van Diissel-
dorf-Duisburg was gebouwd. Klebe, een leerling van Boris
Blacher, werd in 19:15, het jaar van de première van „Wozzeck"
van Alban Berg in Berlijn, geboren. Hij bedacht zijn aanhangers
tot dusver vooral met kamermuziek. Dat hij, een volijverig
aanhanger van de leer van Arnold Schönberg en diens twaalfto-
nenreeksen, zich voor dit operadebuut tot Schiller heeft ge
wend, kan hij zelf slechts uit een speciale voorliefde voor „Die
Rauber" verklaren. De leek kan deze gevoelens van piëteit wel
licht afleiden uit het feit, dat de componist de tekst van Schiller
ongeschonden liet, al wierp hij driekwart daarvan ovei-boord.
Men hoort dus „Die Rauber" in telegramstijl.
Terecht schreef Wouter Paap nog onlangs naar aanleiding van
de dodecafonie, dat degenen, die in dit systeem niet zijn ge
schoold (en welke muziekliefhebber is dit wel?) en ermee groot
gebracht, de reeksenmuziek ondergaan als een chaotisch iets,
als een zaak van vormeloosheid, welke geen enkel houvast kan
bieden. Voor Strauss en zijn evenoude oorspronkelijke collega'
Janatsjek was er tenminste nog een band met het verleden, een
evolutie ook, die de toegankelijkheid, in snel of langzaam tempo
om het even, telkens kon vergemakkelijken. Als dit verband
ontbreekt, kan ook de vonk niet overspringen en zit de toehoor
der met de handen in het haar. Het is een kwestie van contact,
van geloof. De i'est is bijzaak. De waarschijnlijkheid, dat door
Klebe niet slechts cei'ebrale arbeid wordt verricht, doch dat hij
wel degelijk was vervuld van een drift tot componeren, gelijk
men in alle toonaarden heeft beweerd, is dan ook de uiterste
gi-ens tot waar de afzijdige kan gaan.
Hij moge dan met belangstelling kennis
genomen hebben van vei-spi-eide commen
taren over de complexen van destructieve
en constructieve elementen naar analogie
van de hoofdthema's van Schillers werk,
waax-aan Klebe muzikale uitdrukking
heeft willen geven door middel van twee
aan elkaar tegengestelde twaalftonenreek-
sen, die bindend zijn voor de volledige
structuur men laat zich moeilijk over
tuigenMen heeft ons voorgehouden,
dat wij nog eens dankbaar zullen zijn een
„Uraufführung" van histox-ische betekenis
te hebben meegemaakt. Misschien was - te
oordelen naar het applaus - de helft van
het publiek nu al bereid daarvoor ex-kente-
lijk te zijn. De fluiters waren in de minder
heid. Maar wie gaat de operakunst het
meest ter hax-te?
M. v. D.
Op de foto ziet men Astrid Varnay in de
titelrol, die van Agamemnons wraakzuch
tige dochter, van Electra" van Richard
Strauss in de hierboven besproken uitvoe
ring door de Duitse Opera aan de Rijn in
het wederopgebouwde grote theater
te Diisseldorf.
Zijn gouverneur is een fijn mens en hijzelf
een alleraardigste jongen ("Willem was toen
tien jaar). Het was heldere maneschijn. We
gingen ergens souperen en kregen een sla
en twee of drie karbonaden voor ons
tienen, wat heel vreemd was."
DE VOLGENDE DAG stond Pepys om
drie uur 's morgens op - hij was altijd
vroeg bij de hand - om de stad bij daglicht
te zien. „Wij zagen de lijfwacht van de
Prins („all very fine") en de schutters met
hun zwaarden en musketten die blonken
als zilver. We ontmoetten een onderwijzer
die vlot Engels en Frans sprak. Hij ging
met ons mee en liet ons de gehele stad zien
en werkelijk, ik kan niet uitgepraat raken
over haar pracht. Ieder welopgevoed man
hier spreekt Frans of Latijn of beide. De
vrouwen zijn veelal knap en goed gekleed,
echt naar de mode en met mouches." Men
vex-gete niet dat in Cromwell's tijd sober
heid en eenvoud als kenmerken van het
ware golden en dat Pepys aan uiterlijke
praal dus niet gewend was. Evenals de
huidige toeristen heeft hij natuurlijk het
Binnenhof en de vergaderzaal der Staten-
Generaal bezocht. „Het is een grote ruimte
waar de vlaggen worden opgehangen die
ze hun vijanden afnemen. Er worden aller
lei dingen verkocht, net als in Westminster
Hall, waar het wel wat op lijkt, maar alles
is kleiner en netter." Naar Scheveningen
teruggekeerd zag Pepys twee vletten om
slaan die de wal probeerden te bereiken.
„De xnodieuze heertjes werden bij hun hie
len het strand opgesleept. Hun koffers,
valiezen en gevederde hoeden dreven rond
op de golven." Toch huux-de hij een boot
„for four rixdollars" en kwam heelhuids
aan boord.
BIJ ZIJN volgende bezoek aan Den Haag
nam_ Pepys deel aan de pantoffelparade
langs het Voorhout (hij schrijft: Forehault)
„waar de dames 's avonds doen, wat de
onze doen in Hide Pax-k. Maar ik kon er
waarachtig niet één knap vinden, al waren
haar koetsen en zij zelf ook nog zo rijk uit
gedost." Een reisje per trekschuit naar
Delft leidde tot een bezoek aan de graf
tombe van Maarten Harpertszoon „van
Trump" en de markt, het stadhuis en het
grafmonument van Willem van Oranje,
waarvan de wenende bazuinengelen hem
het meest troffen. Aardig is de karakteris
tiek van Delft zelf: „een allerliefst stadje
vol bruggetjes en een riviertje in elke
straat." Ook bewondert Pepys de kerk
orgels en dat herinnex-t de moderne lezer
er aan, dat de stx-enge calvinist Cromwell
uit de Engelse kerken de orgels had laten
verwijderen. Teruggekeerd in Schevenin
gen neemt hij een hotelkamer „waar in een
ander bed een knappe Hollandse vrouw
lag. Ik had niet de brutaliteit" - schrijft
Pepys - „avances te maken, ofschoon ik ex-
wel zin in had." 's Morgens stond zij op en
Pepys volgde haar voorbeeld. „Wij liepen
door de kamer op en neer en ik zag hoe
zij zich kleedde in Hollandse kleding en ik
praatte maar door en had, in schijn van
haar ring te bewonderen, gelegenheid haar
de hand te kussen. Maar verder durfde ik
niet te gaan." Met dit onschuldige avon
tuurtje eindigde Pepys' verblijf in ons land.
DE LEZER kan zich uit het bovenstaan
de alreeds enigszins een beeld van de dag
boekschrijver Samuel Pepys vormen. Het
merkwaardige in deze man was zijn nei
ging om zonder enige schroom alles te
noteren wat hem overkwam in de volg
orde der gebeurtenissen. Een belangrijke
politieke beslissing van zijn koning, een
liefdesgeschiedenis, een beschouwing over
een uitvinding vragen evenzeer zijn aan
dacht als een laxeermiddel of een steen
puist, een kater na een feestje of een nieu
we hoed. Het is juist die onverwachte op
eenvolging van gewichtige en triviale fei
len die het dagboek zo amusant maakt. De
naïveteit waarmee hij zijn levensloop ge
durende negen jaren te boek stelt, is die
van een ijdel mens die zichzelf dag in dag
uit in de spiegel wil bezien.. Maar deze
ijdelheid heeft zo'n onscliiddig karakter,
dat we er slechts om kunnen glimlachen,
maar dat ze ons nooit ergert. Daar komt
nog bij dat Pepys zó eerlijk is, dat hij ons
volkomen ont wapent. Op een gegeven ogen
blik is hij zo boos op zijn keukenmeisje
dat hij haar een schop tegen haar zitvlak
geeft. Natuurlijk vermeldt hij dat feit in
zijn dagboek, maar hij voegt er aan toe:
„en ik had er helemaal geen spijt over.
Het tvas wel vervelend, dat de lakei van
Lord X, die mij wel kent, het net zag".
Een ander typerend voorbeeld: het baan
tjedat Lord Montagu aan Pepys gaf, werd
voordien door een zekere Barlow bekleed.
Pepys verplichtte zich hem honderd pond
per jaar wit te betalen en deed dit ook
trouw lot 's mans dood in 1665. Dan schrijft
hij: „Ik kan er niets aan doen, maar ik had
wej even een prettig en tevreden gevoel
toen ik zijn overlijden vernam". De vraag
mag gesteld wordenwaar zulk een onbe
vangen oordeel over het eigen ik ooit zó
werd uitgesproken, waar ooit een mens
zich zo volkomen en zonder iets te betvim-
pelen, durfde uitspreken.
Pepys' dagboek is historisch van grote
betekenis. Zijn tekening van het Londense
leven van driehonderd jaar geleden is
uniek en onvervangbaar. Maar van groter
waarde is voor mijn gevoel het zelfportret
van een mens die het waagde zo diep in
het eigen innerlijk te kijken en zich zo
scherp te realiseren wat hem. dreef, welke
overwegingen aan zijn daden ten grond
slag lagen, welke zijn fouten en tekort
komingen waren. Pepys de dagboekschrij
ver wint het van Pepys de historicus.
Dr. P. H. Schroder
VAN DE NIEUWE zomerprogramma's
van de Nedex-landse omroep is de elke zon
dagavond om de veertien dagen geplaatste
rubriek „De vrije VARA-tribune" het op
merkelijkst. Hierin immers leveren vier
journalisten of aan de journalistiek ge-
parenteex-den onder voox-zitterschap van het
Kamerlid mr. G. P. J. Cammelbeeck critiek
op VARA-programma's. Nu zijn we voor
een dergelijke zelfcritiek altijd een tikje
beducht, omdat zij gemakkelijk in schijn
heiligheid verandert. Toen het vrouwelijk
lid van dit omx-oepforum, mevrouw Harriet
Freezex-, nauwelijks drie woox-den had ge
sproken, meenden we dat onze angstige
vermoedens snel bewaarheid zouden wor
den. Haar gewild-losjes in huiselijke-kern-
achtige termen gegoten bedenkingen tegen
een onschuldig hammond-orgel in een ca
baretprogramma deden haar bepaald niet
kennen als de kampioene „voor het ge
woon doen op de
planken en voor de f
microfoon, waarvoor Voor de
zij zich blijkbaar
gaarne houdt. En op microfoon
de teksten van het
cabaret-programma J
„De speeldoos" volgde
daarna, bijgestaan door de overige leden
van dit paneel, een al even onwelwillende
critiek. Laten wij duidelijk zijn: natuurlijk
A'as daartoe wel enige aanleiding, maar
aan de andere kant worden er door de
Nederlandse radio zoveel programma's ge
geven welke stukken slechter zijn, dat ons
deze - overigens nogal globale - opmerkin
gen lichtelijk overdreven voorkwamen. De
verstandigste dingen werden nog door de
heer A. Koolhaas te berde gebracht.
Uit hetgeen werd gezegd over de plaat
sing van muziekpi-ogramma's in het geheel
van de omroepactiviteit kregen wij de in
druk, dat het tribunaal niet tot de geregel
de luisteraars naar de x-adio behoort, al
thans zich zeker niet verdiept in de proble
men en desiderata van de programma
samenstelling. Wellicht, dat de heer Cam
melbeeck dat ook voelde en dat hij daarom
aan het einde van de uitzending het voor
stel deed, dat de VARA voortaan een van
haar pi-ogrammadeskundigen in het forum
zou afvaardigen, opdat de programma
leiding lik op stuk zou kunnen geven. Op
het eex-ste gezicht lijkt dat een redelijk
voorstel, dat het voordeel heeft, dat ook
de luisteraar eens kennis maakt met de
vraagstukken welke zich bij het samenstel
len van het radioprogx-amma voox-doen. De
kans lijkt ons echter groot, dat de VARA-
afgevaardigde het schoonvegen van zijn
stoepje zo virtuoos zal verrichten - vooral
de heer Bx-oeksz is daar een meester in -
dat het tribunaal slechts een spreekgestoel
te voor het VARA-bestuur zal worden om
aan te tonen hoe voortreffelijk men wel
werkt. Nu willen wij de VARA-leiding de
lof, welke haar op tal van onderdelen van
de door haar verzorgde uitzendingen met
reden toekomt, beslist niet onthouden. Die
lof is ook van toepassing op het initiatief
om deze critiek op eigeh werk voor de
microfoon toe te laten, ook al heeft de
vorm waarin dat gebeurt ons nog niet ge
heel ovex-tuigd. Trouwens: waarom deze
tribune nu juist in de zomer ingesteld, daar
de belangwekkendste programma's in het
winterseizoen worden opgenomen?
De AVRO heeft de laatste weken een
paar „logboeken" uitgezonden, waarvoor de
bekende „Scrapbook for. ."-programma's
van de B.B.C. model hebben gestaan. Wij
kunnen niet zeggen, dat het voorbeeld bijs
ter inspirend heeft gewerkt. Bij de Log
boeken voor 1937 en 1938, welke wij be
luisterden, moest de documentaire, dat wil
zeggen de platen en banden met reportages
van geruchtmakende gebeurtenissen uit die
jaren, de fleur aan het Logboek, dat voor
beide jaren volgens hetzelfde, een tikje
ambtelijke schema was opgebouwd. De
omlijstende tekst van drs. D. J. van Dijk en
de heer J. J. van Herpen heeft weinig per
soonlijks en aan enige interpretatie van het
gebeurde durft men zich niet te wagen.
Een constatei-ing als „In 1938 ging het met
onze economie de goede kant uit, al waren
er nog steeds 479.000 werklozen" zal velen
dergenen, die toen zonder werk liepen, een
hoongelach doen ontlokken. Bovendien is
het de samenstellers blijkbaar ontgaan, dat
- op een afstand van twintig jaar gezien -
de jaren 1937 en 1938 als twee droppels
water op elkaar lijken, voox-al wanneer
men beide keren een volkomen gelijksoor
tig illustratiemateriaal gebruikt: een rede
van Hitier. een heugelijke nationale ge
beurtenis, een reportage van Han Hollan-
dei\ een revuefragment enzovoorts. Na het
zomerreces wordt de reeks voortgezet met
logboeken over de jaren 1600, 1848, 1901,
1907, 1939, de oorlogsjaren en een fantasie
over 1980. Een ambitieus programma, dat
staat en valt met de uitwerking daarvan.
Die uitwerking is geheel en al afhankelijk
van de mate waarin men visie heeft op
mens en samenlevixig.
Speciaal aanbevolen. Tweede sym-
phonie van Pijper (Hilv. I, zond. 30 juni).
Opera's van Pergolesi en Galuppi, van het
Festival van Straatsburg (Paris-Inter,
1829 m, zond. 30 juni, 21 uur). Het Derde
programma van de BBC (464 m) wijdt de
volgende week een paar uitzendingen aan
Virginia Woolf en haar roman „The
waves". Op zondag 30 juni hoort men een
klankbeeld over de tot standkoming van
dit werk (21.15 uur), op dinsdag 2 juli
(20.30 uur) wordt de luisterspelbewerking
van „The waves" uitgezonden en op don
derdag 4 juli hoort men tenslotte (19.30
uur) een programma van herinneringen
aan de schrijfster.
J. H. Bartman
Bij de ovei'weldigende
veelheid der maatschappe
lijke verschijnselen, hun
geschiedenis, hun mogelijk
heden, hun samenhang en
hun toekomst, wordt het
voor de mens, die prijs
stelt op een zo breed mo
gelijke algemene ontwik
keling nagenoeg ondoenlijk
door te dringen tot kern
punten en details te be
heersen. Doch de weten
schap heeft ook deze be
hoefte omgezet in een
maatschappelijk verschijn
sel, namelijk dat der feiten
ordening of encyclopedi-
ering.
Het samenstellen van
lexicons en encyclopedieën
is eigenlijk een aparte tak
van wetenschap geworden,
die zijn sti-even richt op
een verzameling, schifting,
ordening en het in verband
brengen van wetenschap
pelijk feitenmateriaal op
een hanteerbare en over
zichtelijke wijze. Dat ook
deze systematiek ontwik
kelingen doox-maakt, onder
invloed van tijdssfeer en
instelling der gedachten,
beknopter methoden zoekt
en vindt en tegelijk ster
ker gericht wordt op de
groeiende belangstelling
buiten specialistenkringen
voor specialistische wetens
waardigheden, is een be
grijpelijk gevolg van het
feit dat de tendens tot ver
eenvoudiging en functiona
liteit het gehele levens
beeld gaat beheersen.
De samenstellers van de
„ANSIE" de Algemene
Nederlandse Systematisch
Ingerichte Encyclopedie
hebben deze tendens
verwerkt tot een praktisch
en bruikbaar drievoudig
naslagwerk, dat in een ster
ke behoefte lijkt te voor
zien. De drie delen zijn
kloek en degelijk u'tgege-
ven, bevatten in moderne
rangschikking de gehele
wereldcultixur en con
structie in handige inde
ling en geven verantwoor
de, prettig leesbare stof
over de gesplitste onder
werpen die wat betreft hun
plaatsing en rangschikking
de samenhang aller dingen
verraden en accentueren.
Ansie, verschenen bij de
Amsterdamsche Boek- en Cou
rantmaatschappij, in samen
werking met de n.v. „Em. Que-
rido" Uitgeversmaatschappij.
Honderd medewerkers. Drie
delen. Compleet verschenen.