OUDERDOM BRENGT
OOK PROBLEMEN
De verbouwer van Parijs
Instrumentale wonderwerken van het barok
LEGENDE VAN DE
VOX HUMANA
KLINKENDE BUIT
Onvergetelijke
fantastische g
tocht door j
zuiden van j
Duitsland
Een groot man
in de buffelstijl
van zijn tijd
OM MATERIAAL
VOOR DRIE UUR
ORGELMUZIEK
TE VEROVEREN
Baron Haussmann
ZATERDAG 10 AUGUSTUS 1957
Erbij
PAGINA VIJ F
DE DORPSKERKEN, bedevaartskerken
en vooral de abdijkerken in Duitsland,
waar wij onze objecten zochten, zijn cul
tuurhistorisch gemarkeerd door het élan
van de contra-reformatie. Zodra men de
oothische dom van Ulm achter zich heeft,
ontmoet men slechts bedehuizen die in de
weelderigste barokstijl zijn opgetrokken.
Nochtans geldt het in de meeste gevallen
-en dat. zijn dan de abdijkerken bouw
werken, die in hun oorsprong tot de acht
ste eeuw teruggaan. Stormen van maat
schappelijke beroering zijn er overheen ge
gaan, maar na de dertigjarige oorlog, die
het land te vuur en te zwaard verwoestte,
werden zij alle herbouwd in de modieuze
stijl van die tijd, waarvan men het oer
voorbeeld kan vinden in de „Gesu" te
Rome, met zijn virtuoos stucwerk, zijn
ontzaglijke ruimtewerking, zijn overdadig
beeldhouwwerk en triomfantelijke pla
fondfresco's. Door de inheemse bouwmees
ters heeft deze stijl der fantastische aan
schouwelijkheid een eigen karakter ge
kregen, dat men kan volgen in zijn evolutie
tot aan het einde van de achttiende eeuw,
toen het zich oploste in de strengere vor
men van het klassicisme, maar dan toch
steeds vasthoudend aan de fascinerende
werking van het frescowerk aan rondbo
gen en koepels. Slechts in één geval (de
abdijkerk te Obermarchtal aan de Donau)
vonden wij wel veel merkwaardig stuc
werk, maar geen plafondschilderingen.
DE ORGELFRONTEN en oksalen zijn
als het ware opgenomen in deze architec
tuur en in de werking van licht en kleur
van het geheel. Tiet beroemde orgel van de
Benedictijner abdij van Weingarten mag
in dit opzicht een architectonisch unicum
ïeten. De bouwer Josef Gabler stond voor
iet probleem een instrument op te richten,
dat de zes ramen van de achtergrond in-
act zou laten. Zijn oplossing in vier hoge
orens, die door drie bruggen verbonden
zijn, een kroonpositief en twee rugposi-
ieven, het vormt tezamen een fantastisch
jeheel, rijkelijk door beeldhouwwerk ver
sierd en getint in de kleuren die aansluiten
Dij het frescowerk van de wijdse tempel,
tovendien liet Gabler 't ingenieuze regeer-
werk men stelle zich de afstanden en de
menigvuldige omwegen der abstracten
voor! samenkomen op een vrijstaande
speeltafel (een der eerste in de orgelbouw).
)eze is met haar vier manualen en pedaal
en met vierentachtig registerknoppen, alles
in kostbaar materiaal uitgevoerd, een
kunstwerk op zichzelf. Het prospect van
Gablers meesterwerk wordt het mooiste
van de wereld genoemd, maar het bereikt
pas zijn overweldigend effect, wanneer
men het beschouwt in verband met de
laat-barokke architectuur van het kerkge
bouw, waarvan het als het ware een orga
nisch onderdeel is.
VAN GERINGER formaat, maar als een
heid in het complex van overdadige barok,
kan ook het orgel uit de Norbertijner ab
dijkerk (sinds de secularisatie van 1802
parochiekerk) van Steingarden als voor
beeld gelden. Uiterlijk heeft dit gebouw
nog zijn oorspronkelijk romaans karakter
behouden en tonen de voormalige kloos
tergebouwen hun gotische oorsprong. Maar
kerk en bemeubeling zijn totaal aangepast
aan de luxueuze stijl der achttiende eeuw.
DRIE JAAR geleden ondernam de Haarlemse organist
Albert de Klerk een excursie naar Zuid-Dultsland, waar
bij het hem natuurlijk om orgels was te doen. Het zal
iedere kenner duidelijk zijn, dat de beroemde Instru
menten uit Weingarten en Ottobeuren bovenaan de lijst
stonden. Deze studiereis per auto breidde zich dermate
uit, dat van niet minder dan twintig grotere en kleinere
orgels het karakter en de capaciteiten onderzocht, hun
registratie genoteerd, doch ook wat vooral belang
rijk was de klankkleuren stuk voor stuk op geluids
band opgenomen werden en het totale effect in im
provisaties vastgelegd. Met deze schat van ervaringen
kwam de organist in Haarlem terug. Hij bracht als het
ware deze twintig orgels van een bijzonder type mee
naar huis als een zeldzaam studiemateriaal betreffende
de ontwikkeling van het Zuidduitse barok in zijn evo
lutie naar de grens van het rococo, waarin deze reeds
romantische karaktertrekken begon te tonen. Uit dit
onderzoek, waaraan het jaar nadien nogmaals een reis
gespendeerd werd, groeide het plan om indrukketf van
deze orgeltournee op een reeks langspeelplaten vast
te leggen. Het originele idee vond een dankbaar ge
hoor bij „Telefunken" en in de tweede helft van juli
jongstleden is de organist er met de technici der gram
mofoonmaatschappij en hun gevolg op uit getrokken
om zijn project te verwezenlijken. Daar ik zelf tot het
gevolg behoorde (in welke kwaliteit komt er niet op
aan) kan ik over deze zeer merkwaardige tocht heel
wat belangwekkends meedelen.
Wij waren met z'n zessen „ferme jongens, stoere
knapen" durf ik te zeggen, achteraf nagaande wat er
in die paar weken aan werk verzet is, hoe we als een
schietspoel het bergland van de Donau tot de Beierse
Alpen bij nacht en ontij doortrokken, hoe onze technici
hun leven waagden met op kerkzolders gelegenheid
te zoeken een draad door het plafond te laten zakken
om de microfoon op te hangen, hoeveel vergeefse toch
ten moesten worden gedaan om het gestelde doel te
bereiken vergeefs, omdat we niet welkom waren
of omdat een instrument niet in goede staat bleek te
zijn of door gemoderniseerde restauratie zijn karakter
verloren had. En dan verder: hoeveel handigheid er
nodig was om waardevolle orgels bij te stemmen, hoe
veel geduld om zich aan te passen bij de akoestiek
van de kerken en om de nodige absolute stilte te ver
krijgen tijdens de opname, hoeveel diplomatie het
kostte om kosters en bewakers tot in de nachtelijke
uren bereid te vinden ons terwille te zijn, hoeveel
moed om door te zetten wanneer tal van omstandig
heden tegenwerkten, hoe er gewoekerd moest worden
met de tijdMaar het goede humeur heeft er niet
onder geleden, zelfs niet toen een onzer wagens bij
een nachtelijke tocht in de modder vastreed en de helft
van ons gezelschap, bij een heldhaftige poging om de
auto op de harde baan te krijgen, getransformeerd
werd voor de operette „Jantjes in Modderstad".
DE NAAM van Baron Haussmann kan
aan niet veel toeristen, die ooit Parijs be
zocht hebben, ontgaan zijn, maar het was
tot voor kort niet makkelijk hem nader
te leren kennen dan -in het algemeen als
de vernieler van het oude Parijs en de
ontwerper van het nieuwe (de laatste
Franse biografie van hem dateert van
1932). Het echtpaar J. M. en Brian Chap
man van de universiteit van Manchester
heeft dus met „The life and times of
Baron Haussmann" (verschenen bij Wei-
denfeld Nicolson te Londen) een goed
werk gedaan, dat ook goed uitgevoerd is,
behalve dat een duidelijker kaart van
Parijs er nuttig in geweest zou zijn. Er
is wijselijk geen partij gekozen in de dis
cussie over de schoonheid en lelijkheid
van Haussmanns oevre. In deze eeuw
zijn geheel andere opvattingen gangbaar
dan in de vorige over de waarde van oude
en onpraktische bouwwerken. Haussmann
staat voor velen als vertegenwoordiger
van de negentiende-eeuwse burgerlijke
barbarie op één rang met Viollet-le-Duc,
l!lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll|[||||||||!lllllllllll!llllllllllillllllllllll!llllilil!ll||||||||||||illlli!ililililllll||i!!l||!lll!lll!l!!l||||ill!ili!li;!l||||||!!ili! llllllill!!ll!!|j||||!|lilllillil!ll|||i;i||||!i|||!i||j||i|||||||!i|!i||||!iji||||]||]||H||]|ii!|||i|!nil!lll|||i|]||i||i!Ïi]
De bedevaartskerk van Die Wies wordt
niet ten onrechte het juweel van de Zuid
duitse barok-architectuur genoemd. Het
orcrel met zijn twee rugpositieven is ook
daar het onontbeerlijk verlengstuk van
wat de bouwmeester beoogd heeft. En zo
zou ik kunnen doorgaan en wel twintig
van die exemplaren noemen, grote maar
ook heel kleine, zoals van de bedevaarts
kerkjes van Unterammergau en Ilgen, in
welk laatste het orgel van 1734 nog van
trekbalgen voorzien is, in wier gebruik
onze technische staf zich terdege te oefe
nen had, eer er van bespeling en opname
sprake kon zijn. Een ander probleem was
hier het ontbreken van elektriciteit voor
de fonografische apparatuur. Maar onze
stoere knapen hadden al gauw aansluiting
gevonden in een nabijzijnde herberg, een
kabel over de straatweg gespannen en de
elektrische energie geleid waar die wezen
moest. En toen klonk daar een Adagio van
Mozart zoals men dat alleen kan ervaren
in deze aan die van de componist verwante
streek, waar de tijd schijnbaar is blijven
stilstaan.
Ook in het landelijke Rot an der Rot kon
men zich een paar eeuwen terug denken.
Men zag er nog de schoorsteenveger met
traditionele hoge hoed en een kostertype
in oud-Zwabische klederdracht, die zo uit
een oud prentenboek kon zijn gestapt. En
ook daar was Mozarts muziek (Andante
voor een mechanisch orgeltje) geheel in de
sfeer van de omgeving.
INDIEN al deze orgels niet een speciaal
klankkarakter hadden, dat duidelijk te
onderscheiden is van het klankideaal van
de Noordduitse, Nederlandse en Franse
bouwers uit dezelfde tijd van ontstaan,
zou onze expeditie betrekkelijk weinig zin
gehad hebben, want wij konden wel het
geluid van een dozijn orgels meenemen,
maar niet de atmosfeer die het wekt in de
omgeving waar het thuis hoort. Maar ook
die klank heeft op zichzelf iets fascine
rends door de milde klaarte, die nog net
halt houdt voor de liefelijkheden van de
romantiek. Het orgel van Gabler in Wein
garten gaat in deze richting nog het verst.
EEN MACHTIGE tegenhanger van het
fantastische instrument van Weingarten,
met het bewonderenswaardige vooraan
zicht, is buiten kijf het grote koororgel dat
Karl Riepp in 1764 bouwde in de prachtige
abdijkerk van Ottobeuren, ter gelegenheid
van de duizendjarige vestiging van het
klooster. Er is in deze basiliek nog een
tweede koororgel van dezelfde bouwer en
bovendien sinds kort ook een imposant
modern instrument op dé westelijke gaan
derij. Het grote koororgel, van Riepp (zgs-
enzestig sprekende stemmen, vier manu
alen en pedaal) is een geval op zichzelf,
zijnde een gelukkige vermenging van Zuid
duitse en Franse orgelbouw. Riepp heeft
namelijk lange tijd in Dyon gewerkt. Even
als Gabler te Weingarten had ook Riepp
in Ottobeuren met een architectonisch
probleem rekening te houden, echter van
geheel andere aard: hij moest het orgel
bouwen om een der pilaren van het pries
terkoor heen. Zijn oplossing is zeer merk
waardig. Van de kerk uit ziet men slechts
een gedeelte van het front, opgenomen in
de architectuur van de rijk gebeeldhouwde
koorbanken. Het hoofdwerk met dubbel
front bevindt zich op de gaanderij. En de
speeltafel is in een doorloop daarvan aan
gebracht, zodat de organist als het ware
midden in het orgel zit met aan weers
zijden nog een vrijstaand positief.
Ik geloof mij niet te vergissen wanneer
ik het orgel van Riepp te Ottobeuren qua
timbre en klankverhouding het fraaiste
noem van de vele, waarmee wij op onze
tocht kennis maakten. De muziek van Dan-
drieu, die er op vertolkt werd, zal daar
van via de plaat kunnen getuigen.
IN WEINGARTEN triomfeert de fan
tasie, zowel in de opbouw van het monu
mentale instrument als in de dispositie, die
niet alleen de romantische kant uitgaat,
maar er allerlei bijkomstige dingen in op
genomen heeft. Toen ik voor het eerst de
kerk betrad, was er net een bespeling
aan de gaig: een organist zat te improvi
seren en mengde daarin het zilverachtig
getinkel van het kleine carillon (met meer
dan dertig klokjes). Er is evenwel ook een
.'groot klokkenspel-dat met het pedaal be
speeld wordt. Deze klokken hangen als
druiven boven de vrijstaande speeltafel:
zij symboliseren het oord: Weingarten
druiventuin. Dan is er de van drie klokjes
voorziene „cymbelster". De „koekoek" en
„nachtegaal" ontbreken niet en zelfs de
pauken kunnen op het instrument worden
nagebootst. En dan is er nog een bijzonder
register („La force" genaamd) dat op één
toon de diepste C een mixtuur van
negenenveertig pijpen in werking stelt. Het
zesdelige Concerto van J. G. Walther,
waarmee Weingarten in de platencollectie
vertegenwoordigd zal zijn, kon uiteraard
al deze fantasieregistraties missen. Ook de
beroemde „vox humana" mocht zwijgen.
Dit register in het Weingarter orgel heeft
een fantastische legende in het leven ge
roepen. Gabler zou, nadat hij vergeefse
pogingen had gedaan om de menselijke
stem in zijn orgel na te bootsen de hulp
van de duivel hebben ingeroepen, die hem
ten koste van het eeuwige heil van zijn
ziel het gewenste middel aan de hand deed.
Maar de „vox humana" werkte zo beko
rend op de kloostergemeente, dat een alge
hele verslapping van de tucht der orde
intrad en de ene monnik na de andere de
kap aan de haag hing. Tot er een nieuwe
abt zijn intrede deed, die de oorzaak van
dit alles radend de orgelbouwer tot be
kentenis wist te bewegen, die er vervol
gens toe overging de pijpen van het regis
ter om te smelten, uit welke massa de boze
geest opsteeg als een blauwe vlam. En toen
zou Gabler, nieuwe ervaringen rijk, de
„vox humana" gemaakt hebben, die men
als zeer bijzonder geslaagd steeds roemt,
maar die geen duivelse inblazingen meer
veroorzaakt. Er bestaat zelfs een mysterie
spel in vier akten op dit gegeven der
volksverbeelding. Nog andere sagen be
treffende het wonderlijke instrument doen
onder de landelijke bevolking de ronde.
Maar wat geen legende is: Gabler, die
veertien jaar met twaalf knechten aan het
orgel werkte en rusteloos bleef zoeken
naar nieuwe mogelijkheden, heeft er zich
totaal mee geruïneerd.
Wij leerden ook de door deze fantast
gebouwde orgels van Ochsenhausen en
Maria Steinbach kennen, maar het bleek
ons dat hij te Weingarten alles heeft wil
len overtreffen wat hij tot dan toe ge
maakt had. Daartoe moet ook het naar het
oneindige strevende kerkgebouw, met zijn
geweldige ruimtewerking hem geïnspi
reerd hebben. Het is zijn meesterwerk ge
worden, een wonder van handwerk.
]os de Klerk
de reparateur van middeleeuwse kerken
en kastelen. Niemand zal ontkennen dat
verruiming op de een of andere manier
van de Parijse straten nodig was, maar er
kan juist over die manier veel getwist
worden. De manier waarop Haussmann de
Jardin du Luxembourg behandeld heeft,
door er de brede rue Auguste Comte door
heen te leggen, die een van de minst ge
bruikte straten van Parijs is gebleven, zou
moeilijk overtuigend verdedigd kunnen
worden. Maar wanneer het vervolgens over
de Cité gaat en de criticus woordenloos op
de verminking van de Place Dauphine
wijst, moet er tenminste tegenover gesteld
worden dat de charmante oude wijk met
groezelige straatjes en dievencafés onder
alle omstandigheden voor afbraak bestemd
geweest zou zijn. Op praktische overwe
gingen was Haussmann bijna altijd ge
rechtvaardigd. Wat hij langs zijn brede
straten liet bouwen, was vaak niet mooi.
Maar dat was minder zijn schuld dan die
van de architecten van zijn tijd. Hij vond
het zelf ook niet mooi. Op de Place de
l'Etoile liet hij bomen planten, alleen om
de huizen te verbergen,
MEN ZOU Haussmanns plaats in de
Franse geschiedenis niet kunnen toeschrij
ven aan zijn edele bedoelingen. Hij maakte
een carrière in de prefectorale dienst en
deed twintig jaar over- het beklimmen van
de ladder, totdat hij in 1853 benoemd werd
tot prefect van het Département de le
Seine, uiteraard de hoogste der prefects-
posten en voor een liefhebber van gezags
uitoefening nog mooier, omdat er in Parijs
geen gekozen gemeenteraad was, alleen
een adviesraad van benoemde leden (het
Département de la Seine bestond al hon
derd jaar geleden uit niet veel meer dan
de stad Parijs).
Ambitie was de morele drijfkracht van
zijn energie. Al spreekt hij in de drie delen
van zijn mémoires niet bepaald over zijn
onmiskenbare plezier in het commanderen,
hij vermeldt bij herhaling dat het zijn
streven was een beroemde naam na te
laten. Eenmaal prefect van de Seine had
hij het niet moeilijk om de stadsontwilcke-
keling te ontdekken als zijn gunstigste
terrein. De noodzaak om de middeleeuwse
benauwdheid te doorbreken was zowel in
Parijs als in de andere grote Franse steden
duidelijk te zien. Haussmann was alleen
de meest ondernemende van de prefecten,
die er oplossingen voor zochten en tot
zijn geluk ook degeen met de moe:lijkste
en dankbaarste opdracht. Het moet gezegd
worden, dat hij nooit zover had kunnen
komen als het stadsbestuur democratischer
geregeld was en hij niet op zo'n goede voet
gestaan had met de keizer, die hij bijna
dagelijks sprak. Niet dat een gemeenteraad
teveel hart gehad zou hebben voor de
charme van dé oude wijken, maar hij zou
de prefect belet hebben het zuurver
diende geld van de belastingbetaler uit te
geven. Hij had nu de gelegenheid om de
financiering in het geheim te regelen en
met de algemene term „produktieve uit
gaven" te beschermen, die hemzelf over
tuigde en die zijn hedendaagse biograaf ook
accepteert, maar die de spaarzame en in
dividualistische burgers van het tweede
keizerrijk ongaarne hoorden, tenminste uit
de mond van een ambtenaar.
HAUSSMANN heeft zijn post van pre
fect van de Seine kunnen behouden van
1853 tot 1869: zolang als de keizer sterk
genoeg was om hem te steunen. Hij heeft
het Napoleon III niet vergeven dat die
hem tenslotte losliet, maar het heeft voor
hem niet veel verschil gemaakt. Een jaar
later zou hij toch weggestuurd zijn, zon
der hoop op een behoorlijke nieuwe be
noeming. De grote naam, die hij zich in
derdaad gemaakt had, was verbonden met
de politiek van het tweede keizerrijk. Bij
de grieven, die velen tegen zijn voortva
rendheid hadden, was dat voldoende om
hem de rest van zijn leven (hij stierf in
1891, tweeëntachtig jaar oud) meer of min
der tot non-actief te dwingen.
Zijn daden in die tijd zijn groot genoeg
geweest voor een heel leven. De Boulevard
St. Germain, de Boulevard St.-Michel,
de Boulevard de Sebastopol, de. Place
de l'Etoile met al haar avenues, de
Avenue de l'Opéra: behalve de Champs-
Elysées en de Grands Boulevards zijn bijna
al de beroemde grote straten van Parijs
zijn werk. Dan is er het Bois de Boulogne
en verder zijn er de watervoorziening en
de riolen: alles het werk van Haussmann,
in aanleg tenminste. Hij heeft er nooit veel
lof voor ontvangen. In zijn eigen tijd wer
den zijn ideeën niet hoger geschat dan die
van commissaris Kaasjager enige jaren
geleden in Amsterdam en sinds zijn dood
zijn de negentiende-eeuwse architectuur
en de negentiende eeuw in het algemeen
zover in aanzien gedaald, dat men er de
resultaten niet eens van hoeft te zien om
te weten dat ze verkeerd zijn. Toch was
Haussmann natuurlijk een groot man, in
de buffelstijl van zijn tijd, begiftigd met
een visie, een energie en een strijdlust, die
in kleine mannen niet gecombineerd voor
komen en dan nog zelfingenomen, hoog
dravend en onomkoopbaar. Zestien jaar
lang heeft hij die eigenschappen mogen
uitleven. Hij had niet veel reden om zich
te beklagen en heeft dat in de jaren na
zijn val ook maar weinig gedaan'. S. M.
Hierboven: het prospect van het beroemde orgel, dat
Joseph Gabler van 1737 tot 1750 in de Benedictijnse abdij
te Weingarten bouwde. Hiernaast: het orgel van de voor
malige Nobertijnse abdijkerk van Steingaden, zoals het
als het ware opgenomen is in de barokke architectuur
van het gebouw en aansluit bij het frescowerk van de
zoldering.
Koorgestoelte en orgelfront in dé abdij-
kerk te Ottobeuren, waar Karl Riepp in
1766 zijn vermaarde instrument vol-
tooide. Links ziet men - in de overloop -
de speeltafel daarvan.
De speeltafel te Weingarten met daar-
boven het klokkenspel in de vorm van
twee grote druiventrossen: het symbool
van de plaats.
EN ZO zijn wij dan van deze jacht op
de karakteristieke schoonheid der orgels
van Zuid-Duitsland, na heel wat avonturen
beleefd te hebben, doodmoe, maar in op
gewekte stemming, thuis gekomen met een
buit van drie uur muziek, gespeeld op
twaalf meesterorgels. Te zijner tijd zullen
deze klanken via de grammofoonplaat
overal ter wereld te beluisteren zijn. Ik
zie nog de verdwaasde tronie van de smid
koster van de dorpskerk van het landelijke
Dischingen, toen ik hem dat aan zijn ver
stand trachtte te brengen.