Kees van Dam, kunstpropagandist
Naar aanleiding van
Chaplins „The Kid"
Haarlemse scfïeepshouw maakte
twee wal vis jagers voor Panama
Ondanks pensionering: exposities blijft hij organiseren
9
Artistieke nalatenschap
van Bolle voor Boymans
Hogere kosten voor bouw
schouwburg in Maastricht
„R-4" is al vertrokken
en „R-5" gaat woensdag
Gedeelte van La Scala
naar
Rotterdams Toneel speelt
„Dief en diefjesmaat"
Arielli maakt fotoboek
voor Nederland
ZATERDAG 17 AUGUSTUS 1957
ADVERTENTIE
DINSDAG
DONDERDAG
Omdat de heer C. F. van Dam, chef van
fje propaganda-afdeling bij de Koninklijke
Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken
n.v. te IJmuiden, binnenkort met pensioen
saat, zijn we eens met hem gaan praten.
Want dat gaat zo maar niet! Hoe gaat dat
nu verder met die exposities bij de Hoog
ovens? Wat blijft er van Van Dams kunst-
propaganda, die voor vele artiesten toch
niet onbelangrijk was. Had hij bovendien
indertijd niet gezegd, dat hij ten minste
tien jaar nodig had om iets te kunnen
zeggen over eventuele resultaten van zijn
culturele werk?
Indertijd dat was in 1951. Van Dam
had toen het initiatief genomen voor ten
toonstellingen van werken van beeldende
kunstenaars in de schaftlokalen van de
Hoogovens en de Mekog. De bedoeling was
oir. de arbeiders door regelmatige, niet-
opgedrongen aanschouwing van schilde
rijen, aquarellen, gouaches, tekeningen en
grafiek hun belangstelling te wekken voor
en hun kennis te vergroten van deze en
uitingen van kunstenaars en zodanig te
stimuleren, dat in plaats van waardeloze
nrullen (het zijn Van Dams woorden) ver
antwoorde kunstwerken worden gekocht.
Jaren achtereen heeft Kees (Hoogovens)
van Dam, zoals zijn artiestenvrienden hem
wel noemen, kans gezien iedere maand
een nieuwe tentoonstelling te „maken".
Vele, waaronder zeer vooraanstaande
kunstenaars gaven graag aan zijn roep
gehoor, ook al wisten zij dat de verwach
tingen niet direct te hoog gespannen
mochten zijn. Van Dam is bovendien een
goed vriend en mag iets van zijn vrienden
verlangen. Persoonlijk weet ik iets van het
organiseren van tentoonstellingen. Zo'n
paar per jaar is dat een aardig werk. Maar
dit twaalf keer per jaar en dat zes jaren
achtereen te doen naast je gewone werk
is werkelijk iets, waar-voor men moeilijk
mensen zal vinden. Van daar die ongerust
heid, die aanleiding werd tot een gesprek
met Van Dam.
Beschermengelen
Het begon natuurlijk met opmerkingen
van spijt en verder enige plagerijen, want
dan bereikt men dat ongemakkelijk uit
ziend heerschap het plezierigst.
„Ja, 30 september stap ik de poort uit
nadat ik, zoals ik hoop, vele hartelijke
handen en vriendelijke wensen heb ge
ïncasseerd". Als ik hem op niet geheel
elegante wijze vraag wat er nu met die
kunstenaars en kunstbelangstellenden gaat
gebeuren, vindt hij, dat ik op een fatsoen
lijke propaganda-afdeling geen ruwe uit
drukkingen heb te gebruiken anders
zou hij zich verplicht voelen de terrein-
wacht te verzoeken mij buiten de
poort te zetten, want „ongeschoolde arbei
ders kunnen we hier toch niét gebruiken".
Zo praat Kees van Dam met zijn gasten.
En hij „sneert" riog wat over kunstenaars,
dje zo lastig worden als ze zich op hun
tenen getrapt voelen. Ja, hij houdt ër wel
eèn beetje mee op daar bij die Hoogovens:
„Er zijn nu eenmaal reglementen en als je,
zoals ik, bijna twintig jaar bij de Hoog
ovens hebt rondgesprongen, dan is het met
zo gek als er iets anders gaat gebeuren.
Een mens wordt tegenwoordig goed oud.
Waarom dat nu precies moet, weet ik niet,
want we hadden in het algemeen een aan
lokkelijk gemiddeld sterftecijfer. Maar het
is nu eenmaal zo en als je aan die verma
ledijde vijfenzestig bent, dan moet je maar
eens een nieuw leven beginnen".
Onze beschermengel gaat dus weg.
„Neen, dat zeker niet! En bovendien zijn
de schilders mijn beschermengelen, al
zullen je lezers overigens wel een andere
voorstelling van engelen hebben". Ten
slotte kon hij altijd bij hen terecht voor
het doel dat hij zich met die tentoonstel
lingen had voorgesteld. „Ik ben en blijf
jullie daar dankbaar voor, maarvoor
lopig zijn jullie niet van me af". Nu ja,
vrienden blijft men met Kees. „Zover wil
ik nog niet gaan", plaagt hij. Echter „de
Hoogovens de directeuren dan heb
ben gemeend dat kunst en kunstenaars
pan geen tijd en ouderdom gebonden zijn.
Fn ik blijf, hoor je goed, ik blijf bij de
fabriek tentoonstellingen houden. Daar
ben ik blij om en daar kunnen de kunste
naars en de arbeiders die heren dankbaar
"oor zijn. Het blijft dus doorgaan: iedere
tweede zondag van de maand een nieuwe
V--nmeling, ook te bekijken door buiten-
s'i-nders. Als je mij dus wilt opzoeken:
ch tweede zondag van de maand tussen 2
e- 5 uur oo de Hoogovens".
Fn daarvoor zijn we de directie dan
dar'-baar. Ook om Van Dam. Als ik hem
dan verder vraag nog iets te vertellen van
het begin, vindt hij het nodig iets sarcas
tisch betreffende mijn geheugen te zeggen,
daar ik de eer had hem met de eerste
expositie te mogen helpen. Hij vervolgt
dan: „Als jubileumcommissax-is (alle zilve
ren jubilarissen van Hoogovens en aange
sloten bedrijven vielen in mijn huldigende
handen) bleek mij, dat de geschenken, die
de collega's elkaar aanboden, dikwijls wa
ren om op te schieten. Voor een heleboel
geld kochten zij soms een soort „schilderij"
terwijl zij voor die bijeengebrachte som
gemakkelijk een goede aquarel of tekening
hadden kunnen krijgen. Ook bij huwelijken
(waarbij ik overigens geen taak had, maar
als belangstellende aanwezig was) waren
de geschenken, die ter opluistering van het
wittebroodsnestje werden gegeven, van dat
soort waartegen zelfs de gelukkigste echt
verbintenis het niet kon bolwerken. Daar
bij kwam dan nog het feit dat de beelden
de kunstenaars allesbehalve „richards"
konden worden genoemd. Zij klagen steen
en been (dit hebben zij met de tuinders en
landbouwers gemeen - die klagen ook al
tijd, doch dan over het weer)".
Van Dam critiseert nog een beetje door
naar aanleiding van maatschappelijke toe-
De erven van de in 1942 overleden Rot
terdamse beeldhouwer Leendert Bolle heb
ben uit zijn artistieke nalatenschap een
groot aantal getekende en geschilderde
studies, beeldhouwwerken in steen en gips
en verder een aantal penningen ten ge
schenke aangeboden aan het Museum
Boymans. Het is grotendeels materiaal, dat
reeds bij het museum in bewaring was,
maar dat dus nu eigendom wordt. Deze
welkome schenking is van bijzonder be
lang, want het oeuvre van Bolle is klein en
veel ging nog in de oorlog verloren.
De gemeenteraad van Maastricht zal op
dinsdag 20 augustus in een speciale raads
vergadering beraadslagen over de verdere
financiering van de verbouwing van de
Maastrichtse schouwburg, waarvan de
kosten voor de eerste fase waren geraamd
op vijfhonderdduizend gulden, maar die nu
door verhoging van materiaalprijzen en
lonen en noodzakelijk gebleken wijzigin
gen in het bestek ongeveer driehonderd
duizend gulden hoger zijn geworden. De
schouwburg van Maastricht, de voorma
lige Jezuitenkerk, staat op de voorlopige
monumentenlijst.
C. F. (Kees) van Dam, getekend door Bob Buys
standen en ironiseert verder over „mensen
en artiesten". Ik tracht het gesprek weer
op een artistieker peil te brengen door hem
te herinneren aan de tekenaar Melle, die
vindt dat je van Van Dam's rimpelgezicht
het beste portret verkrijgen zou door een
met potlood zwart gemaakt sinaasappel
papiertje af te drukken. Hij zegt dan niet
te geloven in goede raad met woorden,
maar dat je mensen alleen maar goede
dingen moet laten zien eri dat ze dan op
den duur daar gevoel voor zouden krijgen.
„Het gaat langzaam, maar de symptomen
zijn er. De volgende generatie zal daar pas
blijk van geven. En als je over vijftig jaar
nog eens langs wilt komen (tweede zondag
van de maand tussen 2 en 5 op de Koog
ovens) zal ik er meer bewijzen van kunnen
bijbrengen." Maar hij vertelt nu toch nog
van een enkel geval, waaruit zijn succes
blijkt. „Zeven tientjes wilde een jonge man
van zijn tantième er tegen aangooien". En
een onzer bekende schilderessen was direct
bereid deze jongen tegemoet te komen.
Als ik opmerk dat Van Dam eigenlijk een
Zilveren Anjer verdient, vindt hij dat de
directie daar recht op heeft, daar deze hem
„onmiddellijk en enthousiast in staat stel
de" zijn werk te beginnen en in de loop der-
jaren „aandacht, aanmoediging en toewij
ding is blijven geven." Want: „Het geeft
voldoening en het stemt tevreden als men
bij een baas werkt, die er niet alleen op uit is
MCf OGi
om uit de arbeider te halen wat er uit te
halen is, maar ook gevoel heeft om naast
het lichamelijk welzijn van zijn mensen
(en bij de Hoogovens zijn er elfduizend)
voor hun geestelijk welzijn op te komen."
„Weet je, er is een professor in ik weet
niet wat voor vak, die bij zijn openings
college zijn studenten de raad gaf om
regelmatig musea van beeldende kunsten te
bezoeken. Wat het voordeel daarvan was
kon hij niet zeggen, maar het leven werd
er rijker door. En dat is ook een punt in
mijn achterhoofd. De techniek en de we
tenschap hebben medegewerkt de mens
meer vrije tijd te geven. Als straks die
vrije tijd een obsessie wordt, omdat de
mens de vormen van vrijetijdsbesteding, in
het bijzonder de sport, wat moeilijker voor
de stramme benen worden en - echt Van
Dam! het televisie-apparaat op zolder is
gezet, dan kan het kennen van kunst en zo
mogelijk ook het beoefenen daarvan, een
van de mooiste vormen van besteding van
die tijd worden."
En als ik nog meer wil weten, moet ik
maar terug komen als Kees van Dam ne
gentig is. Netjes wordt ik naar het station
teruggereden door een chauffeur, die de
gelukkige bezitter blijkt te zijn van een
Parijs' stadsgezicht, dat hij voor zijn jubi
leum bij Van Dam heeft mogen uitzoeken.
Bob Buys
ER LIGT EEN REVOLUTIE van tech
nische perfectionering tussen de films uit
de zogenaamde stomme periode en die van
nu. Maar als men vandaag de dag „The
Kid" weer ziet, de film van Charlie Cha
plin, waarin hij samenspeeld met de kleine
Jackie Coogan, vraagt men zich af hoeveel
we eigenlijk bij die perfectie hebben ge
wonnen. Bij alle vervolmaking van vorm
is er een ernstig gebrek aan inhoud te
constateren zogoed als aan werkelijke
filmexpressiviteit, waarmee de filmartist
zijn schepping het fluïdum uitblaast van
de persoonlijkheid. En dan bedoel ik nog
niet de regisseur, op wie we tegenwoordig
geneigd zijn alles te schuiven, maar vooral
de acteur, de acteur met het masker. Er
zijn maar weinig gezichten, die ons bij
blijven uit de film. Charlie Chaplin is er
zo een. Zijn Chariot zal de tijden over
leven. Een tweede figuur, die mij voort-
bestemd lijkt alle legendarische roem van
Greta Garbo of Ingrid Bergmann gelijk
de sterren te doen verbleken, is de Ita
liaanse actrice Guilietta Masina. De Fran
sen hebben haar na „La Strada" onmid
dellijk vergeleken met Chaplin. Dezelfde
mimische kracht, hetzelfde uitdrukkings
vermogen zowel in het tragische als in het
komische. „Le notte di Cabiria" heeft dat
nog eens bevestigd. En het hoeft dan ook
geen verbazing te wekken, dat een man
als Fellini, de echtgenoot van Guilietta
Masina, maar één filmartist werkelijk be
wondert en van maar één man het leven
zou willen filmen: Chaplin. In een be
schouwing, die de Haarlemse vereerder
van Chaplin en gedegen kenner en be
schrijver van zijn werk, de heer J. Brants,
aan hem wijdde, releveert deze dit stand
punt van Fellini. Wanneer men Fellini's
werk kent, en tegelijk het aandeel dat
Guilietta Masina erin heeft, is deze voor
keur niets meer dan de logische konse-
kwentie van de verwantschan. die er tus
sen Chaplin, Masina en Fellini bestaat.
Een verwantschap, welke is gebaseerd op
een gelijke zin voor oorspronkelijkheid,
te herleiden tot dichterlijke gepassioneerd
heid. De muze leeft in hun werk. Zij geven
de film dè^taahvan het gedicht.
Deze overwegingen, bondig samengevat,
zijn het wel, die mij bezighielden na het
weerzien van „The Kid". De eerste ge
dachte was: hoe dichterlijk. De volgende:
van hoeveel films uit de jaren na de stom-
Een nogal vreemde verschijning onder
de schepen, die men gewoonlijk op het
Spaarne ziet, voer deze week Haarlem
uit: een schynbaar afgeknotte boeg met
een in zeil gestoken kanonnetje erop, een
kraaiennest in de voormast en een loop
steiger, die schuin van de open stuurkuip
naar de boeg liep. Het was de R 4, een
walvisjager, die voor de werf van de
Haarlemse Scheepsbouwmaatschappij was
afgebouwd en nog dit najaar de wateren
van de Zuidpool zal doorkruisen. En nu
ligt er nog een van precies hetzelfde type
voor de werf, de R 5. Die vertrekt de vol
gende week woensdag.
Daarmee heeft de Haarlemse Scheeps
bouw zijn aandeel geleverd in een serie
van vijf walvisvaarders, die door de Com-
pagnia Rosina Panama in ons land besteld
was. De andere drie van de sex-ie werden
bij Rotterdam gebouwd. Toen de mijnen
vegers het vorig jaar waren gereedge
komen werd de kiel voor deze schepen ge
legd. De schepen zijn, evenals de mijnen
vegers, in de grote loods gebouwd, zodat
het weer de arbeid niet kon ophouden, en
daarna via de zeepgoten naar buiten ge
bracht en via de pontonhelling te water
gelaten.
Op de R 5, de laatste van de serie, wa
ren de schilders nog druk in de weer, toen
wij er aan boord klommen. Ondex-tussen
trilde het schip over al zijn leden door
het proefdraaien van de 2300 pk. Diesel
motor, die het weldra met een snelheid
van zestien knopen, bijna dertig kilometer
per uur, door de golven zal kunnen jagen.
Het heeft een schroef met verstelbare bla
den, zodat het in de achtervolging van de
walvissen gewiekst zal kunnen manoeu
vreren.
De pooltemperaturen, waarin deze ja-
Tweehonderdvijftig leden van het opera
gezelschap La Scala in Milaan zijn donder
dag per trein naar Edinburg in Schotland
vertrokken voor deelneming aan het mu
ziekfestival. Er zullen vier opera's worden
uitgevoerd: „La Sonnabula" van Bellini,
„II Matremoneo Segreto" van Cimarosa,
„Elisir d'Amore" van Donizetti en „Turco
in Italia" van Rossini.
DIT IS een van de vierentwintig visse-
rijfabrieksschepen, die de Sovjet-TJnie
bij de Kieler Howaldtwerke in Duits-
land liet bouwen. De „Zlatoust", die
op deze foto uit Kiel naar Moermansk
vertrekt om te worden overgedragen,
meet 2555 ton bruto, is 75 m.eter lang
en heeft een MAN-dieselmotor voor de
voortstuwing van 1900 pk. De beman
ning bestaat uit 100 koppen, daar in
twee ploegen wordt gewerkt.
gers zullen varen, maakte nog een spe
ciale voox-ziening nodig, die men meestal
op moderne vaartuigen niet meer ziet:
een stoomketel, die ten doel heeft allerlei
vitale onderdelen vorstvrij te houden. En
de Noren, die hierop gaan varen, zuilen
zich er ook enigermate op moeten kleden,
met name de mannen in de stuurkuip. Zo
als al gezegd is, kan de harpoenist uit de
stuurkuip via een schuin over het voor
dek afdalende loopsteiger naar het kanon
rennen, wanneer er een walvis in het
schootsveld komt. En als het schot gelost
(en raak) is, dan komt het op de lijnen en
de veerkracht van het schip aan om de
schokken van zo'n rukkend bakbeest op
te vangen.
Veerkracht
Welnu, die veerkracht vindt men als het
ware gelokaliseerd in het voorschip. Daar
staat een battex'ij van 120 veren, die via
een omhooggaande staaldraad en een paar
blokken aan de mast, verbonden zijn met
de hai-poenlijn. Tegen dit stel veren moet
zelfs de macht, welke een walvis in
doodsstrijd ontwikkelt, het afleggen.
Verder wox-dt de aandacht getrokken
door een rij gaten in de voorzijde van de
DE „HEINRICH MEINS" uit Bremer
haven is de eerste visserijfabriekstraw-
ler, die in Duitsland in de vaart is ge
bracht. Evenals de Russische schepen
vist de „Meins" over de achtersteven,
zoals duidelijk op deze foto - enige
weken geleden tijdens de proefvaart
genomen - is te zien. De bemanning
van dit type schepen bestaat uit 38
man. De bruto tonnage is 826 ton en
de lengte 69,2 meter. De voortstuwing
geschiedt zonder roer en zonder
schroef. Onder het voorschip heeft de
„Heinrich Meins" twee Voith-Schnei-
der-propellor-installaties. De machine-
installatie is 1500 pk.
romp. Daardoor komen de lijnen, waaraan
de dode en met lucht volgepompte wal
vissen, eventueel vier aan elke kant, mee
gesleept worden.
Deze jagers zullen niet in samenwer
king met een fabrieksschip opereren, zo
als in expedities. Zij brengen hun buit
naar een walvisstation op het eiland
South Georgia, ver ten zuiden van de
Falklandeilanden. Zij zijn uitgerust met
allerlei moderne navigatiemiddelen, in
clusief radar en echoloding, en worden
door achttien tot twintig Noren bemand.
De jagers zijn 56 meter lang, 9.30 meter
breed en hebben een diepgang van 3.50 tot
3.75 meter. Ook de R 5, die straks langs
de vriendelijke weilanden aan het Noor
der Buiten Spaarne en de Mooie Nel naar
de Spaarndamse sluis vaart, zal na aan
komst in de Poolzeeën spoedig ter vangst
kunnen gaan, want van de vaste moeder
stations uit zal de jacht reeds in oktober
open zijn.
De produktie van de Haarlemse
Scheepsbouw is nogal „polair" gericht,
want wij vernamen van de directie, dat
er wellicht reeds binnenkort een begin
gemaakt zal worden met de bouw van een
expeditieschip voor het Zuidpoolgebied
ten behoeve van de Chileense marine.
üi 1
me films kan men dat zeggen? Natuurlijk
moeten wij niet overdrijven. Binnen het
tijdsbestek van zestig jaar heeft de film
zich moeten ontwikkelen. Zo schokkend
als de intrede van het geluid, spoedig ge
volgd door de kleur, tenslotte nog door de
panoramische weergave, kan bijna geen
groei geweest zijn. Van een harmonieuze
ontwikkeling is geen sprake. Daarbij
komt, dat de film een dure aangelegen
heid i^, Dq.bu^ipgsg h§(?ft er zich meester
van gemaakt. Wat wij zien is vaak een
minderwaardig product: een speculatie op
de grove instincten van de massa, die de
bioscopen bevolkt. En ook het talent is
niet rijk gezaaid. Maar vergelijken wij de
film met de belletrie, die jaarlijks duizen
den boeken op de markt werpt, dan liggen
de verhoudingen nog niet eens zo ongun
stig. Men kan de film van veel betichten,
men kan haar ^ok voor veel excuseren.
Dat zij reeds haar meesterwerken voort
brengt is op zichzelf al een bijzonderheid.
Want van hoe kox-te datum is zij feitelijk.
EN DAN ZAL TOT DIE MEESTER
WERKEN „The Kid" gerekend moeten
worden. Voor de verwende bioscoopbe
zoeker is het op zijn minst al een bijkom
stige, maar zeer vei'rassende omstandig
heid, dat hij op geen enkele wijze wordt
gehinderd door de tussentitels, noch door
de slechte belichting, noch door de
merendeels statische camera. Zoals de
figuur van Chariot in het verhaal van de
film, zo is ook het drama zelf: aan de
rand der overdrijving, net voldoende
melodrama om door die krachtige aanzet
verzekerd te zijn van onze aandacht. En
dan begint het curieuse filmgenie, dat
Chaplin is, te spelen. Hij speelt met het
jochie Jackie Coogan en hij vertedert ons
tot in het merg. Hij kan rustig de deksel
van een straatput oplichten alsof hij daar
de kleine man, die hij op straat heeft ge
vonden, in wil laten verdwijnen. Wij be
grijpen hoe onwelkom hem die vondeling
is, maar we weten dat hij nooit tot zoiets
in staat is. De pauper stoot de pauper niet
uit. Deze gewaagde manipulatie, al dade
lijk bij het verschijnen van Charlie in „The
Kid" tekent zijn figuur ten voeten uit.
Men voelt onmiddellijk wat achter die
verschijning schuil gaat. Men begrijpt, dat
die put een wezenlijk element vormt in de
handeling. Ze hoort bij de straten en slop
pen, waarin Charlie zelf is grootgebracht,
en ze zal helaas ook gediend hebben voor
het doen verdwijnen van kinderen, die niet
gewenst waren. Het is dit the: i trouwens,
dat Chaplin in zijn film uitwerkt. En zoals
hij met dit detail de sfeer tekent en humor
en tragiek verenigt in de overdrijving, zo
doet hij het iedere keer opnieuw, gewaagd,
maar met een diepe zin, met de metaforen
van de filmtaal, die door wat ze laat zien,
treft: komisch, pijnlijk, gevoelig. Door de
overdrijving een sublieme overdrijving
trekt Chaplin ons uit het alledaagse
omhoog en maakt ons deelgenoot van de
kommer, de zorg en de ellende der alle
daagse mensen om ons heen. Hij gedraagt
zich uitzonderlijk en valt op. Maar tege
lijk valt ons oog ook op de uitzonderlijk
heid van de liefde, van het meegevoel, van
de moed, allemaal dingen, waarmee we
elke dag te maken krijgen en die we ver
geten te zien. Chaplin vertelt dat met
grillige arabesken, zotte lettertekens aan
de wand. We kijken ernaar en weten met
een wat er staat. Want de tekens zijn als
het schrift van kinderen. Dat vraagt geen
uitleg als men er zich maar met het hart
in verdiept.
HET IS NIET MOEILIJK door te gaan
met deze impressie en zich verder te be
zinnen op de goede gedachten, die „The
Kid" in ons losmaakt. Maar daarmee zou
in kort bestek slechts een eenzijdig beeld
worden gegeven, dat zwaar van toon
moraliseert en de poëzie verstikt. Laat de
poëzie voor zichzelf spreken wanneer u
„The Kid" gaat zien. Ik geloof niet dat u
er spijt yan zult hebben,
w P. W. Franse
Rotterdams Toneel zal op vrijdag 23
augustus in de Rotterdamse Schouwburg
de eerste voorstelling geven van „Dief en
Diefjesmaat", een blijspel van Matteo Let-
tunich. Onder regie van Peter Holland
werken onder anderen mee Caro van Eyck,
Coba Kelling, Jetty van Dijk-Riecker, Ina
van Faassen, Wim van den Brink, Leo de
Hartogh, Jan Lemaire sr., Steye van Bran
denberg, Ab Abspoel, Pieter Lutz, Peter
Holland, John Lanting en Jan van Heteren.
De decors zijn ontworpen door Metten
Koornstra.
De Bulgaars-Israelische fotograaf A. D.
Arielli, die tegenwoordig in Parijs woont
en werkt, is thans voor enkele maanden
in ons land, om, in opdracht van een Zwit
serse uitgeverij van plaatwerken, een
fotoboek over Nederland te maken. Hij
verblijft daartoe bij vrienden in Rotter
dam, van waaruit deze lichtbeeldkunste
naar een slanke, bewegelijke veertiger,
die zich in het vuur van het gesprek soms
van dx-ie talen tegelijk bedient zijn
zwerftochten door ons land begonnen is.
Hij heeft zich al enkele dagen „ingescho
ten" op de sfeer van mensen en dingen in
Holland, en vooral op het Nederlaxxdse
licht, dat, naar hij zegt, van eexx geheel
andere kwaliteit is dan het licht van Is
rael en zelfs als dat van Parijs. Arielli
heeft natuurlijk alle bestaande fotoboeken
over Holland bestudeerd maar zijn oor
deel daarover is niet onverdeeld gunstig.
„Mooie platen", zegt hij, maar als buiten
lander mis ik in die boeken wel het een
en ander: „Deze foto's, doorgaans door
Nederlanders gemaakt, zijn zelfportretten
van Nederlanders en een zelfportret
voldoet alleen de kunstenaar zelf".
Te weinig weten wij volgens Arielli
het karakteristieke, het typisch-Neder
landse te „verkopen". „Reportages als die
over de Zuiderzeewerken en de moderne
hoogbouw in uw laixd bijvooi'beeld, zijn
voortreffelijk. Zelfs de Amerikanen vin
den dat alles prachtig en echt-Amex-ikaans
en dus gaan ze altijd nog maar liever
naar oud-Amsterdam en naar verkitscht
Volendam kijken".
Er is nog veel onbekende schoonheid in
ons land, meent Ax-ielli, die in het buiten
land belangstelling kan wekken, maar die
het oog van onze eigen fotografen volgens
hem ontgaat. Hij noemt bijvoorbeeld de
talloze kastelen, die hij in foto's
„wil laten spreken over de Tachtigjarige
Oorlog en over de Gouden Eeuw". In
Amsterdam wil hij een fotografische in
druk geven van de geest waaruit hét spon
tane stakingsverzet tegen de Joden voort
kwam. Ook onze cultuur denkt hij duide
lijker te kunnen belichten: „Overbekend is
uw voornaamste kunstbezit, maar vele
Nedex-landers weten niets, om een voor
beeld te noemen, van sommige modellen
in hun scheepvaartmusea; die enig zijn
in de wereld. Voor het bonte patroon van
hét' volksleven ga ik niet haar Volendam;
dat zal ik vinden op een Zeeuwse bruiloft,
een fries feest, op de delen en in de „ule-
borden" van hofsteden. Tien van onze
grootste mannen krijgen een plaats in
Arielli's album, onder andere Eduax-d van
Beinum, wiens portret Arielli in alle foto
boeken gemist had. Zijn eigen album over
Nederland zal volgend jaar in Neuchatel
verschijnen, waarschijnlijk met een voor
woord van de schrijver Albert Camus, die
ons land goed kent.
Arielli heeft ter gelegenheid van zijn
verblijf in Rotterdam een kleine expo
sitie van zijn foto's ingericht, die aantoont
dat hij zijn internationale reputatie als
„de tovenaar met licht" tenvolle waard
is. Er zijn bijzonder knappe platen uit
zijn Parijse tijd en uit Venetië, maar
op zijn best leert men Arielli ken
nen in zijn werk uit Israel: straatscènes,
ruige woestijnlandschappen onder een
blakkerende hemel, vruentbax-e valleien
en boomgaax-den in het Jordaandal met
statige cypressen en overvolle eitrus-
bomen. En dan de portx-etten: de mooie
Jemenitische met haar raadselachtige
blik, een jong matroos, de braniepet over
het voorhoofd geschoven, de ogen gericht
op een verre horizont; de „yishwa-
bocher", verdiept in zijn Talmud en als
meest pathetische van alle de pas-
gearriveerde jonge immigrant, een kind
Galïleïsche herder, een van de fraaie
serie portretten van jonge mensen, die
Arielli in Israel maakte.
nog, wiens droevige ogen en onzekere ge
baar al het leed van de eeuwige omzwer
ving schijnen te weerspiegelen. Sublieme
portretten, die, hoewel in hoge mate „rea
listisch" gefotografeerd, toch een expres
sieve kracht hebben, die hen ver uitheffen
boven het geijkte documentaire pox-tret.
Zij vormen de belichaming van Arielli's
artistieke geloofbelijdenis, dat „het doel
van de fotografie, zoals dat van alle
kunsten, is: het eeuwige zoeken naar een
kunstzinnige waarheid in dienst van de
mensheid".
Arielli's tentoonstelling ingericht in
de jeugdinstuif-avantgardebioscoop „Het
venster" aan de Rotterdamse Gouverne-
straat, is tot 30 augustus te bezichtigen.
Wie belang stelt in de lichtbeeldkunst,
mag dit evenement niet missen,
H. C.