Over Anton van Duinkerken
ACNE de vrees van de jeugd
KAN GENEZEN
Nederlandse spreekwoorden
in een nieuwe uitgave
Het levenseinde van
Jacob van Campen
Litteraire
Kanttekeningen
Studiebeurzen en toelagen voor de Verenigde Staten
1
Verzamelde Gedichten
in zakformaat
1
ZATERDAG 14 SEPTEMBER 1957 Erbij PAGINA TWEE
De Nederlandse Organisatie voor zuiver-
wetenschappelijk Onderzoek heeft prof dr.
G. G. Kloeke, oud-hoogleraar in de Neder
landse taal aan de Rijksuniversiteit in
Leiden, een subsidie verleend voor de uit
gave van de zeldzame spreekwoordenver
zameling, die in 1550 bij de uitgever War-
nersen in Kampen verscheen onder de ti
tel: „Gemeene Duytsche Spreekwoorden:
adagia oft prouverbia ghenoemt. Seer ghe-
nuechlick om te lesen/ende oock profijte
lick om te weten/allen den gheenen die
der wijslick willen leren spreken ende
schrijuen". De nieuwe uitgave, die onge
veer vierentwintighonderd spreekwoorden
telt, zal begin van het volgend jaar van de
pers komen.
Prof. Kloeke heeft voor de nieuwe uit
gave eerst een studie gemaakt van de
term spreekwoorden, die in het Middel
nederlands niet voorkomt. Deze term
Onlangs is te XJssat-les-Bains in de Franse
Pyreneeën het museum van het Lectorium
Rosicrucianum heropend. Het is opgericht
ter bewaring van alle in het bezit van het
Genootschap der Rozekruisers zijnde her
inneringen aan het werk van de Broeder
schap der Catharen, die reeds in de mid
deleeuwen de gnostieke verlossingsleer
verkondigde.
(Vervolg van pagina 1)
genomen. De ontworpen fundering van
het stadhuis werd als het ware om haar as
gedraaid. De voorgevel kreeg de richting,
welke zy nog heeft, de zuidelijke zijgevel
kwam dus niet meer evenwijdig aan de
tegenwoordige Paleisstraat te lopen. Hier
mede was de grondslag gelegd voor een
goed gevormd Damplein, berekend op een
gevelbreedte van honderdzestig voet. Op
doze basis is niet voortgebouwd, daar bij
een latere verbreding van de gevel de in
deling van de Dam daaraan niet is aange
past.
Hoewel daaromtrent geen zekerheid be
staat, is het toch waarschijnlijk dat in de
voorbereiding van de resolutie van 8 april
1647 Jacob van Campen is gekend. Hij be
vond zich althans in de eerste maanden
van dat jaar te Amsterdam, waar hij zich
toen bezig hield met de bouw van de nooit
voltooide Nieuwe Kerkstoren, waarvoor
de eerste steen werd gelegd op 26 juni
1647. Op 5 april van dat jaar, dus drie da
gen voor de genoemde resolutie, was aan
Pierer Post een bedrag van driehonderd
en-twaalf gulden toegekend voor het uit
werken der plannen. De naam van Jacob
van Campen is daarbij niet genoemd,
maar uit latere gegevens kan. worden af
geleid dat de opdracht aan Pieter Post
gold de schetsen van de grote bouwmees
ter te tekenen en nader uit te werken. In
die dagen hebben Jacob van Campen en
Pieter Post nauw en zeer vriendschappe
lijk samengewerkt. Pieter Post is echter
al spoedig naar 's-Gravenhage gegaan,
daar hij in dienst van Frederik Hendrik
kwam. Medewerker van Jacob van Cam
pen werd daarop Willem de Keyser, zoon
van de vermaarde Hendrik de Keyser, de
bouwer van de Amsterdamse Westerkerk.
Terwijl de heiers bezig waren, bereidde
de bouwcommissie wederom een geheel
nieuw plan voor. De vroedschap heeft het
aanvaard in de zitting van 18 juli 1648 en
het hield in dat de gevelbreedte aan de
Damzijde zou worden tweehonderdtachtig
voet en de diepte tweehonderd voet. Ja
cob van Campen moest nu zijn plan weer
wijzigen, waarschijnlijk geheel in over
eenstemming met zijn eigen wensen. Het
heien heeft slechts heel kort gestagneerd,
de reeds geslagen palen konden blijven
zitten. Doch voor de grote bouwmeester
begonnen nu pas de moeilijkheden, welke
hij niet zou overwinnen.
Op 1 augustus 1648 werd Daniël Stal-
paert aangesteld tot stadsarchitect. Hij
moest nu met Jacob van Campen samen
werken, zoals Pieter Post en Willem de
Keyser hadden gedaan en de laatste nog
deed. Hielden zij zich bescheiden op de
achtergrond, Daniël Stalpaert daarentegen
ging zich spoedig tegenover de meester
stellen en daarbij zelfs zo ver dat hij zich
voor de eigenlijke ontwerper van het stad
huis uitgaf. Stalpaert stelde telkens wijzi
gingen in het plan voor en liet die uit
voeren ook, vaak tegen de zin van de
bouwmeester.
Waarschijnlijk is het ook deze stads
bouwmeester geweest, die een vlotte gang
van de bouw tegen hield. Jacob van Cam
pen, die tegen Stalpaert niet was opge
wassen omdat hij geen strijdersnatuur be
zat, had weinig plezier meer in het werk,
vooral toen in 1653 Stalpaert kans had ge
zien Willem de Keyser weg te werken en
te doen vervangen door Simon Bosboom,
die aan de zijde van Stalpaert stond en
zich voor de medeontwerper van het stad
huis uitgaf. Ook Arthur Quellijn, die het
aan Jacob van Campen te danken had dat
hij de grote kans kreeg het stadhuis met
beeldhouwwerken te versieren, koos Stal-
paerts zijde. Dat alles heeft Van Campen
ten zeerste gegriefd, zodat hij op 1 decem
ber 1654 Amsterdam vaarwel zei. Stal
paert had gezegevierd. Hij had toen vrij
spel, waarvan hij gebruik maakte door
nog een aantal veranderingen aan te
brengen. Zo werd de koepel minder slank
dan Jacob van Kampen hem had ont
worpen. Toch heeft Daniël Stalpaert niet
kunnen voorkomen dat het nageslacht
hem welhaast is vergeten en Jacob van
Campens naam onverbrekelijk aan het
machtige monument op de Dam is ver
bonden.
Jonkheer Everard Meyster, de vriend
van Van Campen, die te Nimmerdor bij
Amersfoort woonde, nam het voor de
bouwmeester op, eerst in de „Eereplicht
aan mijn Heer en Meester Jacob van
Campen", (een gedicht dat hij op naam
van Stalpaert in 1654 deed verschijnen)
en daarna in een toneelstuk „Der Goden
land-spel om Amersfoort van 't nieuw
Stadhuys binnen Amsterdam" in 1655.
Jacob van Campen bleef echter
in ongenade en de inwijding van
zijn grootse schepping had plaats
zonder dat hij er bij tegenwoordig
was
P. C. Heiser
UIT EEN TIENTAL van zijn dichtbun
dels heeft Anton van Duinkerken een criti-
sche bloemlezing samengesteld, die hij als
zijn „Verzamelde Gedichten" - aldus de titel
van zijn in de Prisma-Reeks (Het Spectrum
te Utrecht) verschenen bundel - aangemerkt
wil zien. Het is een representatieve verzame-
ling geworden: kenmerkend voor de persoon
en het dichterschap van Van Duinkerken,
kenmerkend ook voor het „historisch aspect"
van de r ifendertig jaren, waarin hij de Muze
en de M ti hèm heeft gediend - in genadige
ogenblikken tenminste. Want niet altijd was
die liefde wederzijds. Van Duinkerken heeft
nogal eens met zwier zijn luit betokkeld on
der haar balkon zónder dat ze wilde ver
schijnen. Verdroten heeft hem dat nooit. Het
klonk immers welluidend, het. was fraai ge
speeld, er was gehoor en bijval - en ten
slotte, nietwaar, hij zong zoals hij gebekt
was en wie deed het hem na?
GEEN in onze twintigste-eeuwse litte
ratuur heeft in dichtvorm weten te ver
halen als hij, geen heeft het hekeldicht
strijdvaardiger, het leerdicht onderhou
dender, het feestdicht sierlijker, het god
vruchtige lied simpeler en vromer, het ge
legenheidsgedicht toepasselijker, het poli
tieke vers spitser dan Van Duinkerken
gehanteerd. Het is al zo vaak gezegd,
maar het is onvermijdelijk het te her
halen: hij is een Brabander, niet van ge
boorte alleen, maar van hart: „Te leven
boven de Moerdijk, dat wordt een trage
dood!" En wanneer ik zeg: hart, dan be
doel ik daarmee alles wat in de sfeer ligt
van het gul-menselijke, het religieuze, het
saamhorige, het onopgesmukte, het na-
tuurlijk-blijmoedige. Van Duinkerken is
een onproblematisch mens, die en hij
heeft geen vers geschreven of het ont
leent er zijn zin aan in en uit de over
tuiging leeft bij al wat hij doet „onder
Gods ogen" te zijn. Zo betitelde hij zijn
lyrische jeugdbundel, zijn eersteling ge
loof ik. En daarbij is het in hem gebleven,
tot zijn vreugde en dankbaarheid. Daarbij
hield hij het ook in zijn polemische ge
dichten (zijn proza, zijn „Verscheurde
Christenheid" bijvoorbeeld, laat ik hier
buiten beschouwing) in zijn balladeske
vuistslag onder andere in het edelger-
maanse gelaat van een zekere Mussert, en
fin, een ieder kent het: „Jawel, mijnheer,
ik noem mij katholiek".
Katholiek is zijn gedicht in alle vormen
die hij bespeeld heeft katholiek met
een soms bewonderenswaardige en veelal
ontroerende middeleeuwse eenvoud en
kinderlijkheid, waarin mystieke gods
vrucht en wereldse levensblijheid spon
taan samengingen, kónden samengaan bij
de gratie van zijn geloofsbelijdenis. Voegt
men daarbij zijn aangeboren vlotheid, zijn
„zuidelijke" goedmoedigheid, zijn onge
mene taalvirtuositeit, dan is het geen
wonder dat men bij hem naast een strofe
als „O Heer, als wij beschonken zijn, wil
ons dit kwaad niet tellen", er één als déze
kan vinden, in een gedicht op Thomas a
Kempis: „Volgt Jezus Christus na, doch
praat er niet meer over".
ALS ER IETS IS dat Van Duinkerken
ervoor heeft behoed een star apologeet te
zijn, als er iets is dat hem tevens heeft
belet een groot dichter te worden, dan is
het de vlotheid van zijn lenige geest, zijn
bekwame hand. die het hem als dichter
gemakkelijk maakte om zonder zelfverlies
van de éne huid in de andere te kruipen.
Geef Van Duinkerken één adempauze tus
sen twee glazen schuimende geuzenlam-
biek en hij voegt als het moet aan Huy-
gens' Voorhout een couplet toe, dicht een
Klinckert gelijk Vondel, dartelt even
speels met het ritme als de grote Breero.
Ziehier de beginregels van een hekeldicht
op de „theatervlooien" bijvoorbeeld: „Kees
Kabbelsloot en Simon Kluif, wier hersens
min te vinden waren dan een totaal ver
waaid pond snuif". Of dit, de alexandrijn-
se eerste versregel van een gedicht op de.
na vijf jaren van nazi-terreur, weer her
opende Amsterdamse Schouwburg: „Hier
zocht de dwinglandij een vrije kunst te
knechten". Maar ook in de onberispelijk
heid van het virtuoos-traditionele zijn
ettelijke strofen te vinden, waarin de
dichter, die Van Duinkerken onbetwist
baar is, de taalgeleerde en dichtmeester
verschalkt óók in het anekdotische,
historische, volkse en een poëzie
schrijft die het zonder enig esthetisch raf
finement kan stellen om te zijn wat zij is:
dichtkunst van onverdacht gehalte. Ik kan
in dit korte bestek geen proeven daarvan
citeren, noem enkele gedichten uit de vele.
die mij bij het herlezen na jaren troffen
door hun zuiverheid, hun strakke volheid,
hun beeldende kracht, soms ook door
hun beminnelijke speelsheid, hun mili
tante oprechtheid, hun vrijmoedige zwier.:
„Estaminet de l'Espérance" bijvoorbeeld
uit zijn lyrische, een enkel maal aan Red-
dingius herinnerende jeugdpoëzie. Of
„Mist" uit de bundel „Tobias met den
Engel" mist, die „alle grachten inge
sloten" heeft „achter een wade van ver
gankelijkheid" en dan vernevelt tot het
overgankelijke: herinnering aan de ver
loren eendracht in jeugdige onbezorgd
heid een stille weemoed. Of, uit zijn
jongste, voor het eerst gebundelde ge
dichten, een bezonnen en lieflijk gedicht
als „Pia Memoria":
„de spikkels op de paddestoel
verstarren zich tot sterrepracht,
het maarts viooltje krijgt gevoel,
de hondsdraf overredingskracht -"
regels waarin de bekoring van het
ongedwongene het vluchtige verzoet. Ver-
- gelijk ik hem met de gestorven Gerard
Bruning en diens broer Henri, die mét en
óm zijn God strijdt in een verterend vuur,
dan tékent naast hen zijn figuur zich af
als die van een vaderlijk priester, die zich
in zijn onverdeelde vroomheid de geneug
ten des levens kan veroorloven zonder
zijn hart te bezwaren. Vandaar zijn lichte
accenten, zijn vloeiende ritmen, zijn speel
se beelden, die hem even bereidwillig ten
dienste staan als zijn scherpe vernuft te
velde trekt tegen deze of gene antagonist
of als hij het zich op zijn praatstoel ge
makkelijk maakt om het legendarische of
historisch-authentieke te gaan verhalen in
de volkstoon: in zijn „Dolle Dries" en „Jan
de Vierde van Glymes" bijvoorbeeld,
waarvan de coupletten uit zijn mond rol
len als biljartballen over het groene la
ken. Wie zou niet geboeid meekijken en
luisteren naar de taferelen en herrijzende
„historische" figuren Adam, Salomon,
Abélard, Columbus, Napoleon en zo een
vierentwintigtal van zijn Wereldorgel,
dat vergeten wondermuziekding uit zijn
ónvergetelijke kinderjaren? Wat hij daar
dicht is kundig, kunstig en in zijn beste
regels kunst: didactische poëzie.
ER LOOPT door het werk van Van
Duinkerken een bloedige streep: anno
1933. De felle anti-fascist wist eerder dan
de vele dom-zorgelozen hoe laat het toen
was: „Nog voor de jacht begint, is Hol
land buit". Hijzélf werd mede-buit: in
Sint Michielsgestel, aan welke balling
schap wij de veertig sonnetten van zijn
„Legende van de wederkeer" te danken
hebben. En wanneer wij in zijn laatste
bundel „In spiegel en raadsel" het volgend
couplet lezen, kunnen we weten hoe
waakzaam hij ook nu nog is:
„De steden zijn stinkende hopen
Verderf in een dorrende tuin,
Ze liggen voor ondergang open,
Europa heeft steden van puin".
C. J. E. Dinaux
Het Nederland-Amerika Instituut in Am
sterdam heeft meegedeeld, dat voor het
studiejaar 19581959 wederom de moge
lijkheid wordt opengesteld om te sollici
teren naar studiebeurzen en/of reistoelagen
voor een jaar studie aan een universiteit
of „college" in de Verenigde Staten.
Voor de beurzen en toelagen kunnen
niet alleen degenen in aanmerking komen,
die hun opleiding aan een instelling van
hoger onderwijs zoals universiteit, ho
geschool, school voor maatschappelijk
werk, huishoudschool en bibliotheekoplei
ding bijna geheel of gedeeltelijk hebben
voltooid, maar ook eindexaminandi 1958
van scholen voor middelbaar en voorberei
dend hoger onderwijs. Ook wordt voor
eindexaminandi 1958, die op 1 september
1958 de leeftijd van achttien jaar nog niet
zullen hebben bereikt, een groot aantal
beurzen aangeboden voor het volgen van
onderwijs aan een Amerikaanse „high-
school" gecombineerd met een verblijf als
gast van een Amerikaanse familie. Het is
mogelijk ook in dit geval een gedeeltelijke
of gehele tegemoetkoming in de reiskos
ten te verkrijgen. Verzoeken om aanmel-
dingsfomulieren en inlichtingen moeten
worden gericht aan het Nederland-Ame
rika Instituut in Amsterdam.
Op het eerste gezicht lijkt dit plaatje
een treffende illustratie van de aloude
zegswijs, dat iedereen een dubbelgan
ger heeft. Op het tweede en derde ge
zicht (links op de foto) ontwaart men
echter dat 't allemaal optisch bedrog is,
een dubieus grapje van een fotograaf,
die alles dubbel zag door het gebruik
van één glaasje: het spiegelglas van
een grote etalage, dat met zijn glas
heldere weergeving van de werkelijk
heid legio kansen biedt tot het maken
van leuke en originele trucfoto's
wordt voor het eerste aangetroffen in de
zestiende eeuw, in 1524, dat is twee jaar
na het verschijnen van de eerste Duitse
vertaling van het Nieuwe Testament door
Luther.
De Nederlandse vertalingen van de Lu-
therbijbel en speciaal van het Nieuwe
Testament hebben in ons land een gro
te verspreiding gehad en deden onder
meer ook de woorden „verzoeking" en
„roem" ingang vinden, die men evenmin
in spreekwoorden in Middelnederlands
aantreft. Zo komt het woord „bekoring"
inplaats van het onder Duitse invloed ont
stane „verzoeking" zelfs nog voor in de
gereformeerde bijbel van 1556 en in de
doopsgezinde bijbel van 1558. In de katho
lieke Leuvense bijbel van 1548 zijn de ter
men „verzoeking" en „roem" in spreek
woorden niet te vinden, maar in andere
bijbelvertalingen, zoals de Statenbijbel
komen ze herhaaldelijk voor.
Wanneer men de spreekwoordenverza
meling van Warnersen nauwkeurig be
studeert, aldus prof. Kloeke, vindt men op
de eerste negentig bladzijden ongeveer
zevenhonderd spreekwoorden, die overge
nomen zijn uit de Hoogduitse spreekwoor
denverzameling van Johan Agricola, die
evenals Luther in Eisleben werd geboren. AtYlPT'ilcfïfl'nSf* RilYIifltTlPplr
De vertaling is meestal zo letterlijk, dat maken ook een echtere indruk dan de ont- x^-Ulcl lJVd.<luac iMUUULIieeK
men nauwelijks van volkstaal kan spre- leningen. De taal is over het algemeen
ken. Ook blijkt het Duits nog al eens ver- zuiver oostelijk, maar vooral van de korte m Amsterdam Heropend
keerd te zijn begrepen. Men kan zelfs een zinnetjes ook van die in het eerste deel
deel niet begrijpen zonder de Duitse tekst kan vermoed worden, dat zij in vrij Amerikaanse Rihliotheek aan
er naast te leggen. Bovendien zijn er hele zuiver Kampens dialect zijn geschreven. tAmsterdamis deze Jï
zinnen onder, die men eigenlijk nauwe- Het is dus mogelijk, dat hier twee auteurs ™«umg^te Anutodamjtadoe w«k
lijks als spreekwoorden kan opvatten. aan het werk zijn geweest: een, die zich
Wat al deze bijzonderheden betreft, blij- met een meer of minder officiële verta- ^f de burgemeesteren de wethoïï
ken de laatste veertig bladzijden echter ling heeft belast en een, die zijn materiaal ®tzaken de hoof<teted Sf
een geheel apart karakter te hebben. In werkelijk uit de volkstaal heeft verzameld. ™or Kunstzaken van de hoofctetad og
de eerste plaats treft men daar ongeveer De resultaten van prof. Kloeke's onder- geel heropend. [n jum werd de blbHo-
tien spreekwoorden aan,die van Agricola zoek zullen, evenals zijn bronnenstudie en AmPrWaanse vLrlLhbLsïenst ÏÏL£
kunnen zijn overgenomen. Men kan ook zijn beschouwing over de figuur van War- d?V?
zien, dat de zinnetjes in het algemeen nersen, in een inleiding aan de spreek- je Depeiiung opaeDegroung van ae Ver
veel korter zijn dan in de eerste helft. Zij woordenverzameling voorafgaan. iSSfmS
verlies voor het culturele leven. Dank zij
het gezamenlijk streven van het Neder
land-Amerika Instituut, negenentwintig in
Nederland gevestigde Amerikaanse maat
schappijen, de Amerikaanse Vrouwenclub
en een groot aantal particulieren, werd
voldoende geld meer dan elfduizend
gulden bijeen gebracht om de biblio
theek voort te zetten.
De foto geeft een goede indruk van het
gezellige interieur van het gebouw, waar
men rustig kan lezen en vriendelijke hulp
bij de keuze der boeken ondervindt.
ER ZIJN TWEE houdingen mogelijk van de dokter, die een
jongeman of jonge vrouw moet behandelen, die bij hem komt
'met de zogenaamde jeugdpuistjes of acne, de kleine puistjes
die zo vaak bij jonge meisjes en mannen het gelaat, het voor
hoofd, of borst en rug ontsieren. De dokter kan geruststellend
zeggen „dat gaat wel over. als je wat ouder bent, trek je er maar
niets van aan". De dokter heeft eigenlijk gelijk. Want de puistjes
op voorhoofd en in het gezicht verdwijnen meestal wel van zelf,
als de patiënt wat ouder wordt. Alleen de patiënt wil die puistjes
graag zo gauw mogelijk kwijt en heeft geen geduld zo lang te
wachten. Er zijn ook artsen, die met alle mogelijke middelen uit
het arsenaal van de moderne geneeskunde deze puistjes te lijf
gaan. Zij weten immers, dat de op zich zelf onschuldige puistjes
voor de jonge mensen, die er mee behept., zijn, een kwelling
kunnen' betekenen. De puistjes immers maken'de jonge man of
vrouw minder aantrekkelijk voor het andere geslacht en dat op
een leeftijd, waarop de belangstelling van en voor het andere
geslacht juist zo'n grote rol gaat spelen. Bovendien weet de
dokter uit ervaring, dat de onschuldige puistjes vaak lelijke lit
tekens kunnen achterlaten en dus toch uiteindelijk van grote
invloed zijn op het uiterlijk van de patiënt. Deze doktoren be
handelen de acne met het zwaarste geschut dat denkbaar is: met
Röntgenstralen, vaccins en hormonen. De meeste artsen echter
nemen het standpunt in, dat helemaal niets doen aan de acne
onjuist is, maar dat het evenzeer verwerpelijk is van alles te
proberen, zelfs ingrijpende behandelingsmethoden als Röntgen-
bestraling of hormonen. Acne-puistjes kan men beschouwen als
een normaal verschijnsel van de opgroeiende jonge mens. Acne
wordt pas abnormaal, als het zich in bijzonder sterke mate uit
en als het bijzonder opvallend is. Dan heeft acne zeker behan
deling nodig.
ACNE GAAT meestal samen met een lichtelijk gestoord even
wicht in de hormonen gedurende de puberteit. Meestal is acne
een gevolg van het feit, dat manlijke hormonen overwegen over
de vrouwelijke. Ontbreken manlijke hormonen geheel, zoals wel
eens het geval kan zijn, dan ontstaat geen acne. Bij eunuchen
(in de jeugd gecastreerde mannen, die onder andere als harem
bewaarders van Arabische sultans optreden) heeft men nooit
acne waargenomen. De acne-puistjes treden vooral op in het
gezicht, op het voorhoofd, de nek, de borst en de rug. De talk-
klieren in de huid, die een vetachtige stof afscheiden, welke de
huid soepel moet houden, raken verstopt door een abnormale
vorming van wasachtige stoffen, die de plaats innemen van de
normale talk. De uitlaatopeningen van de talkkliertjes, de poriën,
raken dicht. Zwarte puntjes, de zogenaamde mee-eters, treden
op, aan de verstopte uitgangen van de talkklieren. Ook kleine
etterpuistjes treden op. In ernstige gevollen kunnen de grotere
mee-eters en de etterpuistjes lelijke littekens achterlaten, een
bron van verdriet voor menig jong meisje en voor vele jonge
mannen.
ER ZIJN strenge diëten voorgeschreven, zo streng, dat de
mensen met acne een echte hongerkuur moesten ondergaan. Na
het eten van veel vet, vooral varkensvet, scherpe kaas, chocolade,
mosselen of oesters, zag men soms bij mensen acne erger worden.
Ook ziet men de puistjes wel ontstaan na het gebruik van
medicamenten die broom of jodium bevatten. Cacao en pinda's
zouden ook een ongunstige invloed kunnen uitoefenen. Maar de
ervaring heeft geleerd, dat het toch. weinig zin heeft erg strenge
diëten met algemene vetbeperking door te voeren. De eerste
stap op de weg naar de genezing van acne is het zich goed
wassen. Vaak en veel wassen van gezicht, borst en rug zijn
belangrijke bestrijdingsmaatregelen. Een beetje lauw water
maakt de huid soepeler en bevrijdt de huid eerder van alle
mogelijke bacteriën, die de verstopte poriën kunnen doen ont
steken en zo van mee-eters kleine etterpuistjes maken. Bij jonge
mensen groeit de nieuwe huid zeer snel. Daarom wordt een
soort vervellingskuur of schilkuur van de huid wel aanbevolen.
Er zijn geneesmiddelen, die meestal zwavel of teerprodukten
bevatten, die de huid snel doen vervangen. Maar een flinke
hoogtezonkuur doet ook vaak wonderen. De huid verbrandt een
beetje, vervelt, een nieuwe jonge huid, schoon, bevrijd van de
puistjes, vervangt de vervelde huid. Men kan de afschilling van
de oude, aangetaste huid nog bevorderen door medicamenten.
Een eenvoudig middel is wel het enkele keren per week schoon
maken van de huid met salicylspiritus. De alcohol in dit middel
reinigt de huid en bevrijdt de oppervlakkige lagen van vet, dat
de verstopping van de poriën veroorzaakt Beperking van vetten
en koolhydraten in het voedsel (geen voedingsmiddelen, waarvan
het bekend is, dat ze acne kunnen veroorzaken, zoals oude kaas,
varkensvlees en mosselen) en veel wassen, helpen reeds. Bij het
wassen wordt dan. door huidartsen vaak het gebruik van teer-
zeep of zwavelteerzeep aanbevolen. Vrouwelijke geslachtshor
monen worden soms gebruikt in de vorm van zalven en crèmes
Acne immers zou ontstaan als gevolg van een overwicht aan
mannelijke boven de vrouwelijke geslachtshormonen. Het ge
stoorde evenwicht in de hormonenbalans zou men dan proberen
te herstellen door middel van (vrouwelijke) hormonen. Maar
zonder bezwaren zijn deze middelen toch niet. Zij kunnen
vrouwelijke trekken doen ontstaan in de jonge man, hetgeen
toch absoluut onwenselijk moet worden geacht.
HET IS bijzonder moeilijk mensen met acne er van te weer
houden de puistjes uit te drukken. Steeds peuteren zij met hun
vingers aan hun gezicht. Vaak ziet men jonge mensen voor de
spiegel bezig de puistjes uit te drukken. Zij drukken maar al te
vaak de inhoud van de verstopte talkklieren naar binnen. Of zij
verontreinigen de talkklieren nog met bacteriën, die op het
gezicht aanwezig zijn, of zij verspreiden de bacteriën uit de
kleine etterpuistjes over het gehele gezicht. Hoe moeilijk het
ook moge zijn, het is beter de puistjes met rust te laten, tenzij
de dokter ze zelf wil aanpakken of voorschrijft, dat men toch
zelf de mee-eters moet uitdrukken.
Water en zon zijn goede hulpmiddelen. In de zomermaanden is
de zon prachtig in staat, de huid te doen vervellen en een
nieuwe gave huid te doen ontstaan. Natuurlijke eenvoudige mid
delen verdienen bij deze op zich zelf onschuldige aandoening
zeker de voorkeur boven krachtige middelen als hormonen en
vaccins, die niet alleen op de huid inwerken, maar het hele
lichaam sterk beïnvloeden en vaak ongewenste bijwerkingen
opleveren. Zwavel uitwendig gegeven bevordert de verhoorning
van de oppervlakkige huidlagen. Deze verhoorning werkt in de
meeste gevallen gunstig: onder de hoornlaag liggende zieke
huidoppervlakten krijgen de kans zich te herstellen en te ge
nezen. Zwavel werkt ook uitdrogend. Teer werkt in dezelfde
richting. Minerale bronnen, die in het buitenland soms gebruikt
worden bij de behandeling van huidziekten, bevatten vaak
zwavel en teer; dat regenererend werkt op de huid. Zwavel- en
teerzepen werken in dezelfde richting.
Een poeder, sulfodermepoeder, bevat zwavel en teer in kolloidale
vorm. De werking van de kolloidale zwavel is sterker dan van
gewone zwavel. Deze vorm van zwavel kan dieper in de huid
doordringen en dus zijn regenererende werking maar ook zijn
uitdrogende werking in diepere huidlagen ontwikkelen. Bij
acne-puistjes, maar ook bij eczemen, jeukende huiduitslagen,
overvette of sterk vochtige huid, bleek het sulfoderme poeder
goede resultaten op te leveren. Schadelijke gevolgen van dit
middel zijn niet bekend. De werking van zwavel en teer in dit
middel blijft uitsluitend tot de huid beperkt. Voor sommige
ongewenste verschijnselen, die men soms bij zalven met hor
monen of antibiotica als penicilline of sulfamiddelen, heeft zien
ontstaan, behoeft bij deze natuurlijke middelen als zwavel en
teer geen vrees te bestaan.
J. Z. Baruch