Iedere zondag een schilderij Schetsboeken van schrijvers ONZE PUZZEL Alice OVER DE WISSELWERKING TUSSEN LIJN EN LETTER CHINESE IRONIE IN VERSVORM Erbij ff ZATERDAG 14 SEPTEMBER 1957 PAGINA VIJF IEDERE MAAND geeft de UNESCO een tijdschrift uit waarin één onderwerp wordt behandeld. Het augustusnummer van de „UNESCO Courier" - zo heet het blad heeft tot ondertitel „Beroemde schrijvers als kunstenaarshun schilderijen, tekeningen en schetsen". De voorbereiding van dit nummer heeft voor de medewerkers betekend, dat er honderden biografieën, autobiografieën,briepen en dagboeken moeten worden doorgewerkt om details te vinden over de wisselwerking, die er door de eeuwen heen heeft bestaan tussen het schrijver- en dichterschap enerzijds en het vak van de beeldende kunstenaars anderzijds. Zij leggen de lezer notities, anekdotes, citaten en reprodukties voor, opdat hij een indruk krijgt hoe de wisselwerking in een grote groep van beroemde kun stenaars heeft bestaan. Het blad behandelt alleen schrijvers, die hebben getekend en geen beeldende kunstenaars, die hebben geschreven. De wisselwerking voor de laatste groep bestaat wel, maar de geschiedenis heeft aangetoond, dat ze voor de eerste categorie een veel grotere rol speelt. Wat daarvoor de verklaring kan zijn wordt niet gezegd, het feit wordt alleen in de inleiding genoemd. Het is overigens opvallend, dat de schrijvers, die in dit nummer een plaats hebben, overwegend en vooral beschrijvers zijn geweest. In de verzen van de dichters die er in voorkomen is het visuele element doorgaans sterker dan het cerebrale. Maar dit ter zijde. Wij hebben het blad geboeid doorgebladerd en geven hierbij voorbeelden van wat er in te vinden is. Horizontaal: 1. Feest der Verrijzenis; 5. Godin van de vrede; 7. bijwoord; 8. worp; 10. spijsvert. orgaan; 11. reeds; 12. grap penmaker; 13. voor; 14. deel van de hals; 15. part; 16. onderricht; 17. afkerig; 18. spil; 19. berggeit; 21. uitroep; 22. familielid; 23. rivier (Sp.); 24. vrucht. Verticaal: 1. hoofddeksel; 2. slede; 3. ge lijkmatig; 4. stuurs; 5. meetk. getal; 6. ER HEEFT ALTIID een wisselwerking bestaan tussen de verschillende takken van kunst. Door de hele cultuurhistorie heen vinden we namen van kunstenaars, die buiten de grenzen van hun eigen vak zijn gestapt en zich bezig hebben gehouden met een andere vorm van kunst dan die waarin zij zichzelf het beste hebben ge manifesteerd. Onder hen waren er, die op hun eigen terrein zo sterk stonden, dat hun namen begrippen zijn geworden en hun stijlen bestaande stromingen hebben kunnen keren. Voor sommigen was „het andere" niet meer dan een spel, voor anderen een middel om tot een heel nieuwe vorm te komen of aan een bestaande vorm iets toe te voegen van essentieel belang voor de realisering van hun ge- dachtenleven. Het onderwerp brengt ons terug naar China in de periode, die de achtste met de twaalfde eeuw verbindt. In dat tijdsverloop heeft China de wissel werking tussen litteraire en verbeeldende creativiteit geleid tot een twee-eenheid, die in geen andere periode en geen ander deel van de wereld ooit zo langdurig en gaaf heeft bestaan. Er was een volledig evenwicht. De kunstenaars, die zich daar gedurende vier eeuwen gelijkelijk hebben geuit in schrift en lijn worden in de ge schiedenis als groep aangeduid met de samenstelling „gentlemen-schilders". Zij waren doorgaans mensen met een hoge maatschappelijke positie, die zich in hun vrije tijd oefenden in het schrijven, het tekenen en het calligraferen of schoon schrijven. Als men nu spreekt van dé Chinese litteratuur wordt daaronder veel van hun werk begrepen. Als men het heeft over dé Chinese beeldende kunst wordt veel van hun werk meegerekend. Een van de grootsten onder hen was Wang Wei, die leefde in de eerste helft van de achtste eeuw. Een andere „gentleman-schilder" -Su Tung P'o heeft ruim drie eeuwen later eens opgemerkt: „Ais ik de gedich ten van Wang Wei overlees zie ik tekeningen voor me, als ik zijn tekeningen bekijk ontdek ik gedichten". De twee-eenheid in de wisselwerking wordt hiermee een voudig samengevat. Ook in Europa zijn vele voorbeelden te noemen van kunste naars, die zowel met de tekenpen als met de schrijfpen hebben gewerkt. Van de vijftie'nde-eeuwse Italiaanse meester Rafaël is bekend, dat hij evenals Michelangelo sonnetten heeft geschreven. Die van de laatste zfijn bewaard gebleven en hebben een plaats in de Italiaanse litteratuur. Er zijn meer beeldende kunstenaars geweest, wier naam ook in de litteratuur voortleeft, maar hun aantal is betrekkelijk kleiner dan dat van de schrijvers en dichters, die ook iets met potlood of penseel wilden en konden zeggen. Van de bekendsten onder hen hebben de medewerkers aan het augustusnummer van de „UNESCO-Courier" er achtentwintig nader belicht met notities uit autobiografieën, biografieën, brieven en dagboeken. Het is een boeiend nummer geworden. Een keuze uit hun keuze zal dat hopelijk duidelijk maken. DE DEENSE SPROOKJESSCHRIJVER Hans Christian Andersen is niet begonnen met sprookjesschrijven, maar met het knippen van figuren uit gekleurde stoffen, zijde en papier. In zijn autobiografie schrijft hij, dat hij in zijn jeugd gek was op knippen. Uit stoffen en stukjes papier maakte hij exotische figuren en met de tong uit zijn mond gingen zijn gedachten daarbij in grillige fantasieën over. „Mijn moeder beschouwde het als een goeie oefening, ze vond dat ik maar kleermaker moest wor den", schrijft hij. Hij is later ook gaan tekenen. Hij deed het graag en vrij goed, hoe wel een beetje stijf. Andersen heeft een aantal albums nagelaten, die vol staan met kleine schetsen en versjes. Totdat hij succes had met zijn sprookjes heeft hij overi gens voortdurend gedacht, dat hij tenslotte een dichter zou worden. Zijn meeste schetsen maakte hij reizend door Italië, men vindt ze terug in het Andersen Museum in Odense, de plaats in Denemarken waar Andersen werd geboren. IN HET MOSKOUSE MUSEUM waar de manuscripten van Leo Tolstoi, samen bestaande uit honderdzestigduizend geschreven pagina's worden bewaard, kan men ook een aantal tekeningen en schetsen van deze als schrijver beroemd geworden negentiende-eeuwer vinden. Tolstoi had onder zijn vrienden veel schilders en teke naars. Hij had voor hun werk altijd veel belangstelling en probeerde zelf ook wel eens iets met een potlood te bereiken. Hij geloofde echter niet, dat hij voldoende talent had. Men kan dat beoordelen naar de schetsen, die wij hierbij van Tolstoi af drukken. Links ziet men een kop van een kozak, die men beschreven vindt in zijn verhaal „De kozakken". Deze kop en de typering van oom Erotsjka in dat verhaal vertonen veel gelijkenis. Tolstoi heeft zijn hele leven sterk de behoefte gevoeld de personen uit zijn boeken eerst te schetsen voor hij ze karakteriseerde. Voor zijn „Oorlog en Vrede" maakte hij zelfs situatietekeningen op bepaalde plaatsen, die in het verhaal een rol spelen. Zijn dagboeken en notitieboekjes staan ook vol krabbels, die blijk geven van zijn behoefte zijn ideeën in beelden te zien. Hij maakte ook een serie van zeventien illustraties bij Jules Verne's boek „Een reis om de wereld in tachtig dagen". Tolstoi's zoon Ilja schrijft in zijn memoires hoe deze tot stand kwa men. „Wij waren dol op Jules Verne's verhalen. Vader bracht zijn boeken voor ons mee uit Moskou en iedere avond gingen we om hem heen zitten om hem te horen voorlezen. Omdat „Een reis om de wereld in tachtig dagen" niet was geïllustreerd, voorzag hij het verhaal zelf van tekeningen. Iedere dag maakte hij voor 's avonds schetsen en we vonden ze nog mooier dan de illustraties die bij de andere verhalen van Jules Verne stonden". Ook heeft Tolstoi nog een leesboekje ontworpen, omdat hij niet tevreden was met de bestaande leesboekjes. Hij hoopte, dat het zijne door alle Russische kinderen zou worden gebruikt, uit de hoogste en de laagste kringen. Iedere letter erin ging vergezeld van een tekening van een mens, een dier of een voorwerp, dat kinderen aansprak. De tekeningen moesten de kinderen helpen de letters van elkaar te onderscheiden. BIJ BESCHOUWING van het verhaal blijkt, dat de ware schat van „Schat- eiland" het boek waarmee Robert Louis Stevenson in de litteratuur-historie wordt vereenzelvigd een kaart is van veertig bij vijfentwintig centimeter, door Stevenson getekend. Eerst was er de kaart, daarna pas schreef Stevenson zijn be roemd geworden avonturenroman. Hij heeft het ontstaan van zijn boek in een artikel beschreven. Daaruit blijkt, dat de kaart, die duizenden uit zijn boek kennen, niet de originele is, maar een tweede, gemaakt nadat de eerste was zoek geraakt. Hij schrijft onder andere: „Toen besloot ik tot publiceren over te gaan. Ik zond het ma nuscript op (naar de uitgever) en deed mijn kaart erbij. De proeven kwamen gecor rigeerd terug, maar van de kaart hoorde ik niets. Ik schreef en vroeg ernaar en daar na hoorde ik, dat de kaart nooit was ontvangen. Ik stond paf. Een kaart tekenen in het wilde weg met een schaal in een van de hoeken op goed geluk en aan de hand van de maten een verhaal schrijven is te doen, maar het is heel wat anders een boek te moeten bestuderen om een lijst te kunnen aanleggen van alle situaties, die daarin alleen met behulp van een kaart duide lijk zijn en dan met kompas een kaart te moeten tekenen, die onduidelijkheden in het verhaal uitsluit. Ik heb het ge daan...." Stevenson's tekentalent werd ontwikkeld tijdens zijn studie voor inge nieur. Behalve de beroemde kaart van „Schateiland" heeft hij een aantal teke ningen van landschappen in Zuid-Frank rijk nagelaten. ONLANGS HEEFT een schrijver van biografieën een boek gepubliceerd onder de titel „Victor Hugo de onbekende". On danks het feit, dat deze negentiende- eeuwse Franse dichter vierhonderdvijftig tekeningen heeft nagelaten, is hij als beeldende kunstenaar toch betrekkelijk onbekend. Hugo had een hekel aan tijd verliezen. De uren waarin hij niet schreef besteedde hij graag aan tekenen. Hij deed dat consciëntieus en hartstochtelijk. Het belang ervan voor hem zelf stelde hij niet op een lager niveau dan dat van het dichten. Toch is er weinig over Hugo als tekenaar geschreven. Hij begon met tekenen kort na zijn dertigste jaar. Daar vóór had hij nu en dan wel wat ge schetst, maar na zijn dertigste werkte hij in een bepaalde stijl, die sterk herinnert aan die van Delacroix. Het accent erin lag op de tegenstelling tussen licht en donker. In zijn artikel in de „UNESCO- Courier" over de romantische schrijver zegt de conservator van het Victor Hugo- museum in Parijs, Jean Sergent, hier over het volgende: „De zware contrast- '■.i.v -: f m. Schets van Poesjkin. TOT 29 september exposeert in het ge bouw van „Arti et Amicitiae" in de hoofd stad Gerard Schaperkötter schilderijen in olieverf, tempera en gouache. Als we alleen zouden afgaan op de tijd, die de zakenman Schaperkötter beschikbaar heeft voor zijn schilderen, dan zouden we hem een zondagsschilder kunnen noemen. Echter, in de zondagsschilder zien we een moderne primitief en dat valt moeilijk van Schaperkötter te zeggen. Gezien enkele zijner portretten zou men hem misschien tot de vaklieden willen rekenen. Want deze portretten zijn vergelijkbaar met werk van geschoolde mensen. Dat is met werk van schilders, die op voldoende wijze de uitdrukkingsmiddelen in het algemeen beheersen of die een sterk persoonlijke uitdrukkingswijze gevonden hebben, welke voldoende is voor hetgeen ze zouden willen zeggen. Want zou men Utrillo, die geen figuur kort schilderen, nog tot de dilettan ten durven rekenen? Wanneer een kunstenaar voor hetgeen hij meent te moeten zeggen op voldoende wijze zijn uitdrukkingsmiddelen beheerst, is achteréén werken niet altijd noodzake lijk. Want door zijn ervaringen, naast het beoefenen van zijn vak opgedaan, groeit hij eveneens. Op de opening van Schaper- kotters tentoonstelling werd door sommige bezoekers gesproken van vooruitgang sinds zijn vorige tentoonstelling in het zelfde gebouw. Ik heb dat niet kunnen constateren. Dat vorige werk lag me voor een belangrijk deel beter en als mijn her inneringen me niet bedriegen kwam dit door een grotere ingehoudenheid bij de kleurgeving in dat werk. Dit behoeft nog niet te wijzen op een kwaliteitsverschil. Schaperkötter probeert iedere keer dat hem daartoe de tijd geschonken is een schilderij te maken. Tot het doorwerken op één ding gedurende wat betreft het aantal dagen enige weken komt hij niet, want die dagen zullen over een belangrijk deel van het jaar verdeeld zijn en het is moeilijk gedurende zo lange tijd geïnspi reerd te blijven, vooral als men steeds weer zes werkdagen achtereen zich met andere zaken moet ODhouden. Zo komt Schaperkötter moeilijk tot een eigen stijl in zijn werk, want die ontstaat toch ook uit het werken zelve. Dat hij zich een voorbeeld koos als de grote expressionist Soutine is niet zo dwaas. Het waren vroe ger niet de slechtste schilders, die uit de school van een grote figuur kwamen. Maar. anders dan met zijn portretten, gist Schapenkötter bij het schilderen van zijn stillevens en sommige landschappen weer in andere richtingen. Van een ernstig \]ÏI?T T\\7"I? TTIrrr> A \71? M zoeken kan immers moeilijk sprake zijn iil-L/U L Uil VJ i\ V bil als de behoefte tot iedere zondag een koolwaterstof; 9. voorzetsel; 10. derhalve; 11. oorlogsgod; 12. snaar; 13. Oosters tapijt; 14. gereed; 15. harssoort; 17. jong dier; 19. pers. voornaamwoord; 20. waterkering; 21. uitroep; 22. muzieknoot. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5. en f2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing per briefkaart in te zen den aan een van onze bureaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige puzzel Horizontaal: 1. Grenzeloos, 8. nu, 9. op, 10. om, 12. loens, 15. te, 16. cel, 18. u.l.o., 19. vee, 20. old, 22. pre, 24. elke, 25.arov, 26. ego, 28. epe, 29. ent, 31. mat, 33. lor, 35. ra, 36. barst, 38. ik, 39. re, 40. ot, 42. sleutelbeen. Vertikaal: 1. Goochemerds, 2. en, 3. nul, 4. ezel, 5. los, 6. op, 7. speenvarken, 11. rul, 13. oud, 14. nop, 15. te, 17. loket, 19. vezel, 21. leg, 23. rap, 27. oma, 28. ets, 30. na, 32. arke, 34. o.i., 36. beu, 37 tob, 39. re, 41. De prijswinnaars van de vorige puzzel zijn: f7.50: M. J. ZwaanFeije, Bloemen- daalseweg 72, Santpoort-station; f5: mevr. E. MullerBruijn, Oosterhoutlaan 14, Haarlem; f 2.50: J. C. Kruyt, Cruquius- straat 11, Haarlem. schilderij in hem zo sterk is. Het geloof, dat Schaperkötter in zich zelf toont te hebben met deze jaren van werken in zijn vrije tijd, zou ik hem zeker niet willen ontnemen en vermoedelijk ook niet kunnen ontnemen. Wel echter meen ik. dat het, wanneer hij op deze wijze doorgaat, nog lang kan duren voor hij als vakman in de rijen der schilders geheel zal worden opgenomen.Aan hem is het een wég te vinden tot een toch wat ge- Déze tekeningen maakte Thackeray voor zijn boek „Vanity Fair" Weg degener ontwikkeling. Bob Buys „Slavin van de vrijheid". Een „slank" negerinnetje is de hoofdpersoon uit deze roman, waarin de Amerikaanse burger oorlog kleur en actie verleent aan de veel al dramatische gebeurtenissen. Met be slissend talent schept Robert Penn War ren deze hoofdpersoon. Hij geeft haar ge noeg karakter om de lezer tot voortdu rende gespannenheid te dwingen en zich te verdiepen in een levensbeschrijving, die tegelijk een levendig tijdsbeeld op hangt. Het boek verscheen bij Elsevier. ms: werking maakt het verleidelijk en gemakkelijk Hugo's tekeningen een recapitulatie te noemen van zijn gedichten". Dit is een gangbare opvatting, maar Sergent verzet zich er tegen. Hij zegt, dat Hugo's tekeningen zelfstandig een eigen betekenis heb ben. „Waar Hugo beide middelen gebruikt om de terechtstelling van een misdadi ger—de ophanging van John Brown, destijds een beruchte en veelbesproken zaak tegen te gaan en om te protesteren tegen de terdoodveroordeling in het algemeen, spreken zijn tekeningen ons meer aan dan zijn woorden". Gautier, dé Parijse kunst criticus omstreeks de helft van de negentiende eeuw, heeft de tekeningen van Hugo geprezen. Hij vergeleek Hugo zelfs met de voornaamste beeldende kunstenaars in zijn tijd. Hugo had tegen die vergelijking bezwaar, want hij wist zelf niet helemaal wat waar was. Sergent zegt, dat de vergelijking voor Hugo het risico met zich mee bracht niet als de beste te worden beschouwd, als het werkelijk een onderwerp van discussie zou worden in de voorname kringen. Toen er in 1863 een album werd Dit is dan Alice, zoals Lewis Caroll haar in zijn verbeel ding zag. Het is een van de illustraties, die hij bij zijn „Ali ce in wonderland" maakte als geschenk aan „een lief kind ter herinnering aan een zomerdag". Dat kind was een van de drie dochters van Caroll's vriend Dean Liddell. Zij heette Alice. Het beroemde sprookje is op haai geïnspireerd. In zijn dagboek noemde hij haar „mijn ideale vriendinnetje". Daarin vertelt hij op 4 juli 1862 hoe het sprookje is ontstaan: „Met de drie Liddells heb ik een tochtje gemaakt op de ri vier naar Dostow, op de oever hebben we daar thee gedron ken". Op de volgen de bladzijde voegt hij er op 10 februari 1863 aan toe: „waar bij ik hen het sprook je vertelde over de avonturen van Alice onder de grond, dat ik voor Alice wilde gaan opschrijven". samengesteld met tachtig reprodukties van Hugo's beste tekeningen, vroeg de dich ter dan ook aan Gautier, die er een inleiding bij zou schrijven, hem niet te noemen in relatie tot de in zijn tijd belangrijke schilders en tekenaars. Hij zei Gautier, dat hij toch eigenlijk maar een amateur was, die geen idee had hoe hij zijn natuurlijke tekentalenten moest ontwikkelen „heel goed wetend, dat één mens maar één kunst kan beoefenen". Het zag er toen naar uit, dat de vraag of Hugo een belangrijke tekenaar is geweest was opgelost. Er zijn echter nog steeds mensen, schrijft Sergent, die Hugo als tekenaar willen zien onder zijn gelijken: Piranesi. Goya, Rembrandt. IN .1865 VERSCHEEN IN ENGELAND het al meteen daarna beroemd geworden „Alice in Wonderland" van Lewis Caroll, een wiskundige, die uit zijn academische rol was gestapt om voor kinderen te kunnen schrijven. Zijn echte naam was Charles Lutwidge Dodgson. Veel van die onmiddellijke roem was aan de illustraties van de Engelse „cartoonist" John Tenniel destijds een medewerker van het Engelse blad „Punch" te danken. Weinig mensen wisten toen en weten nu, dat het manuscript getiteld „Alice's Adventures Under Ground" door een andere tekenaar was ge- illustreerd Lewis Caroll zelf. Caroll tekende veel, vooral humoristische schetsen en hij heeft zelfs enige tijd het plan gehad „free-lance cartoonist" te worden. Hij stuurde werk naar de „Comic Times" (een soortgenoot van „Punch") maar kreeg alles terug. Hij legde zich neer bij de conclusie, dat zijn tekeningen kennelijk niet goed genoeg waren, liet het erbij en richtte zijn belangstelling naar de fotografie. Hij fotografeerde bijna alleen kinderen. Achteraf wordt hij beschouwd als de beste fotograaf, die Engeland in de negentiende eeuw heeft gekend. „In het enorme succes van „Alice" in Wonderland" zouden Caroll's tekeningen nooit zo positief hebben kunnen bijdragen als de tekeningen van Tenniel dat hebben gedaan, maar zij zijn het werk van een dichter en wat zij vertellen is sterk ontroerend. Zij bete kenen een werkelijke artistieke daad, die nooit behoorlijk is gewaardeerd" aldus een van Caroll's jongste biografen. Afgezien van de vraag of Caroll's prenten kunnen wedijveren met die van Tenniel, is het toch jammer, dat er geen enkele uitgave van „Alice" bestaat met Caroll's illustraties. „HET HELE ONDERSTUK van het gezicht is slechtde kin steekt niet vol doende vooruitde lijnen in de schaduwplekken staan te veel kriskraser kan een beter effect worden bereikt met een paar goed geplaatste lijnenDeze opmer kingen krabbelde Baudelaire in de marge van een van zijn zelfportretten. Ze geven aan hoe ernstig hij aan zijn tekeningen werkte. De beeldende kunst vond hij even belangrijk als de poëzie. Misschien had hij dat aan zijn vader te danken, die zelf schilderde en hem in zijn jeugd meenam naar musea. De schrijver van „Les fleurs du mal" is niet alleen beroemd geworden door zijn gedichten en vertalingen van verhalen van Edgar Allan Poe, maar ook door zijn „Salons"-kunstcritieken, die hij begon te schrijven toen hij vierentwintig jaar was. Hoewel hij het meeste schreef over schilderkunst, voelde hij zich toch het meest aangetrokken tot tekeningen, etsen en karikaturen. De laatste noemde hij vaak de zuiverste spiegelbeelden van het leven. Van Baudelaire zijn een aantal karikaturen bekend. Hij maakte ze heel snel, misschien omdat Delacroix eens tegen hem had gezegd: „Als je niet in staat bent van een man, die van vier hoog naar beneden springt een schets te maken voordat hij de grond heeft geraakt zul je nooit grote dingen kunnen presteren". Hij liet ook veel pentekeningen na en vooral portretten, vooral zelfportretten. Zijn eigen gezicht boeide hem bijzonder. Hij bestudeerde heel nauwkeurig iedere centi meter in de spiegel voordat hij de uitdrukking in lijnen probeerde samen te vatten. Een portret was voor Baudelaire „de gedramatiseerde biografie van de mens, of beter nog het natuurlijke drama, dat in ieder mens bestaat", zoals hij zelf heeft ge schreven. EVENALS TOLSTOI maakte Alexander Sergevitsj Poesjkin kleine schetsen van de karakters die hi]-' in zijn boeken moest beschrijven en behalve die schetsen zijn er nog vele tekeningen bewaard gebleven, die hij louter voor zijn plezier maakte: tekeningen van vrienden, familieleden en vrouwen op wie hij gesteld was. Er bestaat een hele serie schet sen van Anna Alexevjena Olenina, die omstreeks 1930 zijn grote liefde was. De prent van Poesjkin die wij hierbij reproduceren stelt de schrijver met Onjégin, de hoofdfiguur uit zijn novelle „Jevjgenji Onjégin" voor. Wie Poesjkin is en wie Onjégin hebben wij uit de „UNESCO-Courier" niet kunnen lezen. Beiden staan over de balus trade langs de Newa bij St. Petersburg geleund. Deze schets werd teruggevonden in een brief van Poesjkin aan zijn broer Leon, waarin hij deze vroeg hem een beroepsillustrator te noe men, die zijn boek van tekeningen zou kunnen voorzien. Poesjkin heetf er nooit aan gedacht iets van zijn eigen tekenwerk te publiceren. Ge tuige deze prent was daartoe ook weinig aan leiding, ondanks de charme ervan. Tenslotte noe men we William Makepaece Thackeray, de negentiende-eeuwse Engelsman, die even be roemd is geworden door zijn tekeningen als door zijn boeken. Hij is onder de Europese kunstenaars voor wie er in de behoefte te schrijven of te tekenen geen essentieel verschil bestond, zeker een van de gaafste voorbeelden. Beide middelen leidden voor Thackeray naar één idee. Hij zag de mensen als karikaturen en deed ze even krachtig leven in woorden als in lijnen. De meeste van zijn boeken heeft hij zelf geïllustreerd. Hij was ook medewerker van tijdschrif ten en allerlei bladen, die hij niet alleen voorzag van rake spot prenten, maar ook van litteraire critieken en politieke commentaren. Hoe hij critiseerde wordt leuk geïllustreerd door een opmerking van Thomas Carlyle over Thackeray, nadat deze zijn „Historie van de Franse Revolutie" in de „Times" had besproken. Carlyle had het in zijn reactie daarop over „een zekere Thackeray, een gedrochtelijke reus uit Cornwall, een soort schilder, iemand, die in Cambridge is geweest, een dagbladcorrespondent uit Parijs, die nu in Londen met schrijven zijn brood verdient". Uit deze reactie weet ieder, dat het niet Carlyle was, die van de „Historie der Franse Revolutie" een ka rikatuur had gemaakt. ER STAAN in het augustusnumer van „UNESCO Courier" meer notities, die de moeite waard zijn om te lezen. Ons ontbreekt ech ter de ruimte er nog meer aan te ontlenen. De samenstellers van dat nummer maken overigens hetzelfde ex'cuus ten opzichte van alle belangrijke schrijver-schilders, die zij niet hebben behandeld. Tekening door Baudelaire. IN de aanhef hebben wij de Chinese dichter-schrijver Su Tung p'o genoemd in een opmerking over een der voornaamsten uit de school, die veel van het geestelijk klimaat in China tussen de achtste en de twaalfde eeuw heeft bepaald. Wij be sluiten nu met een gedicht van Su Tung p'o, dat hij schreef toen zijn zoon net drie dagen oud was. Het moet verrassend zijn voor iedere twintigste-eeuwer, die tot nog toe in cynisme en ironie het eigenste van zijn tijd meende te herkennen. „Als een kind geboren is willen de ouders dat het intelligent is. Ik heb door intelligentie mijn hele leven verknoeid en hoop alleen maar, dat de baby onwetend en dom zal blijven. Dan zal hij een rustig leven met een ministerschap kunnen bekronen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 17