Iedere zondag
een schilderij
Schetsboeken van schrijvers
ONZE PUZZEL
Alice
OVER DE WISSELWERKING
TUSSEN LIJN EN LETTER
CHINESE IRONIE
IN VERSVORM
Erbij
ff
ZATERDAG 14 SEPTEMBER 1957
PAGINA VIJF
IEDERE MAAND geeft de UNESCO een tijdschrift uit waarin één onderwerp wordt behandeld. Het augustusnummer van de „UNESCO Courier" - zo
heet het blad heeft tot ondertitel „Beroemde schrijvers als kunstenaarshun schilderijen, tekeningen en schetsen". De voorbereiding van dit nummer heeft
voor de medewerkers betekend, dat er honderden biografieën, autobiografieën,briepen en dagboeken moeten worden doorgewerkt om details te vinden over
de wisselwerking, die er door de eeuwen heen heeft bestaan tussen het schrijver- en dichterschap enerzijds en het vak van de beeldende kunstenaars anderzijds.
Zij leggen de lezer notities, anekdotes, citaten en reprodukties voor, opdat hij een indruk krijgt hoe de wisselwerking in een grote groep van beroemde kun
stenaars heeft bestaan. Het blad behandelt alleen schrijvers, die hebben getekend en geen beeldende kunstenaars, die hebben geschreven. De wisselwerking voor
de laatste groep bestaat wel, maar de geschiedenis heeft aangetoond, dat ze voor de eerste categorie een veel grotere rol speelt. Wat daarvoor de verklaring
kan zijn wordt niet gezegd, het feit wordt alleen in de inleiding genoemd. Het is overigens opvallend, dat de schrijvers, die in dit nummer een plaats hebben,
overwegend en vooral beschrijvers zijn geweest. In de verzen van de dichters die er in voorkomen is het visuele element doorgaans sterker dan het cerebrale.
Maar dit ter zijde. Wij hebben het blad geboeid doorgebladerd en geven hierbij voorbeelden van wat er in te vinden is.
Horizontaal: 1. Feest der Verrijzenis; 5.
Godin van de vrede; 7. bijwoord; 8. worp;
10. spijsvert. orgaan; 11. reeds; 12. grap
penmaker; 13. voor; 14. deel van de hals;
15. part; 16. onderricht; 17. afkerig; 18.
spil; 19. berggeit; 21. uitroep; 22. familielid;
23. rivier (Sp.); 24. vrucht.
Verticaal: 1. hoofddeksel; 2. slede; 3. ge
lijkmatig; 4. stuurs; 5. meetk. getal; 6.
ER HEEFT ALTIID een wisselwerking bestaan tussen de verschillende takken van
kunst. Door de hele cultuurhistorie heen vinden we namen van kunstenaars, die
buiten de grenzen van hun eigen vak zijn gestapt en zich bezig hebben gehouden
met een andere vorm van kunst dan die waarin zij zichzelf het beste hebben ge
manifesteerd. Onder hen waren er, die op hun eigen terrein zo sterk stonden, dat
hun namen begrippen zijn geworden en hun stijlen bestaande stromingen hebben
kunnen keren. Voor sommigen was „het andere" niet meer dan een spel, voor
anderen een middel om tot een heel nieuwe vorm te komen of aan een bestaande
vorm iets toe te voegen van essentieel belang voor de realisering van hun ge-
dachtenleven. Het onderwerp brengt ons terug naar China in de periode, die de
achtste met de twaalfde eeuw verbindt. In dat tijdsverloop heeft China de wissel
werking tussen litteraire en verbeeldende creativiteit geleid tot een twee-eenheid,
die in geen andere periode en geen ander deel van de wereld ooit zo langdurig
en gaaf heeft bestaan. Er was een volledig evenwicht. De kunstenaars, die zich daar
gedurende vier eeuwen gelijkelijk hebben geuit in schrift en lijn worden in de ge
schiedenis als groep aangeduid met de samenstelling „gentlemen-schilders". Zij
waren doorgaans mensen met een hoge maatschappelijke positie, die zich in hun
vrije tijd oefenden in het schrijven, het tekenen en het calligraferen of schoon
schrijven. Als men nu spreekt van dé Chinese litteratuur wordt daaronder veel van
hun werk begrepen. Als men het heeft over dé Chinese beeldende kunst wordt
veel van hun werk meegerekend. Een van de grootsten onder hen was Wang Wei,
die leefde in de eerste helft van de achtste eeuw. Een andere „gentleman-schilder"
-Su Tung P'o heeft ruim drie eeuwen later eens opgemerkt: „Ais ik de gedich
ten van Wang Wei overlees zie ik tekeningen voor me, als ik zijn tekeningen bekijk
ontdek ik gedichten". De twee-eenheid in de wisselwerking wordt hiermee een
voudig samengevat. Ook in Europa zijn vele voorbeelden te noemen van kunste
naars, die zowel met de tekenpen als met de schrijfpen hebben gewerkt. Van de
vijftie'nde-eeuwse Italiaanse meester Rafaël is bekend, dat hij evenals Michelangelo
sonnetten heeft geschreven. Die van de laatste zfijn bewaard gebleven en hebben
een plaats in de Italiaanse litteratuur. Er zijn meer beeldende kunstenaars geweest,
wier naam ook in de litteratuur voortleeft, maar hun aantal is betrekkelijk kleiner
dan dat van de schrijvers en dichters, die ook iets met potlood of penseel wilden
en konden zeggen. Van de bekendsten onder hen hebben de medewerkers aan het
augustusnummer van de „UNESCO-Courier" er achtentwintig nader belicht met
notities uit autobiografieën, biografieën, brieven en dagboeken. Het is een boeiend
nummer geworden. Een keuze uit hun keuze zal dat hopelijk duidelijk maken.
DE DEENSE SPROOKJESSCHRIJVER Hans Christian Andersen is niet begonnen
met sprookjesschrijven, maar met het knippen van figuren uit gekleurde stoffen,
zijde en papier. In zijn autobiografie schrijft hij, dat hij in zijn jeugd gek was op
knippen. Uit stoffen en stukjes papier maakte hij exotische figuren en met de tong
uit zijn mond gingen zijn gedachten daarbij in grillige fantasieën over. „Mijn moeder
beschouwde het als een goeie oefening, ze vond dat ik maar kleermaker moest wor
den", schrijft hij. Hij is later ook gaan tekenen. Hij deed het graag en vrij goed, hoe
wel een beetje stijf. Andersen heeft een aantal albums nagelaten, die vol staan met
kleine schetsen en versjes. Totdat hij succes had met zijn sprookjes heeft hij overi
gens voortdurend gedacht, dat hij tenslotte een dichter zou worden. Zijn meeste
schetsen maakte hij reizend door Italië, men vindt ze terug in het Andersen Museum
in Odense, de plaats in Denemarken waar Andersen werd geboren.
IN HET MOSKOUSE MUSEUM waar de manuscripten van Leo Tolstoi, samen
bestaande uit honderdzestigduizend geschreven pagina's worden bewaard, kan men
ook een aantal tekeningen en schetsen van deze als schrijver beroemd geworden
negentiende-eeuwer vinden. Tolstoi had onder zijn vrienden veel schilders en teke
naars. Hij had voor hun werk altijd veel belangstelling en probeerde zelf ook wel
eens iets met een potlood te bereiken. Hij geloofde echter niet, dat hij voldoende
talent had. Men kan dat beoordelen naar de schetsen, die wij hierbij van Tolstoi af
drukken. Links ziet men een kop van een kozak, die men beschreven vindt in zijn
verhaal „De kozakken". Deze kop en de typering van oom Erotsjka in dat verhaal
vertonen veel gelijkenis. Tolstoi heeft zijn hele leven sterk de behoefte gevoeld de
personen uit zijn boeken eerst te schetsen voor hij ze karakteriseerde. Voor zijn
„Oorlog en Vrede" maakte hij zelfs situatietekeningen op bepaalde plaatsen, die in
het verhaal een rol spelen. Zijn dagboeken en notitieboekjes staan ook vol krabbels,
die blijk geven van zijn behoefte zijn ideeën in beelden te zien. Hij maakte ook een
serie van zeventien illustraties bij Jules Verne's boek „Een reis om de wereld in
tachtig dagen". Tolstoi's zoon Ilja schrijft in zijn memoires hoe deze tot stand kwa
men. „Wij waren dol op Jules Verne's verhalen. Vader bracht zijn boeken voor ons
mee uit Moskou en iedere avond gingen we om hem heen zitten om hem te horen
voorlezen. Omdat „Een reis om de wereld in tachtig dagen" niet was geïllustreerd,
voorzag hij het verhaal zelf van tekeningen. Iedere dag maakte hij voor 's avonds
schetsen en we vonden ze nog mooier dan de illustraties die bij de andere verhalen
van Jules Verne stonden". Ook heeft Tolstoi nog een leesboekje ontworpen, omdat
hij niet tevreden was met de bestaande leesboekjes. Hij hoopte, dat het zijne door
alle Russische kinderen zou worden gebruikt, uit de hoogste en de laagste kringen.
Iedere letter erin ging vergezeld van een tekening van een mens, een dier of een
voorwerp, dat kinderen aansprak. De tekeningen moesten de kinderen helpen de
letters van elkaar te onderscheiden.
BIJ BESCHOUWING van het verhaal blijkt, dat de ware schat van „Schat-
eiland" het boek waarmee Robert Louis Stevenson in de litteratuur-historie
wordt vereenzelvigd een kaart is van veertig bij vijfentwintig centimeter, door
Stevenson getekend. Eerst was er de kaart, daarna pas schreef Stevenson zijn be
roemd geworden avonturenroman. Hij heeft het ontstaan van zijn boek in een artikel
beschreven. Daaruit blijkt, dat de kaart, die duizenden uit zijn boek kennen, niet
de originele is, maar een tweede, gemaakt nadat de eerste was zoek geraakt. Hij
schrijft onder andere: „Toen besloot ik tot publiceren over te gaan. Ik zond het ma
nuscript op (naar de uitgever) en deed mijn kaart erbij. De proeven kwamen gecor
rigeerd terug, maar van de kaart hoorde ik niets. Ik schreef en vroeg ernaar en daar
na hoorde ik, dat de kaart nooit was ontvangen. Ik stond paf. Een kaart tekenen in
het wilde weg met een schaal in een van de hoeken op goed geluk en aan de hand
van de maten een verhaal schrijven is te doen, maar het is heel wat anders een boek
te moeten bestuderen om een lijst te kunnen aanleggen van alle situaties, die daarin
alleen met behulp van een kaart duide
lijk zijn en dan met kompas een kaart te
moeten tekenen, die onduidelijkheden in
het verhaal uitsluit. Ik heb het ge
daan...." Stevenson's tekentalent werd
ontwikkeld tijdens zijn studie voor inge
nieur. Behalve de beroemde kaart van
„Schateiland" heeft hij een aantal teke
ningen van landschappen in Zuid-Frank
rijk nagelaten.
ONLANGS HEEFT een schrijver van
biografieën een boek gepubliceerd onder
de titel „Victor Hugo de onbekende". On
danks het feit, dat deze negentiende-
eeuwse Franse dichter vierhonderdvijftig
tekeningen heeft nagelaten, is hij als
beeldende kunstenaar toch betrekkelijk
onbekend. Hugo had een hekel aan tijd
verliezen. De uren waarin hij niet schreef
besteedde hij graag aan tekenen. Hij
deed dat consciëntieus en hartstochtelijk.
Het belang ervan voor hem zelf stelde
hij niet op een lager niveau dan dat van
het dichten. Toch is er weinig over Hugo
als tekenaar geschreven. Hij begon met
tekenen kort na zijn dertigste jaar. Daar
vóór had hij nu en dan wel wat ge
schetst, maar na zijn dertigste werkte hij
in een bepaalde stijl, die sterk herinnert
aan die van Delacroix. Het accent erin
lag op de tegenstelling tussen licht en
donker. In zijn artikel in de „UNESCO-
Courier" over de romantische schrijver
zegt de conservator van het Victor Hugo-
museum in Parijs, Jean Sergent, hier
over het volgende: „De zware contrast-
'■.i.v -:
f
m.
Schets van Poesjkin.
TOT 29 september exposeert in het ge
bouw van „Arti et Amicitiae" in de hoofd
stad Gerard Schaperkötter schilderijen in
olieverf, tempera en gouache. Als we
alleen zouden afgaan op de tijd, die de
zakenman Schaperkötter beschikbaar
heeft voor zijn schilderen, dan zouden we
hem een zondagsschilder kunnen noemen.
Echter, in de zondagsschilder zien we een
moderne primitief en dat valt moeilijk van
Schaperkötter te zeggen. Gezien enkele
zijner portretten zou men hem misschien
tot de vaklieden willen rekenen. Want
deze portretten zijn vergelijkbaar met
werk van geschoolde mensen. Dat is met
werk van schilders, die op voldoende wijze
de uitdrukkingsmiddelen in het algemeen
beheersen of die een sterk persoonlijke
uitdrukkingswijze gevonden hebben, welke
voldoende is voor hetgeen ze zouden willen
zeggen. Want zou men Utrillo, die geen
figuur kort schilderen, nog tot de dilettan
ten durven rekenen?
Wanneer een kunstenaar voor hetgeen
hij meent te moeten zeggen op voldoende
wijze zijn uitdrukkingsmiddelen beheerst,
is achteréén werken niet altijd noodzake
lijk. Want door zijn ervaringen, naast het
beoefenen van zijn vak opgedaan, groeit
hij eveneens. Op de opening van Schaper-
kotters tentoonstelling werd door sommige
bezoekers gesproken van vooruitgang
sinds zijn vorige tentoonstelling in het
zelfde gebouw. Ik heb dat niet kunnen
constateren. Dat vorige werk lag me voor
een belangrijk deel beter en als mijn her
inneringen me niet bedriegen kwam dit
door een grotere ingehoudenheid bij de
kleurgeving in dat werk. Dit behoeft nog
niet te wijzen op een kwaliteitsverschil.
Schaperkötter probeert iedere keer dat
hem daartoe de tijd geschonken is een
schilderij te maken. Tot het doorwerken
op één ding gedurende wat betreft het
aantal dagen enige weken komt hij niet,
want die dagen zullen over een belangrijk
deel van het jaar verdeeld zijn en het is
moeilijk gedurende zo lange tijd geïnspi
reerd te blijven, vooral als men steeds
weer zes werkdagen achtereen zich met
andere zaken moet ODhouden. Zo komt
Schaperkötter moeilijk tot een eigen stijl
in zijn werk, want die ontstaat toch ook
uit het werken zelve. Dat hij zich een
voorbeeld koos als de grote expressionist
Soutine is niet zo dwaas. Het waren vroe
ger niet de slechtste schilders, die uit de
school van een grote figuur kwamen.
Maar. anders dan met zijn portretten, gist
Schapenkötter bij het schilderen van zijn
stillevens en sommige landschappen weer
in andere richtingen. Van een ernstig \]ÏI?T T\\7"I? TTIrrr> A \71? M
zoeken kan immers moeilijk sprake zijn iil-L/U L Uil VJ i\ V bil
als de behoefte tot iedere zondag een
koolwaterstof; 9. voorzetsel; 10. derhalve;
11. oorlogsgod; 12. snaar; 13. Oosters tapijt;
14. gereed; 15. harssoort; 17. jong dier; 19.
pers. voornaamwoord; 20. waterkering;
21. uitroep; 22. muzieknoot.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5.
en f2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17
uur de oplossing per briefkaart in te zen
den aan een van onze bureaus in Haarlem,
Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in
IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427.
Oplossing vorige puzzel
Horizontaal: 1. Grenzeloos, 8. nu, 9. op,
10. om, 12. loens, 15. te, 16. cel, 18. u.l.o.,
19. vee, 20. old, 22. pre, 24. elke, 25.arov,
26. ego, 28. epe, 29. ent, 31. mat, 33. lor,
35. ra, 36. barst, 38. ik, 39. re, 40. ot, 42.
sleutelbeen.
Vertikaal: 1. Goochemerds, 2. en, 3. nul,
4. ezel, 5. los, 6. op, 7. speenvarken, 11. rul,
13. oud, 14. nop, 15. te, 17. loket, 19. vezel,
21. leg, 23. rap, 27. oma, 28. ets, 30. na,
32. arke, 34. o.i., 36. beu, 37 tob, 39. re, 41.
De prijswinnaars van de vorige puzzel
zijn: f7.50: M. J. ZwaanFeije, Bloemen-
daalseweg 72, Santpoort-station; f5: mevr.
E. MullerBruijn, Oosterhoutlaan 14,
Haarlem; f 2.50: J. C. Kruyt, Cruquius-
straat 11, Haarlem.
schilderij in hem zo sterk is.
Het geloof, dat Schaperkötter in zich
zelf toont te hebben met deze jaren van
werken in zijn vrije tijd, zou ik hem zeker
niet willen ontnemen en vermoedelijk ook
niet kunnen ontnemen. Wel echter meen
ik. dat het, wanneer hij op deze wijze
doorgaat, nog lang kan duren voor hij als
vakman in de rijen der schilders geheel
zal worden opgenomen.Aan hem is het
een wég te vinden tot een toch wat ge-
Déze tekeningen maakte Thackeray voor zijn boek „Vanity Fair"
Weg
degener ontwikkeling.
Bob Buys
„Slavin van de vrijheid". Een „slank"
negerinnetje is de hoofdpersoon uit deze
roman, waarin de Amerikaanse burger
oorlog kleur en actie verleent aan de veel
al dramatische gebeurtenissen. Met be
slissend talent schept Robert Penn War
ren deze hoofdpersoon. Hij geeft haar ge
noeg karakter om de lezer tot voortdu
rende gespannenheid te dwingen en zich
te verdiepen in een levensbeschrijving,
die tegelijk een levendig tijdsbeeld op
hangt. Het boek verscheen bij Elsevier.
ms:
werking maakt het verleidelijk en gemakkelijk Hugo's tekeningen een recapitulatie
te noemen van zijn gedichten". Dit is een gangbare opvatting, maar Sergent verzet
zich er tegen. Hij zegt, dat Hugo's tekeningen zelfstandig een eigen betekenis heb
ben. „Waar Hugo beide middelen gebruikt om de terechtstelling van een misdadi
ger—de ophanging van John Brown, destijds een beruchte en veelbesproken zaak
tegen te gaan en om te protesteren tegen de terdoodveroordeling in het algemeen,
spreken zijn tekeningen ons meer aan dan zijn woorden". Gautier, dé Parijse kunst
criticus omstreeks de helft van de negentiende eeuw, heeft de tekeningen van Hugo
geprezen. Hij vergeleek Hugo zelfs met de voornaamste beeldende kunstenaars in
zijn tijd. Hugo had tegen die vergelijking bezwaar, want hij wist zelf niet helemaal
wat waar was. Sergent zegt, dat de vergelijking voor Hugo het risico met zich mee
bracht niet als de beste te worden beschouwd, als het werkelijk een onderwerp van
discussie zou worden in de voorname kringen. Toen er in 1863 een album werd
Dit is dan Alice,
zoals Lewis Caroll
haar in zijn verbeel
ding zag. Het is een
van de illustraties,
die hij bij zijn „Ali
ce in wonderland"
maakte als geschenk
aan „een lief kind
ter herinnering aan
een zomerdag". Dat
kind was een van
de drie dochters van
Caroll's vriend Dean
Liddell. Zij heette
Alice. Het beroemde
sprookje is op haai
geïnspireerd. In zijn
dagboek noemde hij
haar „mijn ideale
vriendinnetje".
Daarin vertelt hij
op 4 juli 1862 hoe het
sprookje is ontstaan:
„Met de drie Liddells
heb ik een tochtje
gemaakt op de ri
vier naar Dostow, op
de oever hebben we
daar thee gedron
ken". Op de volgen
de bladzijde voegt
hij er op 10 februari
1863 aan toe: „waar
bij ik hen het sprook
je vertelde over de
avonturen van Alice
onder de grond, dat
ik voor Alice wilde
gaan opschrijven".
samengesteld met tachtig reprodukties van Hugo's beste tekeningen, vroeg de dich
ter dan ook aan Gautier, die er een inleiding bij zou schrijven, hem niet te noemen
in relatie tot de in zijn tijd belangrijke schilders en tekenaars. Hij zei Gautier, dat
hij toch eigenlijk maar een amateur was, die geen idee had hoe hij zijn natuurlijke
tekentalenten moest ontwikkelen „heel goed wetend, dat één mens maar één kunst
kan beoefenen". Het zag er toen naar uit, dat de vraag of Hugo een belangrijke
tekenaar is geweest was opgelost. Er zijn echter nog steeds mensen, schrijft Sergent,
die Hugo als tekenaar willen zien onder zijn gelijken: Piranesi. Goya, Rembrandt.
IN .1865 VERSCHEEN IN ENGELAND het al meteen daarna beroemd geworden
„Alice in Wonderland" van Lewis Caroll, een wiskundige, die uit zijn academische
rol was gestapt om voor kinderen te kunnen schrijven. Zijn echte naam was Charles
Lutwidge Dodgson. Veel van die onmiddellijke roem was aan de illustraties van de
Engelse „cartoonist" John Tenniel destijds een medewerker van het Engelse blad
„Punch" te danken. Weinig mensen wisten toen en weten nu, dat het manuscript
getiteld „Alice's Adventures Under Ground" door een andere tekenaar was ge-
illustreerd Lewis Caroll zelf. Caroll tekende veel, vooral humoristische schetsen
en hij heeft zelfs enige tijd het plan gehad „free-lance cartoonist" te worden. Hij
stuurde werk naar de „Comic Times" (een soortgenoot van „Punch") maar kreeg
alles terug. Hij legde zich neer bij de conclusie, dat zijn tekeningen kennelijk niet
goed genoeg waren, liet het erbij en richtte zijn belangstelling naar de fotografie. Hij
fotografeerde bijna alleen kinderen. Achteraf wordt hij beschouwd als de beste
fotograaf, die Engeland in de negentiende eeuw heeft gekend. „In het enorme
succes van „Alice" in Wonderland" zouden Caroll's tekeningen nooit zo positief
hebben kunnen bijdragen als de tekeningen van Tenniel dat hebben gedaan, maar
zij zijn het werk van een dichter en wat zij vertellen is sterk ontroerend. Zij bete
kenen een werkelijke artistieke daad, die nooit behoorlijk is gewaardeerd" aldus
een van Caroll's jongste biografen. Afgezien van de vraag of Caroll's prenten kunnen
wedijveren met die van Tenniel, is het toch jammer, dat er geen enkele uitgave van
„Alice" bestaat met Caroll's illustraties.
„HET HELE ONDERSTUK van het gezicht is slechtde kin steekt niet vol
doende vooruitde lijnen in de schaduwplekken staan te veel kriskraser kan
een beter effect worden bereikt met een paar goed geplaatste lijnenDeze opmer
kingen krabbelde Baudelaire in de marge van een van zijn zelfportretten. Ze geven
aan hoe ernstig hij aan zijn tekeningen werkte. De beeldende kunst vond hij even
belangrijk als de poëzie. Misschien had hij dat aan zijn vader te danken, die zelf
schilderde en hem in zijn jeugd meenam naar musea. De schrijver van „Les fleurs
du mal" is niet alleen beroemd geworden door zijn gedichten en vertalingen van
verhalen van Edgar Allan Poe, maar ook door zijn „Salons"-kunstcritieken, die hij
begon te schrijven toen hij vierentwintig jaar was. Hoewel hij het meeste schreef
over schilderkunst, voelde hij zich toch het meest aangetrokken tot tekeningen,
etsen en karikaturen. De laatste noemde hij vaak de zuiverste spiegelbeelden van
het leven. Van Baudelaire zijn een aantal karikaturen bekend. Hij maakte ze heel
snel, misschien omdat Delacroix eens tegen hem had gezegd: „Als je niet in staat
bent van een man, die van vier hoog naar beneden springt een schets te maken
voordat hij de grond heeft geraakt zul je nooit grote dingen kunnen presteren".
Hij liet ook veel pentekeningen na en vooral portretten, vooral zelfportretten. Zijn
eigen gezicht boeide hem bijzonder. Hij bestudeerde heel nauwkeurig iedere centi
meter in de spiegel voordat hij de uitdrukking in lijnen probeerde samen te vatten.
Een portret was voor Baudelaire „de gedramatiseerde biografie van de mens, of
beter nog het natuurlijke drama, dat in ieder mens bestaat", zoals hij zelf heeft ge
schreven.
EVENALS TOLSTOI maakte Alexander Sergevitsj Poesjkin kleine schetsen van
de karakters die hi]-' in zijn boeken moest beschrijven en behalve die schetsen zijn
er nog vele tekeningen bewaard gebleven, die
hij louter voor zijn plezier maakte: tekeningen
van vrienden, familieleden en vrouwen op wie
hij gesteld was. Er bestaat een hele serie schet
sen van Anna Alexevjena Olenina, die omstreeks
1930 zijn grote liefde was. De prent van Poesjkin
die wij hierbij reproduceren stelt de schrijver
met Onjégin, de hoofdfiguur uit zijn novelle
„Jevjgenji Onjégin" voor. Wie Poesjkin is en wie
Onjégin hebben wij uit de „UNESCO-Courier"
niet kunnen lezen. Beiden staan over de balus
trade langs de Newa bij St. Petersburg geleund.
Deze schets werd teruggevonden in een brief
van Poesjkin aan zijn broer Leon, waarin hij
deze vroeg hem een beroepsillustrator te noe
men, die zijn boek van tekeningen zou kunnen
voorzien. Poesjkin heetf er nooit aan gedacht
iets van zijn eigen tekenwerk te publiceren. Ge
tuige deze prent was daartoe ook weinig aan
leiding, ondanks de charme ervan. Tenslotte noe
men we William Makepaece Thackeray, de
negentiende-eeuwse Engelsman, die even be
roemd is geworden door zijn tekeningen als door zijn boeken. Hij
is onder de Europese kunstenaars voor wie er in de behoefte te
schrijven of te tekenen geen essentieel verschil bestond, zeker een
van de gaafste voorbeelden. Beide middelen leidden voor Thackeray
naar één idee. Hij zag de mensen als karikaturen en deed ze even
krachtig leven in woorden als in lijnen. De meeste van zijn boeken
heeft hij zelf geïllustreerd. Hij was ook medewerker van tijdschrif
ten en allerlei bladen, die hij niet alleen voorzag van rake spot
prenten, maar ook van litteraire critieken en politieke commentaren.
Hoe hij critiseerde wordt leuk geïllustreerd door een opmerking van
Thomas Carlyle over Thackeray, nadat deze zijn „Historie van de
Franse Revolutie" in de „Times" had besproken. Carlyle had het in
zijn reactie daarop over „een zekere Thackeray, een gedrochtelijke
reus uit Cornwall, een soort schilder, iemand, die in Cambridge is
geweest, een dagbladcorrespondent uit Parijs, die nu in Londen met
schrijven zijn brood verdient". Uit deze reactie weet ieder, dat het
niet Carlyle was, die van de „Historie der Franse Revolutie" een ka
rikatuur had gemaakt.
ER STAAN in het augustusnumer van „UNESCO Courier" meer
notities, die de moeite waard zijn om te lezen. Ons ontbreekt ech
ter de ruimte er nog meer aan te ontlenen. De samenstellers van
dat nummer maken overigens hetzelfde ex'cuus ten opzichte van
alle belangrijke schrijver-schilders, die zij niet hebben behandeld.
Tekening door Baudelaire.
IN de aanhef hebben wij de Chinese dichter-schrijver Su
Tung p'o genoemd in een opmerking over een der voornaamsten
uit de school, die veel van het geestelijk klimaat in China
tussen de achtste en de twaalfde eeuw heeft bepaald. Wij be
sluiten nu met een gedicht van Su Tung p'o, dat hij schreef
toen zijn zoon net drie dagen oud was. Het moet verrassend
zijn voor iedere twintigste-eeuwer, die tot nog toe in cynisme
en ironie het eigenste van zijn tijd meende te herkennen.
„Als een kind geboren is willen de ouders dat het intelligent
is. Ik heb door intelligentie mijn hele leven verknoeid en hoop
alleen maar, dat de baby onwetend en dom zal blijven. Dan
zal hij een rustig leven met een ministerschap kunnen bekronen."