DE JEUGD VLIEGT UIT IN HET HOUTGLOP KRUIPT DE NATUUR waar ze niet kan gaan EN KLIMT IN DE PEN Schier alles schijnt onbelangrijk op schoon Schiermonnikoog I ONZE NAMEN j Huiselijke bijnamen j leefden tot op heden voort Eïbij Pr-r m Pension Rusthoek In de familiekring Nijdige waardin ZATERDAG 14 SEPTEMBER 1957 PAGINA DRIE DE KETEN van eilanden, die op charmante wijze Nederlands noordkust siert, trekt jaarlijks meer De- langstelling uit binnen- en buitenland. En dat is geen wonder, want de eilanden zijn voorbeelden van typisch Nederlands landschapsschoon. Wie eenmaal op de goede gedachte is gekomen om zijn vakantie er door te brengen is als bij toverslag aan het woeste en eigenzinnige karakter van het natuurschoon ver slaafd en hij of zij zal terugkomen. Zo vergaat het tenminste vele toeristen op Texel, Vlieland, Ter schelling of Ameland maar vooral wanneer hij het grijze eiland" (want dat is de betekenis van de naam Schiermonnikoog, naar de grijze monniken, die er eens hun klooster hadden) van oost naar west heeft doorkruist. Of liever van west naar oost, want hij zal zijn wandelingen meestal wel in het kleine dorpje beginnen, waar om de oude kerk een paar rijen lage huisjes onder de hoge kap van het om liggend duin zijn samengehurkt. Er wonen buiten het seizoen ongeveer vijfhonderd mensen, 's zomers zijn er wel vijf keer zoveel, maar daar merkt men weinig van. Ten dele verblijven ze in de huizen van de eilanders of in de hotels, die het eilandje telt, ter wijl meer en meer mensen er toe over gaan in de om geving van het dorp een zomerhuisje te zetten. Deze staan echter voorlopig nog ver genoeg uiteen en men krijgt dus nog niet dat gevoel weer in een eivol cen trum terecht te zijn gekomen, dat men nu juist had gedacht te ontvluchten. Het eiland ogenschijnlijk zo nietig is groot genoeg om die duizenden te doen verdwijnen in de lange duinenrijen, in de bossen of in de vlakten van de lange stranden. Die stranden zijn vlak en breed, zoals de meeste langs de Neder landse kust, maar hun speciale bekoring ligt in de blinkend witte kleur van het zand, dat bijna nooit tot rust komt, omdat er altijd winden over het water komen, die het verder stuiven en op hopen blazen, die prachtige, gestroomlijnde vormen aannemen. Uit de aardrijkskundeboekjes weten we, dat zo de duinen zijn ontstaan, maar die herkent men niet uit die lage zandheuveltjes. Het strand is zo breed, dat men aan de voet van de duinen staande het zeewater niet ziet bij laag water en men hoort het amper ruisen. Komt het water echter op dan hoort men een donderend gedruis als van honderd treinen, die op grote afstand voorbijtrekken. EEN wandeling langs dat strand, tot aan de meest oostelijke punt, waar de Balg, een zandplaat die bij eb droogvalt, de zeehonden een goede plaats geeft om zich in de middagzon te koesteren, loont de moei te. Hebt ge het meest oostelijk gelegen duin gepas seerd, het Willemsduin, dan is er aan drie kanten het water, dat hier gevaarlijk wervelt en kolkt. De eindeloze witte zandvlakte is hier en daar begroeid met helm en strandhaver, waarvan de groene sprie ten wuiven in de wind. Aan de horizon gaan schepen, grote vrachtvaarders, maar ook coasters en de nog kleinere trawlers van de vissers. De angstige en waakzame kreten van de vogels zijn een onophoude lijke muziek en voortdurend cirkelen zij in grote bogen boven onze hoofden. Er zijn grote zilver meeuwen bij, die hier in grote getale broeden en we zien dan ook vele jonge vogels. De brutale sterntjes zijn op jacht en duiken steeds opnieuw in de golven om snel met de veroverde buit landinwaarts te vlie gen, waar de jongen altijd hongerig op de bedrij vige ouders wachten. Boven op het duin heeft men een prachtig uitzicht over de zilverige Waddenzee en ontdekt men heel in de verte de Groninger kust, die alleen bij hoog water te bereiken is. Ten gevolge waarvan er in de regel maar één boot per dag van en naar het eiland vaart. Dat geeft het gevoel nu eens echt van alles afgesloten te zijn, ook van de zorgen, die men bijna automatisch identificeert met de schimmige strook land in de verte, de zaken, het kantoor, de fabriekZij worden onnatuurlijk, lij ken onbegrijpelijk ver weg hoewel men er over een week meer midden in zit en komen ons heel erg onbelangrijk voor. Tegelijk zijn we daarmee aan een andere charme van „Schier" toe, want de idylli sche rust, die ge daar boven op dat duin vond is eigenlijk inherent aan het hele eiland, er zijn im mers geen auto's, als ge die van de dokter en de twee romantische autobussen, die u naar het badstrand voeren, waar ge steeds tot uw verbazing weer aan komt zonder kleerscheuren, als te verwaarlozen be schouwt. Maar ook die hinderlijk knetterende brom fietsen, waar de Nederlander nu eenmaal zijn hart aan veroand blijkt te hebben, komt ge er weinig tegen. Motorvoertuigen mogen in het seizoen niet on het eiland meegenomen worden, alleen de eilan ders zelf mogen van deze vehikels gebruik maken. Het lijkt ons een bijzonder wijs beleid van het ge meentebestuur. Waar zoudt ge trouwens met de auto heen willen, er is-'immers maar één bestrate weg op het gehele eiland en die loopt ge bijna net zo vlug. DENK NIET, dat de bewoners alleen van het toe risme leven. Dat is een schromelijke vergissing. Het eiland heeft altijd haar zonen daar heen gezonden, waar zij het meest mee vertrouwd waren, naar de zee. Generaties van zeelui hebben hier gewoond en geleefd en liggen op het kleine kerkhof begraven. Is men na jarenlange trouwe dienst op de grote vaart naar Indonesië of Amerika gepensioneerd, dan keert men naar de geliefde geboortegrond terug om er de levensavond te slijten. Want de eilanders zijn bijzondere naturen en één van hun opvallende eigen schappen is de gehechtheid aan hun Schiermonnik oog. Dit verklaart de vele witte petten, die er wor den gedragen, en die traditie zijn geworden, zo dat ook zij, die de zee nooit proefden, ze dragen, zoals de bakker en de melkboer. Vroeger jaren was het eiland een eigen zeevaartschool rijk, die druk be- zocht werd, ook door vele leerlingen van de vaste wal. Een bom maakte in de oorlog hieraan een einde en dat dit eerbiedwaardig instituut niet weer verrees, voornamelijk om financiële redenen, was voor vele inwoners een teleurstelling en liet een leegte in de vroeger zo bloeiende eilandgemeenschap. Met die- zelfde bom werd nog iemand uiterst pijnlijk getrof- fen, de schilder van het eiland Martin van Waning, E die in het schoolgebouw zijn atelier had ingericht en waar honderden van zijn kunstwerken, beeld- houwwerk en schilderijen, konden worden bezich- tigd. Met een klap was al dit schoons vernietigd, ter- wijl de kunstenaar zelf ernstig gewond werd. Met bewonderenswaardige energie is het Van Waning E echter weer gelukt opnieuw te beginnen, ondanks het feit, dat hij aan het einde van de oorlog op een leef- tijd was, waarop velen dan maar liever bij de pak- ken neer gaan zitten. Men kan zijn atelier zo binnen lopen en men voelt zich onmiddellijk thuis, tussen de doeken, die een duizendstemmig lied van de schoon- heid van dit wonderlijk mooie stukje grond zingen. Van Wanings werk is onlosmakelijk aan dit eiland gebonden omdat zelfs tot in het kleinste doek de on- eindigheid van de ruimte, waarmee men op dit eiland voortdurend wordt geconfronteerd, doorklinkt. Van Waning is de troubadour in kleuren van de wind en de wolken, het strand en de duinen, die dan ook voortdurend de onderwerpen zijn van zijn toch zo afwisselend oeuvre. Hoe kan het ook anders, want welk eiland is zo afwisselend als dit? Aan de kant van het Wad vindt men een polder, een groot stuk weiland aan de voet van hoge woeste duinen. Waar de dijk ophoudt begint de kwelder met zijn duizen- den vogels en honderden koeien, die hier van de vaste wal gebracht worden. In de slenken, die de kwelder hier en daar diep doorsnijden, heeft het zee- water twee keer per etmaal vrij toegang en er is dan ook een heel bijzondere flora. Achter de kwel- der ligt een natuurreservaat, de Kobbeduinen, tus- sen twee rijen duinen vindt men een laagvlakte van enkele kilometers breed, waar de mooiste bloemen staan, zoals de paars bloeiende lamsoren, het rode zwenkgras, met daartussen talloze kleuren in bonte afwisseling, van de gele verfbrem, of de lila katte- doorn, tussen rode ogentroost en natuurlijk de witte en gele klaver. Voor liefhebbers van de natuur, van 1 vogels en planten, een waar el dorado. Maar voor hen niet alleen, want wanneer men in alle eenzaam- heid rust wil genieten, dan is Schiermonnikoog bij uitstek geschikt, ondanks de ietwat gecompliceerde reis erheen. W. Langeveld 1 De onderstaande bijdrage aan deze rubriek, bevattende impressies van de vakantie door de generatie van beneden de twintig, ontvingen wij van een vijftien jarige gymnasiast uit Haarlem, wiens pseudoniem wij uiteraard respecteren. ERGENS in het noorden van ons land heb ik een oudoom wonen, die gewezen burgemeester van het dorpje Hardegarijp is en een oudtante, die alleen maar zijn echtgenote is. Het zijn mensen, die veel goed doen, wat wel blijkt uit het feit, dat ze mij (omdat het kind wat bleekjes zag) uitnodigden om met hen een weekje door te brengen in een alleraardigst, rustig ho telletje op de Veluwe, dat de toepasselijke naam droeg „De Rusthoek". Nu, ik moet toegeven, dat het er rustig was. Zelfs zo rustig, dat ik al na de eerste dag de neiging Voelde opkomen om alle porseleinen eetborden door de eetzaal te gooien met de Duitse biefstukjes en de dubbelfijne doperwtjes erbij of om heel hard te gaan keffen tegen Kwinie, het hondje van mevrouw, de weduwe Rijpen- steyn, dat volgens haar absoluut niet tegen lawaai kon, omdat het zo'n fijnbesnaarde ziel had. Kwinie had een stamboom, die terugging tot 1912 en zij had verleden jaar de eerste prijs op een hondententoonstel ling gewonnen. Maar ik kon er met de beste wil van de wereld niets meer in zien, dan een kruising tussen een scheepshond en een of ander vuilnisbakkenras. Er was nog een andere hond, een hazewind, die een oprechte hondeliefde had opgevat voor de fijnbesnaarde Kwinie, wat wel goed uitkwam, omdat zijn meester hevig ge charmeerd was van mevrouw, de weduwe Rijpensteyn. De enige afwisseling bracht een kolonel met pensioen die, als zijn zachtgekookt eitje bij het ontbijt niet naar zijn zin was, allerlei legertermen naar het ontdane hoofd van de ober slingerde. Maar aange zien dit vaak het geval was, werd deze ceremonie ook al gauw vervelend. 's Middags na de lunch met croissants en een versierd botervlootje, trokkend de gas ten zich terug voor een verkwikkend mid dagslaapje, om daarna onder het genot van een kopje thee en een Mariabiscuitje de politiek, de woningnood en het voor en tegen van honden, kinderen, auto's en tele visie te bespreken, waar ze druk mee bezig waren tot het diner. In die tussentijd oefende ik in mijn eentje de service op een prachtige gravelbaan, omdat ik wel begreep, dat geen van deze achtenswaar dige lieden wel eens op een tennisbaan had gestaan, of een bal over het net had geslagen. Het diner was een verschrikking, omdat ik steeds mijn schoenen, die ik altijd ge dachteloos uitschop, onder de tafel kwijt raakte en ik gedurende de verdere maal- MET HET verstrijken van de vakan- lietjjd en het einde van de bramen- zoeker# heeft ons nationale park „De Kennemer duinen" er een grote attractie bi) gekregen: de stilte. Die stilte, die intense verlatenheid van het grijze landschap onder het eigenaardige licht ran de zeekant terwijl zware buien- trolken hoog over de toppen het land in ir'jven, zij zijn naar mijn gevoel ka- rakteristiek voor het Hollandse duin, ik me er altijd een tikje onwennig roei in de maanden die met een op 2ichzelf verblijdendgroot bezoek ge- s paard gaan. Maar nu is het er dan weer zes dagen ran iedere week heerlijk rustig. Op het E wegje achter de zeereep laat alleen het ruisen van de branding zich horen. Soms is er even de fluitende roep van een ver over het duin trekkende wulp of het rustige gesprek van een paar kneu- ij es, die iets lijken te zoeken in de al bntin gewaaide vlieren. Op het parkeer- terrein bij „Parnassia" is zelfs geen fiets te bekennen. Over onze hoofden E feilen drie zilvermeeuwen het noorden in: twee witte en één donkerbruine die tcat groter lijkt dan zijn maats (dat is een jong van dit jaar). We volgen ze E eerst langs de steile binnenhelling van zeeloper, dan voorbij het diepe Pepe- redeldat een oudtijds uitgestoven vlak- te is. En waar een net bordje verkon- %t dat de weg weldra zal doodlopen, daar gaan wij eigenwijs verder. Nog |j één kleine helling over en we zijn aan bet doel van deze wandeling, het Hout- glop, gekomen. Zijn lange vlakte zal wel «en oud stuk strand vertegenwoordigen, w later tijden ingesloten door nieuwe E zeeduinen. Nog niet zo heel lang ge- leden vms ditzelfde Houtglop vast en zeker een heerlijk vochtige duinvallei, natuurlijk met allerlei watervogels in de trektijd, met wilde orchideeën en duizendguldenkruid en in september met duizenden onvergelijkelijk mooie E zuiuer witte parnassiabloemen. het kan in de natuur echter bijzon- der gemakkelijk verkeren! De waterlei- E ding kwam en verlaagde de grondwa- terstand in het duin. Het Houtglop werd droger en droger. En de natuur paste zich hierbij aan. Orchideeën, duizendgul- denkruid en parnassia verdwenen. Har- de, maar daarom niet minder sierlijke driedistels met glimmende stro-achtige E beige bloemen (zo genoemd omdat ze veelal drie bloemen dragenkwamen zich op de hoogste punten vestigen en E ze maken het er nog steeds uitstekend. decoratief zijn ze in hoge mate, deze nauute verwanten van de enorme zilver- |j distels, die vakantiegangers wel eens nit de bergen meebrengen. Alleen gaan ze hun boekje nogal eens te buiten voorzover het hun aantal bloemen be- E treft. E Als tongen voortkruipende liguster Sing de hoge eilandjes in het Houtglop bezetten, maar in de laagten ertussen bleuen toch planten als koninginnékruid j| fn de hoge purperbloemige kattestaart "et volhouden, samen met de gele heel- blaadjes en kleine lila gentianen. En De bovenste foto toont de Parnassia, de bloem der schoonheid in het herfstige duinlandschap. De onder ste afbeelding is niet een samenstel van vier driedistels, maar slechts één plant, die zich niet aan de ge bruikelijke regel heeft gehouden en maar liefst twaalf bloemen voortbracht. toen kwam de oorlog, de tweede wél te verstaan. En daarna kwamen ook de bezetters. Zij maakten een betonnen pad en bunkers in het Houtglop, ze voerden over het pad munitie en leef tocht aan, waarbij ze soms van de lucht uit werden bestookt. Er vielen bommen. Niet op het pad, maar enkele meters westelijk ervan in de duinvlakte. Zij sloegen gaten in de grond en deze wa ren dieper dan hun omgeving. Dieper en dus vochtiger, zodat de oude toe stand op heel kleine plekjes grond werd hersteld. Wat er hierna is gebeurd, zal wel nie mand nauwkeurig kunnen vertellen, maar toen we kort na de oorlogstijd eindelijk weer eens in het Houtglop konden gaan kijken, vonden we daar in die natte bomtrechters het een en ander waar we nooit op hadden durven ho pen: planten van de oude, nog door geen waterleiding aangetaste duinvallei! In één zo'n gat stond (in junide moe- raswespenorchis volop te bloeien en alle bomtrechters hadden in september een sneeuwwitte rand van niets dan parnassiabloemen. De waterpunge was ook komen opdagen en tegen de schuine trechter wanden stonden de vrolijk roze bloemen van het duizendguldenkruid. Voor de weinige natuurliefhebbers, die dit alles toevallig ontdekten, was er reden tot grote blijdschap. En hier in het Houtglop werd tevens weer eens een bewijs geleverd voor de destijds door professor Baas Becking opgestelde regel, die luidt: Alles is overal, maar het milieu selecteert. INTUSSEN zijn er sinds het eerste bloeien van wespenorchis en parnassia in de Kennemer duinen alweer nieuwe veranderingen gekomen. Misschien heb ben een paar natte zomers en de myxo- matose onder de konijnen hier wel sa mengespannen om een vegetatie van grasachtige planten zoals duinriet, noorse helm en pijpestrootje grote kan sen te geven. Een beetje vocht en een decimering van de sprietjesknabbelaars (die zich overigens ook wel eens aan de orchideeën vergrepen!) hebben wellicht wonderen verricht voor de nu welig tierende grassen. De glorieuze verschij ningen van kort na de oorlog zijn er door op de weg terug gedreven. De wespenorchis staat onder al flinke duin doornstruiken (die ook komen opzetten) en dit jaar hebben de planten voor het eerst geen bloemen voortgebracht. Maar de.parnassia is er nog in al die oude trechters, minder dan in het begin maar toch nog tamelijk talrijk. En ook het duizendguldenkruid staat nog hier en daar te prijken met een overdaad van kleine sterbloemen. Maar ik vrees dat binnen enkele jaren de grassen het alles zullen hebben overwoekerd. Dan zal het Houtglop weer een nieuw vege tatietype hebben en we kunnen er nog eens over filosoferen hoe de natuur hier even kroop waar ze niet gaan kon. Kees Hanc IN DE reclamefolders der grote verffa- brieken woi-dt gezegd, dat het vlakschilde- ren van muren een verruimend effect heeft. En het is waar: terwijl wij met een rolborsteltje nog maar aarzelend een zacht pasteltintje erop aanbrachten, weken zij als het ware vaneen. Verscheidene keren moesten wij ophouden om ons trapje er dichter bij te zetten. Men heeft ons nu voorzegd, dat het alle maal nóg ruimer zal worden, wanneer wij nu ook het plafond nog zwart schilderen. Maar hoezeer de beperktheid van de woonruimte daar ook toe uitnodigt: dit kunnen wij niet over ons hart verkrijgen. Het is overigens een misverstand van vele leken, dat iemand, die een muur verft, op dat moment de enige is, die werkt. De muur ondergaat dit allemaal niet passief, integendeel. Zij houdt zich bezig met het inzuigen van de verf en vaak ook met het „ongelijkmatig inzuigen" ervan. Dan krijgt men de gevreesde doffe plekken. En men telefoneert om raad naar de verf- fabriek, ergens in het noorden des lands. „Ja meneer, dan kan ik u adviseren een klein beetje(storing op de lijn) „en vervolgens er zacht met een" (nieuwe storing). „Op die manier krijgt u het goed, vooral wanneer u er ook nog.. (aanhoudende storing). „Dank u wel!" schreeuwt men terug door de baaierd van geluiden. „Goedendag" want anders wordt het zo'n duur gesprek. En dan zit er niets anders op dan er nóg maar een pot verf tegenaan te gooien. Zo noemt men dat tenminste in werkelijkheid wordt er nooit met potten naar de muur geworpen. De inhoud wordt weer keurig per rolbor- stel over de wand verdeeld. NATUURLIJK zal men altijd zien, dat men juist voor de laatste meter geen verf meer heeft. Maar dat verschijnsel gaat pas werkelijk aan de stemming knagen, wanneer de rolborstel bij het schoonmaken nog een grote reserve aan verf blijk te bevatten, die zich nu aan deuren, broe ken, gordijnen, kranen en theekopjes hecht, terwijl zij prachtig aangewend had kunnen worden voor die kale meter. Men zou met het hoofd tegen de zo juist ge schilderde muur willen lopen van spijt. Het is dan tevens mogelijk een langere aanloop te nemen, dank zij de verruimen de werking van geverfde wanden. Verruimen zij overigens ook de geest? Dat is hangende de arbeid een open vraag. Men lijdt onder het „ongelijkmatig inzuigen" van de muren alsof het zijn eigen bloed geldt inplaats van die verf. Men ergert zich aan een paar verfspatten op de grond, de haard, de tafel, de trap leuning, het theeblad, de schemerlamp en de vensterbank. En zelfs des nachts ligt men plotseling klaarwakker, peinzend hoe men zijn begrenzingen kan flatteren. Ko Brugbier Voorhout. In het gebouw van boek handel W. P. van Stockum en Zoon in Den Haag is donderdag een tentoonstelling van waterverftekeningen door de heer A. B. Neujean getiteld „In en om het Voorhout" geopend. De expositie duurt tot 28 sep tember. tijd moest proberen om ze ongemerkt weer in mijn bezit te krijgen. Na de vla met vellen of een glibberige pudding begaf men zich naar de conversatiekamer, waar elke avond een tweeling, die bestond uit twee dames van tegen de vijftig, op ver zoek van de overige gasten quatre-mains van Beethoven speelde. Gelukkig kreeg oom na drie dagen regen last van zijn reumatiek en begon tante heel erg te ver langen naar haar katten, die onder de hoede van een dienstmeisje waren achter gebleven en besloten ze huiswaarts te keren. In de stromende regen bracht ik hen naar de trein. Ik gaf hen op het perron uit pure dankbaarheid ieder een klapzoen, waarna tante hevig verschrikt haar wang afveegde met een zakdoek, waarop een J geborduurd was, omdat ze Johanna heet en oom ook hevig gechoqueerd haar voor beeld volgde, maar dan met een zakdoek, waarop een B stond omdat hij Bernhard heet. Pas toen de trein zich in beweging had gezet en ik de zakdoeken uit het coupé raam zag wuiven, voelde ik me in een echte vakantiestemming en heerlijk opge lucht stapte ik in alle plassen, die ik tegen kwam. Janus NU IS de vakantietijd toch wel defi- nitief voorbij. Nog een week wisselen wij met bekenden de regenverhalen uit en dan is het wachten op het volgende reisseizoen. Als het met de bestedings- beperking niet al te bar wordt gaan wij j 1 dan stellig weer eens kijken hoe ons neefje het maakt, een hartveroverende j knaap met blauwe ogen en een eigen- j wijs kuifje, die tot ver in de omtrek als Janneman bekend staat. Uiteraard is hij niet onder deze benaming in de registers van de Burgerlijke Stand te vinden. Officieel heet hij, net als zijn grootvader, Jan. JANNEMAN zal ongetwijfeld tot een boom van een kerel opgroeien en dan zjjn oorspronkelijke naam weer voeren. In elk geval wordt die oorspronkelijke I naam niet gewijzigd door het feit, dat wij ons neefje met een vleinaam aan- roepen. Maar eer de Burgerlijke Stand j ingevoerd werd, kon zo'n in de kinder- jaren verworven naam de blijvende aanduiding worden: we danken er de geslachtsnamen Janneman, Pieterman 5 en Henkemans aan. Op gelijke wijze ontstonden de familienamen Dirkmaat, Janmaat en Pietermaat. Maat was oor- spronkelijk de aanduiding van iemand, waarmee we goede maatjes waren. Bij j het zeevolk is dit woord nog steeds in gebruik: dit spreekt van bootsmaat, koksmaat en timmermansmaat. De Britten noemen zelfs de stuurman j „mate". Hij was en is de beste i maat van de kapitein of schipper. Ten- slotte werd bij ons Janmaat de gang- l bare benaming voor de matroos bij de oorlogsmarine. Een meervoudsvorm be- staat niet. Wie een lyrisch artikel aan de gezamenlijke matrozen wijdt dient daarin van „De Jantjes" te gewagen. ER ZIJN meer benamingen, die eens slechts in de huiselijke kring gebezigd j werden, tot geslachtsnamen geworden. Leentvaar was een gemoedelijke naam voor vader Leendert, Bestevaer werd eens tegen elke grootvader gezegd en de familienaam Keesom ontstond toen men een oom, die Kees heette, aldus jj aansprak. De vorm „om" verraadt, dat deze naam uit Noordholland stamt, 1 waar men lang de Friese uitspraak bezigde. In plaatsen waar meer dan één Kees woonde, kwamen aanduidingen als Ouwekees en Jongkees in zwang, beide benamingen zijn geslachtsnamen geworden. Op dezelfde manier ontston- den de familienamen Ouweleen, Olde- neel, Aupiers (zoon van de oude Pieter), .Tongejan, Jonsreneelen en Junghans. Om onderscheid tussen twee naamge- noten te maken, kon men ook van groot en klein spreken. We danken er de familienamen Grootjan, Lütjohan (kleine Johan), Kleineklaas en Klein- J hens aan. Uit Duitsland kwam Gros- hans tot ons, uit Frankrijk arriveerden Grosjean en Petitjean. Onze medebur- ger Littlejohn is ontegenzeggelijk van Engelse afstamming. STERKENDRIES was een (An)dries, die stevige knuisten had. Deze bena- j ming ging op zijn nageslacht over. De eerste Langendries heeft het kennelijk meer in de afmeting gezocht. Twijfel- achtig is of de familie Schoonhein van een Hein afstamt, die als een knappe vent gold. Want deze naam kan ook vervormd zijn uit de Duitse geslachts- naam Schönhain, die een geheel andere betekenis heeft. Ouahannes, een naam, die uit Vlaanderen tot ons kwam, spreekt voor zichzelf. In het zuiden bezigde men zo'n aanduiding vaker. Zo woonde anno 1500 in Berthen een burger, die Pietere Quaclaeys genoemd werd, dus: Pieter, zoon van de kwade Claes. Berucht was de waardin, die in 1520 aan de Grote Markt in Ieperen de herberg „Den Engel" exploiteerde. Haar ■'naam, Elizabeth Quaadjonck, doet ver- moeden dat zjj haar aanleg van nie- mand vreemd had, zelf maakte zii het zo bont dat ze als Qua-Bette bekend stond. Karei V, die eens incognito haar herberg bezocht, ondervond blijkbaar dat deze naam ten volle verdiend was. Hjj gaf last het uithangbord „Den En- jj gel" te verwijderen en het etablisse- ment voortaan „Den Beer" te noemen.. J. G. de Boer van der Ley

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 19