JAPAN Sefaemerkroeö in het oerwoud In de schaduw van een novelle NIEUWE BOEKEN in zakformaat PRACHTIG LAND VOOR REIZIGERS Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1957 Erbij PAGINA VlEK DOOR A. V1RULY Dp „Ion" mindert toeren. We zullen het baken van Winterswijk alwel voorbij zijn. Een reisverhaal door Bob Tadema^Sporry EEN GRIJZE, winderige namiddag vol jagende wolken en regen en kletsnatte Zwit serse bossen, twee etmalen na stralende warme zon boven een vrolijke straat vol fleurige vrouwtjes in kleurige kimono'sdat is het moderne leven. De Super- Constellation „Ion" kruipt voor haar laatste etappe van Zürich omhoog in al heel erg vertrouwd Nederlands herfstweer. We komen van Japan we, dat zijn de „Ion" zelf en de weinige passagiers, die er net als ik in Tokio zijn ingestapt en de machine nog altijd niet hebben verlaten. Behalve deze volhouders en hun vliegtuig is alles veranderd. Sinds vannacht in Carro zit nu al onze vierde bemanning van de reis achter het stuur. En het overgrote deel van de thans meevliegende reizigers zijn doodgewone buurtvei-keerspassagiers, mensen uit Karatsji of Birma of Egypte of zo iets naburigs. Wij uit Tokio, twee Bul gaarse dichters,, die ook van het PEN-congres komen en een Engelse scheepsbouwer, beschouwen ons als heel oude Ion-adel temidden van al die indringers. Wij vieren zitten nu al twee dagen en twee nachten aan boord. Wij hebben tezamen directeur Alers champagne gedronken terzijde van een taifoen nabij Manilla en zijn sherry precies boven Bangkoks gouden tempels en met parvenu's, die van niet verder dan Pakistan of zo komen, bemoeien wij ons niet. VAARWEL DAN, ZÜRICH! Nog een kleine twee uur vliegen door regen en wolken en we zullen op onze doorweekte graszode aan de Noordzee terug zijn. Wat is er nu deze keer eigenlijk gebeurd? Ik ben naar een PEN-congres geweest.was dat iets bijzonders? Eigenlijk niet, er waren wel meer zulke congressen, al was dit dan het eerste in Azië en hebben de haast vierhonderd auteurs uit alle werelddelen (waar onder Steinbeck, Moravia, Angus Wilson, Stephen Spender, Dos Passos, André Cham- son, Elmer Rice, en vele andere matadoren) dit keer nu eens helemaal geen ruzie gekregen en zich boven de politieke verschillen uit heel eendrachtig gedragen. Maar eigenlijk maakt het nog meer indruk op me. dat ik nu voor het eerst echt Japan heb gez:'en, al was ik er dan geenszins voor de eerste keer. Gepensioneerd-zijn heeft duidelijk getoond zijn voordelen te hebben. WiealsKLM- bemanningslid naar Tokio vliegt, is aldaar vooral bezig met uitslapen en dan met kalmhouden om weer fris aan de terugvlucht te kunnen beginnen. Dat is nu eenmaal nodig. Want Tokio is verder dan u denkt en de bemanning, die de machine als vierde van de reis van Bangkok naar Tokio en terug moet vliegen, heeft daarmee nog een stuk als AmsterdamNew York vice versa te verhapstukken. Maar een gepensio- neeid bemanningslid die heeft geen zorgen meer, als in de tijd, toen hij nog tot het „we" van de equipage behoorde. „Ze" (ergens voorin) zullen hem wel vrij van de taifoenen sturen en „ze" van achterin geven hem uitvoerig en verfijnd te eten en te drinke'en spreiden dan zijn leger. En als de „ze" van voor en achter tenslotte doodmoe om twee uur in de nacht in hun Japanse bedden rollen, kan de gepensio neerde uitgerust en met zijn handen in zijn zakken het vreemde nachtrumoer inlopen van wat thans de grootste stad van de wereld is geworden. O, vliegen is een mooi vak en ik zal 't altijd blijven aanbevelen, maar gepensioneerd-zijn mag er ook wezen. Want Japan.dat is nu echt geen land om zo maar even voor één dag uit slape rige ogen te hebben bekeken. Het is jammer dat het niet in België ligt, want dan zou ik er voortaan welhaast elk weekeinde gaan doorbrengen. Nu ligt het, ook voor om de zuid vliegende Super-Constellations, echt nog een heel eind weg en het is daarom maar goed, dat de KLM volgend najaar er ook via de Noordpool heen zal gaan vliegen en het zo, als het ware binnendoor, een uur of twintig dichterbij zal kunnen brengen. Dan zal het ook tot buurtverkeer geworden zijn, net als de rest van de wereld. Dan zal het verdienen om Ardennen en Schwarzwald van de reisprospectussen te ver dringen. ALS U ER dan heenreist, zal het ook u 'direct opvallen, dat Japan nog zo Japan is. Ook op de Ginza Tokio's voornaamste en heel moderne winkelstraat tussen Amerikaans enorme warenhuizen ziet u overal nog sierlijke kleine vrouwen in kimono gaan en zelfs daar vindt u maar bij grote uitzondering andere opschriften dan in de wonderlijke, altijd boeiend blijvende Chinese en Japanse karakters vaak gemengd. Een welopgevoed mens moet er vierduizend kennen. En als u twee weken blijft, zou het best kunnen zijn, dat u er al wel twintig uit elkaar weet te houden. Dat maakt uiteraard elke reis in de ondergrondse of bovengrondse treinen en elke autobusrit en elke wandeling in de onontwarbare chaos van straatjes tot 'n heel avon tuur. Bent u deze grote advertentie nu al viermaal voorbij gekomen of nog helemaal nouit? Ieder PEN-lid had in zijn zak een instructie in Japanse tekens, welke een taxichauffeur in staat moest stellen om hem weer bij zijn hotel terug te bezorgen en hem niet voor de litteratuur verloren te laten gaan. Wel tien keer is het daaraan te danken geweest, dat ik nu weer in de Ion zit. Te danken? Of te wijten? Want wat een land toch.om lang te blijven! We hebben in vijftien uren in ideale comfortabele treinen door het land gereden in hoeveel van de boeken, die straks tussen Rio de Janeiro en New York zullen worden ge schreven, zal er te lezen zijn van verlangen om terug te komen naar dat prachtige landschap? Als een Preanger aan zee. als een Aziatisch Zwitserland, als een terugblik tot in de subtropische middeleeuwen schoof Japan voorbij en het leven leek ineens maar weer veel tekort bij het kijken naar al die kleine stille dorpen in bergnevel. de jonken onder de begroeide rotsen, de meisjes onder haar kleurige parasols temidden van de rijst, de tovertuinen en de ijle pagodes, die men allemaal wel nooit meer terug zou mogen zien en waarbij alle verder reizen door zoveel schoonheid volstrekt zinne loos leek. Er waren de verrassende Japanse hotels. Wie daarin binnentreedt, ziet al zijn zor gen weggenomen. U trekt er uw schoenen al uit voor de drempel en later meteen ook uw straatkleren, omdat een mens in huis zichzelf moet kunnen terugvinden en alle herinnering aan zijn wereldse draven moet vergeten. Men hangt u een koele, losse kimono om. En tussen het eerste en het laatste verfijnde kopje thee, dat een stil glimlachend vrouwtje met uiterste zorg in uw kamer komt zetten, voelt u zich meer gast en is er meer onophoudelijke zorg voor uw geëerd welzijn, dan ik ooit.in dertig jaren zwerven door 's werelds hotels heb aangetroffen. Er waren theatervoorstellingen van zeshonderd jaar oude Nö-spelen in de strengste traditie van een nobele cultuur: toneel in prachtige eeuwenoude kostuums en maskers, dat bij vreemde, uit heel verre tijden doorklinkende muziek, urenlange beklemde geboeidheid bracht, maar er was ook een moderne revue, overstelpend van kleur, licht en klank, waar „Parijs" zich voor zou verdringen. Er waren eindeloos gevarieerde maaltijden, waarbij telkens w°er nieuwe, geheel onbekende spijzen van tussen de eetstokjes terugvielen alvorens men ze had kunnen proeven en die zelf het gevoel gaven, dat het echt de moeite waard was om voor de tweede keer in het leven nog eens helemaal overnieuw met leren-eten te beginnen, op zijn vijftigste net als op zijn tweede. Er waren oeroude verlaten tempeltuinen en volle warenhuizen vol produkten in ongekende variatie en verfijningEr was, bij het dwalen en onmiddellijk verdwalen tussen tienduizend geheimzinnigheden, elke minuut een nieuwe verrassing om zoveel onaangetaste oos terse sfeer. O, Europa, wist men, was nu onbereikbaar ver weg gekomen.... Maar juist op zo'n moment is het me gebeurd, dat ik, net verloren gegaan in een wirwar van onbegrijpelijke klanken en tekens, een donker gordijn voor een deur opzij had geschoven omdat ik daarachter kopjes koffie vermoedde en toen, temidden van een twintigtal Japanse meisjes en jongens en veel abstracte schilderijen, bij mijn koffie achtereenvolgens naar de Achtste Symfonie van Schubert, de Peer-Gynt-suite en ,.De Nieuwe Wereld" van Dvorjak kon luisteren. Winterswijkhet klinkt heel guur en kil bij de herinnering aan het gouden licht over de pagodes van eergisteren. En de wolken rond de vleugel lijken zo drijfnat, dat de polders van de Haarlemmermeer bepaald niet ver meer kunnen zijn. Hoe ver. hoe zeer ver lijkt de zondoorstoofde keizertuin van Kyoto en wat jammer, dat het zo ver is! Zal een gepensioneerde van thans nog mogen beleven, dat ook Japan met een weekeindretour bereikbaar zal zijn? Ik hoop het, voor u en voor mezelf. Er is nog een land in de wereld, waarin men temidden van louter hartveroverende vreemdheid op reis kan zijn. TELKENS WEER IS het een teleurstel ling te moeten vaststellen dat jonge schrij vers, die zich met een verrassend debuut presenteerden, in hun tweede, snel daarop volgende werk beneden hun maat blijven Ze gunnen zich na een eerste succes blijk baar niet de tijd, een nieuwe conceptie te laten bezinken. Ze hebben haast, haast om er bij te zijn, haast om naam te maken, haast om niet vergelen te worden, haast om van produktiviteit blijk te geven, haast misschien 'ook om ie haasten waarheen en waartoe? In het geval van Dolf Verroen heeft mij die overijling bijzonder gespeten. Zijn eerste novelle „Van eeuwigheid tot amen" (verschenen bij Leopolds Uitgevers maatschappij), was met uitzonderlijke zorg, met een ongewone liefde voor onderwerp en vormgeving, voor detail en taal, ge schreven. Ze was weloverwogen, ze had sfeer, ze had zin, ze was bezonken, ze was van de eerste tot de laatste regel geobjecti veerd, gedramatiseerd, gevoeld, verbeeld, gecomponeerd. HET GEGEVEN was doodeenvoudig. Een Corsicaans jongetje wordt het slacht offer van zijn tirannieke, woeste vader, een dronkelap, die zich door de rechter laat omkopen om te beletten dat zijn kleine II- debando misdienaar zal worden, zijn kind dag-in dag-uit misbruikt om op krediet drank voor hem te bemachtigen en hem tenslotte gruwelijk mishandelt, waarna het misvormde kind de dood vindt bij een auto ongeval: hij wordt door dezelfde zandauto, die hij eens mocht besturen en die de illu sie in hem wekte later „ginds in Marseille" taxichauffeur te zullen worden, verplet terd. De kleine Ildebrando sterft aan zijn illusie een grote tragedie in het klein. En de groten dragen de verantwoordelijk heid voor het onheil, dat zij zichzelf op de hals halen. Aldus de strekking, sober tot verhaal geworden in een voortreffelijk af geronde novelle. Sfeer is daarin alles: zui delijke, blauw-slrakke hemel, broeiende hitte, dromerige zomeravonden, exotisch toeristenverkeer, primitieve kustbevol king, dorpse beslotenheid een „couleur locale" die aan het verhaal mééschrijft. Gen spoor van sentimentaliteit. Alle teke nen daarentegen van menselijke bewogen heid, verstrakt tot het beheerst-onper- soonlijke. Inderdaad, een bewonderens waardige novelle, als werk van een debu tant. „Kans op verzoening" de roman die Verroen enkele maanden daarna bij de zelfde uitgever deed verschijnen heeft de tijd niet gehad om tot eenzelfde gaaf heid te rijpen. Misschien zou zelfs een langduriger voorbereiding het zo lang zamerhand tot cliché geworden onder werp de ontspoorde jongeman die zich door lichamelijke en geestelijke oorlogs- DE AVOND komt over het hete land van Senegal niet snel en als in een overval, zoals overal elders in de tropen. In Senegal lijkt het alsof de verstikkend hete dag niet wijken wil voor de iets minder hete nacht, alsof hij zich vast klampt aan de trillende aarde, de dorre bomen, het neergeknakte gras. Daarbo ven staat de hemel in brand en de zon zinkt bloedend weg achter een onzekere einder. En de hitte blijft hangen, zwaar als lood drukkend op die naar een beetje koelte snakkende aarde. HEEL de lange dag is de temperatuur opgelopen van dat veel te korte, dauw- frisse ogenblik dat de hemel begon te opaliseren en miriaden vogels uitbarstten in hartstochtelijk gezang. Maar dan priemt de eerste zonnestraal door het dorre groeisel van de „brousse" een straal als een lans van vuur. En daar komt de hitte met golven aanstormen! Het stof van de paden, dat eerst een schijn van koelte be zat door de vochtige dauw, begint die hitte op te zuigen tot dertig graden, veertig, vijftig, een heel enkele keer zelfs zestig gradencelsius! Zo heet wordt het lateriet, waaruit die paden beslaan, dat de aarde tot klontjes aaneenbakt, hard als baksteen. Het is onmogelijk er overheen te lopen met de dikst bezoolde schoenen, laat staan met blote voeten. Het leer of rubber van de sclioenzolen, eerst redelijk koel of liever niet al te warm, zuigt die hitte in een half uur tijd volkomen in zich op en laat deze niet meer los, zodat de ongeluk kige wandelaar in vuur lijkt te treden. Bij dergelijke temperaturen die aan het einde van de droge tijd regel en geen uitzondering zijn gaat geen zinnig mens naar buiten, of hij nu een blanke of een zwarte is. Tegen tien uur in de morgen trekt men zich terug onder een dak en tussen dikke muren. Men brengt de tijd door met gepaste bezigheden. De negers dommelen wat of babbelen zo'n beetje met soezerige stemmen. De blanke be stuursambtenaar buigt zich over zijn Kwetsuren de weg afgesneden ziet naar het normale leven niet tot een vol waardige roman hebben doen uitgroeien. De variaties op het thema „psychisch déraillement" bieden na de nauwelijks ge luwde hausse in rancuneuze ontluiste- ringsbczetenheden weinig uitzicht op oor spronkelijkheid meer, zó weinig dat men zich afvraagt, wat het is, dat jonge schrij vers hun (on)heil steeds weer doet zoeken bij de min of meer sadistische wraakoefe ningen op het ontglippende leven: een psychische infectie dan wel een litteraire mode, een autosuggestieve malaise of een authentieke ervaring. De schrijver-journalist Jan Koning, die Dolf Verroen als representant van de ver bitterde levensonwil introduceert, lijkt op zijn door de moderne letteren rondwaren de geesttrawanten als de ene aasvlieg op de andere. Men redetwist niet met een romanfiguur. Men heeft hem te aanvaar den zoals hij op papier is gekomen en zich alleen maar af te vragen of hij „goed' en dat wil zeggen: levend, menselijk, des noods onmenselijk, maar in ieder geval als een wezen van vlees en bloed op pa pier kwam. Jan Koning (en dat heb ik legen hem) is met zijn vernietigingsdrift, met zijn liefdeloze warsheid en hinderlijk zelfbeklag nauwelijks nog een mens. Hij werd een type het welbekende type, dat zich niet met het leven verzoenen kan, paperassen op zijn bureau en wist zich automatisch op gezette tijden droog. De blanke reiziger nestelt zich op de „veran da" een lemen estrade onder het over hangend strodak van het gouverne mentskamp vol ratten en vleermuizen en begint een dag van de meest liederlijke verveling. Vertier is er niet, want er loopt niemand buiten. Zelfs het vee slaapt en herkauwt. Iedere kip een stoffige plui- zenhoop als een hoopje oude vodden in de schaarse schaduw van die enkele bomen, die in de droge tijd hun bladeren niet ver liezen. De paar boeken, die je hebt mee genomen, ken je na drie dagen uit je hoofd. En je schiet als een torpedo door Doslojewski en Tolstoi in het Frans, omdat dat zo goed is voor je vocabulaire! zodat zelfs deze notoire tijdspasseerders je in de steek laten. Niets rest er te doen dan de hele dag te staren over het trillen de land, waar heel in de verte een donker vlekje te zien is, het moeras, het enige honderd kilometer in de omtrek, waarin zich al het toch al zo uitbundige vogel leven heeft geconcentreerd rond het meertje in de schaduw der bomen. MAAR DAN komt de avond en de bran dende hemel en de schemering, die maar niet verzoenen wil. En daar komt dan nog bij dat hij de zoveelste romanfiguur is, die zich in zijn dubbele functie van journalist en schrijver de irriterende hoogmoed ver oorlooft van een nog onbewezen kunste naarschap, dat goed genoeg is om zijn on mogelijkheid te rechtvaardigen. Met an dere woorden: hij is eigenlijk een slam pamper, wat nog iets anders is dan de dupe van een geschonden jeugd en een beklad verleden. Misschien, waarschijnlijk zelfs, heeft Verroen dat slampamperige juist willen uitspelen legen de gave vrou wenfiguur Sary, een oorlogsweduwe, die de verlossing uit haar stuurloze eenzaam heid in het tweede huwelijk met deze akelige fraseur duur moet betalen, hoe „idyllisch" de eerste maanden van hun samenzijn ook lijken te verlopen. Sary is in haar deemoed een fiere figuur, een in haar leed bewonderenswaardig sterk ka rakter. Ze is geen „arties'lenvrouw" en ze begrijpt niet veel van „het hogere" maar er is geen twijfel aan of haar onge compliceerd verantwoordelijkheidsgevoel heeft eerder de sympathie van de schrij ver dan de perfide levensonlust en kwel zucht van haar kunstzinnige levenspart ner. De breuk tussen beiden na de eer ste drie hoofdstukken is de teerling eigen- lijkt te aarzelen in zijn komst. De zon blijft tot zijn laatste duik achter de kim een bal van vuur, maar de schaduwen zijn lang en dus waagt iedereen zich naar bui len. Dit is het uur dat de aarde begint te leven, dat de vogels een laatste lied zingen, dat de apen krijsen en de leeuwen sluipvoets op roof uitgaan, hetgeen hen geen moeite levert bij de overdaad aan antilopen en wilde zwijnen. Waar al die mensen ineens vandaan ko men is een raadsel. Ze zijn er ineens, groot en klein, mannen, vrouwen en kin deren. Overal gaan de kleurige vlekjes over de paden. En al die mensen, dat wil zeggen de mannen, richten zich naar één punt, een viersprong van wegen, aan één zijde begrensd door een heel oude en don kere aanplant van mangabomen, die geen straaltje zon doorlaten. Er is daar ook een bruggetje, dat over een uitgedroogde geul loopt. In de regentijd moet daar veel wa ter doorstromen, maar nu is het het „home" van veel slangen en uitermate bijterige mieren. Heel in de verte steken de kleine stro- huiten van de Kanjaguis, dat stoffige ar metierige volkje, scherp af tegen de laaiende lucht. Uit dat dorpje moet het heerlijks komen waar al die mannen en opgeschoten jongens en een heel enkel niet zo erg net meisje op zitten de wach ten en dat hen lokt naar het stoffige brug getje en de schaduw van het mangabos. Daar komen ze al, een hele stoet van le lijke, afgewerkte, stoffige vrouwen, som migen naakt op een lendendoek na, zoals het de goede zede wil, maar ook reeds enkelen bekleed met het teken der mo derne beschaving: een soort van sterk in gekort singlet van het allerslechtste ka toen vol gaten en ladders en vuil, dat het bovenlichaam tot het middel bedekt. Dit walgelijke kledingstuk slaagt er in de be klede dames veel indecenter te maken dan haar naakte zusters. Het is echter niemand om die dames begonnen, maar wel om wat ze op de platte kussentjes op haar hoofden dragen: grote rekken van bamboe, waarin kale bassen vol verse palmwijn staan te klok ken op de deinende gang van de draag sters. Tegen de brandende hemel vormen ze een wonderlijk fries, zoals ze daar lo pen met haar moederlijke figuren en die rekken op het hoofd, met gestrekte rug en trotse, rechte nekken die de avondlafenis zonder merkbare moeite aandragen. Als ze bij het bruggetje zijn aange komen wordt het er een druk gewemel. De dames parkeren de rekken in het stof en gaan er achter zitten om de om hen heen drommende klanten te bedienen. Nu de vrouwen zijn gaan zitten is ook de schemering gekomen, zoals die altijd komt tegelijk met de vrouwen uit het lvonjagui- dorp. Er vaart een huivering van welbe hagen over de aarde. De zon is weg, de wijn is er, koel en vers en rins, alle dieren zwijgen, behalve een paar nachtvogels. In de verte klaagt een baby omdat moeder er niet is, maar met haar wijn op het bruggetje zit. De heren der schepping geven zich over aan het welbehagen. Allen zijn vers ge baad en fris gekleed in shorts en sport hemd of in een pasgestreken boeboe, het lange katoenen kleed, dat men toch altijd lijk al geworpen is onvermijdelijk. Jan Koning móét breken, hij wil, gedreven door een machteloos nihilisme, vernie tigen, schenden, kwetsen en elke „kans op verzoening" vertroebelen en verijde len. Hij wil ongelukkig zijn de cultus van de moderne „Weltschmerz", van een nihilistische romantiek. Hij is niet, tra gisch, zelfs niet zielig. Hij is alleen maar een triest toonbeeld van een zich moed willig ontredderend mens, al heeft die moedwil allicht zijn gronden, waaraan hef „tijdsbestek" niet onschuldig is. MAAR en nu discussieer ik tóch even met Jan Koning v/at is dat: „dit tijds bestek"? Indien het deplorabel is, dan is dat de morele schuld van de vele Jan Ko- nings en het zou me niet verwonderen als Dolf Verroen gezien de tendens van zijn novelle een dergelijke strekking voor ogen heeft gestaan. Dat men daar naar moet gissen is een bewijs van een tekort aan overtuigende kracht in zijn boek. In de analyse van Konings nega tieve levenshouding toont Verroen, die fragmentarisch het peil van zijn eerste ling evenaarde en een enkele maal over trof, zich dan ook een heel wat sterker auteur dan in het zogenaamd construc tieve besluit, dat ons wil maar niet kan doen geloven aan een uiteindelijke „verzoening". Aan het slot van het „de bacle" gekomen heeft Verroen blijkbaar want de abrupte en niet gemotiveerde wijziging in de compositievorm van het „tweede (slechts een dertigtal bladzijden tellende) boek" spreekt in dezen boek- .TUIST NU men met diepe verontwaardigij, machteloos het schouwspel beleeft waarbij doe', volwassenen en gewapende troepen aan kinde- ren de toegang tot schoolgebouwen wordt out- 7.egd om hun huidskleur, verschijnt een goed kope druk van een boek, op het lijk van wcft, auteur door een Amerikaanse ..charitatieve in. stelling zonder winstgevend doel" een prijs van duizend dollar per pond gezet is. Dit kan, ge. zien de aard van de onthullingen, die de schril, ver Stetson Kennedy over deze instelling j, A-oord en geschrift onder de aandacht van hei Amerikaanse publiek heeft gebracht, niet sh Iets vreemds worden aangemerkt. De titel v,, het boek I rode with the Kii Klux Klan zegt noeg. Als geheim agent van bet. G.B.Ï. (Georgia Bureau of Investigation) heeft hij geruime tijd deel uitgemaakt van doze organisatie, die mt| moord, geweldpleging en chantage de strijd voert, voor „True Americanism, Protestant Christianity and White Supremacy" tegen n gers, joden en katholieken. Na lezing van dit hoek zal men verschtllende dingen, die met hei integratievraagstuk samenhangen in een geheel ander licht, zien en ervan overtuigd zijn dat de moeilijkheden, die men beweert te willen voor. komen door de separatie voetje voor voetje oo te heffen en niet met de nodige en mogelijke voortvarendheid, uiterst zorgvuldig en met ver. bluffend raffinement grotendeels door de K.K.K worden georganiseerd. Een boek dat men aari anderen dient door te geven. Het bestaan van een grote groep lieden, die zich in hun doen en laten door primitieve ge- voelens laten voortdrijven, is een noodzakelijke voorwaarde voor het in het leven roepen en be- stendigen der onverdraagzamheid. Beklemmend is het beeld dat Erskine Caldwell hiervan in Trouble in July schildert. Hier heeft de primi- tiviteit een animaal karakter, in tegenstelling tot de goedmoedigheid, die de meeste van ziin andere romanfiguren ondanks hun barbaarse levenswijze onbewust demonstreren. De belang stelling die deze auteur in Amerika en daarbuj. ten geniet, is nog altijd zeer groot. In enorme oplagen werden nog pas weer verschillende ven zijn boeken herdrukt: This very earth, Tragit ground. The sure hand of God, Georgia Boy en Tobacco Road. Een boeiend beeld van de mentaliteit en Ie. vensgewoonten van de bewoners van een uit. hoek van het toenmalige Brits-Indië geeft Aubrey Menen, van vaderskant zelf een Indiër, in The prevalence of witches. De overheersende toon van dit boek is die van een weldadige hu mor en zelfspot. Niettemin ligt er een serieuze bedoeling aan ten grondslag: het uitduiden van het onvermijdelijk conflict tussen westerse tn oosterse opvattingen omtrent de samenhang der dingen. Het thema is uiterst eenvoudig: een aan- lal westerse ambtenaren, bijgestaan door een schilderachtige maar enigszins duistere inlan der, pogen voor een dorpshoofd, dat wegeni moord terecht staal, in de bres te springen. De complicaties, die zich hierbij voordoen, zijn vele, De nuchtere, berekende gedragslijn, die de wes terlingen willen volgen, wordt telkens weer door allerlei geheimzinnige voorvallen doorkruist. Eenzelfde waas van geheimzinnigheid lig! over het boek He who rides a tiger van Bhaba- ni Bhattacharya, die een realistisch beeld beoogt te geven van het leven van een eenvoudig» handwerksman, die naar Calcutta trekt om daar zijn geluk Ie beproeven. Dit aantrekkelijke werk verscheen als eerste roman in de serie boeken in zakformaat, die in India worden uitgegeven. A. M, Jong zoekt oud. nog heimelijk de voorkeur geeft boven die dan wel elegante maar toch eigenlijk warme en onbehagelijke en vastplakkende, westerse kleren. Men draagt zonnebrillen en zonnehoeden en iedereen heeft een zaklantaarn die hij ernstig uit-aan knipt een eindeloos en nooit vervelend spel. HET IS een allergezelligste bedoening daar op die donkere brug. Alleen de ver koopvrouwen zitten er onbewogen bij, lachen niet en praten niet, maar hebben het erg druk met inschenken cn geldstuk ken innen en scherp toezien, dat niemand een onbetaald borreltje achterover drukt- Het drabbige witte vocht, vol kwalijke drijfdingetjes, vloeit in bekers en glazen en emaille kroesjes. Het schuimt hevig en lijkt op niets zoveel als op een gebruikt sopje, maar de smaak is fris en koel en het alcoholpercentage net hoog genoeg om iedereen vrolijk maar niet luidruchtig te maken. Als de laatste kalebas is leegge schonken is ook de duisternis ten vollf gevallen. In het donker is er niets meer te zien dan de gele lichtrondjes van de zaklantarens en hier en daar een wit kle dingstuk, dat zich geheimzinnig beweegt zonder dat de zwarte inhoud ervan zicht baar is. Even later gaan al de ronde glimwor men weer huistoe. De vrouwen nemen de rekken met de lege kalebassen op hel hoofd en gaan zwijgend en zonder licht terug naar haar stoffige dorp tussen de doornbomen. i i. -.iv— delen genoegen moeten nemen met een noodoplossing, wilde hij van dit hopeloze einde een veelbelovend herbegin maken terwille van het positieve slotakkoord Neen, ondanks de symboliek, waarmee Vermen zijn te overijld uit handen ge' geven roman besluit, is er geen aanleiding om voor de ommekeer in Jan Koning en het toekomstig geluk van Sary een du» te geven. Waarom begeeft een auteur als Verroen- die een novelle als zijn eersteling kon schrijven, zich ook in de modieuze misère? Dat is een zaak, die nu wel alleen de ro mancier aangaat, maar waarvoor men hem als schrijver niettemin verantwoorde lijk mag stellen. En dan is de slotsom deze: Verroen is een romancier, die aan zijn talent verplicht is om zich de tijdje gunnen dat de stof hèm en niet hij de stof zoekt. C. J. E. DlnW

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 22