De zanglijster VRIENDSCHAP MET EEN VOGEL Indrukken van een vakantie 1 in Riva aan het Gardameer UITGAVEN ONZE NAMEN Reeds lang zijn wij een volk van mannen THeum Erbij Over het wel en wee van de mensen wordt doorgaans uitvoerig in de kran ten geschrevenHun ophouw en afbraakhun problemenhun reizenhet is allemaal de moeite van het vermelden ten zeerste waardmaar over die an dere schepsels, de dierendie ook deze contreien bewonen, wordt maar zo nu en dan iets meegedeeld. Er zijn gedeelten in deze omgeving waar zij de bevol king verre overtreffen in aantal, in aard, en in kledij. Ik bedoel de vogels, die hier in sommige bosrijke lanen, weiden en tuinen in grote hoeveelheden samenleven. Voor zover enkele hunner in nauw contact met ons zijn gekomen hebben wij ze leren kennen als moedig, trouw, bescheiden en iedere dag weer hebben de edele, diepe kleuren van hun verenkleed ons iets gedaan. Ik wil u vertellen van het zanglijstergezin, waarvan wij nu al jaren de belevenissen delen. Boy, de hoofdpersoon, hebben wij een blinkende ring geschonken toen hij het luchtruim koos. Ieder zal hem daaraan kunnen herkennen Beroepen Herkomst WE NOEMEN HEM NU AL DRIE JAAR ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1957 PAGINA VIJF HET ZAL de belangstellende lezer wel eens zijn opgevallen, dat veel Neder landse geslachtsnamen op -man en -mans eindigen. Vooral in Brabant en Limburg is daar geen gebrek aan. Om 't moeilijk te maken, behoren deze namen allerminst tot één categorie. Er zijn pa- troniemen bij, doch ook beroepsaandui dingen en namen, die de herkomst van de stamvader aangeven. OUDTIJDS verlengde men niet zel den de doopnaam door er -man achter te plaatsen. Wij doen dit nog steeds als we kleine Jan met Janneman aanspre ken. Onze voorvaderen behielden zo'n in de kinderjaren verworven naam soms hun hele leven en gaven hem zelfs aan het nageslacht door. Zo werden Hanne- man. Pieterman en Hendrikman ge slachtsnamen. Dreesman is een verlen ging van Drees, de afgekorte vorm van Andreas. Eveneens uit doopnamen ont stonden Booiman (Booy), Borman (Bor- re), Toneman (Toon), Nolman (Nol is een afkorting van Arnold), Tieleman (Tijl) en Wiegman (Wigge). De eerste Asman haalde geen vuilnis op, deze naam herinnert aan de oude mansvoor- naam Asse, die ook de familienamen Assens. Assink, Asma en Asjes ontstaan deed. Ook hoeft Baartman niet te dui den op een voorvader, die een baard droeg: eens was Baert een voornaam. Burgerman gaat terug naar de oude voornaam Burger, die eeuwen eerder Burghart luidde. Zelfs IHooyman hoort in deze groep thuis, want ook Mooy was eens een door mannen gedragen voor naam. AAN BEROEPEN danken we de na men, Timmerman, Zeeman, Tuinman, Stuurman. Veerman, Speelman, Land man. Akkerman, Veldman, Bouman (landbouwer), Voerman, Weitman (ja ger), Koopman, Modderman (verve- ner), Bootsman, Tichelman (tegelbak ker), Winkelman (kruidenier) en Sjou werman. Ook zijn dergelijke namen wel afgeleid van de artikelen, die het voor geslacht verhandelde. De Amsterdamse familie Boekman exploiteerde drie ge neraties lang een boekenstalletje in de vermaarde Oudemanshuispoort. Andere burgers noemden zich in 't begin van de vorige eeuw Augurkicsman, Appelman- Flesscman, Komkommerman, Loterij man, Melkman, Briileman, Doozeman, Velleman en Groenman. Zij volgden daarbij een oud voorbeeld. Want reeds eeuwen waren namen als Zoutman, Ha ringman, Haverman. Hoedeman, Schaep- man, Speekman, Vrugtman, IJzerman. Bierman en Lakeman in gebruik. Kooy- man werd de man genoemd, die een kooikersbedrijf had en de veelvuldig voorkomende geslachtsnaam Huisman herinnert er aan dat boeren vroeger „liuysluyden" genoemd werden. Voor de beide, tot dusver genoemde, catego rieën geldt, dat de namen, die op een s eindigen (Tielemans, Bo.vmans, Huys- mans) bijna zonder uitzondering uit ons zuiden stammen. WIJ SPREKEN nog altijd van Frans man en Engelsman. Het is dus duide lijk hoe de namen Gelderman. Munster man, Schotsman en Zwolsman ontston den. Evenmin is het moeilijk te zien, dat de familienamen Beekman, Brink man en Poelman de zelfde betekenis als Verbeek, Van den Brink en Van der Poel hebben. Wie in of nabij een molen woonde kon zich dus niet slechts Van der Meulen. Vermeulen of Ter Meulen. maar ook Meuleman noemen. Vooral in Vlaanderen en onze zuidelijke provin cies heeft men vaak deze laatste moge lijkheid benut. Dit blijkt ook al uit het feit, dat deze namen meestal op -mans eindigen. De gang van zaken was dat een nabij een bos wonende vader Jan Bosman genoemd werd en men zijn zoon later met Peer Jan Bosmans aan duidde. Zo ontstonden vele dozijnen fa milienamen. die aangeven waar het voorgeslacht eens woonde. Om slechts een kleine greep te doen: Duinman, Pol derman, Dijkman, Heideman, Rietmans, Bogtman. Broekman (een broek is lage. moerassige grond). Horstman (een horst is een met struikgewas begroeide hoog te), Slootman, Weideman, Lindemans, Moermans, Kerkman, Steegman, Veen- man. Eykman, Denneman, Woltman, Putmans. Hekkeman, Kuilman, Schuur- mans, Struikmans en Straatmans. J. G. de Boer van der Ley •■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■■•■■■■■«■a IK BEGIN met het heden. Na die sto vende zomerdagen, die in het groen van de tuin een wisselend gamma van tere kleuren toverden, zijn de langdurige regens gekomen. Mijn vogel zit eenzaam in de grote volière op het terras. Zij zit hier uit veiligheidsoverwegingen opge sloten. Drie jaar geleden nam ze als echt genote deel aan het vrolijke leven van Boy, die wij van verlaten, donzig jong tot uitvliegende volwassene hebben opgevoed. Twee keer is toen een kunstig gelijmd nest aan onze woning hun beider weelde en zorg geweest in die eerste gelukstijd. MAAR bij het dagelijks dartelen in het gras van het hele gezin, het naarstig voe den en proppen in de kelen der jongen is op een vroege avond een slag gevallen. Hoe het precies is toegegaan, weten we niet, maar plotseling stak er in het wind stille uur achter het huis een hevig tumult op rondom een angstwekkend klein ge piep, dat snel uitdoofde. Toen we kwamen aansnellen, zagen we tot onze ontzetting nog net een grote Vlaamse gaai boven de bomen uitgaan en in zijn klauwen hing iets zwaars: een heerlijk gaaf jong! We schreeuwden nog, namen een steen op, maar de vogel met zijn buit zeilde weg, onbewogen in schetterende alarmtoe standWe hebben Boy en zijn vrouw zien zoeken de volgende dag. Steeds hup pelden ze over de schutting, vlogen de liguster in, waarheen de jonge telg zijn vliegproeven had gemaakt. Langzamer hand is toen, zoals steeds diep in de zomer, de zorg voor het gezin van Boy afgevallen. Bij zijn dagelijkse bezoeken aan onze huiskamer zagen we dat zijn tempo weer was verminderd: bijna traag pikte hij zijn lievelingskostje, krenten, uit zijn bakje en hij snelde niet meer met ge vulde snavel weg, maar alles verdween zorgvuldig in eigen maag. De bezoeken werden veelvuldiger (soms vijf tot zes keer per dag) naarmate de koude van de herfst zich aankondigde. Nog een enkele keer zagen we Boy's vrouw, dadelijk te herkennen aan haar spichtige gestalte, maar plotseling was ze er niet meer: waarschijnlijk met de grote trek mee naar het Zuiden. vrije natuur ontving hem. Boy stond weer recht, vloog weer recht en het pootje boog weer om in het gebruik, was nu een stevig aanmbeeldje, werd vrijwel vergeten onge mak. Vrijwel, want de volgende lente en regenzomer kweelde Boy alleen in de laagste takken van de eik, de sering en de acacia. Zijn vrouw, de spicht, was uit de Rivièra terug, maar bij voortdurende nattigheid rees de vraag of er wel plaats was voor geluk dit jaar? Toen bij een rondgang in de tuin, werd op ons fluitje een verward gefladder in een struik hoor baar en een in struikelende vlucht, telkens het pad rakende zanglijster F*r>y? zeeg voor ons in het gras, de vleugels uitge strekt. Onze wandeling in de tuin was een verkenning van het weer geweest, we moesten weg met de trein, hadden geen minuut te verliezen. Een buurjongen be loofde een oogje in het zeil te houden. „Laat geen kat. in de buurt komen", riepen we, terwijl we het hek uitfietsten. Tegen de avond, bij terugkomst, lag de vogel er nog. We bekeken haar nauwkeurig en herkenden Boy's vrouw. ZIELTOGEND lag ze 's avonds in de tot nest gemaakte prullemand. de ogen ge sloten, de pootjes omhoog. We goten af en toe wat melk in de snavel. Van een thuis komende huisgenote hoorden we, dat ze een klap van een auto had gekregen. Maar we hoorden, dat de spichtige ademde en de volgende morgen had ze zich weer om gewenteld. Ze bleef droevig kijken, maar sterkte aan onder het krachtig dieet en onze genegenheid. De tot vreugde stem mende moed, charme en onbevangenheid van Boy miste ze echter en ze bleef wan trouwend. Het was jammer, want ze zou een „blijvertje" worden begrepen we spoedig. In de kooi, die we voor haar op het terras bouwden, leerde ze met grote energie van tak op tak springen tot. hoog in de nok, maar vliegen kon ze niet. We doopten haar Icara en ons peinzen is er sindsdien op gericht haar comfort en enige genoegens te verschaffen. Ze heeft haar bad, waarvan ze druk gebruik maakt, haar verwarmingslamp voor de winter, maar ook heeft ze zich een taak aange meten: waarschuwen als Boy er is. Haar hard getjilp overstemt de meeste geluiden in huis. BOY is de invalide vrouw achter de tra lies niet trouw gebleven. Een sterke, jonge ega bekoord door zijn schone, hartstoch telijke zang heeft hem voor het talrijke kroost in de volgende zomer weer hevig aan het werk gezet. In de tijd dat er veel voedsel nodig was, barricadeerde hij ons huis de hele dag. Als we aan tafel zaten, vloog hij het raam binnen, wanneer deuren openstonden kwam hij de gang in, de bak ker en melkboer wisten al, dat hij naast hen op de stoep zou staan.... Boy werd weer jong en levendig ondanks of dankzij het gezwoeg, maar opnieuw kwamen de slagen. Twee mooie jongen lagen op een morgen met wonden in de hals dood naast elkaar in de tuin en uit hét tweede broed sel sproot een dochter, die geen gevaar wilde zien. Voor voetganger noch auto ging ze opzij. Tijden lang zat ze voor het grijpen naast ons op een tak en tenslotte huppelde ze kamers en keuken in en uit alsof ze deel waren van de vrije natuur. We hebben haar niet teruggezien. Aan de kostelijke verschijning, vader en dochter samen op de mat. is een abrupt einde ge komen. Boy kwam weer alleen en, zoals altijd, onverwacht. Eens zat hij in de schoonmaaktijd zonder dat we het hadden gemerkt tussen kartonnen dozen op de vloer, geduldig op zijn krenten te wachten. Een andere keer in de periode, dat hij de hele dag zong zette hij zacht- ics zijn lied voort in onze huiskamer. Het was op de verjaardag van mijn echtge noot en we waren ontroerd door deze bij drage aan het feest. Rijpe taxusbessen in onze omgeving houden hem soms dagen van ons huis weg. We zien hem gretig van de rode bessen eten, terwijl hij met andere lijsters op de takken heen en weer zwiept. OOK in die moeilijke tijd, de rui, ver-, schijnt Boy sporadisch. „Die vogel zonder Ergens in een vergeten hoekje van onze gestroomlijnde wereld prijkt als een reli kwie uit lang vervlogen tijden, nog een ouderwetse straatlantaarn. Licht in de duisternis verspreidt zij niet meer, maar zolang het dag is dienen haar gietijzeren krullen en rozetten de jeugd als voet steun en uitkijkpost bij opstootjes, oranje feesten en andere openbare evenemen ten. En dat is een taak, die voor de nuch tere, onbeklimbare moderne lichtmasten meestal niet weggelegd is. staart, met die losse plukken is er weer niet geweest vandaag", zeggen we tegen elkaar en laten minachting doorklinken. En om verder te plagen: „Hij kon er wel eens voor het laatst zijn geweestIn eens, na langdurige afwezigheid, horen we Icara's waarschuwingsseinen. Boy wipt onder de half open deuren door: als Phoe nix herrezen, prachtig gespikkeld, hoog op de poten, snel in zijn bewegingen. Hij is er weer doorheen, de herfst nadert, hij zal de vlagen wel trotseren. G. Fuhrop-Buining Lectuur voor meisjes Bruidsmeisjes. Pamela Brown bekend uit Engelse films en hoorspelen, hoofd van de afdeling jeugduitzendingen van de B.B.C. heeft een leuke meisjesroman onder de titel „The Bridesmaids" gepubli ceerd, die thans onder de titel „De Bruids meisjes" in een behoorlijke vertaling van C. Vcrlinden-Base in de reeks Prisma- Juniores bij Het'Spectrum te Utrecht is verschenen. Ook dit boek is weer een be wijs van haar grote fantasie. Ze beschrijft hoe twee vriendinnetjes, Polly en Guusje, alleen maar om bruidsmeisje te kunnen zijn, Joanna, het oudste zusje van Polly, in het huwelijksbootje proberen te krij gen. Hoewel alle pogingen mislukken het zijn er heel veel, té veel eigenlijk beleven de twee hoofdpersonen toch het grote moment, dat ze in de begeerde hoedanigheid mogen fungeren. Voor kin deren van twaalf tot vijftien jaar. BOY, zeker van het goede kosthuis, bleef achter. Het ging vriezen dat het kraakte, het stormde, barre bergen sneeuw hoopten zich tegen het huis op. En plot seling beseften we op een avond: Boy is niet gekomen! Ook de volgende dagen keken we tevergeefs naar hem uit. Het was koud, hij zou toch in de nacht niet zijn doodgevroren? Aanhoudend klonk tussen de sneeuwvlagen het fluitje, waar mee we hem plegen te roepen. De serre deuren klapten we open en dicht, want ook dit is een bekend uitnodigend geluid voor hem. De derde morgen ging voorbij, er kwamen vele hongerige vogels op het weggeveegde sneeuwdek brood eten, maar onze zanglijster was er niet. Na de siësta van de vogels een tot tweeënhalf her haalden we ons fluitgeroep, aanhoudend en dringend, want we waren ongerust. Toen, eindelijk, met een sneeuwbui mee, vloog iets kromgetrokkens, een scheef- vliegende en fladderende vogel voor het raam langs. Snel deden we de deuren open, samen met de sneeuwvlokken kwam Boy naar binnen. Maar een verkleumde, grauw verkleurde Boy, in elkaar gedoken zoals we hem nooit eerder hadden gezien. Langzaam schoof hij naar zijn krenten- bakie en terwijl hij at ontdekten we, dat een van de mooie ranke pootjes naar ach teren was omgevouwen. Boy liep op een omgekrulde voet. We wilden hem binnen houden, maar voor we de deur dicht had den was hij de kou weer in, een laagop- trekkend en langzaam varend vliegtuigje. WE HADDEN goed overlegd, ons met een touw aan de deur uitgerust en toen onze zanglijster na een paar dagen nog in dezelfde toestand binnenkwam, was J?ij onze gevangene. We zetten hem in de kooi, waarin hij was grootgebracht en evenals vroeger was hij gast in onze eetkamer. Boy zat in de kooi alsof hij niet was weg geweest. Wel was hij lusteloos en het Pootje bleef krom. Éen in de nabijheid gestrande dierenarts nog altijd leefden we tussen de sneeuwvelden die juist eon kanarie van een dergelijke kwaal had genezen, stelde diagnose: „Krijgt hij alleen prenten? Te eenzijdige voeding". Hij gaf Boy een paar goedgerichte (door in de veertjes te blazen) injecties en verdween met de verzekering, dat alles in orde zou komen. Boy blies (naar ons!) van woede over deze medische ingreep, maar wat was beloofd gebeurde. We slaakten een vreug dekreet toen Boy de stok van zijn kooi Weer met beide pootjes omknelde. Na ver blijf van een maand met degelijke kost kaas met krenten), naderde de vrijheid opnieuw voor hem: de zon scheen, de sneeuw was zo goed als gesmolten en de Deze drie tekeningen maakte Jan Makkes in Riva, een plaatsje aan het Italiaanse Gardameer waar ieder jaar meer toerister §j de vakantie doorbrengen. Rive is het middelpunt van een der drukst bezochte toeristengebie- den in Europa. Het is een mon- dain geworden badplaats. Deze tekeningen werden gemaakt in het oude stadsgedeelte. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini „De wereld jaagt naar geld" Is de Ne derlandse vertaling van „The quest for wealth" van de Amerikaanse econoom Ro bert Heilbroner, verschenen bij H. J. Paris in Amsterdam. „De jacht naar rijkdom is oorzaak geweest van grote en bestendige prestaties. Maar zij is ook de wortel ge weest van veel sociaal onrecht en haat. Tenslotte heeft de ordening van alle din gen rondom het principe van het geldver- dienen maatschappijke vrijheid voor allen gebracht. De prijs daarvoor is echter hoog geweest: een keurslijf van geld, waarin het nastreven van idealen, die niet in geld ge meten kunnen worden, verstikt raakte", aldus kenschetst Heilbroner in dit boek de huidige samenleving. De Nederlandse ver taling is met zijn barbarismen en stijl bloempjes, verre van vlekkeloos, hetgeen echter niet wegneemt, dat dit een boeiend boek is over een fascinerende materie. Heilbroner, wiens gave om dorre feiten te dramatiseren tot een vlot verhaal reeds in „De filosofen van het dagelijks brood" gebleken is, beschrijft in zijn nieuwe boek de historie van de verwervingsdrift. Hij begint bij de klassieken, schildert ons daar na de jacht naar het aardse slijk in de mid deleeuwen, om via de eerste Engelse re volutie met haar uitbuitingsexcessen ten slotte bij het beeld van onze huidige „vrije", doch totaal vercommercialiseerde samenleving terecht te komen. In al die perioden, zo toont hij aan, heeft de ver- wervingsdrang een geheel ander aspect en een volkomen andere maatschappelijke functie gehad. De legendarische rijkaards uit de oudheid, zoals bijvoorbeeld de Ro mein Crassus, vergaarden hun schatten door bedrog en slavenarbeid; de bezittende klasse was slechts klein in vergelijking lot de massa van het plebs en de onvrijen, en zij bezag haar rijkdom voornamelijk als een middel tot machtsvergroting of om koperij. De opkomst der bankiershuizen, zoals dat der Augsburgse Fuggers de „geldschieters der koningen" in de mid deleeuwen, bracht grote verschuivingen in de bezitsvorming, waaraan toen voor het eerst ook de niet-regerende kasten konden gaan deelnemen. Dan ontvouwt de schrij ver ons in een breed panorama de Repu bliek der Verenigde Nederlanden „meer een handelsvereniging dan een natie", zo als jaloerse buurlanden haar kwalificeer den waarin de gehele bevolking door de geldkoorts bevangen werd en iedereen, die durf en ondernemingslust bezat, rijk en machtig kon worden hetzij met de windhandel, zoals de tulpomanie van rond 1600 aantoonde, hetzij met degelijker com merciële bezigheden. „De wereld jaagt naar geld" is een boek, dat leek en histori cus, socioloog en econoom met evenveel plezier zullen lezen. Het geeft een helder inzicht in de drijfveren van mensen en volken hun drang naar meer welvaart en in de vaak noodlottige consequenties, die daaruit voortvloeiden. „Het oor van Malchus" door Ernst Ewick (A. J. G. Strengholt, Amsterdam) is een boek van deze tijd: verward, met zoe kende hoofdfiguren, die af en toe een flits van hoop menen te zien en een trieste af loop. De jeugd van de schrijver (hij is drieëntwintig jaar) is misschien de oor zaak van de enigszins gebrekkige con structie van de roman. Zij heeft hem ech ter niet belet een boek te schrijven, dat zeker de moeite van het lezen waard is. Niet zozeer door de aard van de proble men, die gesteld worden, maar wel door de eerlijke poging, die Ewick doet eruit te komen. Dat hij hier niet helemaal in slaagt, kan men hem nauwelijks als een tekortkoming aanrekenen. De roman speelt zich af in een milieu van jonge in tellectuelen. De hoofdpersoon, een journa list, doet met enige vrienden enkele ge slaagde pogingen hun afkeer metterdaad te bewijzen van de laffe burgermansmo- raal, die naar zij geloven door het grootste deel van de mensheid wordt aan gehangen. Dit is dan altijd dat deel van de mensheid, dat in andere ogen dan de hunne het meest geslaagde deel wordt genoemd. Op het laatst wordt het vraag stuk van het hoe en waarom echter de on evenwichtige, maar goedwillende hoofd persoon Degen te veel en hij slaagt er dan tenslotte nog slechts in zijn afkeer door een moord duidelijk te maken. De namen van de figuren zijn met een té dui delijk gevoel voor associatie gekozen. Na men als Velijn, Bulck, Muylper, Père Pla cide, Murf en Sterffs zeggen meer van de karakters dan menige omschrijving vermag. Plet. hoek is eerlijk en met talent geschreven. Slechts de vertelling van prof. Horribel had Ewick beter achterwege kunnen laten. Die herinnerde teveel aan Dostoiewski's „Grootinquisiteur" een vergelijking, die altijd ten nadele van Ewick moet uitvallen. „Het eiland in de zon". Het idee, dat Alex Waugh heeft uitgewerkt in deze ro man, vertoont zoveel overeenkomsten met wat men ziet geconcipieerd in Monserrat's „De stam die het hoofd verloor", dat men bijna geneigd zou zijn te denken aan een beïnvloeding van de ene schrijver ten op zichte van de ander. Ook bij Waugh is een eilandbevolking, dit keer in West-Indië, rijp voor zelfbestuur binnen het Britse pro tectoraat. Geruime tijd' is de opbouw en de ontwikkeling der verschillende motieven, de structurele opzet der karakters in beide romans nagenoeg gelijk. Tot het ogenblik, waarop Waugh de persoonlijke verhou dingen veel minder afhankelijk stelt van de politieke dan Monserrat doet. Hoofdmo tief wordt dan een moord en de afwikke ling daarvan. De gebeurtenissen op het eiland lopen niet uit op die dramatisch- sensationele explosie van barbarisme als in „De stam, die het hoofd verloor". Dat geeft Waughs boek een sympathieker ca chet, maar hij speelt het toch niet klaar zijn opzet gaaf te verwezenlijken. Want zijn politieke intrige is bepaald zwak en de kwantiteit der figuren, die een rol spe len in zijn verhaal, komt de kwaliteit niet ten goede. Ze blijven oppervlakkige type ringen, komen soms niet van het figuran ten-stadium los. Pas wanneer Waugh aan de moord toekomt houdt hij de aandacht gespannen. Van dat moment af gelooft men in de samenleving, welke hij in het leven riep. Zijn inleiding is bepaaldelijk te lang. Voor wie een vergelijking met Monserrat op prijs stelt is „Het eiland in de zon'' boeiende lectuur. Het boek is uitgegeven bij J. H. de Bussy, Amsterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 23