„Otello" weer op het programma van de Nederlandse Opera Winkelier maakt circusfoto's „DOM JUAN" van Molière met sceptische titelheld Nationaal Toneel van België met Roemeens blijspel De negen Muzen Nu met eigen orkest WOENSDAG 6 NOVEMBER 1957 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT 7 Gastrollen van Guus Hermus en Hans Kaart Groninger Culturele Raad Pools litterair blad bij de geboorte gestorven Prof. Smits van Waesberghe hoogleraar in Amsterdam Pianofabriek in Ede uitgebreid Poolse componist Spisak in Brussel onderscheiden in voorstelling van Rotterdams Toneel Levensvormen Operakoor „Bel Canto" treedt op in Haarlem Solisten: Nino Adami, Marijke van der Lugt en Henk Weimar Charles Holland met Cré van Swol- Brouwenstijn als Otello en Desdemona. In het Provinciehuis te Groningen heeft de Commissaris der Koningin in de pro vincie Groningen, mr. W. A. Offerhaus, dinsdagmiddag de Groninger Culturele Ge meenschap geïnstalleerd. In zijn installatie rede ging mr. Offerhaus nader in op het begrip „cultuur". Het leek hem moeilijk om in de culturele sector een „bewust be leid" te voeren. Het enige wat men bewust kan doen is alle cultuuruitingen nauwlet tend nagaan en als een cultuuruiting, die ook als zodanig erkend wordt, zich voor doet, deze steunen. Dit steunen kan op verschillende wijzen gebeuren. Men kan eenvoudig geld geven, maar men kan ook stimuleren en organiseren en vooral zelf werkzaamheid van het individu wekken en tot leven laten komen. Dit laatste brengt voor de mensen zelf de meeste voldoening mede en is voor de ontwikkeling van het culturele leven het vruchtbaarste. Het zal nuttig en nodig zijn het betere bij tijd en wijle te laten zien en horen om de activi teiten te prikkelen, terwijl scholing door goede krachten op verlerlei gebied vereist zal zijn, aldus de Commissaris, die daarna de commissie installeerde. Daarna heeft de staatssecretaris mr. R. G. A. Höppener een toespraak gehouden, waarin hij een schets gaf van de taak, die de provincie op cultureel gebied heeft naast rijk en ge meente. Van Gogh. Van 9 november tot 16 de cember exposeert het Leids Stedelijk Mu seum „De Lakenhal" vijftig schilderijen en dertig tekeningen van Vincent van Gogh. Expositie. De kunsthandel Santee Landweer n.v. in Amsterdam exposeert van 9 tot 28 november gouaches van R. Verspyck, vervaardigd in 1956 en 1957. Verdi's meesterlijke opera „Otello' be hoort bij de Nederlandse Opera tot de werken die de bijzondere manifestaties van het Holland-Festival glansrijk over leven. Het stuk is tot het repertoire gaan behoren, met dien verstande echter dat er steeds een gasterende kracht voor de titel rol bijgehaald moet worden, want over een heldentenor om deze partij uit te beel den beschikt het gezelschap niet. Boven dien is het een riskant geval geworden een „Otello" op dezelfde planken te zetten, waar eminente vertolkers als Wilhelm Er- nest en vooral Ramon Vinay overweldi gende creaties van deze rol gemaakt heb ben. Het publiek raakt op die manier ver wend. Dinsdagavond werd „Otello" in de Amsterdamse Stadsschouwburg hernomen, dit keer onder leiding van Alfred Eich- mann en met het eigen orkest (de voor gaande keren heeft het Concertgebouw- Orkest onder leiding bij Josef Krips en Rafaël Kubelik medewerking verleend). De titelrol werd nu vervuld door de a's gast optredende negerzanger Charles Holland, waarbij het verheugend was Scipio Colom bo weer als Jago te zien optreden. Met aan het hoofd Gré van Swol-Brouwenstijn als Desdemona was de bezetting gelijk i<.n die tijdens het Holland-Festival van deze zo mer. Men hield zich aan de reeds ru'm vier jaar dienende mise-en-scène van Herbert Graf en aan de monumentale décors en kostumering van Cesare Christini. Uiteraard was de aandacht bij deze re prise vooral gespannen op de nieuwe Otello: velen zullen er een sensationeel geval in hebben gezien, dat de rol van de Moor door een neger vertolkt werd. Mij zegt dit weinig of niets, want het gaat om zegt dit weinig, niet om de huidskleur van de vertolker, die naar willekeur kan aan gebracht worden door de grimeur. Konden wij nu maar vergeten wie en wat hier zijn voorgangers geweest zijn, dan zou over Charles Holland als vocaal vertolker heel veel goeds te zeggen zijn. Hij is in ieder geval een zanger die qua timbre en zang techniek de zware partij aan kan. In II en vooral in III had hij momenten die vocaal overtuigend waren. Het laatste bedrijf bracht echter een opvallende inzinking. Daar bleek de stem van Charles Holland de geladenheid van de tragische ontkno ping niet te kunnen verwezenlijken. Tekort aan dominerende kracht"en psychologische uitdieping van de figuur was reeds in de vorige bedrijven ahn de dag getreden, zo dat hij naast de ongemeen sterke Jago van Scipio Colombo en de sublieme Desde mona van Gré van Swol-Brouwenstijn als het ware weggedrukt werd. In feite miste men steeds de innerlijke geladenheid, die ik ben er van overtuigd zijn stern- middelen wel tot uitdrukking zouden kun nen brengen. Het lijkt mij dat Charles Holland nog te jong en onbedreven is om zich in dit sterke ensemble gelijkwaardig te kunnen manifesteren. Maar wie weet hoe gauw hij er in thuis zal geraken als hij hier wat ingewerkt is en de geweldige spanningen, die Verdi hem in zijn canti lenen aan de hand deed, zal hebben door voeld. Met de capaciteit van zijn stem zal hij het wel redden. Gré van Swol-Brouwenstijn had zoveel verrukkelijke hoogtepunten, dat we haar te kort doen door alleen op haar altijd aangrijpende scène van het Wilgenlied en het Ave Maria te wijzen. De interpretatie van Scipio Colombo is zo geraffineerd uit gewerkt dat niet Otello maar Jago de cen trale figuur van Verdi's machtige opera wordt. Daartoe werkt zijn markant geluid niet weinig mee. Chris Scheffer als Cas- sio en Guus Hoekman als de Venetiaanse gezant waren, evenals de minder belang rijke figuren te loven. Mimi Aarden had in IV als Emilia een goede scène Het koor van Henk van Wielink was als steeds in alle opzichten te prijzen. En het orkest wist onder de veilige leiding van Alfred Eichmann de kleurige partituur van Verdi alle eer aan te doen. Het nagecomponeerde en feitelijk overbodige ballet in III was wijselijk weggelaten. De montering van de eerste drie bedrijven mag fantastisch heten. De vele hoogtepunten van deze reprise verdienen een meer dan gewone belang stelling. Bovendien: „Otello" is Verdi op zijn best Jos. de Klerk WARSCHAU (UP) De Poolse censuur heeft het nieuwe litteraire tijdschrift „Europa" verboden, hoewel het eerste nummer nog niet eens in de handel is. Het tijdschrift steunde op een groep Poolse be kende schrijvers, de hoofdredacteur, Kzrzy Andrzewski, is een vooraanstaande figuur in het Poolse verbond van letterkundigen. Enige maanden geleden kreeg de groep de toestemming, het blad te laten verschij nen. De staatsuitgeverij die de uitgave zou financieren, heeft de redactie meegedeeld, dat het eerste nummer niet mocht ver schijnen en dat men haar dus niet meer nodig had. Het zou een onafhankelijk maandblad zijn voor intellectuelen. Merkwaardig Merkwaardigerwijs kan men in het in formatiebulletin van de Poolse ambassade te Londen van 19 oktober de aankondiging lezen dat de Poolse emigrant dr. Wit Tar- nawski de verzamelde werken van de Poolse schrijver Jozef Conrad-Korzeniows- ki heeft bewerkt, die zullen worden uitge geven door de uitgever B. Swiderski te Londen. De emigrantenclub van lezers van Conrad's werken in Londen en de Unie van Poolse schrijvers, eveneens een emigran tenorganisatie. zullen de honderdste ver jaardag van Conrad's geboorte op 3 decem ber plechtig herdenken, aldus meldt dit bulletin. Enkele keren per jaar geeft de Vlaaroge afdeling van het Nationaal Toneel van België het gezelschap draagt officieel de merkwaardige naam Koninklijke Ne derlandse Schouwburg, evenals het ge bouw te Antwerpen waar het domicilie lieeft eed Jwoeraéelling^onder anispiciën van de Rotterdamse Kunststichting, waar de belangstelling van het publiek gelei delijk een alleszins bevredigende omvang aannam, die gelukkig blijft voortduren. Het Rotterdams Toneel zorgt twee keer per jaar in de Scheldestad voor evenzeer gewaardeerde contraprestaties. Het is jammer, dat het overladen speelplan van het respectabele ensemble van onze zui derburen, waar de acteurs in zekere zin slaven zijn geworden van het in een be perkt taalgebied blijkbaar noodzakelijke systeem van tot bijna wekelijkse vernieu wing van het repertoire dwingende abon- nementsvoorstellingen, zo zelden de ge legenheid openlaat ook elders in ons land op te treden. De kwaliteit van de beste opvoeringen rechtvaardigt de inspanning om te proberen ook eens een gast-opvoe- nng in de Haarlemse Schouwburg te krijgen. Natuurlijk is men niet altijd even ge lukkig. Dat bleek bijvoorbeeld maandag avond, toen men in de Rotterdamse Schouwburg zo vriendelijk was de „Bene- lux-première" te geven van een wel zeer merkwaardige klucht, in de bewerking door Urbain de Wael voor het voetlicht ge bracht onder de titel „Een brief ging ver loren". Dit spel, als een satirische komedie aangekondigd, is geschreven door Jon Luca Caragiale, een in 1913 overleden Roemeense auteur. Eerlijk gezegd had ik die naam nooit eerder gehoord. De dra maturg Karl Guttmann vertelde mij, dat hij in zijn vaderland als een tweede Gogol wordt beschouwd en inderdaad zijn er wel enige overeenkomsten tussen diens „Revisor" en het onderhavige stuk aan te Opnieuw is er in het studenten-eethuis je „La Cave Internationale" aan de He rengracht in Amsterdam een kleine foto grafische eenmansshow ingericht, ditmaal gewijd aan het werk van een amateur, de 42-jarige Amsterdamse textielhandelaar H. H. Baudert, die zich gespecialiseerd heeft op de circusfotografie. Drie jaar ge leden ontdekte de heer Baudert, door toe doen van zijn aan de piste verslingerde ega, het circus als object voor zijn foto hobby en sindsdien miste hij geen voor stelling meer,. Hij gaat echter een circus program zeker vier. vijfmaal zien voor hij zijn lens er op richt, maar dan weet hij ook precies, wat de meest karakteristieke momenten, en welke de toppunten van actie zijn. Hij heeft het circusleven be spied in al zijn kleurige klatergouden uitingen, en het vastgelegd op een serie platen, waarin de typische sfeer van de piste dikwijls haast tastbaar geworden is. Hij heeft duizenden opnamen gemaakt bij Van Bever, Mullens, Boltini en bij het kin- dercirsus Elleboog. De contrastrijke ver lichting van felle spotlights en diepe duisternis een fotografisch probleem op zichzelf wordt in zijn foto's met veel raffinement gebruikt om het hoofdmotief en voorgrondvulling te scheiden en de dieptewerking van het motief te accen tueren. Dikwijls, zoals in de fraaie bromide met de twee trapezewerkers, vormen de priemende lichtbundels van de schijnwer pers zelf de essentie van de compositie; in andere opnamen bewondert men het ge bruik van tegenlichtcontouren of van een strijklichtje over een glanzende paarden rug als onmisbare elementen, die spanning brengen in de beeldopbouw. Ook het detail heeft Baudert niet verwaarloosd: knappe close-up van clownskoppen, gespannen toe ziende toeschouwers op de gaanderij, een hand met een zweep van de circusdirec teur, een felle leeuwenkop achter tralie werk. In zijn actieplaten van het gebeuren in de arena kan men als het ware de paar den horen snuiven en het zaagsel ruiken. Dit is „available lighf'-fotografie op zijn best en het circus ten voeten uit. En bo vendien: een voorbeeld voor iedere ama teur, die tegenwoordig, met de ultra-snelle films, over alle technische mogelijkheden beschikt om het net zo goed te doen. De expositie duurt tot 29 november. H.C. In de aula van de gemeentelijke univer siteit van Amsterdam heeft prof. di. J. M. A. F. Smits van Waesberghe maandag middag zijn ambt van buitengewoon hoog leraar in de eenstemmige muziek en de muziektheorie der middeleeuwen aanvaard met het uitspreken van een rede getiteld: „De melodieën van Hendrik van Veldekes liederen". De nieuwbenoemde hoogleraar, die in 1920 op negentienjarige leeftijd in de orde der Jezuieten trad, beweegt zich buiten zijn geestelijke activiteit en zijn studie veelzijdig in het organisatorische leven. Hij heeft ook verscheidene cursus sen gegeven aan buitenlandse universi teiten en negentien boeken het licht doen zien. Mede daardoor was de belangstelling voor deze inauguratie ongewoon groot. Minister Zijlstra heeft in Ede een nieuw gedeelte geopend van Rippens pianofa briek. die nu met 5000 vierkante meter grondoppervlak en een produktie van meer dan twaalf piano's en vleugels per dag de grootste fabriek in zijn soort van Europa is. Ter gelegenheid van de be- drijfsuitbreiding was een piano beschik baar gesteld voor de beste jonge Neder landse concertpianist of -pianiste. De heer Willem Andriessen maakte als jury voorzitter de winnares bekend: mejuf frouw Miep Simonis uit Den Haag. Een eervolle vermelding kreeg Jan Wijn uit Amsterdam. Een scène uit de Belgische opvoering van het Roemeense blijspel „Een brief ging verlorenVan links naar rechts Frans van den Brande, Jos Gevers en Luc- Philips met in het midden Helene van Herck. wijzen. In beide gevallen worden corrup tie en hypocrisie bij de overheidsdiensten in provinciale gebieden gehekeld. Maar veel groter is het verschil in kwaliteit. Met „De Kiesvereniging van Stellendijk" door Lodewijk Mulder zou Nederland misschien in Roemenië kunnen bewijzen over een eigen dramatische litteratuur te beschik ken De handeling, zich afspelend in 1883, onthult welke kuiperijen, zoals chantage met behulp van compromitterende corres pondentie van amoureuze aard, er toen tertijd in de schaduw der Karpaten wer den gebezigd om als vertegenwoordiger van een districtshoofdstad in het parle ment te worden gekozen. Amusant zijn verder vooral de karikaturale toespelingen op de yolslagen onbenulligheid van om het even de conservatieve en progressieve politici, de hoge en lagere dienaren van de overheid. Door een ouderwetse breedspra kigheid en het te herhaaldelijk toepassen van aanvankelijk wel even lachwekkend aandoende stopwoorden als typeringsmid delen gaat het allemaal vrij spoedig ver velen, temeer omdat er geen enkele wer kelijke verrassing komt. Bij het optreden van een in onnozelheid zijn eigenbaat niet veronachtzamende brigadier van politie werd men zelfs aan de vermaarde dol komische voordrachten voor één heer met gegarandeerd succes op bruiloften en par tijen herinnerd, waarmee niets ten nadele van Jos Gevers, de vertolker van die rol, gezegd wil zijn, integendeel. Natuurlijk kan een dergelijk stuk heel wat fikse overdrijving verdragen. Het merkwaardige van deze Belgische gast- voorstelling was echter, dat men niet kon opmaken wat men nu eigenlijk precies bezig was te doen. Zulke royaal getalen teerde krachten als Helene van Herck, Luc Philips en Frans van den Brande gaven wel degelijk blijk van de nodige humoristische verstandhouding tot de uit te beelden figuren. En ook van de meeste anderen Gaston Vandermeulen, Mau- rits Goossens, Remy Angenot, Marcel Cauwenburg kan gezegd worden dat zij opgingen in de door regisseur Maurits Balfoort bepaalde stijl van critische persi flage. Maar op de één of andere manier is de breedvoerige, pathetische operatrant van de vorige eeuw blijven nawerken in de vakbeoefening van deze „zuidelijke" komedianten, zodat men vaak moeilijk kon onderscheiden waar het ingeboren pathos ophield om plaats te makSén voor de als spotternij dienende zotternij. In het programma stond niet vermeld wie de decors heeft ontworpen. Misschien had men die nog, van heel lang geleden, toen men niet zo kieskeurig keek als tegen woordig. David Koning In de finale van het internationale con cours voor kamermuziek in Brussel heeft de Poolse componist Michel Spisak de eer ste prijs 100.000 Belgische franks ge wonnen met zijn „Concerto Giocoso". Er zijn werken uit zevenendertig landen ten gehore gebracht. Twee jaar geleden won de 43-jarige Spisak de internationale prijs, die beschikbaar was gesteld voor de com positie van een officieel Olympisch lied. Het kon na het opzienbarende succes van de opvoeringen van „Dom Juan" van Molière door het ThéStre National Popu laire van Jean Vilar in het Holland Festi val van enige jaren geleden niet uitblij ven, dat ook een Nederlands gezelschap dit ten onrechte verwaarloosde meester werk eindelijk op het repertoire zou neen. Het Rotterdams Toneel heeft er zich, met Guus Hermus en Hans Kaart als gasten in de hoofdrollen, onder regie van Ton Lutz aan gewaagd. Max Nord zorgde voor een nieuwe vertaling, die als men mag afgaan op het gehoor aan de hoogste eisen voldoet. Met zijn in eenvoud doel matige decor en over het algemeen bij zonder fraaie, warmkleurige kostuums, waarbij de metallieke verschijning van de Guus Hermus en Hans Kaart in „Dom Juan" van Molière, bij het Rotterdams Toneel geregisseerd door Ton Lutz en aangekleed door Nicolaas Wijnberg. titelheld suggestief afsteekt, heeft Nico laas Wijnberg een nodeloze verplichtingen opleggende specificatie in plaats en tijd weten te vermijden, maar toch ruim schoots voldoende-de sfeer oproepend van een overrijpe cultuurfase, waarbinnen het bederf zich reeds aftekent. Bovendien was er zoveel ruimte, dat al het licht letterlijk en figuurlijk gericht kon worden op het wezen van de zich volgens een helder plan voltrekkende handeling. Al is deze opvoe ring ondanks dit alles dan niet dè ge beurtenis geworden, die men misschien heeft verwacht, stellig mag men gewa gen van een belangrijke en boeiende, soms fascinerende creatie, die ver boven het gemiddelde peil van het Nederlandse to neelleven uitstijgt. In het aantrekkelijk verluchte en met bekwame hand geredigeerde programma is onder meer naar Frans voorbeeld ten reeks historische waarderingen opge nomen. Daaruit verdient vooral de volgen de passage van Jules Lemaitre de aan dacht: „Dom Juan is een buitengewoon werk, enig in het toneel van Molière en in geheel ons klassieke toneel. Deze grillige en kluchtige tragi-komedie is een onge looflijk mengelmoes van alle genres. Zij is vreemd, zij is zonderling, zij is tweeslach tig, zij is verbazend duister. Met dat al bestaat er geen stuk dat van het begin tot het eind zo interessant is, bij gedeelten zo ontroerend, zo amusant. Er is zeker geen dat zoveel gedachten opweck" Enke le uitzonderingen daargelaten kan men zeggen, dat de waardering pas doorbrak in de nadagen van de romantiek om rede nen die uit de eveneens geciteerde op merking van Stendhal kunnen worden af gelezen: „Dit gegeven is waarschijnlijk de meest gespeelde komedie ter wereld. Want het bevat de duivel en de liefde, de angst voor de hel en de overspannen hartstocht voor een vrouw, dat wil zeggen: dat wat het heerlijkst en het verschrikke lijkst is in de ogen van alle mensen, aan genomen dat zij geen wilden meer zijn" Vermoedelijk heeft niemand méér bijge dragen tot de bekendheid van deze in het begin van de zeventiende eeuw door Tirso de Molina geschapen figuur als Mozart, met zijn aan Don Juan gewijde opera. Wat intussen de spelling betreft: Molière volg de de in zijn tijd gebruikelijke verbaste ring van het Spaanse Dontot wat voor een afkorting van Dominium (Heer) werd aangezien. In één van zijn boeken heeft de helaas zo vroeg gestorven acteur Louis Jouvet de vraag, waarom hij het veelomstreden stuk monteerde, beantwoord met de uit overtuiging gekozen veronderstelling dat de miskenning moest zijn voortgekomen uit do onvolwaardigheid van de opvoerin gen. Want inderdaad: de meeste beschou wers huldigden het standpunt dat het blij spel slecht gebouwd is, waardoor er geen evenwicht tussen de tragische achter grond en de burleske momenten zou be staan. Bovendien overtroefden de critici elkaar met bewijzen van onoorspronkelijk heid: nergens in het oeuvre van de dichter vindt men zoveel sporen van voorgangers en tijdgenoten als in dit geval. De afwij zing vond steun in de overlevering, dat Molière zelf zo weinig waarde hechtte aan zijn herschepping van de aan het populaire repertoire van de Italiaanse komedianten ontleende stof, dat hij deze eerst wijzigde later zonder protest van het speelplan van zijn gezelschap nam, toen er een (ge heim) koninklijk verbod kwam wegens de vele verkondigingen van „vrijdenkerij. Molière schreef „Dom Juan" uit geld nood en op aandrang van zijn kameraden in grote haast. Nu geloof ik, dat hij juist door de felle inspanning bij deze koorts achtige improvisatie veel diepere lagen heeft aangeboord van zijn innerlijk, maar ook van wat men tegenwoordig het collec tieve onderbewustzijn noemt, dan hij ach teraf raadzaam achtte te openbaren. Er is een zekere mate van congenialiteit voor nodig om bij de vertolking deze „natuur verschijnselen' in hun volle betekenis te tonen. Ton Lutz is hier veel aan op het spoor gekomen. Van wat ik over de groot se conceptie van Vilar concludeerde kan dit op zijn voorstelling van toepas sing worden gebracht: „Al die scènes, waar men voorheen niet goed raad mee wist, vormden thans wezenlijke bijdragen tot de illustratie van het tweeledige ka rakter van de hoofdpersoon, waardoor zo wel zijn positieve als zijn slechte eigen schappen tot uitdrukking kwamen." He laas echter vormden thans Dom Juan en Scaganarelle wel duidelijke tegenstellin gen, maar niet zodanig dat zij een twee eenheid opleverden. De oorzaak daarvan is enerzijds de te grote strakheid in de ty pering van eerstgenoemde door Guus Her mus, anderzijds een te lankmoedig toe geven aan de neiging tot schilderachtige oubolligheid van Hans Kaart, waardoor er een noodzakelijk aspect aan de functie van de dienaar, hoe boereslim ook in zijn huichelarij, hoe laf in zijn materialistisch opportunisme, ontbrak: de verlening van reliëf aan de onverschrokken trouw van de titelheld aan zijn levensopvatting. Te zeer trokken twee solisten beurtelings in plaats van in wisselwerking oog en oor naar gedragingen, die door de mise-en- scène te ver uit elkaar waren gehaald. Met de opvatting van Dom Juan door Guus Hermus kan ik mij overigens geheel verenigen. Vilar helemaal niet zo'n „grote" acteur, maar zéker van zijn be doelingen benaderde door het verbete- ne van de fanaticus, het droge ook, het cynische van de geraffineerde virtuoos in het spel van de hartstocht, naar mijn me ning wellicht dichter het originele model (de Sevillaanse minnaar van de genoem de Spaanse priester) dan Molière bij zijn karakterschets als mogelijkheid besefte. Guus Hermus, als type veel meer tot de traditionele veroveraar voorbestemd bouwde een sublieme variatie op: de scepticus, die geen enkele kans onbeproefd wil laten. Daardoor (en de regisseur had dit evenwicht moeten aanbrengen!) ont stond een figuur van het formaat, dat ver uitsteekt boven het anekdotisch-realisti- sche, waarbinnen Sganarelle gevangen bleef. Deze Dom Juan was de geperfec tioneerde, onverzadigbare drager van de idealen der renaissance, met de roekeloze grandeur van de zuivere individualist, twijfelend aan alles behalve zichzelf, die daarom anderen bespot en de hemel uit daagt: de strever naar de absolute zelf vervulling. Zodoende kwam Guus Hermus, zich op zijn best tonend in zijn bezetenheid van eerzucht en zijn daarmee gepaard gaande laatdunkendheid, tot een interpretatie van wat Molière blijkens „De burger-edel- man" tot een unieke tijdspiegelaar maak te: de levensvorm van het absolutisme, die ook de maatschappij beheerste, heeft het decadente stadium bereikt, met het gevolg dat de volstrekte persoonlijkheid zich alleen nog kan bevestigen in wat door hun uitwerking perversiteiten zijn. Dit gebruik van goede middelen ten kwa de is „de verfoeilijkste aller ondeugden" ter wereld, die Molière heeft willen heke len. En op dit punt werd in de voorstelling door het Rotterdams Toneel de aanslui ting gemist. Want hiertegenover had een Sganarelle moeten staan als de nog niet aan de beurt zijnde voorloper van Figaro, de aarzelend naar het recht van spreken zoekende „gewone man". Dit element in het stuk heeft Ton Lutz kennelijk mis kend, getuigend ook de scène met de twee dorpsmeisjes en de boerejongen, als hoe danig Ann Hasekamp (met Ria Vroe- men) en Onno Molenkamp verder heel amusant waren. Van de vele anderen mag zeker Lia Dorana als Elvire niet worden vergeten. Geboorte is niets, zegt de vader van Dom Juan (Adolf Rij kens) ergens. Als de bezetting geheel had geklonken in de juis te geest, dan zou men toch het trompet signaal van de voorhoede der nog naar een bestaan zoekende democratie hebben moeten horen! Verder zou men iets meer contrastwerking willen zien in de kleine scènes, bij voorbeeld in die van het diner, waarvoor het standbeeld van de comman deur de monumentale orde van het ver leden is uitgenodigd, waarvoor de na gelaten aantekeningen van Biancolelli vol- doende gegevens bevatten. Maar goed, men beseft en dat is een weldadige ervaring, waarvoor men het Rotterdams Toneel en alle medespelenden dankbaar is dat Molière een nog te weinig door grond meesterwerk uit zijn pen liet vloeien, een menselijke komedie van hoog moedig vallen en voorzichtig opstaan. David Koning Het twee jaar geleden opgerichte Opera koor „Bel Canto" in IJmuiden, dat reeds verscheidene malen buiten de plaats van zijn geboorte optrad, komt maandagavond 11 november voor het eerst in het Haar lems Concertgebouw met een groot pro gramma van koren, duetten en aria's uit bekende opera's. Er wordt aan meege werkt door het koor onder leiding van de dirigent Henk Kerkhoven en door drie solisten, en wel Marijke van der Lugt, sopraan, Nino Adami (tenor) en Henk Weimar, bas-bariton. Het programma vermeldt een aria uit de opera „Luise Miller", een fragment uit de tempelscène in „Aïda", een koor uit „Macbeth", een aria uit „Simon Bocca- negra" en het monnikenkoor uit „La Forza del Destino" van Verdi, voorts he' duet voor sopraan en tenor uit „Tosca" van Puccini, een koor uit „Norma" van Bellini, het bediendenkoor uit Don Pasquale van Donizetti, het „smartlied" uit „Paljas" van Cavallo, het openingskoor uit „Mosé" van Rossini en het duet voor sopraan en tenor uit Cavalleria Rusticana van Mascagni. Op verzoek zal de Italiaanse tenor Adami bovendien het Agnus Dei van Blzet zingen, met orgelbegeleiding van Henk van Eeuwijk. Alle werken worden aan de vleugel be geleid door Rie Vring Servaas.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 11