„Otello" weer op het programma
van de Nederlandse Opera
Winkelier maakt circusfoto's
„DOM JUAN" van Molière
met sceptische titelheld
Nationaal Toneel van België
met Roemeens blijspel
De negen Muzen
Nu met eigen orkest
WOENSDAG 6 NOVEMBER 1957
HAARLEMS DAGBLAD
OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
7
Gastrollen van Guus Hermus en Hans Kaart
Groninger Culturele Raad
Pools litterair blad bij
de geboorte gestorven
Prof. Smits van Waesberghe
hoogleraar in Amsterdam
Pianofabriek in Ede
uitgebreid
Poolse componist Spisak
in Brussel onderscheiden
in voorstelling van Rotterdams Toneel
Levensvormen
Operakoor „Bel Canto"
treedt op in Haarlem
Solisten: Nino Adami, Marijke van
der Lugt en Henk Weimar
Charles Holland met Cré van Swol-
Brouwenstijn als Otello en Desdemona.
In het Provinciehuis te Groningen heeft
de Commissaris der Koningin in de pro
vincie Groningen, mr. W. A. Offerhaus,
dinsdagmiddag de Groninger Culturele Ge
meenschap geïnstalleerd. In zijn installatie
rede ging mr. Offerhaus nader in op het
begrip „cultuur". Het leek hem moeilijk
om in de culturele sector een „bewust be
leid" te voeren. Het enige wat men bewust
kan doen is alle cultuuruitingen nauwlet
tend nagaan en als een cultuuruiting, die
ook als zodanig erkend wordt, zich voor
doet, deze steunen. Dit steunen kan op
verschillende wijzen gebeuren. Men kan
eenvoudig geld geven, maar men kan ook
stimuleren en organiseren en vooral zelf
werkzaamheid van het individu wekken
en tot leven laten komen. Dit laatste brengt
voor de mensen zelf de meeste voldoening
mede en is voor de ontwikkeling van het
culturele leven het vruchtbaarste. Het zal
nuttig en nodig zijn het betere bij tijd en
wijle te laten zien en horen om de activi
teiten te prikkelen, terwijl scholing door
goede krachten op verlerlei gebied vereist
zal zijn, aldus de Commissaris, die daarna
de commissie installeerde. Daarna heeft de
staatssecretaris mr. R. G. A. Höppener een
toespraak gehouden, waarin hij een schets
gaf van de taak, die de provincie op
cultureel gebied heeft naast rijk en ge
meente.
Van Gogh. Van 9 november tot 16 de
cember exposeert het Leids Stedelijk Mu
seum „De Lakenhal" vijftig schilderijen en
dertig tekeningen van Vincent van Gogh.
Expositie. De kunsthandel Santee
Landweer n.v. in Amsterdam exposeert
van 9 tot 28 november gouaches van R.
Verspyck, vervaardigd in 1956 en 1957.
Verdi's meesterlijke opera „Otello' be
hoort bij de Nederlandse Opera tot de
werken die de bijzondere manifestaties
van het Holland-Festival glansrijk over
leven. Het stuk is tot het repertoire gaan
behoren, met dien verstande echter dat er
steeds een gasterende kracht voor de titel
rol bijgehaald moet worden, want over
een heldentenor om deze partij uit te beel
den beschikt het gezelschap niet. Boven
dien is het een riskant geval geworden een
„Otello" op dezelfde planken te zetten,
waar eminente vertolkers als Wilhelm Er-
nest en vooral Ramon Vinay overweldi
gende creaties van deze rol gemaakt heb
ben. Het publiek raakt op die manier ver
wend. Dinsdagavond werd „Otello" in de
Amsterdamse Stadsschouwburg hernomen,
dit keer onder leiding van Alfred Eich-
mann en met het eigen orkest (de voor
gaande keren heeft het Concertgebouw-
Orkest onder leiding bij Josef Krips en
Rafaël Kubelik medewerking verleend). De
titelrol werd nu vervuld door de a's gast
optredende negerzanger Charles Holland,
waarbij het verheugend was Scipio Colom
bo weer als Jago te zien optreden. Met aan
het hoofd Gré van Swol-Brouwenstijn als
Desdemona was de bezetting gelijk i<.n die
tijdens het Holland-Festival van deze zo
mer. Men hield zich aan de reeds ru'm vier
jaar dienende mise-en-scène van Herbert
Graf en aan de monumentale décors en
kostumering van Cesare Christini.
Uiteraard was de aandacht bij deze re
prise vooral gespannen op de nieuwe
Otello: velen zullen er een sensationeel
geval in hebben gezien, dat de rol van de
Moor door een neger vertolkt werd. Mij
zegt dit weinig of niets, want het gaat om
zegt dit weinig, niet om de huidskleur van
de vertolker, die naar willekeur kan aan
gebracht worden door de grimeur. Konden
wij nu maar vergeten wie en wat hier zijn
voorgangers geweest zijn, dan zou over
Charles Holland als vocaal vertolker heel
veel goeds te zeggen zijn. Hij is in ieder
geval een zanger die qua timbre en zang
techniek de zware partij aan kan. In II en
vooral in III had hij momenten die vocaal
overtuigend waren. Het laatste bedrijf
bracht echter een opvallende inzinking.
Daar bleek de stem van Charles Holland
de geladenheid van de tragische ontkno
ping niet te kunnen verwezenlijken. Tekort
aan dominerende kracht"en psychologische
uitdieping van de figuur was reeds in de
vorige bedrijven ahn de dag getreden, zo
dat hij naast de ongemeen sterke Jago van
Scipio Colombo en de sublieme Desde
mona van Gré van Swol-Brouwenstijn als
het ware weggedrukt werd. In feite miste
men steeds de innerlijke geladenheid, die
ik ben er van overtuigd zijn stern-
middelen wel tot uitdrukking zouden kun
nen brengen. Het lijkt mij dat Charles
Holland nog te jong en onbedreven is om
zich in dit sterke ensemble gelijkwaardig
te kunnen manifesteren. Maar wie weet
hoe gauw hij er in thuis zal geraken als
hij hier wat ingewerkt is en de geweldige
spanningen, die Verdi hem in zijn canti
lenen aan de hand deed, zal hebben door
voeld. Met de capaciteit van zijn stem zal
hij het wel redden.
Gré van Swol-Brouwenstijn had zoveel
verrukkelijke hoogtepunten, dat we haar
te kort doen door alleen op haar altijd
aangrijpende scène van het Wilgenlied en
het Ave Maria te wijzen. De interpretatie
van Scipio Colombo is zo geraffineerd uit
gewerkt dat niet Otello maar Jago de cen
trale figuur van Verdi's machtige opera
wordt. Daartoe werkt zijn markant geluid
niet weinig mee. Chris Scheffer als Cas-
sio en Guus Hoekman als de Venetiaanse
gezant waren, evenals de minder belang
rijke figuren te loven. Mimi Aarden had
in IV als Emilia een goede scène Het koor
van Henk van Wielink was als steeds in
alle opzichten te prijzen. En het orkest
wist onder de veilige leiding van Alfred
Eichmann de kleurige partituur van Verdi
alle eer aan te doen. Het nagecomponeerde
en feitelijk overbodige ballet in III was
wijselijk weggelaten. De montering van de
eerste drie bedrijven mag fantastisch
heten.
De vele hoogtepunten van deze reprise
verdienen een meer dan gewone belang
stelling. Bovendien: „Otello" is Verdi op
zijn best
Jos. de Klerk
WARSCHAU (UP) De Poolse censuur
heeft het nieuwe litteraire tijdschrift
„Europa" verboden, hoewel het eerste
nummer nog niet eens in de handel is. Het
tijdschrift steunde op een groep Poolse be
kende schrijvers, de hoofdredacteur, Kzrzy
Andrzewski, is een vooraanstaande figuur
in het Poolse verbond van letterkundigen.
Enige maanden geleden kreeg de groep
de toestemming, het blad te laten verschij
nen. De staatsuitgeverij die de uitgave zou
financieren, heeft de redactie meegedeeld,
dat het eerste nummer niet mocht ver
schijnen en dat men haar dus niet meer
nodig had.
Het zou een onafhankelijk maandblad
zijn voor intellectuelen.
Merkwaardig
Merkwaardigerwijs kan men in het in
formatiebulletin van de Poolse ambassade
te Londen van 19 oktober de aankondiging
lezen dat de Poolse emigrant dr. Wit Tar-
nawski de verzamelde werken van de
Poolse schrijver Jozef Conrad-Korzeniows-
ki heeft bewerkt, die zullen worden uitge
geven door de uitgever B. Swiderski te
Londen. De emigrantenclub van lezers van
Conrad's werken in Londen en de Unie van
Poolse schrijvers, eveneens een emigran
tenorganisatie. zullen de honderdste ver
jaardag van Conrad's geboorte op 3 decem
ber plechtig herdenken, aldus meldt dit
bulletin.
Enkele keren per jaar geeft de Vlaaroge
afdeling van het Nationaal Toneel van
België het gezelschap draagt officieel
de merkwaardige naam Koninklijke Ne
derlandse Schouwburg, evenals het ge
bouw te Antwerpen waar het domicilie
lieeft eed Jwoeraéelling^onder anispiciën
van de Rotterdamse Kunststichting, waar
de belangstelling van het publiek gelei
delijk een alleszins bevredigende omvang
aannam, die gelukkig blijft voortduren.
Het Rotterdams Toneel zorgt twee keer
per jaar in de Scheldestad voor evenzeer
gewaardeerde contraprestaties. Het is
jammer, dat het overladen speelplan van
het respectabele ensemble van onze zui
derburen, waar de acteurs in zekere zin
slaven zijn geworden van het in een be
perkt taalgebied blijkbaar noodzakelijke
systeem van tot bijna wekelijkse vernieu
wing van het repertoire dwingende abon-
nementsvoorstellingen, zo zelden de ge
legenheid openlaat ook elders in ons land
op te treden. De kwaliteit van de beste
opvoeringen rechtvaardigt de inspanning
om te proberen ook eens een gast-opvoe-
nng in de Haarlemse Schouwburg te
krijgen.
Natuurlijk is men niet altijd even ge
lukkig. Dat bleek bijvoorbeeld maandag
avond, toen men in de Rotterdamse
Schouwburg zo vriendelijk was de „Bene-
lux-première" te geven van een wel zeer
merkwaardige klucht, in de bewerking
door Urbain de Wael voor het voetlicht ge
bracht onder de titel „Een brief ging ver
loren". Dit spel, als een satirische komedie
aangekondigd, is geschreven door Jon
Luca Caragiale, een in 1913 overleden
Roemeense auteur. Eerlijk gezegd had ik
die naam nooit eerder gehoord. De dra
maturg Karl Guttmann vertelde mij, dat
hij in zijn vaderland als een tweede Gogol
wordt beschouwd en inderdaad zijn er
wel enige overeenkomsten tussen diens
„Revisor" en het onderhavige stuk aan te
Opnieuw is er in het studenten-eethuis
je „La Cave Internationale" aan de He
rengracht in Amsterdam een kleine foto
grafische eenmansshow ingericht, ditmaal
gewijd aan het werk van een amateur, de
42-jarige Amsterdamse textielhandelaar
H. H. Baudert, die zich gespecialiseerd
heeft op de circusfotografie. Drie jaar ge
leden ontdekte de heer Baudert, door toe
doen van zijn aan de piste verslingerde
ega, het circus als object voor zijn foto
hobby en sindsdien miste hij geen voor
stelling meer,. Hij gaat echter een circus
program zeker vier. vijfmaal zien voor hij
zijn lens er op richt, maar dan weet hij
ook precies, wat de meest karakteristieke
momenten, en welke de toppunten van
actie zijn. Hij heeft het circusleven be
spied in al zijn kleurige klatergouden
uitingen, en het vastgelegd op een serie
platen, waarin de typische sfeer van de
piste dikwijls haast tastbaar geworden is.
Hij heeft duizenden opnamen gemaakt bij
Van Bever, Mullens, Boltini en bij het kin-
dercirsus Elleboog. De contrastrijke ver
lichting van felle spotlights en diepe
duisternis een fotografisch probleem op
zichzelf wordt in zijn foto's met veel
raffinement gebruikt om het hoofdmotief
en voorgrondvulling te scheiden en de
dieptewerking van het motief te accen
tueren. Dikwijls, zoals in de fraaie bromide
met de twee trapezewerkers, vormen de
priemende lichtbundels van de schijnwer
pers zelf de essentie van de compositie; in
andere opnamen bewondert men het ge
bruik van tegenlichtcontouren of van een
strijklichtje over een glanzende paarden
rug als onmisbare elementen, die spanning
brengen in de beeldopbouw. Ook het detail
heeft Baudert niet verwaarloosd: knappe
close-up van clownskoppen, gespannen toe
ziende toeschouwers op de gaanderij, een
hand met een zweep van de circusdirec
teur, een felle leeuwenkop achter tralie
werk. In zijn actieplaten van het gebeuren
in de arena kan men als het ware de paar
den horen snuiven en het zaagsel ruiken.
Dit is „available lighf'-fotografie op zijn
best en het circus ten voeten uit. En bo
vendien: een voorbeeld voor iedere ama
teur, die tegenwoordig, met de ultra-snelle
films, over alle technische mogelijkheden
beschikt om het net zo goed te doen. De
expositie duurt tot 29 november. H.C.
In de aula van de gemeentelijke univer
siteit van Amsterdam heeft prof. di. J. M.
A. F. Smits van Waesberghe maandag
middag zijn ambt van buitengewoon hoog
leraar in de eenstemmige muziek en de
muziektheorie der middeleeuwen aanvaard
met het uitspreken van een rede getiteld:
„De melodieën van Hendrik van Veldekes
liederen". De nieuwbenoemde hoogleraar,
die in 1920 op negentienjarige leeftijd in
de orde der Jezuieten trad, beweegt zich
buiten zijn geestelijke activiteit en zijn
studie veelzijdig in het organisatorische
leven. Hij heeft ook verscheidene cursus
sen gegeven aan buitenlandse universi
teiten en negentien boeken het licht doen
zien. Mede daardoor was de belangstelling
voor deze inauguratie ongewoon groot.
Minister Zijlstra heeft in Ede een nieuw
gedeelte geopend van Rippens pianofa
briek. die nu met 5000 vierkante meter
grondoppervlak en een produktie van
meer dan twaalf piano's en vleugels per
dag de grootste fabriek in zijn soort van
Europa is. Ter gelegenheid van de be-
drijfsuitbreiding was een piano beschik
baar gesteld voor de beste jonge Neder
landse concertpianist of -pianiste. De
heer Willem Andriessen maakte als jury
voorzitter de winnares bekend: mejuf
frouw Miep Simonis uit Den Haag. Een
eervolle vermelding kreeg Jan Wijn uit
Amsterdam.
Een scène uit de Belgische opvoering
van het Roemeense blijspel „Een brief
ging verlorenVan links naar rechts
Frans van den Brande, Jos Gevers en
Luc- Philips met in het midden Helene
van Herck.
wijzen. In beide gevallen worden corrup
tie en hypocrisie bij de overheidsdiensten
in provinciale gebieden gehekeld. Maar
veel groter is het verschil in kwaliteit. Met
„De Kiesvereniging van Stellendijk" door
Lodewijk Mulder zou Nederland misschien
in Roemenië kunnen bewijzen over een
eigen dramatische litteratuur te beschik
ken
De handeling, zich afspelend in 1883,
onthult welke kuiperijen, zoals chantage
met behulp van compromitterende corres
pondentie van amoureuze aard, er toen
tertijd in de schaduw der Karpaten wer
den gebezigd om als vertegenwoordiger
van een districtshoofdstad in het parle
ment te worden gekozen. Amusant zijn
verder vooral de karikaturale toespelingen
op de yolslagen onbenulligheid van om het
even de conservatieve en progressieve
politici, de hoge en lagere dienaren van de
overheid. Door een ouderwetse breedspra
kigheid en het te herhaaldelijk toepassen
van aanvankelijk wel even lachwekkend
aandoende stopwoorden als typeringsmid
delen gaat het allemaal vrij spoedig ver
velen, temeer omdat er geen enkele wer
kelijke verrassing komt. Bij het optreden
van een in onnozelheid zijn eigenbaat niet
veronachtzamende brigadier van politie
werd men zelfs aan de vermaarde dol
komische voordrachten voor één heer met
gegarandeerd succes op bruiloften en par
tijen herinnerd, waarmee niets ten nadele
van Jos Gevers, de vertolker van die rol,
gezegd wil zijn, integendeel.
Natuurlijk kan een dergelijk stuk heel
wat fikse overdrijving verdragen. Het
merkwaardige van deze Belgische gast-
voorstelling was echter, dat men niet kon
opmaken wat men nu eigenlijk precies
bezig was te doen. Zulke royaal getalen
teerde krachten als Helene van Herck,
Luc Philips en Frans van den Brande
gaven wel degelijk blijk van de nodige
humoristische verstandhouding tot de uit
te beelden figuren. En ook van de meeste
anderen Gaston Vandermeulen, Mau-
rits Goossens, Remy Angenot, Marcel
Cauwenburg kan gezegd worden dat zij
opgingen in de door regisseur Maurits
Balfoort bepaalde stijl van critische persi
flage. Maar op de één of andere manier
is de breedvoerige, pathetische operatrant
van de vorige eeuw blijven nawerken in
de vakbeoefening van deze „zuidelijke"
komedianten, zodat men vaak moeilijk
kon onderscheiden waar het ingeboren
pathos ophield om plaats te makSén voor
de als spotternij dienende zotternij. In het
programma stond niet vermeld wie de
decors heeft ontworpen. Misschien had
men die nog, van heel lang geleden, toen
men niet zo kieskeurig keek als tegen
woordig.
David Koning
In de finale van het internationale con
cours voor kamermuziek in Brussel heeft
de Poolse componist Michel Spisak de eer
ste prijs 100.000 Belgische franks ge
wonnen met zijn „Concerto Giocoso". Er
zijn werken uit zevenendertig landen ten
gehore gebracht. Twee jaar geleden won
de 43-jarige Spisak de internationale prijs,
die beschikbaar was gesteld voor de com
positie van een officieel Olympisch lied.
Het kon na het opzienbarende succes
van de opvoeringen van „Dom Juan" van
Molière door het ThéStre National Popu
laire van Jean Vilar in het Holland Festi
val van enige jaren geleden niet uitblij
ven, dat ook een Nederlands gezelschap
dit ten onrechte verwaarloosde meester
werk eindelijk op het repertoire zou neen.
Het Rotterdams Toneel heeft er zich, met
Guus Hermus en Hans Kaart als gasten
in de hoofdrollen, onder regie van Ton
Lutz aan gewaagd. Max Nord zorgde voor
een nieuwe vertaling, die als men mag
afgaan op het gehoor aan de hoogste
eisen voldoet. Met zijn in eenvoud doel
matige decor en over het algemeen bij
zonder fraaie, warmkleurige kostuums,
waarbij de metallieke verschijning van de
Guus Hermus en Hans Kaart in „Dom
Juan" van Molière, bij het Rotterdams
Toneel geregisseerd door Ton Lutz en
aangekleed door Nicolaas Wijnberg.
titelheld suggestief afsteekt, heeft Nico
laas Wijnberg een nodeloze verplichtingen
opleggende specificatie in plaats en tijd
weten te vermijden, maar toch ruim
schoots voldoende-de sfeer oproepend van
een overrijpe cultuurfase, waarbinnen het
bederf zich reeds aftekent. Bovendien was
er zoveel ruimte, dat al het licht letterlijk
en figuurlijk gericht kon worden op het
wezen van de zich volgens een helder plan
voltrekkende handeling. Al is deze opvoe
ring ondanks dit alles dan niet dè ge
beurtenis geworden, die men misschien
heeft verwacht, stellig mag men gewa
gen van een belangrijke en boeiende, soms
fascinerende creatie, die ver boven het
gemiddelde peil van het Nederlandse to
neelleven uitstijgt.
In het aantrekkelijk verluchte en met
bekwame hand geredigeerde programma is
onder meer naar Frans voorbeeld
ten reeks historische waarderingen opge
nomen. Daaruit verdient vooral de volgen
de passage van Jules Lemaitre de aan
dacht: „Dom Juan is een buitengewoon
werk, enig in het toneel van Molière en in
geheel ons klassieke toneel. Deze grillige
en kluchtige tragi-komedie is een onge
looflijk mengelmoes van alle genres. Zij is
vreemd, zij is zonderling, zij is tweeslach
tig, zij is verbazend duister. Met dat al
bestaat er geen stuk dat van het begin tot
het eind zo interessant is, bij gedeelten
zo ontroerend, zo amusant. Er is zeker
geen dat zoveel gedachten opweck" Enke
le uitzonderingen daargelaten kan men
zeggen, dat de waardering pas doorbrak
in de nadagen van de romantiek om rede
nen die uit de eveneens geciteerde op
merking van Stendhal kunnen worden af
gelezen: „Dit gegeven is waarschijnlijk de
meest gespeelde komedie ter wereld.
Want het bevat de duivel en de liefde,
de angst voor de hel en de overspannen
hartstocht voor een vrouw, dat wil zeggen:
dat wat het heerlijkst en het verschrikke
lijkst is in de ogen van alle mensen, aan
genomen dat zij geen wilden meer zijn"
Vermoedelijk heeft niemand méér bijge
dragen tot de bekendheid van deze in het
begin van de zeventiende eeuw door Tirso
de Molina geschapen figuur als Mozart,
met zijn aan Don Juan gewijde opera. Wat
intussen de spelling betreft: Molière volg
de de in zijn tijd gebruikelijke verbaste
ring van het Spaanse Dontot wat voor
een afkorting van Dominium (Heer) werd
aangezien.
In één van zijn boeken heeft de helaas
zo vroeg gestorven acteur Louis Jouvet
de vraag, waarom hij het veelomstreden
stuk monteerde, beantwoord met de uit
overtuiging gekozen veronderstelling dat
de miskenning moest zijn voortgekomen
uit do onvolwaardigheid van de opvoerin
gen. Want inderdaad: de meeste beschou
wers huldigden het standpunt dat het blij
spel slecht gebouwd is, waardoor er geen
evenwicht tussen de tragische achter
grond en de burleske momenten zou be
staan. Bovendien overtroefden de critici
elkaar met bewijzen van onoorspronkelijk
heid: nergens in het oeuvre van de dichter
vindt men zoveel sporen van voorgangers
en tijdgenoten als in dit geval. De afwij
zing vond steun in de overlevering, dat
Molière zelf zo weinig waarde hechtte aan
zijn herschepping van de aan het populaire
repertoire van de Italiaanse komedianten
ontleende stof, dat hij deze eerst wijzigde
later zonder protest van het speelplan
van zijn gezelschap nam, toen er een (ge
heim) koninklijk verbod kwam wegens
de vele verkondigingen van „vrijdenkerij.
Molière schreef „Dom Juan" uit geld
nood en op aandrang van zijn kameraden
in grote haast. Nu geloof ik, dat hij juist
door de felle inspanning bij deze koorts
achtige improvisatie veel diepere lagen
heeft aangeboord van zijn innerlijk, maar
ook van wat men tegenwoordig het collec
tieve onderbewustzijn noemt, dan hij ach
teraf raadzaam achtte te openbaren. Er
is een zekere mate van congenialiteit voor
nodig om bij de vertolking deze „natuur
verschijnselen' in hun volle betekenis te
tonen. Ton Lutz is hier veel aan op het
spoor gekomen. Van wat ik over de groot
se conceptie van Vilar concludeerde kan
dit op zijn voorstelling van toepas
sing worden gebracht: „Al die scènes,
waar men voorheen niet goed raad mee
wist, vormden thans wezenlijke bijdragen
tot de illustratie van het tweeledige ka
rakter van de hoofdpersoon, waardoor zo
wel zijn positieve als zijn slechte eigen
schappen tot uitdrukking kwamen." He
laas echter vormden thans Dom Juan en
Scaganarelle wel duidelijke tegenstellin
gen, maar niet zodanig dat zij een twee
eenheid opleverden. De oorzaak daarvan
is enerzijds de te grote strakheid in de ty
pering van eerstgenoemde door Guus Her
mus, anderzijds een te lankmoedig toe
geven aan de neiging tot schilderachtige
oubolligheid van Hans Kaart, waardoor
er een noodzakelijk aspect aan de functie
van de dienaar, hoe boereslim ook in zijn
huichelarij, hoe laf in zijn materialistisch
opportunisme, ontbrak: de verlening van
reliëf aan de onverschrokken trouw van
de titelheld aan zijn levensopvatting. Te
zeer trokken twee solisten beurtelings in
plaats van in wisselwerking oog en oor
naar gedragingen, die door de mise-en-
scène te ver uit elkaar waren gehaald.
Met de opvatting van Dom Juan door
Guus Hermus kan ik mij overigens geheel
verenigen. Vilar helemaal niet zo'n
„grote" acteur, maar zéker van zijn be
doelingen benaderde door het verbete-
ne van de fanaticus, het droge ook, het
cynische van de geraffineerde virtuoos in
het spel van de hartstocht, naar mijn me
ning wellicht dichter het originele model
(de Sevillaanse minnaar van de genoem
de Spaanse priester) dan Molière bij zijn
karakterschets als mogelijkheid besefte.
Guus Hermus, als type veel meer tot de
traditionele veroveraar voorbestemd
bouwde een sublieme variatie op: de
scepticus, die geen enkele kans onbeproefd
wil laten. Daardoor (en de regisseur had
dit evenwicht moeten aanbrengen!) ont
stond een figuur van het formaat, dat ver
uitsteekt boven het anekdotisch-realisti-
sche, waarbinnen Sganarelle gevangen
bleef. Deze Dom Juan was de geperfec
tioneerde, onverzadigbare drager van de
idealen der renaissance, met de roekeloze
grandeur van de zuivere individualist,
twijfelend aan alles behalve zichzelf, die
daarom anderen bespot en de hemel uit
daagt: de strever naar de absolute zelf
vervulling.
Zodoende kwam Guus Hermus, zich op
zijn best tonend in zijn bezetenheid van
eerzucht en zijn daarmee gepaard gaande
laatdunkendheid, tot een interpretatie van
wat Molière blijkens „De burger-edel-
man" tot een unieke tijdspiegelaar maak
te: de levensvorm van het absolutisme,
die ook de maatschappij beheerste, heeft
het decadente stadium bereikt, met het
gevolg dat de volstrekte persoonlijkheid
zich alleen nog kan bevestigen in wat
door hun uitwerking perversiteiten zijn.
Dit gebruik van goede middelen ten kwa
de is „de verfoeilijkste aller ondeugden"
ter wereld, die Molière heeft willen heke
len. En op dit punt werd in de voorstelling
door het Rotterdams Toneel de aanslui
ting gemist. Want hiertegenover had een
Sganarelle moeten staan als de nog niet
aan de beurt zijnde voorloper van Figaro,
de aarzelend naar het recht van spreken
zoekende „gewone man". Dit element in
het stuk heeft Ton Lutz kennelijk mis
kend, getuigend ook de scène met de twee
dorpsmeisjes en de boerejongen, als hoe
danig Ann Hasekamp (met Ria Vroe-
men) en Onno Molenkamp verder heel
amusant waren. Van de vele anderen mag
zeker Lia Dorana als Elvire niet worden
vergeten.
Geboorte is niets, zegt de vader van
Dom Juan (Adolf Rij kens) ergens. Als de
bezetting geheel had geklonken in de juis
te geest, dan zou men toch het trompet
signaal van de voorhoede der nog naar
een bestaan zoekende democratie hebben
moeten horen! Verder zou men iets meer
contrastwerking willen zien in de kleine
scènes, bij voorbeeld in die van het diner,
waarvoor het standbeeld van de comman
deur de monumentale orde van het ver
leden is uitgenodigd, waarvoor de na
gelaten aantekeningen van Biancolelli vol-
doende gegevens bevatten. Maar goed,
men beseft en dat is een weldadige
ervaring, waarvoor men het Rotterdams
Toneel en alle medespelenden dankbaar
is dat Molière een nog te weinig door
grond meesterwerk uit zijn pen liet
vloeien, een menselijke komedie van hoog
moedig vallen en voorzichtig opstaan.
David Koning
Het twee jaar geleden opgerichte Opera
koor „Bel Canto" in IJmuiden, dat reeds
verscheidene malen buiten de plaats van
zijn geboorte optrad, komt maandagavond
11 november voor het eerst in het Haar
lems Concertgebouw met een groot pro
gramma van koren, duetten en aria's uit
bekende opera's. Er wordt aan meege
werkt door het koor onder leiding van de
dirigent Henk Kerkhoven en door drie
solisten, en wel Marijke van der Lugt,
sopraan, Nino Adami (tenor) en Henk
Weimar, bas-bariton.
Het programma vermeldt een aria uit
de opera „Luise Miller", een fragment uit
de tempelscène in „Aïda", een koor uit
„Macbeth", een aria uit „Simon Bocca-
negra" en het monnikenkoor uit „La Forza
del Destino" van Verdi, voorts he' duet
voor sopraan en tenor uit „Tosca" van
Puccini, een koor uit „Norma" van Bellini,
het bediendenkoor uit Don Pasquale van
Donizetti, het „smartlied" uit „Paljas" van
Cavallo, het openingskoor uit „Mosé" van
Rossini en het duet voor sopraan en tenor
uit Cavalleria Rusticana van Mascagni. Op
verzoek zal de Italiaanse tenor Adami
bovendien het Agnus Dei van Blzet zingen,
met orgelbegeleiding van Henk van
Eeuwijk.
Alle werken worden aan de vleugel be
geleid door Rie Vring Servaas.