IN PARIJS
1 SPEL VAN
I DE ZEE I
De blokfluit
Volksinstrument bij uitnemendheid
Onze puzzel: „Een van de vijf"
Briljante voorstelling
Erbij
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1957
PAGINA viEl;
WAT MIJ nooit eerder gebeurde: dezer
dagen, voor een speciale gelegenheid in
Parijs zijnde, had ik werkelijk moeite in
de agenda van het uitgaansleven een thea
ter te vinden, waar ik redelijkerwijze
mocht verwachten een avond met vol
doende artistieke bevrediging door te
brengen. Er werd maar heel weinig aan
gekondigd, dat mij interessant en op
boeiende wijze de orde van het normale
seizoen doorbrekend leek waarbij men
in aanmerking moet nemen, dat het ver
blijf samenviel met een staking van het
technisch personeel in de nationale
schouwburgen. Het heeft geen enkele zin
de lezer te vervelen met de diverse over
wegingen, die mij door het hoofl speelden.
Maar ik geloof dat het tenslotte een toe
geven aan nieuwsgierigheid was, waar
door ik mijn schreden richtte (Wie heeft
een dergelijke olympische uitdrukking
voor gewoon lopen de bestuurders van
de métro weigerden eveneens de dienst
om hun sociale positie te verbeteren
eigenlijk bedacht?) naar de voormalige
Boulevard-van-de-misdaad om in het
Theatre de l'Ambigu, vlak bij de Place
de la République, het vrijwel onbekende
stuk „Pericles" van William Shakespeare
te gaan zien. Zelfs al moest ik dan genoe
gen nemen met een Franse vertaling, het
gold toch een buitenkans. De laatste eeuw
is dit stuk bij mijn weten in Nederland
niet vertoond. Hoe dan ook, ik dank aan
mijn weinig francofiele inval een erva
ring, die ik niet gauw vergeten zal, al
ware het alleen maar omdat hier topeel
werd gespeeld met een over alle proble
men triomferende liefde voor het vak, die
op de toeschouwer aanste'-^lijk werkte.
-ij 1 hsi pfiftD» i
AvSffo, 1
i ^ar^cr^öi-SKKïfeysirösffnöi
A éiSxti ïSA ësséfyé^i likilrf
ria» Mfct&ö dSr
TÏtcSsa§:fii&
D> VfÖwm
3f IwsSèw» f<8? -{s-STft yiSfA 3&ï
ïésé ê-
DE LAATSTE opmerking is strikt geno
men onvolledig, omdat do bezieling zich
kennelijk ook aan de achter de schermen
blijvende medewerkers bij de voorberei
ding moet hebben meegedeeld. Met deze
enscenering, waar men ruim drie maan
den van intensieve arbeid aan heeft be
steed, is trouwens een lang gekoesterde
wens in vervulling gegaan, als wij Chris
tian Casadesus, sinds januari 1955 direc
teur van de bijna tweehonderd jaar oude
schouwburg mogen geloven en waarom
zouden wij dat niet? En inderdaad: op de
één of andere manier hoort ,e sprookjes
achtige dramatische vertelling „Pericles''
thuis in dit theater met zijn legendari
sche traditie van anakreontische harleki
nades en romantiserend historische pan
tomimes a grand spectacle.
HET IS NU WEL de tijd en de plaats
om eerst iets over het stuk, de inhoud en
het vermoedelijke ontstaan daarvan, tot
beter begrip van mijn waardering voor
het bereikte resultaat, vertellen. De titel
held, Pericles, prins van Tyrus, komt
reizend om zijn zwaarmoediglv~'d te ver
drijven in Antiochië om een koninklijk
raadsel op te lossen, waardoor hij de hand
van de prinses kan winnen. Als hij zo
doende ontdekt dat deze in incestueuze
verhouding met haar vader leeft, vlucht
hij naar Tarsus om aan de wraakoefe
ning van de vorst voor deze ongewenste
wetenschap te ontkomen. Met zijn sche
pen vol graan heft hij en passant in deze
stad een hongersnood op, onmiddellijk
verder trekkend naar Pentapolis, waar hij
als triomfator in een ridderlijk toernooi
de schone koningsdochter Thaisa als op
het eerste gezicht liefgekregen bruid ver
werft. Op de thuisreis naar Tyrus, waar
men Pericles als troonopvolger wenst,
sterft Thaisa na de geboorte van haar
dochter Marina tijdens een storm op zee.
Haar lichaam wordt overboord geworpen
als offer om de weergoden te kalmeren.
Marina wordt door Pericles achtergela
ten onder de hoede van de koning en ko
ningin van Tarsus, waar zij opgroeit tot
grotere schoonheid dan de kroonprinses.
Haar jaloerse stiefmoeder wil haar la
ten doden, maar zij wordt nog juist op tijd
ontvoerd en naar een bordeel in Mitylene
gebracht. Zij weet daar ongeschonden te
ontsnappen en komt, iedereen bekorend
door haar zang en haar borduurwerk, in
een eerbaar huis terecht, waar zij door
de opnieuw melancholiek, want nog steeds
om zijn verlies treurende, in den vreem
de zwervende Pericles wordt gevonden
en herkend. Op influistering van Diana
gaat hij vervolgens naar de tempel te
Ephesus, waar hij Thaisa aantreft, die
slechts schijndood geweest ble k te zijn
en na haar wonderbaarliike redding, haar
echtgenoot verdronken wanend, zich aan
de dienst van de genoemde godin, be
schermster der vrouwen, heeft gewijd.
En zo is dan tenslotte het deugdzame ge
zin „door 's hemels gunst" in thans duur
zaam geluk verenigd.
MEN ZIET: het is een wonderbaarlijk
melodrama, een echt volksstuk met dich
terlijke versieringen, als hoedanig het in
het theater Ambigu, waar de geduchte
hernieuwer van dit genre ten tijde van
het keizerrijk Guilbert de Pixérécourt
zijn (in totaal schreef hij er meer dan
honderd) avontuurlijke bombastische
kijkspelen lanceerde. De hierboven be
schreven stof was in de jaren van konin
gin Elisabeth de Eerste van Engeland bij
zonder populair. Een groot deel van het
achtste boek van het omvangrijk verha
lende leerdicht „Confessio Amantis" van
Chaucer's tijdgenoot John Gower was er
aan gewijd en dit epos uit de middel
eeuwen bleef lang tot de geliefkoosde lec
tuur behoren, pas verdrongen door een
boek van Lawrence Twine, die in 1576 de
zelfde geschiedenis, aan de verzameling
novellen „Gesta Romanorum" ontleend,
opnieuw bewerkte en in omloop bracht.
Bij deze beide auteurs heet de titelheld
Apollonius, welke naam zich bij de drama
tisering slecht in het metrische schema
liet voegen en daarom in Pericles veran
derd werd, waarbij men geenszins moet
denken aan de Atheense staatsman en
democratische strateeg, wiens heldenle
ven door Plutarchus in de klassieke lit
teratuur is geboekstaafd. Volgens de ge
leerde vertaler dr. L. A. J. Burgersdijk
had men er vermoedelijk Pyrocles van
willen maken, de naam van een zeer ge
vierde figuur uit de roman „Arcadia" van
Sir Philip Sidney.
ZO DWAAS om zich te bekommeren om
oorspronkelijkheid zelfs bij het uitdenken
van intriges was men in het begin van de
zestiende eeuw in Engeland gelukkig nog
niet. En zo kon het niet uitblijven, dat
ook deze legende uit het oude Grieken
land, aangelengd intussen met allerlei
feodale elementen, waardoor de gelijke
nis met het latere sprookjesgenre veel
sterker is dan met de mythologische
voorbeelden, pasklaar voor het toneel
werd gemaakt. In eerste instantie ge
schiedde deze dramatisering door George
Wilkins, een onbeduidende scribent,
wiens bestaan nota bene in een stan
daardwerk als de „Oxford Companion to
the Theatre" volslagen wordt genegeerd.
Sommige Shakespearekenners menen ove
rigens, dat hij een zeker aandeel in de tot
standkoming van „Leer om leer" en
„Eind goed al goed" heeft gehad. In ieder
geval heeft deze prulpoëet en pamflet-
tenschrijver, door enkele historische
onderzoekers met een in de Londense lit
teratuurgeschiedenis van die dagen nu en
dan opduikende logementhouder en
Ter afwisseling van de gebruikelijke
puzzels leggen wij u een reeks van tien
vragen voor, waarbij uit telkens vijf mo
gelijkheden het goede antwoord gekozen
moet worden.
1. Hendrik Willem Mesdag, de bekende
Nederlandse zeeschilder, was van beroep:
burgemeester, notaris, deurwaarder, ban
kier, leraar.
2. Wie was de uitvinder van de baro
meter? Jackson, Torricelli, Geber, Albert-
son, Tresnel.
3. Wie schreef „King Lear"? Schiller,
Shakespeare, Gezelle, Bale, Dumar.
4. De stichter van het kerkgenootschap
der Methodisten was: Williams, Wesley,
Egede, Zinzendorf, Knox.
5. Welke van deze vogels is de enige,
die een naar boven gebogen snavel heeft?
kluut, wielewaal, griffioen, ijsvogeltje,
emoe.
6. In welke gemeente werd Maarten
Harpensz. Tromp geboren? Oostvoorne,
Brielle, Katwijk, Noordwijk, Vlissingen.
7. Welke plaats in Hongarije herinnert
aan Michiel de Ruyter? Boedapest, De-
breczen, Tokaj, Szegedin.
8. Een pieper is een aardappel, maar een
pieper is ook een: buis, vogel, geweer ke
gel, term in de bouwkunde.
9. Wat is een wijtewagen? handwagen
huifkar, kapkar, kraanwagen, slepersw»
gen.
10. In welke kerk te 's-Gravenhage lip.
Jacob Cats begraven? St. Jacobsker'-
Kloosterkerk, Nieuwe kerk, Willemskerk'
Om in aanmerking te komen voor ee
van de drie geldprijzen ad 7.50, f 5
2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 Ul|n
de oplossing per briefkaart in te zende'
aan een van onze bureaus in Haarlem"
Grote Houtstraat 93 en Soendaplein- j„
IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427.
Oplossing vorige puzzel:
Horizontaal: 1 log, 4 por, 6 era to, 7 er
9 si, 10 dovenetel, 15 tel, 16 sop, 17' mar„'
sepein, 20 in, 21 ai, 22 amoom, 24 taf 25
art,.
Verticaal: 1 leed, 2 ge, 3 laan, 4 po, 5 rail
8 rotan, 9 sepia, 11 ver, 12 els, 13 esp, 14
toe, 17 mist, 18 epos, 19 niet, 22 af, 23 ma
Prijswinnaars: 7,50 mejuffr. A. Groot-
veld, Kennemerlaan 181, IJmuiden; 5_
G. C. J. Koning, Brandtstraat 10, Haarleirv
2,50 mevrouw Ober-Rij pkema, Dr. D
Bakkerlaan 37, Bloemendaal.
drankhandelaar vereenzelvigd, ook met
de soms overschatte, maar doorgaans on
volprezen Thomas Dekker samenge
werkt, waarschijnlijk met William Row
ley eveneens. Hij vervaardigde alleen of
met anderen twee stukken, die door de
King's Men zijn opgevoerd. Van dit ge
zelschap was Shakespeare aandeelhouder
en het is zeer aannemelijk dat deze het
hem aangeboden manuscript van Wilkins
met graagte heeft aanvaard, het hier en
daar aanvullend en verbeterend voor ver
toning. Het stuk werd in het begin van
1609 gepubliceerd en in betrekkelijk korte
tijd herhaaldelijk herdrukt, omdat er on
danks de verminkingen van deze versie
een grote vraag naar bleef bestaan. Uit
de eerste zogenaamde folio-uitgaven van
Shakespeare's verzamelde werken werd
„Peric!~s" door de samenstellers Hemin-
ges en Condell weggelaten, blijkbaar om
dat zij twijfelden aan het geestelijk vader
schap. Op aandringen van het publiek,
dat er de stem van de favoriete dichter in
herkende, werd het stuk opgenomen in de
derde editie.
MISSCHIEN IG DIT ALLES alleen uit
een oogpunt van letterkundige weten
schap van belang. Maar toch zullen velen
iets kunnen meevoelen van het intrigeren-
do der twijfel aan de „echtheid" en van
de opwinding, die telkens weer mee
sleept bij het „ontdekken" van weinig be
kende of verwaarloosde werken van grote
meesters. De daarmee vaak gepaard
gaande overschatting van wat nog „be
wezen" moet worden helpt de bijzondere
inspanning vei'klaren, die er bij voorbeeld
aan deze Parijse enscenering moest wor
den besteed. Het heeft Christian Casade
sus en zijn medewerker-regisseur René
Dupuy (die dit tussen twee haakjes
gezegd in hun toelichtingen in het ge
drukte programma de veronderstelling,
dat „Pericles" geheel of gedeeltelijk van
een ander dan Shakespeare zou kunnen
zijn, met geen woord aanroeren!) drie
jaar van onderhandelen gekost voor zij
hun plan tot deze opvoering konden reali
seren. Zij die geloven haasten niet! Wel
nu, zij moeten hebben geloofd in dit waag
stuk, waarmee weinig anders is te win
nen dan artistieke voldoening. Er £iende
een enorme bezetting op de been te wor
den gebracht voor de maar liefst acht
entachtig grote en kleinere rollen, er wa
ren nog meer kostuums nodig uiteraard
en er werd heel wat vindingrijke denk
kracht en technische outillage gevergd
voor het ontwerpen en uitvoeren van de
achtergronden van de handeling, die zich
in snelle opeenvolging van korte scènes
in talrijke tempels en paleizen, op stran
den en schepen, in verdwenen of denk
beeldige landen van wat wij thans het
Nabije Oosten noemen voltrekt. Veertien
weken zijn er voor de repetities nodig ge
weest. Bij de vertaling van Léon Ruth
moest door Gérard Calvi muzikale illu
stratie worden gecomponeerd, fanfares
vooral in de zeer gelukkig benaderde re
naissancestijl.
DE HERWAARDERING van Shakespeare
na het bewind der puriteinen en in de
eeuw van het stringente klassicisme lang
durig verwaarloosd, zodat men zijn stuk
ken alleen nog in zonderlinge bewerkingen
speelde, in Engeland verbogen naar een
gelukkig slot, in Frankrijk (en dus ook in
Nederland) gruwelijk aangepast bij de op
een misverstand berustende theorie der
drie eenheden begon pas door t.e zetten
dank zij enkele gangmakers in het tijdvak
van de romantiek. Dat de romantische
dichters zich sterk tot „Pericles" voelden
aangetrokken, is begrijpelijk, gelet ook op
het bovennatuurlijke en het exotisch legen
darische. Een beroemd voorbeeld hiervan
is de bewijsvoering van het geestelijke
TOEN de Zwitser Arnold Dol-
metsch in de zeventiger jaren dei-
vorige eeuw naar Brussel toog
om daar aan het Koninklijk Con
servatorium bij de vermaarde
Henri Vieuxtemps opgeleid te
worden tot vioolvirtuoos, zal hij
in de verste verte niet vermoed
hebben, dat dit een omweg was
naar wat eens het doel van zijn
levenstaak zou zijn. Maar wie
ziet in zijn jeugd de levensweg
als een rechte lijn? En wie ver
moedt zijn bestemming? Dol-
metsch werd wel een goed violist
en een fijngevoelig musicus, maar
de uiterlijkheid van het virtuo-
zendom strookte niet met zijn
aanleg. In Londen gevestigd
werd hij een verwoed verzame
laar van oude, in onbruik ge
raakte instrumenten, waarvan hij
zich de techniek eigen maakte.
Het werd een hobby van hem
hun kwaliteit en verhoudingen te
onderzoeken, ze te herstellen en
ze uiteindelijk na te maken. Dit
bracht hem ertoe in Boston en
in Parijs het vak van instrumen
tenmaker grondig te leren en
praktisch uit te oefenen en na
een twaalfjarige voorbereiding,
in Engeland een eigen werkplaats
voor het vervaardigen van uit de
gewone praktijk verdwenen
speeltuigen te stichten. Dat was
in 1914, twintig jaar nadat hij als
amateur reeds clavichords- en
clavecimbels bouwde, wat toen
ongetwijfeld een utopisch bedrijf
leek. En zo zal men ook wel min
achtend gedacht hebben over zijn
reconstructies van de strijkin
strumenten tot de familie der
gamba's (knievedels) behorende,
alsmede voor die van de blaas
instrumenten. die nog slechts als
museumcuriositeiten in tel wa
ren. De aandrang van deze acti
viteit werd hoofdzakelijk bepaald
door Dolmetsch' stijlbesef van de
voorklassieke muziek, van de be
tekenis waarvan hij trouwens
doordrongen was. Het was hem
een ergernis deze muziek in an
dere timbres te horen klinken
dan die waarvoor ze gedacht zijn.
Immers het was in het eerste
kwart onzer eeuw heel gewoon,
dat in een werk van Bach of een
zijner tijdgenoten een gambapar
tij vertolkt werd op een cello,
dat de oboë d'amore en de oboè
da caccia vervangen werden door
een klarinet, blokfluiten door
dwarsfluiten en dat men inplaats
van het zilverig geluid van een
clavecimbel de klank van een
piano hoorde, soms zoals in
Mengelbergs uitvoeringen van de
Matthaëus Passie van een
piano waarvoor men de hamertjes
met punaises bestoken had, om
aldus het clavecimbeltimbre na
te bootsen, wat bij gemis aan een
echte clavecimbel ten minste een
zwakke poging was in de goede
richting.
Dat bij dit alles uitgegaan werd
van de muziek, is duidelijk. Het
doordringen in het karakter van
de barokmuziek en uiteraard nog
meer in die van de middeleeuwen,
is voor een belangrijk deel een
kwestie van het zich vertrouwd
maken met het instrumentarium
en van de sfeer die zij wekt. Zo
gezien is het succesrijke levens
werk van Arnold Dolmetsch
want zijn voorbeeld heeft gelei
delijk instemming en navolging
gevonden van doorslaande in
vloed geworden op de herwaar
dering van een kunst, die groten
deels nog maar historische be
tekenis had. Het is alsof Dol
metsch voorzag dat de overge
voeligheid van de romantiek in
de komende periode in diskrediet
zou geraken en een klassiek
aequivalent van de meer objec
tieve moderne kunst een goede
kans zou maken. Wat dan ook
een feit geworden is, want tal van
vergeten componisten uit de
pruikentijd zijn weer aan bod ge
komen en men heeft weer smaak
gekregen in de originele klank
kleur en in de stijleigenaardig
heden van hun werk. Bovendien
is de relatie barok-modern lang
niet denkbeeldig gebleken.
Het is vooral door de voorbeel
dige uitvoeringen van oude mu
ziek op gereconstrueerde instru
menten, die Dolmetsch met zijn
familieleden en met zijn vakper-
soneel gaf, dat zijn werk doorge
drongen is en vruchten draagt.
Aan zijn eruditie en fijne muzi
kale smaak voor een zo goed als
vergeten kunst, paarde hij de zin
voor een gezonde volkscultuur,
die zich weet te uiten in zang en
dans. Bij deze het verband te her
stellen dat zij oudtijds bezat met
het bespelen van de blokfluit,
werd mede een doel van zijn
streven.
De handhouding bij het bespelen van de
blokfluit, naar een plaat uit het handboek
van de methode van Jean Hotteterre (1707).
De grote plaat hierboven is een reproduk-
tie van „De Muzikanten" door
Jacob Jordaens.
Expositie. Van 23 november tot 13
december zal in het gebouw van de Haag
se Kunstkring een tentoonstelling worden
gehouden van schilderijen en gouaches van
Marinus Rutjes en Aart Rietbroek.
Nog één. In de kunsthandel ,,'t Oude
Wevershuis" in Amersfoort wordt van 23
november tot 30 december een tentoonstel
ling gehouden van schilderijen en tekenin
gen van Jo Jansen uit Doesburg.
DE BLOKFLUIT, volksinstrument bij
uitnemendheid, dat van de zestiende tot
het midden van de achttiende eeuw om
zijn eenvoudige structuur en gemakkelijke
bespeelbaarheid zeer populair was en ook
in de hogere kunstmuziek een rol van be
tekenis speelde, werd door Dolmetsch uit
een lange slaap opgewekt. Hij begon de
blokfluiten weer te herbouwen in kwar-
tetverband (als sopraan, alt, tenor en bas)
en met voorbeeldige uitvoeringen te pro
pageren aan de hand van achttiende eeuw-
se muziek, die speciaal voor de combinatie
geschreven is. De jeugdbeweging in Duits
land van vóór het Hitlerregiem deed haar
voordeel met de suggestie van Dolmetsch
en de blokfluit (vooral sopraan en alt)
vond haar weg ook in de scholen als mid
del bij het primaire muziekonderwijs. Het
werd een wijdvertakte aangelegenheid, die
ook in ons land haar waarde voor de mu
zikale opvoeding van de jeugd bewezen
heeft en er niet weinig toe heeft bijgedra
gen, dat in gezinnen, waar voorheen het
begrip muziek een dood ding was, nu
huismuziek gemaakt wordt, die een smaak-
vormend tegenwicht levert van banale in
vloeden. Indien Dolmetsch niets anders
had bereikt dan deze over de gehele wereld
verspreide hergeboorte van het blokfluit-
spel, zou hij verdienen eervol vermeld te
worden onder de bewonderaars der volks
cultuur. Zijn verdiensten reiken echter
heel wat verder.
ER WORDT in Nederland heel wat blok
fluit gespeeld en het aantal kinderen, dat
door middel van dit eenvoudige instru
ment zijn primaire muzikale ontwikkeling
verwerft, is legio. Er is in Holland ook al
heel wat litteratuur voor dit doel gepu
bliceerd en de produktie staat niet stil.
Niet zo heel lang geleden hebben wij in
ons blad de aandacht gevestigd op een
reeks nieuwe uitgaven voor blokfluit, ge
componeerd (of onder redactie van Hans
P. Keuning bijeengebracht) en in keurige
bandjes op de markt gekomen. Sindsdien
is de ondernemende uitgeverij Harmonia
te Hilversum verder gegaan met het pu
bliceren van leermiddelen en oefenstof en
huismuziek voor blokfluit. Hans P. Keu
ning is blijkbaar onuitputtelijk. Het is
daarbij prettig te constateren dat hetgeen
hij biedt steeds muzikaal verantwoord is
en van pedagogisch inzicht getuigt.
Laat ik in de eerste plaats wijzen op
een viertal muzikale prentenboekjes, die
de avonturen van „Flip en Flop Fluiter"
behelzen, welke grappige belevenissen
zich steeds ontladen in tweestemmige
blokfluitstukjes. Een aantrekkelijk ver
haal, dat aan ietwat gevorderde spelers
stof geeft tot muzikale illustratie, welke
tevens aan een praktisch doel beant
woordt. De bandjes Kleine Speelmuziek
werden uitgebracht met „Kleine Suite
voor sopraanblokfluit en piano" van Jur-
riaan Andriessen en een „Petit Concert
Champêtre" voor drie instrumenten" van
dezelfde componist, met een „Short Story"
voor twee fluiten en piano van Jan Fel-
derhof en van Herman Strategier een
„Kleine Suite voor twee sopraanfluiten".
Al deze composities vallen onder de ru
briek „voor meer gevorderden". Hiertoe
is ook te rekenen een fraaie Sonate voor
altfluit en klavier van E. Bronnemtiller,
kundig uitgewerkt door W. M. Thijsse,
alsmede een „Pruikensuite" van Telemann
en een Miniatuursonatine van Keuning.
Aardige danswijzen uit de zeventiende
eeuw vindt de sopraan-fluitspeler in een
bandje „De oude dansmeester". De be
spelers van de altblokfluit kunnen veel
van hun gading vinden in een drietal
kleine speelboekjes van verschillende
moeilijkheidsgraad. Maar wat hun in het
bijzonder zal interesseren is een in groot
formaat uitgegeven „Leergang voor de
altblokfluit". Daarin maakt Hans P. Keu
ning zijn ervaringen met pedagogische
tact dienstbaar. Wie het ernstig meent
met de beoefenin van dit fraaie
instrument, heeft hier een veilige weg
wijzer met voortreffelijke oefenstof. Ten
slotte vermelden wij nog met een speciale
aanbeveling „Het grote speelboek voor
kleine mensen" van dezelfde auteur, dat
een aantal stukken voor samenspel bevat,
die voor schoolorkestjes en ook als huis
muziek goede diensten kunnen bewijzen.
Wij missen echter node een paar slagwerk
partijen in de partituur, doch deze zijn
allicht „ad libitum" aan te brengen, even
als wat naar de toevallige bezetting van
een schoolorkest bijgevoegd kan worden.
Zoals deze niet moeilijke stukken hier ge
presenteerd worden voor drie fluitpartijen,
drie strijkpartijen en piano, kan men op
een goed klinkend resultaat rekenen.
Jos. de Klerk
vaderschap van Shakespeare door Alfred
Tennyson, die met enthousiaste uitroepen
begeleid door geweldige vuistslagen 0p
tafel, de voordracht van allerlei passage;
kracht van overtuiging probeerde bij te
zetten. De eerste twee bedrijven zijn waar
schijnlijk geheel van Wilkins, aldus
Mackail, die echter in de rest de ingrijpen-
de meesterhand van hem, die ook „Hamlet"
en „Een Winteravondsprookje" maakte
meende te herkennen, zodat men „na veel
slap, tinkelend gerijmel als een sensatie
opeens zijn machtige stem verneemt"'. Als
voorbeelden van dergelijke grandioos op
laaiende poëzie zijn veelvuldig genoemd de
prachtige scènes van het aanroepen der
hogere machten om hun geweld te be
zweren en het aandringen van de zeelieden
om het ongelukbrengende lijk van Thaisa
overboord te zetten, beginnend in de ver
taling van Burgersdijk met de regels: „Gij
god van 't grensloos vlak, bestraf dié
zwalping, die hel en hemel wast". Zo ont
stond het verzinsel, in talloze geromanti
seerde biografieën terug te vinden, van de
grote dichter, die bij het licht van een
flakkerende kaars in een rumoerige her
berg in het driftige Londen van toen
koortsachtig in geestdrift ontstak bij het
herkennen in Wilkins' manuscript van
vertrouwde thema's, die hem opnieuw be
gonnen te fascineren. Maar veeleer hecht
ik geloof, om in de woorden van Nijhoff te
spreken, aan de veronderstelling van Ivor
Brown dat Shakespeare als zakelijke fir
mant van een toneelgezelischap winst
gevende mogelijkheden zag in de exploi
tatie van onderwerpen, die zodanig in de
sfeer der publieke belangstelling lagen,
dat ze hem en de zijnen al meer successen
hadden opgeleverd.
INDERDAAD treedt het voornaamste
thema herhaaldelijk bij Shakespeare op: de
opstanding uit de dood, niet in het reeds
genoemde „Winteravondsprookje" alleen,
maar ook in „De Storm" en het eveneens
minder bekende „Cymbeline" bijvoorbeeld,
kenmerkend voor de tijdens alle romanti
sche perioden te signaleren herenigings-
drang, voortgekomen mede uit de weige
ring om zich bij het verlies van schoonheid
neer te leggen. En Wilson Knight geeft nog
een andere verklaring: het geloof in «ie zich
door wonderen manifesterende onsterfe
lijkheid, de overtuiging dat de liefde (want
dat is per saldo de uitwerking van „Romeo
en Julia") de dood overwint. Dat de con
structie overeenstemming vertoont met die
van vele stukken, die naar men aanneemt
geheel van Shakespeare zijn, is te verkla
ren uit de geest des tijds. Men heeft te
maken met de herhaaldelijke verstoring en
het uiteindelijk herstel van evenwicht, in
dit geval een toestand van betrekkelijk ge
luk, waarop tegenstrijdige invloeden wor
den uitgeoefend door de elementen. Het
woeden daarvan in en buiten de mens kan
men in talrijke werken van Shakespeare
beluisteren. „Pericles" is niet het enige
stuk, waarin de zee eigenlijk de hoofdrol
vervult: via de oceanen werden nieuwe
gebieden van het bestaan ontdekt! Ook in
de beeldspraak komt dit element meer
malen voor, het treffendst bij de ook
overigens magistrale herkenningsscène van
Pericles en zijn dochter: „een zee van
vreugde" stort zich op hem.
ZEER TERECHT heeft men bij deze
Parijse opvoering dan ook in de zee het
bindende element gezocht voor deze rapso
dische revue. De zee is voortdurend als
achtergrond hetzij als plaats van handeling
aanwezig in deze vertoning van een men
senleven in sprookjesachtige koninkrijken,
waarbij het voortschrijden van de tijd
merkwaardig genoeg geen sporen lijkt ach
ter te laten. Men krijgt in het Theater
Ambigu dan ook te doen met een reeks
verbeeldingen in een voor het spel der
elementen openstaande ruimte, waarbij
voor de geografische aanduiding met een
paar suggestieve miniaturen wordt vol
staan. Voor het duel heeft men een koste
lijke oplossing bedacht met behulp van
marionetten als „stands-in" voor de later
definitief het pleit beslechtende rolfiguren.
Door dit alles ziet men de handeling voort
gaan op de vleugels der fantasie: toneel als
projectie uit een toverlantaren. De toelich
tende, verbindende tekst, onthullend wat
er tussen de bedrijven gebeurde, wordt
gesproken door de dichter John Gower, die
zoals reeds werd opgemerkt als eer
ste in Engeland het verhaal op schrift
steelde. Alle hulde voor de ingenieuze to
neelmachinerie om de talloze verschuivin
gen, verzinkingen en zweefvluchten van
de decorstukken mogelijk te maken. De
ontwerpen zijn van Jacques Noël, hier te
lande bekend door zijn aankleding van de
voorstellingen van Marcel Marceau, die op
dezelfde scène met zijn mimes zoveel
triomfen heeft geoogst. Men was voor dit
verrukkelijke kijkspel dus wel aan het
goede adres! Er is geen beginnen aan een
opsomming van alle medewerkenden, van
wie zich in het bijzonder Jacques Mauclair
(in Nederland geweest tijdens het laatste
Holland Festival als pleitbezorger voor
Ionesco) als de in zijn waardigheid en
vaderlijke listigheid sympathieke koning
Simonide weet te onderscheiden. Bruno
Cremer speelt met veel allure en tegen
woordigheid van geest, waar nodig met
klankrijk beheerst pathos, de titelrol: de
incarnatie van de Elizabethaanse held, het
destijds nieuwe type van de melancholieke
avonturier.
David Koning