ANGELICA KAUFFMANN
Als zelfstandige staat
meer dan anderhalve eeuw
in de greep van wrede dictatuur
Een modeschilderes par excellence
en zielsvriendin van dichters
fwSSSl
I ONZE NAMEN
Voorgeslacht hield
blijkbaar
van
grapjes
h. sane Qm hgt behoud van
Engelse theaters
Erbij
Uitkomst j
I Humor?
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1957
P AG1NA V
SCHIERMONNIKOOG, het op
één na kleinste waddeneiland, is bij
Vele landgenoten nog onbekend. In
schoonheid en als badplaats behoeft
het niet voor de andere wadden
eilanden onder te doen. Dat weten
vooral de Groningers en Friezen,
maar ook onze oosterburen, die in
grote getale naar dit eiland komen.
Nog onbekender is de geschiedenis
van het eiland, die voor het belang
rijkste deel bestaat uit een ongelijke
strijd van de bevolking tegen de
lieren en Vrouwen Stachouwer, die
ló7 jaar lang als eigenaren en be
stuurders de absolute heersers van
het eiland waren. Dezer dagen was
het 250 jaar geleden, dat het conflict
weer een hoogtepunt bereikte en de
Vrouwe Henrica Helmhout, weduwe
Stachouwer, de Staten van Friesland
verzocht twaalf man uit de garde van
de Friese stadhouder te zenden om
haar leven te beschermen.
DAT Schiermonnikoog op deze wijze be
stuurd is heeft het te danken gehad aan
een besluit van de Staten van Friesland
anno 27 juni 1638, waarbij het verkocht
werd aan „den gestrengen Heer Stackhou-
wer, Heer van Rijsbergen, Isselietes, St.
Anna etc. de Heerlijckheit van het Eylandt
Schiermunckoogh met de landen, seerecht,
impositien, civile en criminele justitie". Be
houden werd het zogenaamde recht van
souvereiniteit, terwijl de koper de eed van
trouw aan Friesland en daarmede aan de
Unie van Utrecht moest zweren. In feite
was Schiermonnikoog een onafhankelijk
staatje geworden, waarvan slechts buiten
landse zaken en defenciën onder het gezag
van Friesland bleven. Het staat wel vast
dat de verkoop heeft plaatsgehad uit geld
gebrek en de staten destijds niet hebben
voorzien welk een bron van ellende deze
verkoop voor de ongeveer duizend eiland
bewoners zou worden.
REEDS in 1655 kwam het tot een conflict
tussen de „Heer" enerzijds en de bewoners
met de Staten van Friesland anderzijds. De
Heer Stachouwer stelde zelf belastingen
vast welke ondragelijk waren. De wijn
smokkel werd door de Heer maar al te
graag beoefend. Met invoerrechten wilde
Stachouwer niet te maken hebben. Er
werden toen vijfendertig musketiers naar
het eiland gezonden om de Heer te halen
en voor de Staten te leiden. Hij werd
in strijd met de akte van verkoop afge
zet en opgevolgd door zijn zoon Johan, die
er geen andere opvattingen op na hield en
zich evenmin iets van de wil der Staten
aantrok. In 1706 kwam het weer tot uit
barstingen op het eiland. Vrouwe Henrica
Helmhout, weduwe van de Heer Johan
Stachouwer, had maatregelen afgekondigd
tegen de invoer en verkoop van brande
wijn en andere „hete wateren" op het
eiland. Dat deze maatregel niet uit het oog
punt van geheelonthouding genomen was,
blijkt uit het feit, dat haar neef, de Ijrost
Quintes, bekend moest maken, dat het
„hete water" alleen bij hem verkrijgbaar
was en mocht worden verkocht. Ook de
afkeer van tabak geschiedde niet om de
bevolking te vrijwaren voor longkanker,
want tabak mocht alleen maar door de
schoolmeester Lubbert Arentz worden ver
kocht! Quintes en Arentz verkochten deze
genotmiddelen voor de Vrouwe, die de
winst in eigen beurs stak, zoals ook haar
man reeds had gedaan, door zijn ordenan-
tie, dat alle goederen die op het strand
gevonden werden, bij hem moesten wor
den ingeleverd. De bevolking'eiste de vrij
heid van handel. Tamme Haykes en Rempt
Jacobs, die het verbod overtraden, kregen
vijfentwintig gulden boete en werden in
het gerechtshuis opgesloten. Zij deden dan
een beroep op het Hof van Friesland, maar
het Hof verklaarde zich onbevoegd. Een
beroep op de Staten volgde om „aen het
juellen van de borgers" een einde te ma-
;en, maar de Staten ondernamen niets en
bovendien ontkende de Vrouwe willekeur
ie betrachten of zelf handel in „hete wa
teren" en „zuijgtoeback" te drijven.
Daar de Vrouwe slechts Quintes en
Arentz op het eiland had die achter haar
stonden en de bevolking begon te demon
streren, dreigende haar van het leven te
zullen beroven, deed zij op 29 oktober 1707
het verzoek aan de Staten direct twaalf
man van de stadhouderlijke garde te zen-
ben om de rust te herstellen. Dit gebeurde,
buitenant Smits ging met elf man naar
Schiermonnikoog om de burgerij in toom
te houden, die merendeels bestond uit
vrouwen en kinderen, want de mannen
waren meest op zee voor de visvangst.
DE SOLDATEN behoefden geen kruit
te verschieten en de bevolking waagde het
met meer zich tegen het regiem, nu steu
nende op de bajonetten, te verzetten. De
soldaten kregen vrij kost, ligging en warm
te, maar geen zakgeld. Dit beviel de man
non niet en de handelaarster in sterke
drank werd meer of minder gedwongen
om de mannen van „vrij drinken" te voor
zien. Aan de eis om een goud-gulden zak
geld per week werd niet voldaan. De Sta
ten kwamen tussen beide en vroegen de
Vrouwe tien stuivers per week te betalen,
maar ook dit gebeurde niet. Er werd be
loofd, dat de mannen bij het verlaten van
"et eiland geld zouden krijgen. De lijf
wacht kwam de Vrouwe wat te duur en op
6 maart 1708 verzocht zij de Staten vier
man terug te roepen. Op 26 juli 1708 ver
lokken ook de overige manschappen. De
s om zakgeld werd door de Vrouwe bij
zt vertrek niet ingewilligd. Zij beriep zich
op. dat in 1689, toen er ook soldaten op
'ot eiland waren, geen zakgeld werd be
taald. Ook in 1696, toen het eiland een be
zetting van 24 man telde, betaalde zij niets.
De Staten en de militairen waren het niet
met haar opmerkingen eens, want in 1689
waren de soldaten op last van de admira
liteit op het eiland en in 1696 werd het
eiland uit vrees voor kapers bewaakt.
OP 19 FEBRUARI 1727 gingen de Sta
ten er mee akkoord dat voor bescherming
van de Heer van Schiermonnikoog een
sergeant en elf soldaten naar het eiland
zouden gaan om de bevolking in toom te
houden. Van 1737 tot 1747 was de „rege
ring" van het eiland in voortdurend con
flict met de Staten over de rechten en
plichten van de bewoners. Tenslotte werd
de beslissing in handen gelegd van een
achttal rechtsgeleerden, te weten mr. Van
Erpecum, mr. Tiaden, mr. Van Bonkers-
hoek en mr. Van der Mieden uit Den Haag,
mr. Westerveen uit Amsterdam, mr. Route
uit Kampen, mr. Laman uit Groningen en
prof. Wieling uit Utrecht. Deze heren
brachten advies uit en op grond daarvan
werd 10 april 1750 uitspraak gedaan, dat
de ingezetenen van Schiermonnikoog niet
van de lijfstraffelijke, maar wel van de ci
viele vonnissen konden appelleren bij de
Hove van Friesland. In feite heeft dit niet
veel verandering gebracht. A. Winkler
Prins schrijft in 1867 in zijn boekje „Ge
schiedenis en beschrijving van Schiermon-.
nikoog" over verhalen betreffende de lijf
straffen in het laatst van de achttiende
eeuw, die hij in zijn jeugd had vernomen
van oude eilandbewoners.
MET DE FRANSE revolutie in 1795
kwam er een einde aan het schrikbewind
en nam de „municipaliteit" het bestuur op
het eiland over van de toenmalige Heer
Johan Stachouwer de Vijfde. Aan het recht
van onbeperkt heerserschap was een einde
gekomen en we kunnen ons indenken hoe
op Schiermonnikoog om de vrijheidsboom
is gedanst. In 1813 werd het weer anders.
Nadat de Fransen vertrokken waren keer
de Johan V terug, echter niet meer als
„Heer", maar als „Grietman", in welke
functie hij verantwoording schuldig was
aan de raad, staten en Kroon. Ongetwij
feld hadden de Schiermonnikogers gaarne
een andere Grietman gezien. Johan
heeft het dan ook niet gemakkelijk gehad
in deze functie. Van medewerking was
geen sprake bij de steeds kleiner wordende
bevolking.
Na zijn overlijden in 1844 was het met
de Stachouwers voorgoed gedaan. De heer
A. A. Land volgde Johan op als burge
meester van het eiland. In 1858 verkoch
ten de erven Stachouwer het eiland aan
mr. John Eric Bank in Den Haag voor
MIDDEN IN DE glooiende
hoogten vóór in het Bregen-
zer Woud ligt op zevenhon
derd meter Schwartzen-
berg, een dorpje, dat door
vermoeide stedelingen in
zomer en winter graag
wordt bezocht. Buiten het
toeristenseizoen brengt al
leen de veemarkt, die vroe
ger de grootste was van de
provincie Vorarlberg, wat
i IÉISë
tastende kunst van Angelica Kauffmann trof de Engel
sen midden in het hart. Met een Engelse Lady Ver-
worth reisde zij in 1766 over Parijs naar Londen.
Terecht schreef ze aan haar vader: „Nooit heeft 'een
andere schilder zoveel eer mogen ondervinden". Ange
lica schilderde de koningin, de prinsen, koning Chris-
tiaan van Denemarken en andere hooggeplaatste per
sonen. Zij was met haar stralende blauwe ogen bijzonder
bekoorlijk en werd steeds opnieuw gevierd. Maar An
gelica schreef haar vader: „Ik zal mij niet zo gemak
kelijk laten binden, mijn gedachten gaan steeds weer
uit naar Rome, de Heilige Geest zal mij leiden". On
danks alle glans werd het echter een lijdensweg.
Sir Josua Reynolds, toen president van de Londense
Royal Academy, raakte bijzonder op haar gesteld. Hij
maakte van haar een prachtig portret, zij maakte van
hem een minder geslaagd portret, zij gingen vaak met
elkaar om, maar wat Reynolds niet mocht gelukken ge
lukte wel een laffe en brutale flessentrekker, een
knappe man, die zich graaf Frederick de Horn noemde.
Voor hem is Angelica gezwicht. Het gehoorzame won
derkind, de verwende schilderes vergat allen en alles,
gooide égards over boord, lachte om waarschuwingen,
verloofde zich in het geheim met De Horn en gaf ook
haar toestemming toen de beminde man als beschex-ming
tegen een voor hem dreigende inhechtenisneming het
huwelijk eiste. De Horn wilde echter steeds meer geld.
Haar vader en haar vrienden, die aanvankelijk wel voor
hem pleitten, kregen steeds meer wantrouwen toen
1,
Van deze schets door Angelica Kauffmann voor een
zelfportret bevindt het origineel zich in de Northwick-
collectie in Belvoir-Castle. De andere afbeeldingen zijn
studies voor een schilderij van een gedrapeerde figuur.
REEDS de eerste decennia van het leven van Ange
lica Kauffmann waren voldoende bewogen om het be
staan van een vouw in die dagen volledig te vullen.
In haar kinderjaren en jeugd stond zij onder leiding
van een tirannieke vader. Johann Joseph Kauffmann,
van beroep dorpsschilder in Schwartzenberg, kende zijn
vak, wist zaken te doen en besefte wat hij aan zijn doch
ter had. Hij werd in'Chur in Zwitserland geboren. Toen
Angelica elf maanden oud was had hij haar op de schou
ders naar het Veltlindal gedragen. Tien jaar bleef de
familie daar wonen in Morbegno, lang genoeg voor de
vader om van zijn dochter een wonderkind te maken.
Toen Angelica elf jaar was kwam zij in Como en werd
wellicht toen reeds voorgoed door het zuiden geboeid.
Het was al op die leeftijd duidelijk, dat zij een gave had
voor het portretschilderen en dat zij „hoge en hoogste
persoonlijkheden" kon bekoren. Het kind mocht onder
anderen de bisschop van Como portretteren. In Milaan
nam de hertog van Modena haar aan zijn hof en al
gauw behoorde het daar tot de goede gewoonte, dat
men zich door Angelica in tere pastelkleuren liet schil
deren. Maar toen haar moeder overleed, keerde zij naar
Schwartzenberg terug. Zij woonde met haar vader bij
haar oom Michael. Ze werkte door maar ontdekte ook
dat de boeren in haar woud niets gemeen hadden met
de herders van Arcadië. Ze schilderde braaf het plafond
en de muren van de dorpskerk. Dat had het einde van
haar carrière kunnen zijn, maar het bleek nog slechts
het begin, zoals alles tot dan slechts een voorspel was
geweest.
Korte tijd later werd Angelica Kauffmann op het na
burige kasteel van de graaf van Montfort ontboden. Zij
verkeerde enige tijd in zijn kring, die werd gekenmerkt
door een wat groter rococo, maar ging er weg en reisde
naar Italië naar Parma, Bologna en Florence terug.
Ze studeerde, copieerde. Waar zij ook kwam studeerde
ze. Kortom, ze werkte als een bezetene om achter de ge
heimen van de grote meesters te komen. Twaalf jaar
heeft ze getwijfeld of ze zich aan de schilderkunst dan
wel aan de muziek zou geven, want behalve een groot
talent voor tekenen bezat ze ook een prachtige stem.
Haar vader besliste echter, dat zij schilderes zou zijn
en blijven.
Angelica had inmiddels een uitnodiging gekregen om
een zelfportret ter beschikking van een verzameling
van portretten van beroemde kunstenaars in Florence
te stellen. Tezelfdertijd werd zij onweerstaanbaar door
Rome gelokt. Toen zij tweeëntwintig was, raakte ze
geestelijk onder invloed van de archeoloog Winckel-
mann en artistiek voelde zij zich aangetrokken tot de
kring van de schilder Meng, die evenals zijzelf een won
derkind was en een gunsteling van de hoven. Winckel-
mann en Meng brachten Angelica tot de koude marme
ren wereld, zoals men zich in die tijd de klassieke oud
heid voorstelde. Met veel gratie legde zij het gewaad
van Vesta om haar schouders het voortreffelijke
zelfportret in Dresden toont dit aan. Zij trok het om zo
te zeggen aan over haar herderinnenkostuum van het
speelse rococo, dat in wezen toch meer bij haar bleek
te passen. Zij kreeg opdrachten en bewonderaars in
overvloed. Vooral de Engelsen die naar Italië kwamen
raakten voor haar enthousiast. De vaak zoetige maar
niet losbandige of maar enigszins de zedelijkheid aan-
bïeek, dat de echtgenoot zich voortdurend matelozer,
hebzuchtiger en boosaardiger gedroeg. Toen werd open
lijk bekend, dat de „graaf" in Hildesheim al een vrouw
had voor haar had hij zich als luitenant-kolonel in
het leger van Frederick de Grote uitgegeven en dat
hij als Burkle, Studerat en Rosenkranz in Hamburg,
Den Haag, Breslau en Amsterdam bekend stond. De
naam De Horn had hij overgenomen van de heer, bij
wie hij het laatst in dienst was geweest, met wie hij
door Europa was getrokken. Ten slotte schudde Ange
lica hem met driehonderd pond sterling van zich af en
was zevenentwintig jaar oud gescheiden. Zij werd
nu wat men in haar tijd „een schone ziel" placht te
noemen rijp voor dat sentimentele, overgevoelige klas-
sicisme, waarmee men haar nu gemeenlijk vereenzel-
De reeks van „zielsvrienden" uit de Duitse litteraire
kringen begon met Salomon Gessner en Klopstock,
maar ook groeide in haar weer het verlangen naar
Italië nadat Engeland, hoewel zij was opgenomen in de
Royal Academy, haar zo grondig was gaan tegenstaan.
De tegenstrijdige gevoelens in haar maken begrijpelijk,
dat zij in 1781 gevolg gaf aan een aandrang van haar
vader en met de vermaarde, welgestelde Venetiaan
Zucchi trouwde. Zij was toen negenendertig, hij vijf
envijftig. Zucchi had overigens een heel andere aard
dan Angelica's vader. Hij was meer kunststoffeerder en
vervaardiger van landschappen, meer zakenman dan
kunstenaar. Een dag na de bruiloft zijn zij over Oostende,
over Schwartzenberg naar Venetië en Napels gereisd.
Alle genegenheid en bescherming van koningin Maria
Karolina, een dochter van keizerin Maria Theresia,
konden Angelica er niet toe brengen in Napels te blij-
leven in de dorpse stilte.
Twee dingen herinneren er
echter aan, dat de beroemd
geworden schilderes Ange
lica Kauffmann in de acht
tiende eeuw van dit dorp
uit de sprong in de grote
wereld maakte. Het zijn de
Angelicahoogte met een
schitterend uitzicht op het
landschap en de aanzien
lijke kerk. In een zijbeuk
j HET IS in de vorige eeuw gebeurd,
dat een zekere Jan Naaktgeboren zich
j allerminst content met de hem door het jj
voorgeslacht overgeleverde familienaam
toonde. Onder zijn brieven zette hij al- j
thans de signatuur J. N. Geboren. An-
ders deed het een Augurkiesman, die
j de door zijn vader gekozen geslachts-
naam doormidden knipte, zodat schijn-
baar de dubbele naam Augur Kiesman
ontstond. De juiste weg bewandelde een
i andere Amsterdammer, Guillaume Suy-
ckerbuyk. Deze diende in 1883 bij i
j koning Willem III het verzoek in zijn
naam in De Suyck te mogen wijzigen.
achtennegentigduizend gulden. In 1902 ver
kocht Bank het eiland aan Graaf Bernstorff.
Een zoon van deze Duitse graaf zag in 1945
het eiland als vijandelijk vermogen ver
beurd verklaard en zo werd toen, nadat
in 1795 het bestuur van de Vrije Heerlijk
heid Schiermonnikoog reeds was overge
dragen aan de Bataafse Republiek, waaruit
in 1813 de Staat der Nederlanden voort
kwam, in 1945 deze laatste ook bezitter
van het eiland.
Vleer
daarvan staat een borst
beeld van haar en men ziet
er ook de Apostelen, die zij
op twintigjarige leeftijd
schilderde. Boven het hoog
altaar prijkt een werk, dat
zij op veertigjarige leeftijd
maakte - de kroning van
Maria - en in 1801 aan haar
geboorteplaats schonk. Zij
woonde toen na veel om
zwervingen in Rome.
AL WAS het nageslacht er niet te-
vreden mee, de voorvaderen hadden de
namen Naaktgeboren en Augurkiesman
toch heus zelf gekozen. Wat Suycker-
buyk betreft, dat is de oude bijnaam
van iemand, die op zoetigheid gesteld
was. de naam Soetekauw drukt hetzelf-
de uit. Dit waren vrij onschuldige spot-
namen: onze vaderen konden nog heel
anders voor de dag komen! In die goede
oude tijd was men kennelijk niet gauw
op de tenen getrapt, vaak wende het
slachtoffer dusdanig aan zo'n door de
buurtgenoten bedachte bijnaam, dat
deze op den duur de vaste aanduiding
werd en ook op de kinderen overging.
Zo kan het gebeuren dat u nog heden
ten dage namen als Niemantsverdriet,
Treurniet, Alderliefste, Waterdrinker,
Geldtelder, Zonderkop, Zeldenthuis en
Paardebek in het adresboek ziet staan.
Deze geslachtsnamen ontstonden in de
zeventiende en achttiende eeuw. In die
jaren gaf men vondelingen wel namen
S als Onbekend, Niemands en Vindevogel.
Rond 1850 achtte men voor deze kinde-
ren de namen Wastobbe, Stoomboot en
Ligtgas niet ongeschikt.
ven wonen. In 1782, het jaar waarin haar vader stierf,
heeft zij zich voor goed in Rome gevestigd. Daar woon
de zij op Trinita de Monti, het atelier van de schilde
res die toen in Rome zeer in trek was. Zij kon zich nu
eens geven aan de rococostijl, dan weer aan datgene
waaraan zij zich volgens Winckelmann behoorde te
geven, het klassicisme. Er openbaarde zich bij haar
toen een sterke overgave aan de dichtkunst van de
Duitse klassieke schrijvers. En zo loste de ene „ziels
vriend" de andere af en allen kwamen zij van de an
dere zijde der Alpen.
Nergens in Rome voelde men zich zo beschermd en
op zijn gemak als in het gastvrije huis van Angelica,
deze geheel on-Romeinse schilderes, bij wie de dagen
aan de schone kunsten en de avonden aan de muziek
waren gewijd. Er kwam op een zekere koopman Möller
uit Duitsland, die niemand minder dan Johann Wolfgang
Goethe was. Al spoedig werd hij elke zondag te eten
gevraagd, hij las voor en liet zich door haar overigens
nogal matig portretteren en in alle mogelijke levens
omstandigheden raad geven. Angelica leefde bijvoor
beeld trouw mee met het liefdesspel, dat Goethe met
een meisje uit Rome en een meisje uit Milaan bedreef.
Bij zijn afscheid kreeg zij zelfs het borstbeeld van Juno
Ludovisi, die Goethe als „zijn eerste geliefde in Rome"
heeft geprezen. Later verscheen Herder, haar zielsvriend
par excellence, voor wie Rome niet al te veel, maar An
gelica alles betekende. Aan zijn vrouw Karoline in Wei-
mar weidde hij in zijn brieven uitvoerig en enthousiast
over Angelica uit. Ook kwamen Matthisson en Stolberg
bij haar. Angelica kon de overvloed van opdrachten niet
meer aan. Iedereen wilde door haar worden geschilderd
of tenminste een doek van haar bezitten. Zo heeft zij in
haar atelier kardinalen en vorsten, hertogen en kroon
prinsen uit heel Europa ontvangen. De Comte du Nord,
de latere Tsaar Paul I van Rusland, de kroonprins
Ludwig van Beieren behoorden bijvoorbeeld tot haar
gasten, evenals Karei van Sardinië, Katharina II en
Joseph II. Van haar schilderijen werden ongeveer zes
honderd gravures gemaakt. Zij maakte zelf ongeveer
vierendertig etsen. Angelica was beroemd, werd zeer
vermogend. Haar verzameling bevatte werken van
Leonardo en Titiaan, van Rembrandt en Van Dijk.
In 1795 stierf Zucchi, het jaar daarop spoelde de
vloedgolf van de Franse revolutie over Rome, maar An
gelica bleef schilderen zoals zij voorheen had gedaan.
De Fransen spaarden haar in elk opzicht, zodat zij niet
beseffen kon hoezeer zij uit de mode raakte en tenslotte
zelfs vergeten was. Desondanks was zij in haar laatste
levensjaren zwaarmoedig geworden. Zij vluchtte in
herinneringen. Voor de kerk van haar dom schilderde
zij een madonna. Nog één keer bezocht zij Como.
TOEN ANGELICA KAUFFMANN in november 1807
stierf was haar werk reeds zo goed als vergeten, haar
roem echter nog niet verbleekt: Canova. de grote beeld
houwer, trad op als lijkbidder, twee van haar schilde
rijen werden aan weerszijden van de kist gedragen,
daarachter in gips haar hand met penseel. Haar borst
beeld werd in het Pantheon opgenomen. Van haar over
vloedig werk is slechts weinig levendig gebleven. Door
bloedeloosheid, virtuoos eclecticisme en andere modieu
ze verschijnselen werd haar werk in het vergeethoekje
geduwd. Desondanks blééf waar wat Goethe van haar
zei: „Zij heeft een ongelooflijk en als vrouw waarlijk
enorm talent".
OOK IN onze fcfld moet af en toe nog
een naam voor een vondeling verzonnen
worden. De vinder is namelijk verplicht
aangifte van zyn vondst te doen en de
opgemaakte akte dient de namen te ver-
melden, die by deze gelegenheid aan het
kind gegeven zyn. Een Koninklijk Be-
sluit moet deze keus bekrachtigen, ex-
cessen zyn dus uitgesloten. Een dergelijk
Besluit heeft tevens ieder nodig, die
zijn geslachtsnaam wyzigen wil. Van
die mogelykheid wordt wel gebruik ge-
maakt door vaderlanders, wier namen
permanent de spotlust van hun mede-
2 burgers schijnen te prikkelen. De ver-
i zoekers behoeven zich niet te laten af-
schrikken door de vijfhonderd gulden
Zegelrecht, die na een naamsverande-
ring voor een afschrift van het Konink-
lijk Besluit verschuldigd zijn. Want de
Zegelwet biedt hun een aantrekkelijke
mogelijkheid. Wie onvermogend is, kan
ontheffing van het Zegelrecht krijgen
en in vele gemeenten is het een goed
gebruik dat in deze gevallen een bewijs
j van onvermogen nogal grif afgegeven
wordt.
ELK JAAR verdwijnen zo enkele
„rare" namen. Toch zijn er nog genoeg j
over, de lezer kent daar stellig voor-
beelden van. Het merkwaardige is, dat
i het gros dezer familienamen geheel vrij-
willig door de eerste dragers aangeno-
j men werd. Dit toen Napoleon in 1811
decreteerde dat alle Nederlanders zon-
der vaste geslachtsnamen onverwijld
een keus moesten doen. Van Amster-
dam wordt getuigd dat de bewoners
vanouds de humor beminnen. Dus ver- j
schenen daar de naamlozen voor het
loket en gaven te kennen, dat zij als
Onnozel, Stom, Troetel, Totebel, Strijk-
ijzer, Druyloor, Wegloper, Agsteribbe,
Poffertje, Caffé, Drie Duyten, Vlooy,
Cacauboon en Evaaslust geregistreerd
wilden worden. Uiteraard schuilen hier
de nodige bijnamen onder, niemand kon
echter deze lieden dwingen dergelijke
benamingen officieel te laten inschrij- j
ven. Dat zij dit toch eisten, bewijst dat
zij dat namengedoe als een grapje op-
vatten. Hun afstammelingen zullen deze
humor stellig niet altijd gewaardeerd
hebben. Naamsverandering heeft in
enkele gevallen uitkomst gebracht.
J. G. de Boer van der Lei
■■■■■■■■■■■■■■■a
Om een eind ie maken aan het geleide
lijk aan verdwijnen van kleine Engelse
theaters, vooral in de provincie, waarvan
er al, volgens een overzicht van de Liga
voor Dramatische Kunst in Engeland,
meer dan honderd zijn opgeheven, heb
ben twee Amerikanen de handen ineen ge
slagen. Sam Wanamaker heeft zijn orga
nisatorisch en artistiek kunnen gekoppeld
aan het geld van mej jffrouw Anna Dee
re Wiman en samen hebben zij van een
zeventig jaar oud theater met cupidoot
jeskandelaars en hoefvormige balkons
uit het Victoriaanse tijdperk in Liverpool
een nieuw amusementscentrum gemaakt
- het Nieuw Shakespeare-theater. Rond dit
centrum is een kring opgebouwd n acht
duizend leden, die een jaarlijkse contri
butie betalen van vijf shilling - ongeveer
een rijksdaalder - waarvoor zij toneelstuk
ken kunnen gaan zien „in besloten kring",
waarvan geen publieke voorstellingen ge
geven worden.
Tevens zal het theater gebruikt worden
voor allerlei publieke voorstellingen, to
neel, show, film, televisie, 'azz en klas
sieke concerten, kinderfilms en derge
lijke. Het begin is al veelbelovend ge
weest: een uitstekende opvoering van Ar
thur Miller's „Van de brug af gezien",
waarin de organisator Wanamaker mee
speelde. De opvoering wordt beschouwd
als veel beter dan die van de „Waterga
te Theatre Club" in Londen.
i