ENIGE HERINNERINGEN
DE MOORD IN DEN TREIN
ss SJSP4
Hoofdzakelijk over toneel
Erbij
DOOR ANNA VAN G O G H - K A U L B A C H 1
HERMAN HEIJERMANS
Fresco's uit de
16de eeuw
..Het Dagboek" in
Duitsland
Aanwinst voor
Boymans
Oudheden in
Nigeria
Bouwproblemen
voor Parijs
ZATERDAG 7 DECEMBER 1957
PAGINA TWEE
In 1894 VERSCHEEN mijn eerste roman „Albert Overberg"
3 geheten. Als pseudoniem koos ik Wilhelmine Reynbach, combinatie
van de namen mijner ouders met die van mijn man. Het boek kreeg
vriendelijke critieken. Het laatste decennium van de negentiende
eeuw was vervuld van sociale stromingen: het socialisme won veld.
Het vrouwenkiesrecht werd bepleit in vergaderingen, geschriften en demon
straties. Geheelonthouding, vegetarisme en anti-militarisme zagen hun aantal
aanhangers groeien. In de litteratuur overspoelden realisme en naturalisme
het individualisme van de Tachtigers, al bleef hun zegenrijke invloed, hun
vurig pleidooi voor zuiverheid en schoonheid, doorwerken. Henriëtte Roland
Holst en Herman Gorter bekeerden zich tot het socialisme en onder de intel
lectuelen vormden zich groepen, bereid om voor het socialistisch ideaal
te strijden.
In mij stond de drang op van het socialistisch ideaal te getuigen in mijn
werk. De roman „Levensdoel" onder mijn eigen naam verschenen droeg
er het bewijs van. Frans Netscher besprak het boek als „boek van de maand"
in Elseviers Maandschrift met vele prijzende woorden, al betreurde hij het,
dat de tendens er te dik oplag. Doch mij zou het in die jaren onmogelijk zijn
geweest niet te getuigen van de schone verwachting, die ons, jongeren, ver
vulde. Het waren heerlijk bewogen jaren. De nieuwe maatschappij waarin
de blazoenstrijd zou zijn verdwenen om plaats te maken voor „gelijkheid voor
allen" leek dichtbij, in enige tientallen jaren te bereiken, zoals Marx en
Engels hadden voorspeld. Boeken als „News from Nowhere" van William
Morris en „Het jaar 2000" van Bellamy werden ook in ons land gretig gelezen.
Aan de andere kant had het woord „socialisme" voor velen uit de bui-gerij
een schrikwekkende klank. Menige felle woordenwisseling werd gevoerd
tussen ouders en kinderen, broers en zusters, patroons en ondergeschikten.
Men was in die tijd even bang voor socialisme als later voor communisme.
Doch wij jongeren wisten, dat het socialisme zich eenmaal zou verwezenlijken
ondanks vrees en verzet. Alleen vergaten wij, dat de geschiedenis geen
haast heeft.
Naast de arbeidersbeweging roerde zich die voor de rechten der vrouw.
Deze maakte in de eerste plaats propaganda voor vrouwenkiesrecht, maar
tevens voor andere dingen, die het leven van de vrouw gemakkelijker zouden
maken, zoals vereenvoudiging van het huishouden, door coöperatieve keukens
en reformkleding. In een Haarlemse zaal werd door een Duitse ontwerpster
een demonstratie gegeven van een japon uit één stuk zonder baleinen en
zonder aparte voeringrok, zoals de mode voorschreef en die over het hoofd
werd aangetrokken. De reformkleding deed met dergelijke modellen haar
intree. Die eerste modellen waren over het algemeen lelijk en verdienden
hun scheldnaam: „hobbezak". Maar langzamerhand brachten bekwame en
artistiek aangelegde ontwerpsters hierin verbetering. Zij ontwierpen smaak
volle modellen in goede kleurcombinaties en veelal versierd met borduursels.
Toch bleef het nog lang een waagstuk, een voetvrije overgooier met een witte
blouse er in te dragen. Toen wij na ons huwelijk in Lisse woonden, werd mij
vanwege die kleding menig scheldwoord nageroepen.
Maar ook dit ging voorbij. Aan het eind van de negentiger jaren werd in
Den Haag de tentoonstelling van vrouwenarbeid geopend, een gebeurtenis,
zoals wij in ons land nog niet beleefd hadden. Een moedige daad, die duizen
den wakker schudde en een levendig pleidooi voor gelijke rechten voor man
en vrouw. Het tentoonstellingscomité met Marie Jungius en Suze Grasham
voorop, gaf een blad uit, dat goed geredigeerd nauwkeurig de onder
delen van de tentoonstelling beschreef en een uitvoerig résumé gaf van de
diverse lezingen. In het gehele land werd het blad gelezen door vrouwen uit
de intellectuele kringen der burgerij. Want, naar Wibaut terecht in een
lezing op de tentoonstelling opmerkte: de gelijkheid, hier gepropageerd, zou
voor de arbeidersvrouwen alleen via het socialisme te bereiken zijn. De
Socialistische Beweging had als een van haar eerste doelstellingen: algemeen
kiesrecht voor mannen en vrouwen en gelijke rechten voor beide seksen om
elke maatschappelijke functie te vervullen. Wibauts enthousiaste lezing op de
tentoonstelling en ook die van anderen lokten levendige discussies uit en
stellig was het te loven, dat het tentoonstellingscomité ook sprekers had
uitgenodigd, die een ander standpunt dan het hunne innamen. Dit gaf kleur
en leven aan het geheel.
Met ongemeen succes verscheen in die dagen de roman „Hilda van Suylen-
burg" van mevrouw Goedkoop-De Jong, litterair niet van grote betekenis,
doch een vurig pleidooi voor het recht van het meisje zich een studievak te
kiezen en het ook uit te oefenen. Een vrouwelijke advocaat of arts werd nog
niet overal als volwaardig beschouwd, maar dat er onder de jonge vrouwen
naar gehunkerd werd, zulk een verantwoordelijke functie uit te oefenen,
bewees de ongekend grote oplage van deze roman.
Intussen was het lot van de arbeidersvrouw niet geheel vergeten op de
tentoonstelling. Op een „Tafel der Schande" werd aan de bezoekers getoond
tegen welke hongerlonen de thuiswerksters voor de confectiefabrieken moes
ten werken. Het droeve lot van deze vrouwen was in' 1848 bezongen dóór 'de
Engelse dichter Thomas Hood in „The song of the shirt":
Work work work
While the cock is crowing aloof,
And work work work
Till the stars shine through the roof
Oh! men with sisters dear!
Oh! men with mothers and ivives
It is not linen you are wearing out
But human creatures lives
Oh! but for one short hour
To feel as I used to feel
Before I knew the woes of want
And the walk that costs a meal
Stitch stitch stitch!
In poverty, hunger and dirt
Bij een enquête was gebleken, dat in de
negentiger jaren hier te lande de toestand
van de thuiswerksters geen haar beter
was dan die, waaraan Thomas Hood zijn
gedicht had gewijd. De kennismaking er
mee op de „Tafel der Schande" spoorde
ons aan, ook in Haarlem zo'n enquête te
houden, waarvan de ontstellende uitkomst
in het blad „De Vrouw" van Ida Heijer-
mans werd gepubliceerd. Haar gehele le
ven door heeft deze zuster van Herman
Heijermans gestreden tegen wantoestan
den in de maatschappij, zoals zij, die om
zich heen zag. Vooral in de eerste jaren
van zijn verschijnen deed het blad „De
Vrouw" goed werk door fris en dapper
deze strijd te voeren. Het was voor mij,
als jonge schrijfster, een genoegen en een
eer tot de medewerksters te mogen be
horen. Ook een andere zuster van Herman
Heijermans, Marie de Roode-Heijermans,
een talentrijke schilderes, gaf in haar werk
uiting aan haar felle bewogenheid met het
lot van de arbeidersklasse. In menige litho
of ets beeldde zij de ellende uit van die
„verworpenen der aarde", door de „Inter
nationale" bezongen.
IN DE ZOMER van 1899 trouwden wij en betrokken een klein, maar vrien
delijk huisje in Lisse, dicht bij de „Keukenhof". De kwekerij van mijn man
lag tussen Lisse en Sassenheim. In die tijd was de bollenstreek nog veel
rijker aan bossen dan thans; Hillegom en de andere dorpen lagen als het
ware geheel in een weelde van groen geboomte. Er waren ook weilanden,
maar veel daarvan was reeds in bollenland herschapen. En het overige volgde.
Bossen werden gerooid en kwekerijen kwamen ervoor in de plaats. Grote
bollenschuren werden gebouwd naast de villa's der handelaren, nieuwe
methodes werden uitgevonden om de bollen zich sneller te doen vermeerderen,
in het voorjaar gloeiden de kleuren op de velden zo ver het oog reikte. Hoe
zeer hebben wij in die eerste jaren van ons huwelijk ervan genoten op stille
voorjaarsavonden langs de bloeiende velden te dwalen als de zon haar laatste
schuine stralen over de bloemen wierp, waardoor de kleuren van tulpen
intenser gloeiden en de geur van de hyacinten tot exotisch genot werd. Het
waren ogenblikken, waarin vreugde, smart en liefde samensmolten tot het
half onbewuste besef, alleen zó onze volle menselijkheid te kunnen beleven.
Smart werd mij niet bespaard: kort na ons huwelijk wierp de plotselinge
dood van mijn vader een donkere schaduw op ons jonge geluk. Mijn moeder
verhuisde naar Leiden en zo werd elke band met ons oude dorp Velsen
verbroken. Wanneer ik er in later jaren nog eens terugkwam, leek het mij
volkomen vreemd geworden, zoveel wat er aan alle kanten bijgebouwd en
veranderd. Het kostte moeite, de vroegere vertrouwde plekjes terug te vinden.
Ze waren er toch: het oude kerkhof naast de kerk en de smalle elkaar
kruisende straatjes, Velserbeek, nu een openbaar wandelpark, borg waarempel
nog de schertsgebouwtjes: 't herbergje met het vermanende rijmpje:
„Zijt gij door wandelen afgemat, Zet u neder om te rusten, 'k Heb wel
geen brandewijn in 't vat, Of jenevertje bij feesten. Maar kijk en loop door
alle paden, Met genoegen kunt gij kijken, Maar doe aan geen bloemen
schade, Of aan enig dergelijken"
Op het eilandje in een van de vijvers stond nog de hut van de kluizenaar,
compleet met doodkist en houten namaakbrood; de houten pop, die de klui
zenaar voorstelde en waarvoor ik als kind een soort van griezelig ontzag had
gekoesterd, was verdwenen. De oranjerie was veranderd in een thee-
schenkerij, maar de klokjes aan het Chinese tempeltje tinkelden nog zacht in
de wind, al borgen de hokken er naast geen prachtige goudfazanten meer,
zoals in vroeger dagen. Het statige herenhuis, door de vroegere bewoners
verlaten, maakte verschillende metamorfosen door van hotel-pension tot
Gemeentelijk Huisvestingsbureau.
truxj hrLc t
Jan Musch, zoals hij optrad
in „De baas in huis".
EE Esther d.e Boer van Rijk als Eva Bonheur in het
gelijknamige stuk van Herman Heijermans.
De omgeving van de bollenstreek, de eigenaardige natuur met zijn uit
bundige kleurenpracht in de lente en zijn bijna doodse stilte, wanneer in de
late herfst de velden overdekt lagen met goudkeurig riet, het leven en werken
van de arbeiders en de kwekerijén brachten mij tot het schrijven van mijn
roman: „Rika" de geschiedenis van een arm, verwaarloosd volkskind, op
groeiend en werkend temidden van de arbeidende bevolking. Dit was geen
tendensroman. Ik had begrepen, dat bij het simpele verhaal over het leven
der arbeiders geen redenering over sociale vraagstukken paste. De arbeiders
in de bollenstreek waren in die tijd nog weinig strijdbaar en de lonen laag,
maar bij de meeste huisjes behoorde een lapje grond. Ondanks de lange
zomerse werkdagen men arbeidde in het bedrijf zo lang het licht was, soms
van 's ochtends vijf tot 's avonds negen uur vonden mannen en vrouwen
nog tijd op hun stukje grond aardappels en groenten te kweken voor eigen
gebruik en als de patroon het toestond, een partijtje bollen voor de verkoop.
Van een vakvereniging was geen sprake en de eerste schuchtere stakingen
leden onmiddellijk schipbreuk door het gebrek aan solidariteit onder de
arbeiders zelve.
WIJ WAREN bevriend geraakt met Israël Querido, die toen juist zijn
roman „Mensenwee" had voltooid, een boek dat door zijn levendige beschrij
ving van het leven der tuinders in en om Beverwijk zeer de aandacht trok.
Querido schreef in een vaak overladen stijl. Hij zag het gebeuren door een
vergrootglas: een dorpskermis werd in zijn ogen tot een woeste orgie, maar
deze overdrijving deed de warme menselijkheid in zijn werk niet teniet. Ook
in zijn latere epos over de Amsterdamse Jordaan spreekt zijn medegevoel
voor al wat lijdt zich uit. Tussen de gedeelten, waar hij zich in ongetemde
vaart laat gaan, liggen perioden van stille bezinning en van een warme
innigheid, zoals wij bij weinig schrijvers vinden. In die eerste jaren van 1900
woonde hij met zijn vrouw in Scheveningen om het leven der vissers te
bestuderen, doch zijn plan een roman daaraan te wijden gaf hij na enige tijd
op. De reden hiervan weet ik niet.
In die Scheveningse tijd brachten mijn man en ik menig prettig uur bij
Is. en Jeannet door. Als Is. het naar zijn zin had, bracht hij een schat van
humor naar buiten, Joodse gein vaak, waar wij en andere bezoekers ons
kostelijk mee amuseerden. Zijn stemmingen wisselden vaak van een uit
bundige lach tot uiterste somberheid. Evenmin als in zijn werk legde hij zich
in de omgang met mensen enige beperking op. Dit en zijn bijna naieve ijdel-
heid bezorgden hem vijanden,'maar wie door deze uiterlijkheden heen kon
zien, vond een oprecht en medelevend mens, die toegewijde vriendschap gaf
en waard was deze te ontvangen. Hij had dan ook vele trouwe vrienden.
Voor mijn werk heb ik veel gehad aan zijn critiek, die onbarmhartig scherp
kon zijn, maar bewust heb ik strijd gevoerd tegen beïnvloeding van zijn stijl
op de mijne. Op mijn tachtigste verjaardag mócht ik de voldoening smaken
uit dé'mond van C. J_,Kelk de verzekering te horen, dat ik inderdaad in
,;Rika" mijn eigen stijl had gevonden.
EEN BELANGRIJKE gebeurtenis in het begin van de eeuw was het Inter
nationale Socialistische Congres in het Amsterdamse Concertgebouw: een
volle zaal vol geestdrift om de beloften van het socialisme te helpen ver
wezenlijken, ofschoon zich reeds tekenen van verschillende stromingen in de
beweging vertoonden. Deze verschillende stromingen en opvattingen kwamen
hier duidelijk en vaak heftig aan het woord, maar eensgezind bleef men in
het besluit de strijd voor een betere wereld te blijven strijden. Jean Jaurès,
de begenadigde Franse redenaar, wist zijn gehoor mee te slepen tot een uit
barsting van laaiend enthousiasme, waarin ieder zich een deel voelde van
het geheel. In allen leefde de verwachting van een betere wereld, door
Henriëtte Roland Holst in schone versen bezongen en die wereld leek niet
vèraf. Enkele jaren later voltrok zich een scheiding in de Nederlandse
socialistische beweging. Op een landelijk congres kwam het tot een heftig
debat tussen Troelstra en Gorter, misschien het eerste openbare voorteken
van de splitsing, die zich spoedig daarop volledig voltrok.
Wat betreft het Amsterdamse congres valt mij nog een grappig voorval in.
Querido en zijn vrouw hadden voor de congresweek kamers gehuurd in
Amsterdam en ons uitgenodigd een paar dagen bij hen door te brengen. De
kamers zagen er gezellig uit, té gezellig voor een gewoon pension. Goede,
comfortabele meubels, planken met klassieke en moderne boeken, een paar
etsen aan de wand wekten het vermoeden, dat de kamers permanent be
woond waren. De hospita gaf desgevraagd toe, dat de kamers verhuurd waren
aan een leraar. „Maar" verzekerde zij „die meneer is met vakantie en
heeft gezegd, dat ik de kamers in die tijd mag verhuren." Dus waren wij
gerustgesteld en zaten de tweede dag argeloos aan onze koffiemaaltijd, toen
onverwacht de kamerdeur openging en een jonge man binnenstapte. Of neen,
hij bleef op de drempel staan, zijn ogen in uiterste verbazing op ons gericht.
De verbazing ging over in woede en scherp klonk zijn vraag: „Wat doet u
hier?" Het antwoord moest gegeven worden door Querido, die juist een hevige
aanval van kiespijn had te verduren en dientengevolge op kribbige toon alleen
maar zei: „Dat ziet u!" waarna hij opnieuw naar zijn wang greep. „Zo'n
brutaliteit!" viel de ander driftig uit. Ik verzoek u mijn kamer onmiddellijk
te verlaten." Wij voelden ons als betrapte inbrekers. Mijn man begon de
situatie uit te leggen. Van zijn woorden en van zijn persoon ging als gewoon
lijk een kalmerende invloed uit. De jongeman luisterde tenminste en begon te
begrijpen, dat de schuld bij de hospita stak. Verontwaardigd beweerde hij
haar nooit verlof te hebben gegeven de kamers te verhuren. Daar zij niet
thuis was, kon hij haar niet dadelijk ter verantwoording roepen en was dus
min of meer genoodzaakt te gaan zitten, hetgeen de situatie aanmerkelijk
verbeterde. Hij stond daar niet langer als de engel met het vlammende zwaard,
gereed ons uit het paradijs te verdrijven, het geheel begon meer op een
wezenlijk gesprek te gelijken. Een moeilijk gesprek weliswaar: de rechtmatige
bewoner was gekomen met het plan enige dagen van zijn vakantie op zijn
kamers door te brengen, dus zat er voor ons niets anders op dan onze biezen
of wel ons koffertje te pakken en beschaamd af te druipen. Het gevoel
betrapte inbrekers te zijn, verliet ons niet eer dan toen een glimlach over
het gelaat van onze „betrapper" gleed en wij allen tezamen om het geval
konden lachen. De engel met het vlammende zwaard veranderde in een wel
doende broeder-engel, die een bewonderaar van Querido's werk bleek te zijn.
Hij toonde zich zelfs bereid zijn verblijf in Amsterdam te verschuiven tot de
dag waarop zijn kamers weer vrij zouden zijn. Maar de huur zegde hij op.
Dit ging de hospita aan en niet ons.
HET TONEEL in ons land beleefde in die jaren een opgang. Herman
Heijermans gaf ons zijn stukken. Het is met „Ghetto" begonnen, waar de
zoon uit het gezin breekt met de tradities van het jodendom en zich tot het
socialisme bekeert. Het stuk sloeg in door zijn levendigheid van handeling,
zijn levensware dialoog en door de humor, die tussen de meest dramatische
momenten een lach toverde in de zaal. Het geheim van de lach en de traan
en zijn uitwerking op het publiek kende Heijermans door en door, doch hij
wist deze elementen meestal zo te gebruiken, dat zij op natuurlijke wijze uit
de handeling ontsproten en zonder schokken weer overgingen naar de andere
kant. Dit, gevoegd bij zijn grondige kennis van het toneel, zijn oprecht mede
gevoel voor al wat leed en zijn moed slechte maatschappelijke toestanden
aan de kaak te stellen, bezorgde hem een eigen trouw publiek, dat elk jaar
op de avond vóór Kerstmis samenstroomde in de Hollandse Schouwburg om
de première van een nieuw stuk van Heijermans bij te wonen en toe te
juichen.
In de Nederlandse Toneelvereniging vond Heijermans een prachtig ensemble
voor de opvoering van zijn toneelspelen. Esther de Boer-Van Rijk, Wilhel-
mina van der Horst, Ternooy Apèl, Jan Musch, toen nog in opkomst, Tilly
Lus, Alax Faassen waren krachten, waarop de schrijver kon rekenen. Bij het
scheppen van zijn werken hield hij deze vertolkers voor ogen.. Zo kwam een
ideale samenwerking tot stand', die jarenlang heeft geduurd. Wie het geluk
had, zo'n première bij te wonen, voelde warme vreugde door zich heen-
stromen, de vreugde mede deel te hebben aan wat zich op het toneel af
speelde aan menselijk lief en leed. Afbrekende critiek, die de schrijver niet
werd bespaard, stond hier machteloos: het publiek had gekozen en liet zich
niet van de wijs brengen.
Toch maakte datzelfde publiek één keer een grote vergissing. „Uitkomst"
het subtiel-gevoelige stuk, waarin Heijermans de droom van een stervend
armoekind uitbeeldt werd bij de première uitgefloten. In zijn koortsdroom
vliegt het kind op ,,de rug van een zwaan naar de sterren en brengt er enige
mee naar beneden wanneer boze mensen de sterren aanraken, doven ze
uit, in handen van goede mensen blijven ze stralen. Bij de .voorstelling ge
beurden een paar technische ongelukjes, het publiek begreep de bedoeling niet
en toonde zijn afkeuring door schimpend geschreeuw en gefluit. Tilly Lus, die
met fijnzinnig begrip de rol van het kind speelde, werd niet meer verstaan
en het doek zakte eer het spel was uitgespeeld. Dit keer brachten de couranten
hulp. In de ochtendbladen verschenen artikelen, waarin het stuk werd ge
prezen en de houding van het publiek ten sterkste afgekeur.d. De critiek, die
aan Heijermans vaak grofheid en effectbejag had verweten, prees de innige
gevoeligheid, waarmede hij in de ziel van het proletariërskind was doorge
drongen. Bij de volgende voorstelling werd in het programma de bedoeling
van het stuk verklaard en ziet! die tweede voorstelling werd een succes. Men
applaudisseerde enthousiast totdat de schrijver in zijn loge even opstond.
De première had Heijermans niet bijgewoond. Hij deed dit. bij geen van zijn
stukken. In een café in de buurt wachtte hij bericht over de reacties van
het publiek.
TOEN NA JAREN de Nederlandse Toneelvereniging ontbonden werd,
richtte Heijermans een eigen gezelschap op, dat merendeels stukken uit de
naturalistische school, waar hij zijn werk toe rekende, tot opvoering bracht.
Tenminste op de gewone avonden. Op zaterdagmiddagen gaf het gezelschap
zogeheten literaire matinees, waarop werken uit de wereldliteratuur werden
gespeeld, die bij het grote publiek minder ingang vonden. Dat waren genot
rijke middagen. Wij zagen Jan Musch als John Gabriël Borkman in het gelijk
namige stuk van Ibsen en hem met Titty Lus samen in „De verzonken klok"
van Hauptmann onder meer. In mijn herinnering zie ik Tilly Lus als een
ideale Rautendelein op de rand van de put: een verschijning uit sprookjes
land, fijn en onwezenlijk. Haar spel ging hier boven de tekst uit, of liever:
als talentrijk toneelspeelster wist zij naar buiten te brengen, wat onder de
tekst school en waarvan de schrijver zich niet of nauwelijks bewust was
geweest. Want dat is juist wat de kunst van de toneelspeler uitmaakt: in
tuïtief door te dringen tot wat bij het scheppen van zijn figuur uit het
onderbewuste van de dichter is opgeweld. Zijn kunst is herscheppen in de
volste zin van het woord. De regisseur heeft de belangrijke taak, eenheid te
behouden of te brengen in wat iedere speler in zijn rol heeft gevonden, een
harmonisch geheel op te bouwen zonder aan de intuïtie van de acteur tekort
te doen, tenminste wanneer het een sterk talent betreft. Zwakkeren of een
talent in opkomst heeft de regisseur te steunen of wegwijs te maken. Hoe
belangrijk de taak van de regisseur is, werd in ons land eigenlijk pas goed
begrepen, sinds Royaards en Verkade vernieuwing in ons toneel brachten.
De Nederlandse Toneelvereniging heeft veel gedaan voor onze toneelschrijf
kunst door stukken van Nederlandse schrijvers op haar repertoire te nemen.
Zij bracht ook mijn toneelspel „Eigen Haard" tot opvoering. Toen ik het
bericht kreeg, dat mijn stuk ter opvoering was opgenomen, heb ik gehuild
van geluk, iets dat mij in mijn leven maar zeer zelden en dan om heel
andere redenen is overkomen. Een genot was het voor mij de repetities in
de Hollandse Schouwburg te Amsterdam te mogen bijwonen. In een hoekje
van het toneel'gezeten zag ik de figuren van mijn fantasie levend worden:
Ternooy Apèl, Esther de Boer-Van Rijk, Tilly Lus en Jan Musch vervulden
de hoofdrollen. Ik zag, hoe mijn personages door hun toegewijd spel nieuwe
waarden kregen en trekken vertoonden, die ikzelf er niet bewust in had
gelegd, maar die hun persoonlijkheden markanter maakten.
Het stuk kreeg na de première een tamelijk vriendelijke pers. Frans Mijns-
sen noemde mij zelfs in een van de tijdschriften een geboren toneelschrijfster-
En tóch„Eigen Haard" heeft niet lang repertoire gehouden. Waarschijnlijk
vond het publiek het geheel te somber en toen kort daarop „De opgaande zon"
van Heijermans verscheen, een stuk dat, merkwaardig toeval, een soort
gelijk gegeven als „Eigen Haard" behandelde, doch waarin de humor meer
meesprak, verdween mijn werk van het repertoire. Er is mij wel eens ver
weten, dat ik Heijermans was nagevolgd, doch mijn stuk verscheen vóór het
zijne, waarvan ik het bestaan zelfs niet vermoedde. Goed beschouwd was het
geen toeval, dat Heijermans en ik hetzelfde onderwerp, 'de strijd van de
kleine winkelier tegen de grote warenhuizen, hadden aangegrepen: het was
een gang van zaken, die veel besproken werd in dagbladen, in brochures en
gesprekken. De algemene verwachting in die tijd was, dat de middenstand
spoedig opgeslokt zou worden door de grote concerns, een proces, dat tot op
de huidige dag nog niet is voltrokken. Intussen had ik vrienden gekregen
onder de leden van de Toneelvereniging en steeds is een zekere band mij met
hen blijven verbinden. Als Jan Musch (voor wiens werk als acteur en als
voordrachtkunstenaar ik diepe bewondering koester) en ik elkaar nu nog
eens ontmoeten, voelen ^wij beiden ons verheugd.
Mien van der Horst werd mij een-lieve vriendin. Haar te vroege dood was
een harde slag voor ons toneel, haar natuurlijke gezellige spel, vrij van effect
bejag, maakte haar terecht tot een uitverkorene van hét publiek. Men zag
haar het liefst in dramatische rollen, zoals Jo in „Op Hoop van Zegen", of
Halla in „Bjerg Eivend en zijn vrouw" het sombere toneelspel van'Johann
Sigurjensson. Dan was het een verrassing haar niet minder doorvoeld spel te
zien geven in een komische rol, in.een blijspel van Molière of naast Jan
Musch in Langendijks „Wederzijds huwelijksbedrog". Zelf hield zij ervan zo'n
vrolijke rol te spelen. In het gewone leven was zij eenvoudig en hartelijk.
Ook buiten de toneelkringen had zij vele vrienden en het was verwonderlijk hoe
zij aan elke vriend of vriendin het gevoel wist te geven, dat juist hij of zij
haar grootste en meest toegewijde belangstelling bezat. Ongetwijfeld kwam
haar groot talent als toneelspeelster haar hierbij te hulp, waarmede niet ge
zegd wil zijn, dat haar belangstelling niet oprecht was. Integendeel: als uit
beeldster van zo verschillende mensen als zij op het toneel tot leven bracht,
voelde zij zich gedwongen in het wezen van anderen door te dringen. Was
haar dit gelukt, dan werd zij door warm menselijk medegevoel met die ander,
gedreven tot. eerlijk begrijpen.
Dat haar huwelijk met Adriaan van der Horst kinderloos was gebleven,
gevoelde zij heel haar leven als een gemis, ofschoon zij op sommige ogen
blikken moest erkennen, dat in haar drukke leven van repeteren, reizen en
optreden weinig tijd overgebleven zou zijn om zich aan kinderen te wijden,
het probleem waar vele werkende vrouwen mee te strijden hebben.
VERNIEUWERS op toneelgebied zijn Willem Royaards en Eduard Verkade
geweest. Gedurende korte tijd werkten zij tezamen, doch weldra ging elk
zijn eigen weg. Royaards bouwde als regisseur vooral voort op de principes
van Reinhardt, zoals hij die gedurende zijn verblijf in Berlijn had leren ken
nen. Hij bracht onder meer prachtige opvoeringen van Shakespeare's „Drie
koningenavond" en „Winteravondsprookje" tot stand. Het laatste kreeg onder
zijn regie de dichterlijke sfeer, waarin de toeschouwer zich mede opgenomen
voelt, zodat het onwerkelijke van wat op het toneel gebeurt de openbaring
wordt van een schonere werkelijkheid. Een evenement was de opvoering die
Royaards met zijn gezelschap gaf van „Lucifer" van Vondel, een stuk waar
van vaak beweerd werd, dat het zich niet voor opvoering leent. Wel werden
fragmenten eruit en zelfs het geheel soms voorgedragen. Royaards bewees,
dat het stuk wel degelijk bij een toneelopvoering kon boeien. Terwijl aan
Vondels prachtige taal alle recht wedervoer, werd tevens de dramatische
spanning van het tragische gesbeuren op het publiek overgebracht.
Ongetwijfeld was Royaards groter als regisseur dan als acteur. In zijn spel
en voordracht sprak vaak een zekere gemaniëreerdheid mee, doch als regisseur
bezat hij het geheim in de werken der grote dichters de diepe bronnen op te
sporen en aan het licht te brengen, waarvan de dichters zelf zich niet bewust
waren geweest: de dichter werkt altijd voor een deel van het onbewuste uit.
Wanneer Royaards deze geheime macht van zijn kunstenaarschap als regis
seur toepaste, kreeg het stuk vaak een onverwachte glans en betekenis. En dit
gold ook voor minder belangrijke werken, die hij op zijn repertoire nam.
Overtuigd van zijn roeping als toneelvernieuwer, was hij er evenzeer van
overtuigd, die roeping tot in de volmaaktheid te vervullén. Een afbrekende
of maar gereserveerde critiek kon hem hevig prikkelen: „die niet voor mij is,
is tegen mij", was de leus, waarmede hij zulk een critiek te lijf ging. Iiij'zag
er niet tegen op, aan de schrijver of schrijfster van één minder gunstige
critiek de toegang tot zijn voorstellingen te weigeren. Na een poos werd zo'n
conflict dan gewoonlijk met behulp van een tussenpersoon weer bijgelegd.
(Wordt volgende weelc vervolgd)
SPEURDERSROMAN DÓÓR
Prijsingehaald f 2.25gebonden 2.95
Dit werk is de eenigp detective-roman welken
HERMAN HEIJERMANS schreef en waarme
de hij voor het laatst heeft kunnen bewijzen,
welk een bijzondere plaats hij, door zijn groot
talent, in de Nederlandsche literatuur innam.
Reeds tijdens de publicatie in een onzer week
bladen trok deze speurdersroman met vele felle
bewogenheden, smartelijke overpeinzingen,
troebele, nauwelijks geloofwaardige'verwikke-
tingen, waarbij satan zich verbaast jover de
ve/e zonden in den modernen mensch, zooals
Heijermans zelf schreef, de algemeene aan
dacht. Dit werk zal dan ook steeds blijven ge
tuigen van de buitengewone veelzijdigheid en
de enorme verbeeldingskracht van onzen groo'-
ten auteur HERMAN HEIJERMANS.
Een advertentie uit. de jaren, waarover mevrouw Anna va.n Gogh-Kaulbach
schrijft in bovenstaande aflevering van haar memoires.
In het St. An»,,
tinusklooster SVU*'
Crema in Italië
na verwijdering
het witkalk enk,
fresco's
tiende eeuw te voor"
schijn gekomen D:
schilderingen, 0'nd»
meer van een km?
ziging en van ïii
laatste avondmaal
worden toegescW
ven aan Giovamp£
ti o da Ceninio.
gedurende enkele i»
ren vermoedde min"
dat zich muurschu'
deringen zouden b
vinden onder
witkalk, dat
aangenomen Word,
aangebracht is 3
Franse troepen til
Het naar „Het Ach-
terhuis" bewerkt»
toneelstuk „Het Da
boek van Arm»
Frank" is het mee5
gespeelde stuk van
het jaar geworden in
West-Duitsland
andere Duitsspreken
de gebieden. u°t
toneelstuk werd :ss
maal opgevoerd in 61
theaters in West- »n
Oost-Duitsland, Oo-
tenrijk en Zwitser
land sinds 1 oktober
19o6. Het wordt nor
steeds gespeeld i»
uitverkochte zalen
Slechts twee andere
toneelstukken: Zuck-
maiers „Des duivels
generaal" en De
geisja's van kapi
tein Fisby" zijn meer
dan tweeduizend
keer opgevoerd
maar over een perio
de van enkele jaren.
Het Museum Boy
mans in Rotterdam
heeft op de veiling
van Sotheby and Co.
in Londen een van de
mooiste tekeningen
kunnen verwerven
uit een kort geleden
ontdekt schetsboek.
Dit schetsboek, dal
sinds 't begin van de
achttiende eeuw ver
loren werd gewaand,
bevatte 41 landschap
tekeningen van de
Florentijnse kunste
naar Fra Bartolom-
meo (1472-1517), van
wie men tot nu toe
slechts enkele ge
tekende landschap
pen kende. Deze
landschappen waren
in het begin van de
achttiende eeuw in
dezelfde verzameling
als de twee grote
albums met tekenin
gen van de meester,
later behorende tol
de voormalige col
lectie Koenlgs, die
in 1941 door de héér
D. G. van Beuningen
aan het Museum
Boymans is geschon
ken.
Deze twee albums
bestaan uit figuur-
en compositiestu
dies, er is echter
geen enkele land
schaptekening bij,
waarschijnlijk omdat
de achttiende-eeuwse
eigenaar deze ervan
scheidde. Een van
de landschaptekenin
gen is thans weer
met de albums her
enigd. Zij stelt een
berglandschap met
een poort voor met,
op de achtergrond,
enige gebouwen en
twee monniken.
In Ife in West-Ni
geria, waar de afge
lopen halve eeuw al
vele belangrijke oud
heidkundige vond
sten zijn gedaan,
heeft een arbeider
bronzen beelden ont
dekt, dié waarschijn
lijk de theorie over
een oude beschaving
in Afrika zullen ver
sterken. De Duitse
ontdekkingsreiziger
Leo Frobenius heeft
indertijd als zijn
mening te kennen
gegeven, dat bron
zen koppen, die hij
in 1910 had gevonden,
afkomstig waren van
het verloren conti
nent Atlantis. Frank
Willet van het mu
seum van Manches
ter zal op de plaats
van de nieuwe
vondst opgravingen
gaan doen. In 1938
werden in deze om
geving de beroemde
bronzen „Ife-kop-
pen" opgegraven.
Blijkens een offi
cieel rapport zijn 33
percent van de wo
ningen en kantoren
van Parijs gebouwd
tussen 1871 en 1914 en
is er sedert 1946 min
der dan 1 percent
gebouwd. De cijfers
zijn vervat in een
boek van vijfhonderd
pagina's over de
bouw- en bevolkings
problemen in Parijs,
dat het stadsbestuur
heeft uitgegeven. In
sommige wijken van
Parijs is sedert 1940
geen enkel nieuw
gebouw gezet. Er zijn
88.374 woonhuizen
en gebouwen in de
stad. Daarvan dienen
69.150 voor bewo
ning. Van deze twee
soorten gebouwen
zijn 29.240 gezet in
de jaren tussen 1871
en 1914, 2.296 tus
sen 1915 en 1939 en
slechts 593 sedert
1946. In liet dichtbe
volkte achttiende
arrondissement in
noordelijk Parijs zijn
1.730 van de 6.950 ge
bouwen gezet voor
1871 en 2.852 tussen
1871 en 1914. Slechts
43 zijn er sedert 1940
gebouwd.