ENIGE HERINNERINGEN
13
DOOR ANNA VAN GOGH-KAULBACH S
Brussel meer
in 't nieuws
Vrijheid van
godsdienst
700.000.000
ZATERDAG 21 DECEMBER 1957
IN 1909 WERD onze jongste zoon geboren en in hetzelfde jaar
5 verscheen mijn roman „Moeder" bij de Wereldbibliotheek. Een jaar
later trof ons een grote smart, toen ons oudste dochtertje op zeven
jarige leeftijd door de dood werd weggenomen. In het sterven van
een kind ligt voor ons gevoel iets onnatuurlijks. Een kind, op de
drempel van het leven, met duizend mogelijkheden vóór zich, met duizend
verwachtingen en dan plotseling geremd, neergeslagen door een machtige
hand, die zijn kracht, naar het ons toeschijnt, beter kan gebruiken voor het
vellen van wat uitgeleefd is en verdord. Te groot en te ernstig schijnt ons die
Machtige naast het tere en dartele wezen van het kind, dat nog geen tijd
heeft gehad, het leven te leren kennen, de essence ervan te proeven. Het is
ons mensen eigen onze doden te willen herdenken. Ieder doet dat op zijn
manier: men richt een gedenkteken op of men bezoekt ijverig het graf en
brengt of kweekt er bloemen. Ik voor mij wil liever an hen denken, zoals
ze waren in de volheid en de glans van hun leven en zo had ik er behoefte
aan, ons kindje te tekenen zoals zij voortleefde in mijn gedachten. Ik wil hier
dat ,.in memoriam" invoegen, opgenomen in een bundel bij P. N. van Kampen
en Zoon te Amsterdam verschenen: „Impromptu's".
HET SPRINGTOUW draaide en de kleine meisjes, die nauwelijks de kunst
verstonden, waagden zich in de bocht: Zij was de vlugste. Het ranke lijfje
wiegde vóór de sprong een ogenblik mee met het draaiende touw. Dan repten
zich de voetjes en licht hupten ze, onvermoeid. Het hoofdje hield ze strak
rechtop. De zijige blonde haren, spinrag-fijn, dansten om het warm blozende
gezichtje, de rokjes waaierden uit boven de gebogen knieëndan, licht,
was zij de bocht uit, wachtte in de rij, tot het opnieuw haar beurt zou zijn.
Met klare, blinkende ogen volgde zij de sprongen van de anderen, tot plots,
als een plomper vriendinnetje een onhandige sprong maakte, haar lach op-
schaterde, helder en overmoedig van jolijt. Zij wist niet van ophouden, rustte
pas als anderen het geboden, omdat de inspanning ie groot werd. Dan, dade
lijk, roesden door haar brein plannen voor nieuw spel: verstoppertje, waar ze
van hield omdat haar tenger lijfje zich bergen kon in enge hoekjes, of „moe
dertje" waarbij ze zich verinnigde tot de argeloze tederheid van een
sprookjesmoedertje. Werd haar de rol van kind toebedacht, dan was ze dartel
en vol onverwachte stoutigheden, als een dartele kabouter.
Haar fantasie toverde iedere verbeelding om tot levende realiteit, die alle
mogelijkheden omvatte. Geen behoefte had zij daarbij aan reële dingen: pop
pen lieten haar onverschillig, waar ze zich in verbeelding een levend kindje
schiep, dat beweeglijk was, antwoordde op haar vragen en meeging waar
heen zij wilde. Als klein kindje al zocht ze avonturen: een verboden uitstapje
buiten de tuin, een tocht naar de school van de oudere broertjes die bij het
buiten komen met verbazing Zus op hen vonden wachten. Dan sprankelden
haar ogen van genot. De beknorring thuis verdroeg ze met een heimelijke
lach, omdat de tocht zo „echt" was geweest. Als er geen avonturen te beleven
waren schiep haar verbeelding ze. De broers luisterden naar haar vertelling,
tot ze begrepen, dat het een verzinsel was. Dan beschimpten ze haar om het
leugentje, maar zij had weer haar eigen, voldane lachje, als van iemand, die
een verborgen schat bezit. Doch haar fantasie verzwaarde ook nietige teleur
stellingen tot groot verdriet, dat ze uitkrijste in wild gehuil. Later ivas dat
heftige verstild, stond ze in een hoekje te schreien met weinig tranen, maar
met dieper leed, als een voorgevoel van grote-mensensmart.
De tijd kwam, dat ze haar eerste boekje kon lezen en begerig vatte zij
ook moeilijker boekjes aan, rustte niet vóór zij ze lezen kon. Nog liever was
het haar, dat moeder voorlas. Onder het luisteren naar de grote sprookjes
vertellers verdiepten zich haar glanzende ogen en haar gezichtje wou zich
wel bergen onder de blonde haarval. Want als het sprookje ging over treurige
dingen kwamen er tranen in haar ogen om ze te verbergen, bang voor
spot van de broertjes, vertrok ze haar mond. tot. de schijn van een lach, tot
deze overging in schreien en ze haar hoofd wegstopte in moeders arm.
Alleen die dagelijks om haar heen waren, wisten hoe zij haakte naar lief
kozingen en innigheid. Nooit naderde zij vreemden met strelende aanhaligheid,
maar onverwachts kroop ze op moeders schoot of nestelde zich in vaders arm
en fluisterde tedere woordjes en grappige zelf verzonnen naampjes. Zoals ze
weinig gul was met liefkozingen, deed ze ook moeilijk afstand van speelgoed
of lekkers. Het werd haar allemaal tol een schat, die ze gierig verborg voor
vreemde ogen en handen. Als haar lange vingertjes er overheen wreven of
er aan verschikten, leek het of het haar telkens opnieuw werd gegeven en
het werd haar steeds liever. Lekkers bewaarde zij zo soms weken lang. Ze
at het tenslotte op onder aandrang van de andere kinderen, die dat lange
bewaren niet konden uitstaan maar het opeten gaf nooit het grootste genot.
Meestal koos ze haar woorden fijn en precies, maar in een overmoedige bui
bracht ze zware, manachtige uitdrukkingen te pas, die dwaas en onwezenlijk
klonken uit de mond van het broze kind. In zulke buien ook, uitgelaten van
plaaglust, dolde zij door de kamer, licht en stoeierig als een vlinder in de zon:
In het voorbijgaan trok zij de broers aan hun oren, kaapte hun potlood of
stootte ze, zodat ze hun huiswerk bekrastenBij de wilde jacht, die volgde,
wist lange tijd haar lenig lichaampje te ontsnappen aan de grijpende jongens
handen, tot ze werd ingesloten en als straf een paar flinke klappen opliep.
Dan huilde ze een ogenblik luid, maar dadelijk dolde opnieuw haar lach,
daagde zij opnieuw uittot ze plotseling op haar knieën viel bij het kleine
broertje op de grond. De uitgelatenheid was verstild, heel haar wezen ver
innigde zich tot moederlijke tederheid, die met lieve, koesterende woorden
het kleintje omstraalde. Terwijl haar wangen nog gloeiden, haar handen
nog natriïden van het wilde dartelen, bouwde zij geduldig een toren van
blokken en glimlachte wijs als het broertje hem omstootte. Geduldig en stil
was ze bij kleine ongesteldheden, die haar soms in bed hielden. Haar ver
beeldingen, de kleurige bloesems van haar bezige geest, vulden de tijd als zij
alleen lag en de glimlach, waarmee zij verwelkomde wie aan haar bed kwam,
scheen tegelijk kinderlijk blij en wijs berustend te zijn.
Toen zij zeven jaar was, greep haar de ziekte, die de dood meebracht. De
eerste aanval streek licht en voorbijgaand over haar heen, als een wind
vlaag, die even de bloesems doet buigen. Tevreden lag ze in haar eigen witte
bedje, luisterend naar moeders voorlezen of spinnend aan haar kinderlijke
fantasieën, tot ze na een paar weken weer mocht opstaan en alles goed leek
en zonnig, heel de bloeiende zomer en de vroege herfst door. Maar toen de
gloeiende herfstkleuren verbleekten in het grauw van de winter, werd ze
opnieuw gegrepen door de ziekte, zo hevig, dat zij klagelijk kermde van pijn
en in de zware ziekenwagen werd weggereden naar het ziekenhuis. Ze was
niet bang. Het leek haar eer een voorrecht dat bijzondere té beleven: met
moeder samen in die wagen te rijden, waar ze op straat zo dikwijls met
vriendinnetjes naar had staan kijken Het ziekenhuis, de omgeving van
smart en dood, verschrikte haar niet, omdat zij er het donkere niet van wist.
Haar kinderverbeelding raakte nooit aan de duisternis van ziekte en dood en
haar zelf had nooit iemand kxoaad gewild Met heldere koortsgloeiende ogen,
haar eigen voldane lachje om. de mond, nam zij de operatiezaal op en even
lachte ze hardop om de lange, witte doktersjassengek was dat, die
grote mannen met nachtponnen aan! Zo vertelde zij het later aan moeder.
Twee dagen lag haar broze lichaampje, schijnbaar genezend, in het wijde
gasthuisbed. Ze toas rustig en leek tevreden, maar innerlijk reikte haar
verlangen naar de bezoeken van vader en moeder en naar het kleine broertje
'huis, dat nog maar enkele stamelende woordjes kon zeggen, niet eens haar
naam. Maar broertje mocht vooreerst niet komen, dat wist ze. Moeder zat
lweemaal daags bij haar, moest dan voorlezen uit de bekende boekjes van
thuis en beloven nieuwe te zullen meebrengen, 's Avonds, vóór ze insliep,
kwam vader, vertelde grapjes en noemde haar bij de dwaze naampjes, die
voor haar alleen waren. Voor de anderen had hij immers andere scherts
namen. Maar de tweede avond riep het lachen een trek van pijn op haar
smalle gezichtje en haar ogen leken verdoft, moe. De morgen daarop was
plotseling de bezige geest geblust, als knapte de levensdraad het eerst, waar
hij het fijnst was en het strakst gespannen. Het lichaam verrichtte nog zijn
onbewuste functies, doch het klare bewustzijn en de toverende verbeelding
lagen gedoofd. De witte leden dekten de ogen en het gezichtje, niet langer
bezield door de fijnspinnende geest, leek verouwelijkt en vergroofd.
Mannen van wetenschap stonden om het bed heen, sprekend in geleerde
termen. De ouders staarden in angstige spanning en zochten vergeefs naar
het woord, waarmee ze hun kind konden bereiken. Vreemde gedachten
kwamen en gingen in de dagen en de lange, doorwaakte nachten, die eindeloos
lange dagen leken; vragen naar wat daar gebeurde met hun kindje, dat nog
leefde, maar gevoelloos was en zonder bewustzijn, als een dode. Was werke
lijk het bewustzijn vernietigd of weefde mogelijk in geheime diepten, aan de
bron van het leven zelf, de geest nog zijn kleurige fantasieën? Speelde niet
achter die schijnbare doocl een droomleven zich af, fijn en schitterend als
geslepen kristal, rijker in zichzelf, nu het contact met de buitenwereld was
uitgeschakeld?
Eindelijk, na vele dagen, bezweek ook het lichaampje. Zacht, onmerkbaar
bijna, als een al zwakke hand, die zich spant, liet het leven haar los. Over
haar bogen zich vader en moeder met hun grote-mensensmart, zwaar naast
de teerheid van het uitgebloeide leven. Pas door de bloemen, waarmee ze
haar bedje dekten, konden zij dat tere nader komen. Onder witte bloemen
wrd zij uitgedragen, maar tussen de bloemen dofte zwart en zware koetsen
volgden met mensen in donker-deftige kledij. Dat alles was wel heel geweldig
bij zo tere bloesemval.
Na een paar dagen speelden de broers en het zusje met de vriendinnetjes
van het gestorven kindje. Hun drukke stemmen kwetterden oner haar, ze
deden de spelletjes van haar verbeelding, herdachten haar vlugheid bij het
touwtjespringen en balgooien. Het was of ze haar weer in de kring haalden
en de moeder, die het spel aanzag, voelde het gestorven kindje nader dan
in de donkere, pijnlijke uren van zware droefheid en beklag van grote
mensen. De kinderen juichten, toen moeder meedeed in hun spel.
De Haarlemse Stadsschouwburg (hier
naast) en de verdwenen Jansschouwburg
(hieronder) met een portret van de van
geboorte Belgische actrice Magda
Janssens.
inrichten van tentoonstellingen en dergelijke, doch schrijvers hadden er
tevoren over het algemeen geen behoefte aan gevoeld. Wel hadden er in de
negentiende eeuw reeds letterkundige genootschappen bestaan en de Tach
tigers vormden zeker een groep, waarvan de leden elkaar kenden en met
elkaar samenwerkten, maar de samenwerking betrof de richting en de kwali
teit van hun werk, niet de bevordering van een zakelijk doel, zoals de vak
vereniging beoogde, die zich geen oordeel over de kwaliteit van het werk
harer leden zou aanmatigen, dóch besluiten zou nemen, waaruit elk lid op zijn
tijd voordeel kon putten. Aan de voorbereiding hadden vooral G. van Huiven
en Herman Robbers gewerkt. Zij zijn zo lang zij leefden drijvende krachten
in de vereniging gebleven.
In het eerste hoofdbestuur werd Van Deyssel tot voorzitter gekozen,
Jacques van Looy werd vice-voorzitter, Is. Querido eerste en Van Oordt
tweede secretaris. In juni werd de eerste jaarvergadering gehouden, besloten
met een gezamenlijke maaltijd. Dit gebruik bestaat nog steeds. Doel van dit
samenkomen was en is, behalve de zakelijke besprekingen, de letterkundigen
nader tot elkaar te brengen, een doel, dat vooral in de eerste jaren slechts
moeizaam of eigenlijk niet werd bereikt. Het samenkomen bleef voornamelijk
beperkt tot een groep van mensen, die elkaar kenden of met elkaar bevriend
waren. Echte saamhorigheid, waarin alle leden waren opgenomen, bestond
niet en is nog steeds moeilijk te bereiken, al is er wel verbetering in gekomen.
Er zijn hiervoor verschillende oorzaken te noemen, zoals verzwegen critiek
op de kwaliteit van eikaars werk, die niet te onderdrukken is, verder woonden
de schrijvers verspreid door het gehele land. En wat het zakelijke betreft,
schuwde men vaak over zijn contract met een uitgever te spreken, omdat een
schrijver tegenover zijn uitgever altijd de zwakste partij vertegenwoordigt.
Dat kan een vakvereniging niet veranderen. In de schrijver leeft steeds de
vrees dat bemoeiingen in deze meer kwaad dan goed doen. Terecht of ten
onrechtedat staat nog te bezien.
Toch heeft onze vereniging in de loop der jaren wel belangrijke dingen
bereikt. Zij heeft onder meer bewerkt, dat ons land bij de Berner Conventie
werd aangesloten. In de landen, bij deze conventie aangesloten, is het auteurs
recht beschermd, hetgeen onder meer wil zeggen, dat het verboden is een
werk te vertalen zonder dat de auteur hierin gekend wordt. Zo lang Nederland
niet bij de Berner Conventie was aangesloten, konden dus werken van buiten
landse auteurs in het Nederlands vertaald worden zonder enige verplichting
jegens die auteurs en hun uitgevers. Omgekeerd konden werken van Neder
landse auteurs in dezelfde vrijheid in het buitenland worden vertaald en uit
gegeven. Werd er iets voor betaald, dan was dit als een gunst te beschouwen
of als een bewijs van fatsoen van de zijde van de vertalep!
Ook toneelwerken waren op die manier „vrij". Tot welke ongehoorde mis
bruiken dit aanleiding gaf, heeft Herman Heijermans eens in een geestige
„open brief" aan de minister van Kunsten en Wetenschappen uitgesproken
onder de aanhef: „Excellentie, ik word begapt". In dat artikel verhaalt Heijer
mans, op welke schandelijke wijze er met een van zijn stukken was om-
V"
EEN GEBEURTENIS van betekenis in de litteraire wereld, ofschoon daar
buiten nauwelijks opgemerkt, was de oprichting, in 1905, van de Vereniging
van Letterkundigen, een vakvereniging dus van rvhrijvers en schrijfsters. De
betekenis hiervan lag misschien voornamelijk in de erkenning, dat het schrij
den van litterair werk een „vak" was en dat de beoefenaars van het vak
steun bij elkaar moesten zoeken en elkaar moesten leren kennen. Schilders
hadden reeds lang dergelijke verenigingen, waarin zij elkaar vonden bij het
gesprongen, eer het in een zogenaamde Engelse vertaling in Londen werd
opgevoerd. Wat vertaling heette, kon beter bewerking of nog juister ver
minking genoemd worden. Hele scènes waren veranderd of geschrapt, eigenlijk
was het een geheel ander stuk geworden. En de schepper van het werk stond
daar volkomen machteloos tegenover. Het nut van aansluiting bij de Berner
Conventie kon niet duidelijker gedemonstreerd worden, al was het waar, dat
wij heel wat meer van het buitenland „gapten" dan omgekeerd.
De Verenigde Staten van Amerika zijn tot de huidige dag niet bij de
Berner Conventie aangesloten. Daardoor was het mogelijk dat bijvoorbeeld
„De dood van een handelsreiziger" hier te lande door twee toneelgezelschappen
tegelijk werd opgevoerd, hetgeen vooral in een klein land natuurlijk tot
moeilijkheden leidt. Een ander Amerikaans stuk „Mary Dugan" werd
enige jarij geleden zelfs door drie Nederlandse toneelgezelschappen tegelijk
uitgebracht!
Andere nuttige besluiten van de vereniging waren de oprichting van een
Bureau van Auteursrecht natuurlijk gevolg van aansluiting bij de Berner
Conventie en die van een Steunfonds, waaruit schrijvers en schrijfsters, die
in financiële moeilijkheden verkeerden geholpen kunnen worden. Het was
vooral Frans Mijnssen, die hiervoor ijverde en aan wiens nagedachtenis
menigeen onder ons een dankbare gedachte zal wijden als aan een hartelijke,
behulpzame vriend. Na de tweede wereldoorlog heeft de Vereniging van
Letterkundigen zich aangesloten bij de Nederlandse Federatie van Beroeps
verenigingen van Kunstenaars, uit de onbetwistbare overweging, dat ge
zamenlijk meer te bereiken is dan door elke vereniging apart. En om iets
van belang bij de overheid te bereiken moet de kunst nog steeds een moeilijke
weg vol hindernissen bewandelen of liever met op elkaar geklemde tanden
stap voor stap bevechten.
ONBEWUST van wat ha§tr wachtte schoof de wereld voort naar het nood
lottige jaar 1914, toen Duitsland de eerste wereldoorlog ontketende. Natuur
lijk werd er al enige tijd tevoren over de mogelijkheid van oorlog gesproken,
ook in de gezinnen van gewone mensen, die niets met het spel der diplomaten
te maken hadden; de couranten brachten af en toe alarmerende berichten,
waarvan de verontrustende toon ongemerkt in intensiteit toenam, maar toch
geloofde onder die gewone mensen eigenlijk niemand, dat de dreiging zo hevig
was en het vreselijke zo nabij. Oorlog.wij konden er ons geen voorstelling
van maken. Sinds de Tiendaagse Veldtocht was ons land er niet in betrokken
geweest. Behalve dan bij de strijd in Atjeh, maar dat was ver weg en werd
meer beschouwd als het bedwingen van een opstand door ons koloniale leger,
waar de gewone burgers in het moederland weinig of niets mee te maken
hadden. En nudit. Het ontzettende, onbekende, onverwachte.
Een prachtige zomer, vakantie voor de kinderen, reisplannen reeds uitge
voerd door wie de middelen ertoe bezat vele landgenoten vertoefden in het
buitenland. De avond van 31 juli hadden mijn man en ik met onze twee
oudste jongens in Zand voort doorgebracht. Bij het naar huis gaan hoorden
wij, dat de mobilisatie was afgekondigd en plotseling scheen de wereld ver
anderd te zijn. De volgende dag, zondag 1 augustus, heerste in heel de stad
en heel het land nerveuze opwinding. Al schreven de couranten, dat
iedereen kalm was en paraat en vol goede moed, of weet ik wat voor mooie
verklaringen meer, wij zagen van nabij hoe angst en beklemming de mensen
in hun greep hadden. Wijzelf mochten dankbaar zijn, dat onze jongens nog
niet op de leeftijd waren om soldaat te worden, met vrienden en kennissen
leefden wij angst en spanning mee, wanneer zonen of verloofden zich moesten
melden. Die eerstg augustus 1914 begon als een warme, stralende zomerdag,
doch in de middag barstte een hevig onweer los, dal in de gespannen atmos
feer een ongewone uitwerking had op de zenuwen van vrouwen en meisjes:
opgekropte tranen baanden zich een weg, hier en daar klonken hysterische
kreten. Van de dappere, opgewekte stemming, waarin volgens de verhalen,
jonge mensen in andere landen verkeerden, hebben wij die dag niets gemerkt.
Misschien was het in Duitsland zo, waar men van „ein frischer, fröhliger
Krieg" durfde spreken wij Nederlanders, niet ertoe opgezweept van hoger
hand, brachten zo'n stemming niet op. Hetgeen pleit voor de zin van realiteit
bij ons volk. Die nacht, in slaaploze uren, woelden angstige vragen door onze
hoofden en harten. Bij ogenblikken kwam de dwaze hoop op een wonder in
ons op. De meeste soldaten in het Duitse leger kwamen voort uit de arbeiders
klasse en zovele arbeiders waren aangesloten bij de Internationale socialis
tische beweging zouden zij niet in het uiterste ogenblik aan hun broeders
in de andere landen de handen toesteken inplaats van op hen te schieten?
Helaas: de werkelijkheid was anders: de Sociaal-Democraten in Duitsland en
in Frankrijk hadden een zogenaamde godsvrede gesloten met hun regeringen
en daarmede was de beweging lam gelegd. De moord op Jaurès, één dag vóór
de oorlog werd verklaard, was een symbool.
DE WERKDAGEN na die eerste oorlogszondag hadden een vreemde on
wezenlijkheid. Iedereen wenste zich te beschermen tegen de nog onbekende,
dreigende gevaren en trachtte dus levensmiddelen in te kopen, maar in de
meeste winkels weigerde men papieren geld aan te nemen zou het niet
blijken, scheurpapier te zijn? En zo zag men mannen en vrouwen van de ene
kruidenierswinkel naar de andere dwalen. Hun inkopen lagen vóór hen op
gestapeld, maar wanneer het op betalen aankwam en een bankbiljet voor de
dag werd gehaald, moest de koper het aanzien, dat alles weer achter de toon
bank verdween. De teleurgestelde ging dan verder op zoek naar een winkelier,
die het papieren geld niet versmaadde. Die waren er wel enkelen. En die
enkelen kregen gelijk.
De angst voor honger was wel het sterkst in die dagen en groter dan die
voor militair geweld, misschien omdat onze verbeelding daar gemakkelijker
aan raakte. Het sloeg zelfs over op de kinderen. Mijn twaalfjarige zoon had
gehoord, dat iemand een baal rijst had gekocht en hield niet op telkens weer
aan te dringen: „Koop dan toch een baaltje rijst!" Hij was een grote liefhebber
van rijst en vond het vooruitzicht een heel baaltje van dat heerlijke te zullen
bezitten lang niet verwerpelijk. Zij die in die eerste dagen, vaak voor grof
geld, rijst, thee of koffie konden hamsteren, kregen in de volgende jaren
gelijk: ook in ons land heerste voedselschaarste, gedeeltelijk door de machi
naties van oorlogswinstmakers, die ten koste van hun medeburgers eetwaren
naar Duitsland smokkelden.
In het begin rekende niemand erop, dat de oorlog jaren zou duren. De
algemene opinie was: met de tegenwoordige wapens is het in een paar maan
den afgelopen, een opinie, die ook aan het begin van de tweede wereldoorlog
werd geuit en beide keren in bittere teleurstelling door de werkelijkheid
weersproken. In augustus 1914 was de grote, alles overheersende vraag: „Zou
ons land buiten de oorlog blijven? Zou het Duitse leger, dat België introk,
Nederland links laten liggen?" Na korte tijd van spanning kwam de zekerheid:
ons land zou neutraal gebied blijven. Het leek bijna een wonder op zulk een
veilig eiland te zullen wonen, te midden van een zee van verschrikking. Pas in
de tweede wereldoorlog zouden wij de omvang van die verschrikkingen,
waaraan wij in 1914 ontkomen waren, tenvolle leren beseffen. Onze Belgische
buren kregen er in 1914 de volle last van te dragen. Een stroom van vluchte
lingen uit Antwerpen kwam naar ons land. Een deel ervan werd tijdelijk
ondergebracht in een school, dicht bij ons huis. Wij hielpen hen verzorgen en
verwonderden ons over de opgewektheid, die de meesten van die verdrevenen
wisten te bewaren. Er waren kinderen bij, die met aandoenlijke zorg een
hond of een poes heel de lange weg hadden meegedragen. Eén jongetje hield
een wit konijn in zijn armen en was er slechts met heel veel moeite toe te
bewegen het af te staan aan iemand, die er een hok voor had en de plechtige
gelofte aflegde goed voor het dier te zullen zorgen. Met grote angstige ogen
volgde het kind de man, die zijn lieveling meenam.
Al bleven wij buiten het oorlogsgeweld, toch kreeg het leven in ons land
een andere kleur: velen van ons konden zich niet losmaken van de gedachte
aan de ontzettende gebeurtenissen in de oorlogvoerende landen. Het kwam
soms als een nachtmerrie over je. En toch Ik herinner me, dat mijn man
en ik op een warme middag in die eerste augustusmaand aan het Zandvoortse
strand zaten.: Het was er vreemd stil, de blauwe zee leek een met de blauwe
lucht erboven, kleine witte schuimkopjes rolden uit over het strand. Natuur
lijk spraken wij over de laatste oorlogsberichten, berichten over hevige ge
vechten in Frankrijk, over getorpedeerde schepen, over doden en gewonden.
Ondenkbaar leek het, dat zich op die rustige zee zulke afschuwelijke drama's
afspeelden. In deze ogenblikken van vredig daar zitten werd het alles tot
iets verafs en onwezenlijks, iets waarin je niet kon geloven, al schaamden
wij ons tegelijkertijd over dat ongeloof, dat ons medegevoel aantastte. Maar
ons hart wilde dankbaar zijn voor de vrede, die ons gelaten was, een vrede,
die de schone zomerdag met de kalme zee ons als het ware manifesteerde. En
gedurende de verdere oorlogsjaren leerden wij begrijpen, dat wij die afweer
nodig hadden. Het dagelijkse leven eiste alle krachten op.
HAARLEMS DAGBLAD stelde mij aan als toneelverslaggeéfster, plaats
vervangster van J. B. Schuil, die als reserve-officier de uniform had moeten
aantrekken. Ik kreeg er een prettige, drukke werkkring door. Belangrijke
premières in Amsterdam moest ik verslaan, evengoed als de opvoeringen door
beroepsgezelschappen of amateurs in Haarlem gegeven. Het toneel in ons land
beleefde een grote tijd, met Royaards en Verkade als prominenten, waar het
Schouwtoneel, opvolger van De Nederlandse Toneelvereniging, zich naast
voegde. De Vlamingen met Hubert la Roche, John Gobau en Magda Janssens
kwamen naar hier, uit België gevlucht en vrolijkten ons op met „Fientje
Beulemans" een stuk vol sappige Vlaamse humor, dat ware triomfen vierde
bij ons publiek. Ook een Frans gezelschap, eveneens uitgeweken, gaf hier in
het land vele voorstellingen.
Een gebeurtenis voor Haarlem was de opening van de nieuwe schouwburg,
waarbij Royaards met zijn gezelschap „De Heks van Haarlem" van Frederik
van Eeden ten tonele bracht, een stuk. dat reminicenties bevatte aan de
smokkelhandel, die in de oorlogsjaren voor menigeen zoete winst opleverde.
De bijnaam O.W.'er werd niet zonder reden uitgevonden. Onvergetelijk zijn
voor mij de voorstellingen gebleven, die Royaards gaf van „Koning Oedipus"
en van „Een Midzomernachtdroom" van Shakespeare met Jan Musch in de
rol van Puck, de watervlugge, geestige kabouter, symbool en veroorzaker van
wat wij in de mensenwereld het toeval plegen te noemen. De stukken van
Bernard Shaw vonden meer en meer waardering bij ons publiek.
ZO LAG NEDERLAND als een eiland van vrede midden in de oorlogszee.
Van wat in de andere landen opsloeg als woeste golven, ondervonden wij de
deining: sommige voedingsmiddelen waren niet of moeilijk te krijgen, maar
wij konden spotten met de keiharde eenheidsworst en het soort minder
waardig gebak, dat als aanvulling van het brood moest dienen. Wij maakten
zelf yoghurt, aten uitentreuren sperziebonen en waren verontwaardigd omdat
zoveel cacao en andere eetwaren over de Duitse grens werden gesmokkeld.
Het ergste werd door ons volk geleden onder het tekort aan aardappelen, ook
een gevolg van de smokkelhandel. Op verschillende plaatsen in het land
ontstonden daardoor conflicten tussen de bevolking en het gemeentebestuur.
Men eiste, dat paal en perk aan die verboden uitvoer zou worden gesteld. In
Amsterdam kwam het zover dat moedige vrouwen een schuit met aardappelen
wisten te veroveren. Wij sloten vriendschap met Belgische vluchtelingen of
berouwden het hen in huis te hebben genomen. In Den Haag keken vrouwen
en meisjes hun ogen uit als de geïnterneerde Schotten van het Engelse leger
in hun nationaal kostuum door de stad wandelden. Ontvluchten deden de
geïnterneerden niet gauw: de vlucht was vol gevaren en zij werden hier
goed verzorgd. Ofschoon wij aldus de neerslag van de oorlog ondervonden,
van wat er in de oorlogvoerende landen geleden werd konden slechts weinigen
van ons zich een voorstelling maken, ook al huiverden wij bij de couranten
berichten over de bloedige slag bij Verdun, de raids op Londen en andere
steden, terwijl wij beefden voor het lot van de Franse hoofdstad. Wat oorlogs
wee en bezettingsellende werkelijk betekenden, zouden wij echter pas in de
jaren 19401945 ondervinden.
(Wordt volgende week vervolgd)
Van 2 januari af zal
in „Paleis 4" van de
Brusselse wereldten
toonstelling de voor
lichtingsafdeling ge
vestigd zijn, een af
deling, die de scha
kel zal vormen tus
sen de leiding van de
tentoonstelling en de
Belgische en buiten
landse "journalisten.
Dagelijks zal een bul
letin aan pers, radio,
film en televisie wor
den verstrekt, ter
wijl de verstrekking
van zeer belangrijk
nieuws via de telex
zal geschieden. Deze
voorlichtingsafdeling
krijgt de beschik
king over dertig tele
fooncellen, een pers
zaal met schrijfma
chines, een donkere
kamer voor de foto
pers, een telexappa
raat, een bar en zelfs
een badgelegenheid.
Voor de buitenlandse
persbureaus zijn spe
ciale regelingen in
voorbereiding, die
een snelle verzending
van het nieuws ver
zekeren. Ook vele
buitenlandse afdelin
gen hebben voorzie
ningen voor de pers
getroffen. De Neder
landse afdeling heeft
eveneens een aparte
ruimte voor journa
listen, die zich bij het
ontvangstcentrum
bevindt.
Het hoogste ge
rechtshof in Italië
heeft uitgemaakt, dat
de bijzondere be
scherming, die ae
rooms katholieke
godsdienst als staats
godsdienst in Italië
geniet, niet onver
enigbaar is met de
grondwettelijk ge
waarborgde vrijheid
van religie. Het ar
rest is uitgelokt door
de plaatselijke rech
ter van Mineo, die
een principiële uit
spraak wenste omdat
voor hem iemand te
recht staat, die ver
volgd wordt omdat
hij in een café een
religieuze afbeelding
zou hebben beledigd.
De Italiaanse straf
wet stelt een straf
van één tot drie jaar
op belediging van de
staatsgodsdienst in
het openbaar. Arti
kel 7 van de grond
wet van 1947 houdt
de erkenning in van
het verdrag van La-
teranen van 1928,
waarbij de katholie
ke godsdienst als
staatsgodsdienst
werd erkend, met
bijzondere bescher
ming. Artikel 8 van
de grondwet garan
deert de godsdienst
vrijheid. Het verdrag
van Lateranen noemt
met name de nood
zakelijkheid, de aan
gelegenheid van staat
en kerk te regelen,
en dus, aldus het hof,
is het logisch, dat de
staat middels de
strafwet de speciale
status van de roomse
godsdienst beveiligt.
Niemands vrijheid
van godsdienst wordt
daardoor beperkt.
Honderdduizenden
boeren, mogelijk mil
joenen. zullen vol
gend jaar in China
opnieuw geconfron
teerd worden met
hongersnood, zoals
zovele jaren in het
verleden is gebeurd.
Het grootste pro
bleem voor het com
munistische regiem
wordt dan ook ge
vormd door de voed
selvoorziening voor
een bevolking van
650 miljoen zielen
sommigen ramen het
aantal op 700 miljoen
met een bevol
kingsaanwas van 15
miljoen zielen per
jaar. Het regiem
heeft zijn hoop ge
vestigd op een effec
tieve geboortecon
trole. welke echter
niet allerwege in dit
uit traditie kinder
rijke land met in
stemming is begroet.
De Chinees is opge
groeid in kinderrijke
gezinnen, eeuwen en
eeuwen lang en de
traditie was zo vast
gegroeid dat toen
zelfs de communis
ten in 1949 aan de
macht kwamen, zij
geboortecontrole ver
oordeelden als gele
galiseerde moorden.
Maar de toenemende
bevolking bracht drie
jaar geleden een wij
ziging in deze ziens
wijze, De regering
ging over tot een
campagne voor ge
boortebeperking,
welke campagne al
lengs werd geïnten
siveerd.
Ofschoon geboorte
controle nog vrijwil
lig is, wordt door
vluchtelingen uit
communistisch China
verteld, dat de com
munisten deze thans
doorvoeren met alle
hun ten dienste
staande middelen.
Sommige leden van
de Chinese commu
nistische partij heb
ben voorgesteld een
wet uit te vaardigen
waarbij een man pas
op 35-jarige leeftijd
kan trouwen en een
vrouw op 25-jarige
leeftijd, in de mening
dat huwelijken op la
tere leeftijd het ge
boortecijfer zullen
doen dalen. De hui
dige minimum leef
tijden zijn twintig
jaar voor mannen en
achttien jaar voor
vrouwen.
Aanplakbiljetten,
radioprogramma's en
dagbladen houden
nimmer op het volk
te vertellen, dat twee
kinderen ideaal Is en
vier het maximum
dient te zijn. Maar of
de communisten de
macht zullen hebben
om een traditie van
eeuwen te verande
ren. staat nog steeas
te bezien.