ENIGE HERINNERINGEN 13 DOOR ANNA VAN GOGH-KAULBACH S Brussel meer in 't nieuws Vrijheid van godsdienst 700.000.000 ZATERDAG 21 DECEMBER 1957 IN 1909 WERD onze jongste zoon geboren en in hetzelfde jaar 5 verscheen mijn roman „Moeder" bij de Wereldbibliotheek. Een jaar later trof ons een grote smart, toen ons oudste dochtertje op zeven jarige leeftijd door de dood werd weggenomen. In het sterven van een kind ligt voor ons gevoel iets onnatuurlijks. Een kind, op de drempel van het leven, met duizend mogelijkheden vóór zich, met duizend verwachtingen en dan plotseling geremd, neergeslagen door een machtige hand, die zijn kracht, naar het ons toeschijnt, beter kan gebruiken voor het vellen van wat uitgeleefd is en verdord. Te groot en te ernstig schijnt ons die Machtige naast het tere en dartele wezen van het kind, dat nog geen tijd heeft gehad, het leven te leren kennen, de essence ervan te proeven. Het is ons mensen eigen onze doden te willen herdenken. Ieder doet dat op zijn manier: men richt een gedenkteken op of men bezoekt ijverig het graf en brengt of kweekt er bloemen. Ik voor mij wil liever an hen denken, zoals ze waren in de volheid en de glans van hun leven en zo had ik er behoefte aan, ons kindje te tekenen zoals zij voortleefde in mijn gedachten. Ik wil hier dat ,.in memoriam" invoegen, opgenomen in een bundel bij P. N. van Kampen en Zoon te Amsterdam verschenen: „Impromptu's". HET SPRINGTOUW draaide en de kleine meisjes, die nauwelijks de kunst verstonden, waagden zich in de bocht: Zij was de vlugste. Het ranke lijfje wiegde vóór de sprong een ogenblik mee met het draaiende touw. Dan repten zich de voetjes en licht hupten ze, onvermoeid. Het hoofdje hield ze strak rechtop. De zijige blonde haren, spinrag-fijn, dansten om het warm blozende gezichtje, de rokjes waaierden uit boven de gebogen knieëndan, licht, was zij de bocht uit, wachtte in de rij, tot het opnieuw haar beurt zou zijn. Met klare, blinkende ogen volgde zij de sprongen van de anderen, tot plots, als een plomper vriendinnetje een onhandige sprong maakte, haar lach op- schaterde, helder en overmoedig van jolijt. Zij wist niet van ophouden, rustte pas als anderen het geboden, omdat de inspanning ie groot werd. Dan, dade lijk, roesden door haar brein plannen voor nieuw spel: verstoppertje, waar ze van hield omdat haar tenger lijfje zich bergen kon in enge hoekjes, of „moe dertje" waarbij ze zich verinnigde tot de argeloze tederheid van een sprookjesmoedertje. Werd haar de rol van kind toebedacht, dan was ze dartel en vol onverwachte stoutigheden, als een dartele kabouter. Haar fantasie toverde iedere verbeelding om tot levende realiteit, die alle mogelijkheden omvatte. Geen behoefte had zij daarbij aan reële dingen: pop pen lieten haar onverschillig, waar ze zich in verbeelding een levend kindje schiep, dat beweeglijk was, antwoordde op haar vragen en meeging waar heen zij wilde. Als klein kindje al zocht ze avonturen: een verboden uitstapje buiten de tuin, een tocht naar de school van de oudere broertjes die bij het buiten komen met verbazing Zus op hen vonden wachten. Dan sprankelden haar ogen van genot. De beknorring thuis verdroeg ze met een heimelijke lach, omdat de tocht zo „echt" was geweest. Als er geen avonturen te beleven waren schiep haar verbeelding ze. De broers luisterden naar haar vertelling, tot ze begrepen, dat het een verzinsel was. Dan beschimpten ze haar om het leugentje, maar zij had weer haar eigen, voldane lachje, als van iemand, die een verborgen schat bezit. Doch haar fantasie verzwaarde ook nietige teleur stellingen tot groot verdriet, dat ze uitkrijste in wild gehuil. Later ivas dat heftige verstild, stond ze in een hoekje te schreien met weinig tranen, maar met dieper leed, als een voorgevoel van grote-mensensmart. De tijd kwam, dat ze haar eerste boekje kon lezen en begerig vatte zij ook moeilijker boekjes aan, rustte niet vóór zij ze lezen kon. Nog liever was het haar, dat moeder voorlas. Onder het luisteren naar de grote sprookjes vertellers verdiepten zich haar glanzende ogen en haar gezichtje wou zich wel bergen onder de blonde haarval. Want als het sprookje ging over treurige dingen kwamen er tranen in haar ogen om ze te verbergen, bang voor spot van de broertjes, vertrok ze haar mond. tot. de schijn van een lach, tot deze overging in schreien en ze haar hoofd wegstopte in moeders arm. Alleen die dagelijks om haar heen waren, wisten hoe zij haakte naar lief kozingen en innigheid. Nooit naderde zij vreemden met strelende aanhaligheid, maar onverwachts kroop ze op moeders schoot of nestelde zich in vaders arm en fluisterde tedere woordjes en grappige zelf verzonnen naampjes. Zoals ze weinig gul was met liefkozingen, deed ze ook moeilijk afstand van speelgoed of lekkers. Het werd haar allemaal tol een schat, die ze gierig verborg voor vreemde ogen en handen. Als haar lange vingertjes er overheen wreven of er aan verschikten, leek het of het haar telkens opnieuw werd gegeven en het werd haar steeds liever. Lekkers bewaarde zij zo soms weken lang. Ze at het tenslotte op onder aandrang van de andere kinderen, die dat lange bewaren niet konden uitstaan maar het opeten gaf nooit het grootste genot. Meestal koos ze haar woorden fijn en precies, maar in een overmoedige bui bracht ze zware, manachtige uitdrukkingen te pas, die dwaas en onwezenlijk klonken uit de mond van het broze kind. In zulke buien ook, uitgelaten van plaaglust, dolde zij door de kamer, licht en stoeierig als een vlinder in de zon: In het voorbijgaan trok zij de broers aan hun oren, kaapte hun potlood of stootte ze, zodat ze hun huiswerk bekrastenBij de wilde jacht, die volgde, wist lange tijd haar lenig lichaampje te ontsnappen aan de grijpende jongens handen, tot ze werd ingesloten en als straf een paar flinke klappen opliep. Dan huilde ze een ogenblik luid, maar dadelijk dolde opnieuw haar lach, daagde zij opnieuw uittot ze plotseling op haar knieën viel bij het kleine broertje op de grond. De uitgelatenheid was verstild, heel haar wezen ver innigde zich tot moederlijke tederheid, die met lieve, koesterende woorden het kleintje omstraalde. Terwijl haar wangen nog gloeiden, haar handen nog natriïden van het wilde dartelen, bouwde zij geduldig een toren van blokken en glimlachte wijs als het broertje hem omstootte. Geduldig en stil was ze bij kleine ongesteldheden, die haar soms in bed hielden. Haar ver beeldingen, de kleurige bloesems van haar bezige geest, vulden de tijd als zij alleen lag en de glimlach, waarmee zij verwelkomde wie aan haar bed kwam, scheen tegelijk kinderlijk blij en wijs berustend te zijn. Toen zij zeven jaar was, greep haar de ziekte, die de dood meebracht. De eerste aanval streek licht en voorbijgaand over haar heen, als een wind vlaag, die even de bloesems doet buigen. Tevreden lag ze in haar eigen witte bedje, luisterend naar moeders voorlezen of spinnend aan haar kinderlijke fantasieën, tot ze na een paar weken weer mocht opstaan en alles goed leek en zonnig, heel de bloeiende zomer en de vroege herfst door. Maar toen de gloeiende herfstkleuren verbleekten in het grauw van de winter, werd ze opnieuw gegrepen door de ziekte, zo hevig, dat zij klagelijk kermde van pijn en in de zware ziekenwagen werd weggereden naar het ziekenhuis. Ze was niet bang. Het leek haar eer een voorrecht dat bijzondere té beleven: met moeder samen in die wagen te rijden, waar ze op straat zo dikwijls met vriendinnetjes naar had staan kijken Het ziekenhuis, de omgeving van smart en dood, verschrikte haar niet, omdat zij er het donkere niet van wist. Haar kinderverbeelding raakte nooit aan de duisternis van ziekte en dood en haar zelf had nooit iemand kxoaad gewild Met heldere koortsgloeiende ogen, haar eigen voldane lachje om. de mond, nam zij de operatiezaal op en even lachte ze hardop om de lange, witte doktersjassengek was dat, die grote mannen met nachtponnen aan! Zo vertelde zij het later aan moeder. Twee dagen lag haar broze lichaampje, schijnbaar genezend, in het wijde gasthuisbed. Ze toas rustig en leek tevreden, maar innerlijk reikte haar verlangen naar de bezoeken van vader en moeder en naar het kleine broertje 'huis, dat nog maar enkele stamelende woordjes kon zeggen, niet eens haar naam. Maar broertje mocht vooreerst niet komen, dat wist ze. Moeder zat lweemaal daags bij haar, moest dan voorlezen uit de bekende boekjes van thuis en beloven nieuwe te zullen meebrengen, 's Avonds, vóór ze insliep, kwam vader, vertelde grapjes en noemde haar bij de dwaze naampjes, die voor haar alleen waren. Voor de anderen had hij immers andere scherts namen. Maar de tweede avond riep het lachen een trek van pijn op haar smalle gezichtje en haar ogen leken verdoft, moe. De morgen daarop was plotseling de bezige geest geblust, als knapte de levensdraad het eerst, waar hij het fijnst was en het strakst gespannen. Het lichaam verrichtte nog zijn onbewuste functies, doch het klare bewustzijn en de toverende verbeelding lagen gedoofd. De witte leden dekten de ogen en het gezichtje, niet langer bezield door de fijnspinnende geest, leek verouwelijkt en vergroofd. Mannen van wetenschap stonden om het bed heen, sprekend in geleerde termen. De ouders staarden in angstige spanning en zochten vergeefs naar het woord, waarmee ze hun kind konden bereiken. Vreemde gedachten kwamen en gingen in de dagen en de lange, doorwaakte nachten, die eindeloos lange dagen leken; vragen naar wat daar gebeurde met hun kindje, dat nog leefde, maar gevoelloos was en zonder bewustzijn, als een dode. Was werke lijk het bewustzijn vernietigd of weefde mogelijk in geheime diepten, aan de bron van het leven zelf, de geest nog zijn kleurige fantasieën? Speelde niet achter die schijnbare doocl een droomleven zich af, fijn en schitterend als geslepen kristal, rijker in zichzelf, nu het contact met de buitenwereld was uitgeschakeld? Eindelijk, na vele dagen, bezweek ook het lichaampje. Zacht, onmerkbaar bijna, als een al zwakke hand, die zich spant, liet het leven haar los. Over haar bogen zich vader en moeder met hun grote-mensensmart, zwaar naast de teerheid van het uitgebloeide leven. Pas door de bloemen, waarmee ze haar bedje dekten, konden zij dat tere nader komen. Onder witte bloemen wrd zij uitgedragen, maar tussen de bloemen dofte zwart en zware koetsen volgden met mensen in donker-deftige kledij. Dat alles was wel heel geweldig bij zo tere bloesemval. Na een paar dagen speelden de broers en het zusje met de vriendinnetjes van het gestorven kindje. Hun drukke stemmen kwetterden oner haar, ze deden de spelletjes van haar verbeelding, herdachten haar vlugheid bij het touwtjespringen en balgooien. Het was of ze haar weer in de kring haalden en de moeder, die het spel aanzag, voelde het gestorven kindje nader dan in de donkere, pijnlijke uren van zware droefheid en beklag van grote mensen. De kinderen juichten, toen moeder meedeed in hun spel. De Haarlemse Stadsschouwburg (hier naast) en de verdwenen Jansschouwburg (hieronder) met een portret van de van geboorte Belgische actrice Magda Janssens. inrichten van tentoonstellingen en dergelijke, doch schrijvers hadden er tevoren over het algemeen geen behoefte aan gevoeld. Wel hadden er in de negentiende eeuw reeds letterkundige genootschappen bestaan en de Tach tigers vormden zeker een groep, waarvan de leden elkaar kenden en met elkaar samenwerkten, maar de samenwerking betrof de richting en de kwali teit van hun werk, niet de bevordering van een zakelijk doel, zoals de vak vereniging beoogde, die zich geen oordeel over de kwaliteit van het werk harer leden zou aanmatigen, dóch besluiten zou nemen, waaruit elk lid op zijn tijd voordeel kon putten. Aan de voorbereiding hadden vooral G. van Huiven en Herman Robbers gewerkt. Zij zijn zo lang zij leefden drijvende krachten in de vereniging gebleven. In het eerste hoofdbestuur werd Van Deyssel tot voorzitter gekozen, Jacques van Looy werd vice-voorzitter, Is. Querido eerste en Van Oordt tweede secretaris. In juni werd de eerste jaarvergadering gehouden, besloten met een gezamenlijke maaltijd. Dit gebruik bestaat nog steeds. Doel van dit samenkomen was en is, behalve de zakelijke besprekingen, de letterkundigen nader tot elkaar te brengen, een doel, dat vooral in de eerste jaren slechts moeizaam of eigenlijk niet werd bereikt. Het samenkomen bleef voornamelijk beperkt tot een groep van mensen, die elkaar kenden of met elkaar bevriend waren. Echte saamhorigheid, waarin alle leden waren opgenomen, bestond niet en is nog steeds moeilijk te bereiken, al is er wel verbetering in gekomen. Er zijn hiervoor verschillende oorzaken te noemen, zoals verzwegen critiek op de kwaliteit van eikaars werk, die niet te onderdrukken is, verder woonden de schrijvers verspreid door het gehele land. En wat het zakelijke betreft, schuwde men vaak over zijn contract met een uitgever te spreken, omdat een schrijver tegenover zijn uitgever altijd de zwakste partij vertegenwoordigt. Dat kan een vakvereniging niet veranderen. In de schrijver leeft steeds de vrees dat bemoeiingen in deze meer kwaad dan goed doen. Terecht of ten onrechtedat staat nog te bezien. Toch heeft onze vereniging in de loop der jaren wel belangrijke dingen bereikt. Zij heeft onder meer bewerkt, dat ons land bij de Berner Conventie werd aangesloten. In de landen, bij deze conventie aangesloten, is het auteurs recht beschermd, hetgeen onder meer wil zeggen, dat het verboden is een werk te vertalen zonder dat de auteur hierin gekend wordt. Zo lang Nederland niet bij de Berner Conventie was aangesloten, konden dus werken van buiten landse auteurs in het Nederlands vertaald worden zonder enige verplichting jegens die auteurs en hun uitgevers. Omgekeerd konden werken van Neder landse auteurs in dezelfde vrijheid in het buitenland worden vertaald en uit gegeven. Werd er iets voor betaald, dan was dit als een gunst te beschouwen of als een bewijs van fatsoen van de zijde van de vertalep! Ook toneelwerken waren op die manier „vrij". Tot welke ongehoorde mis bruiken dit aanleiding gaf, heeft Herman Heijermans eens in een geestige „open brief" aan de minister van Kunsten en Wetenschappen uitgesproken onder de aanhef: „Excellentie, ik word begapt". In dat artikel verhaalt Heijer mans, op welke schandelijke wijze er met een van zijn stukken was om- V" EEN GEBEURTENIS van betekenis in de litteraire wereld, ofschoon daar buiten nauwelijks opgemerkt, was de oprichting, in 1905, van de Vereniging van Letterkundigen, een vakvereniging dus van rvhrijvers en schrijfsters. De betekenis hiervan lag misschien voornamelijk in de erkenning, dat het schrij den van litterair werk een „vak" was en dat de beoefenaars van het vak steun bij elkaar moesten zoeken en elkaar moesten leren kennen. Schilders hadden reeds lang dergelijke verenigingen, waarin zij elkaar vonden bij het gesprongen, eer het in een zogenaamde Engelse vertaling in Londen werd opgevoerd. Wat vertaling heette, kon beter bewerking of nog juister ver minking genoemd worden. Hele scènes waren veranderd of geschrapt, eigenlijk was het een geheel ander stuk geworden. En de schepper van het werk stond daar volkomen machteloos tegenover. Het nut van aansluiting bij de Berner Conventie kon niet duidelijker gedemonstreerd worden, al was het waar, dat wij heel wat meer van het buitenland „gapten" dan omgekeerd. De Verenigde Staten van Amerika zijn tot de huidige dag niet bij de Berner Conventie aangesloten. Daardoor was het mogelijk dat bijvoorbeeld „De dood van een handelsreiziger" hier te lande door twee toneelgezelschappen tegelijk werd opgevoerd, hetgeen vooral in een klein land natuurlijk tot moeilijkheden leidt. Een ander Amerikaans stuk „Mary Dugan" werd enige jarij geleden zelfs door drie Nederlandse toneelgezelschappen tegelijk uitgebracht! Andere nuttige besluiten van de vereniging waren de oprichting van een Bureau van Auteursrecht natuurlijk gevolg van aansluiting bij de Berner Conventie en die van een Steunfonds, waaruit schrijvers en schrijfsters, die in financiële moeilijkheden verkeerden geholpen kunnen worden. Het was vooral Frans Mijnssen, die hiervoor ijverde en aan wiens nagedachtenis menigeen onder ons een dankbare gedachte zal wijden als aan een hartelijke, behulpzame vriend. Na de tweede wereldoorlog heeft de Vereniging van Letterkundigen zich aangesloten bij de Nederlandse Federatie van Beroeps verenigingen van Kunstenaars, uit de onbetwistbare overweging, dat ge zamenlijk meer te bereiken is dan door elke vereniging apart. En om iets van belang bij de overheid te bereiken moet de kunst nog steeds een moeilijke weg vol hindernissen bewandelen of liever met op elkaar geklemde tanden stap voor stap bevechten. ONBEWUST van wat ha§tr wachtte schoof de wereld voort naar het nood lottige jaar 1914, toen Duitsland de eerste wereldoorlog ontketende. Natuur lijk werd er al enige tijd tevoren over de mogelijkheid van oorlog gesproken, ook in de gezinnen van gewone mensen, die niets met het spel der diplomaten te maken hadden; de couranten brachten af en toe alarmerende berichten, waarvan de verontrustende toon ongemerkt in intensiteit toenam, maar toch geloofde onder die gewone mensen eigenlijk niemand, dat de dreiging zo hevig was en het vreselijke zo nabij. Oorlog.wij konden er ons geen voorstelling van maken. Sinds de Tiendaagse Veldtocht was ons land er niet in betrokken geweest. Behalve dan bij de strijd in Atjeh, maar dat was ver weg en werd meer beschouwd als het bedwingen van een opstand door ons koloniale leger, waar de gewone burgers in het moederland weinig of niets mee te maken hadden. En nudit. Het ontzettende, onbekende, onverwachte. Een prachtige zomer, vakantie voor de kinderen, reisplannen reeds uitge voerd door wie de middelen ertoe bezat vele landgenoten vertoefden in het buitenland. De avond van 31 juli hadden mijn man en ik met onze twee oudste jongens in Zand voort doorgebracht. Bij het naar huis gaan hoorden wij, dat de mobilisatie was afgekondigd en plotseling scheen de wereld ver anderd te zijn. De volgende dag, zondag 1 augustus, heerste in heel de stad en heel het land nerveuze opwinding. Al schreven de couranten, dat iedereen kalm was en paraat en vol goede moed, of weet ik wat voor mooie verklaringen meer, wij zagen van nabij hoe angst en beklemming de mensen in hun greep hadden. Wijzelf mochten dankbaar zijn, dat onze jongens nog niet op de leeftijd waren om soldaat te worden, met vrienden en kennissen leefden wij angst en spanning mee, wanneer zonen of verloofden zich moesten melden. Die eerstg augustus 1914 begon als een warme, stralende zomerdag, doch in de middag barstte een hevig onweer los, dal in de gespannen atmos feer een ongewone uitwerking had op de zenuwen van vrouwen en meisjes: opgekropte tranen baanden zich een weg, hier en daar klonken hysterische kreten. Van de dappere, opgewekte stemming, waarin volgens de verhalen, jonge mensen in andere landen verkeerden, hebben wij die dag niets gemerkt. Misschien was het in Duitsland zo, waar men van „ein frischer, fröhliger Krieg" durfde spreken wij Nederlanders, niet ertoe opgezweept van hoger hand, brachten zo'n stemming niet op. Hetgeen pleit voor de zin van realiteit bij ons volk. Die nacht, in slaaploze uren, woelden angstige vragen door onze hoofden en harten. Bij ogenblikken kwam de dwaze hoop op een wonder in ons op. De meeste soldaten in het Duitse leger kwamen voort uit de arbeiders klasse en zovele arbeiders waren aangesloten bij de Internationale socialis tische beweging zouden zij niet in het uiterste ogenblik aan hun broeders in de andere landen de handen toesteken inplaats van op hen te schieten? Helaas: de werkelijkheid was anders: de Sociaal-Democraten in Duitsland en in Frankrijk hadden een zogenaamde godsvrede gesloten met hun regeringen en daarmede was de beweging lam gelegd. De moord op Jaurès, één dag vóór de oorlog werd verklaard, was een symbool. DE WERKDAGEN na die eerste oorlogszondag hadden een vreemde on wezenlijkheid. Iedereen wenste zich te beschermen tegen de nog onbekende, dreigende gevaren en trachtte dus levensmiddelen in te kopen, maar in de meeste winkels weigerde men papieren geld aan te nemen zou het niet blijken, scheurpapier te zijn? En zo zag men mannen en vrouwen van de ene kruidenierswinkel naar de andere dwalen. Hun inkopen lagen vóór hen op gestapeld, maar wanneer het op betalen aankwam en een bankbiljet voor de dag werd gehaald, moest de koper het aanzien, dat alles weer achter de toon bank verdween. De teleurgestelde ging dan verder op zoek naar een winkelier, die het papieren geld niet versmaadde. Die waren er wel enkelen. En die enkelen kregen gelijk. De angst voor honger was wel het sterkst in die dagen en groter dan die voor militair geweld, misschien omdat onze verbeelding daar gemakkelijker aan raakte. Het sloeg zelfs over op de kinderen. Mijn twaalfjarige zoon had gehoord, dat iemand een baal rijst had gekocht en hield niet op telkens weer aan te dringen: „Koop dan toch een baaltje rijst!" Hij was een grote liefhebber van rijst en vond het vooruitzicht een heel baaltje van dat heerlijke te zullen bezitten lang niet verwerpelijk. Zij die in die eerste dagen, vaak voor grof geld, rijst, thee of koffie konden hamsteren, kregen in de volgende jaren gelijk: ook in ons land heerste voedselschaarste, gedeeltelijk door de machi naties van oorlogswinstmakers, die ten koste van hun medeburgers eetwaren naar Duitsland smokkelden. In het begin rekende niemand erop, dat de oorlog jaren zou duren. De algemene opinie was: met de tegenwoordige wapens is het in een paar maan den afgelopen, een opinie, die ook aan het begin van de tweede wereldoorlog werd geuit en beide keren in bittere teleurstelling door de werkelijkheid weersproken. In augustus 1914 was de grote, alles overheersende vraag: „Zou ons land buiten de oorlog blijven? Zou het Duitse leger, dat België introk, Nederland links laten liggen?" Na korte tijd van spanning kwam de zekerheid: ons land zou neutraal gebied blijven. Het leek bijna een wonder op zulk een veilig eiland te zullen wonen, te midden van een zee van verschrikking. Pas in de tweede wereldoorlog zouden wij de omvang van die verschrikkingen, waaraan wij in 1914 ontkomen waren, tenvolle leren beseffen. Onze Belgische buren kregen er in 1914 de volle last van te dragen. Een stroom van vluchte lingen uit Antwerpen kwam naar ons land. Een deel ervan werd tijdelijk ondergebracht in een school, dicht bij ons huis. Wij hielpen hen verzorgen en verwonderden ons over de opgewektheid, die de meesten van die verdrevenen wisten te bewaren. Er waren kinderen bij, die met aandoenlijke zorg een hond of een poes heel de lange weg hadden meegedragen. Eén jongetje hield een wit konijn in zijn armen en was er slechts met heel veel moeite toe te bewegen het af te staan aan iemand, die er een hok voor had en de plechtige gelofte aflegde goed voor het dier te zullen zorgen. Met grote angstige ogen volgde het kind de man, die zijn lieveling meenam. Al bleven wij buiten het oorlogsgeweld, toch kreeg het leven in ons land een andere kleur: velen van ons konden zich niet losmaken van de gedachte aan de ontzettende gebeurtenissen in de oorlogvoerende landen. Het kwam soms als een nachtmerrie over je. En toch Ik herinner me, dat mijn man en ik op een warme middag in die eerste augustusmaand aan het Zandvoortse strand zaten.: Het was er vreemd stil, de blauwe zee leek een met de blauwe lucht erboven, kleine witte schuimkopjes rolden uit over het strand. Natuur lijk spraken wij over de laatste oorlogsberichten, berichten over hevige ge vechten in Frankrijk, over getorpedeerde schepen, over doden en gewonden. Ondenkbaar leek het, dat zich op die rustige zee zulke afschuwelijke drama's afspeelden. In deze ogenblikken van vredig daar zitten werd het alles tot iets verafs en onwezenlijks, iets waarin je niet kon geloven, al schaamden wij ons tegelijkertijd over dat ongeloof, dat ons medegevoel aantastte. Maar ons hart wilde dankbaar zijn voor de vrede, die ons gelaten was, een vrede, die de schone zomerdag met de kalme zee ons als het ware manifesteerde. En gedurende de verdere oorlogsjaren leerden wij begrijpen, dat wij die afweer nodig hadden. Het dagelijkse leven eiste alle krachten op. HAARLEMS DAGBLAD stelde mij aan als toneelverslaggeéfster, plaats vervangster van J. B. Schuil, die als reserve-officier de uniform had moeten aantrekken. Ik kreeg er een prettige, drukke werkkring door. Belangrijke premières in Amsterdam moest ik verslaan, evengoed als de opvoeringen door beroepsgezelschappen of amateurs in Haarlem gegeven. Het toneel in ons land beleefde een grote tijd, met Royaards en Verkade als prominenten, waar het Schouwtoneel, opvolger van De Nederlandse Toneelvereniging, zich naast voegde. De Vlamingen met Hubert la Roche, John Gobau en Magda Janssens kwamen naar hier, uit België gevlucht en vrolijkten ons op met „Fientje Beulemans" een stuk vol sappige Vlaamse humor, dat ware triomfen vierde bij ons publiek. Ook een Frans gezelschap, eveneens uitgeweken, gaf hier in het land vele voorstellingen. Een gebeurtenis voor Haarlem was de opening van de nieuwe schouwburg, waarbij Royaards met zijn gezelschap „De Heks van Haarlem" van Frederik van Eeden ten tonele bracht, een stuk. dat reminicenties bevatte aan de smokkelhandel, die in de oorlogsjaren voor menigeen zoete winst opleverde. De bijnaam O.W.'er werd niet zonder reden uitgevonden. Onvergetelijk zijn voor mij de voorstellingen gebleven, die Royaards gaf van „Koning Oedipus" en van „Een Midzomernachtdroom" van Shakespeare met Jan Musch in de rol van Puck, de watervlugge, geestige kabouter, symbool en veroorzaker van wat wij in de mensenwereld het toeval plegen te noemen. De stukken van Bernard Shaw vonden meer en meer waardering bij ons publiek. ZO LAG NEDERLAND als een eiland van vrede midden in de oorlogszee. Van wat in de andere landen opsloeg als woeste golven, ondervonden wij de deining: sommige voedingsmiddelen waren niet of moeilijk te krijgen, maar wij konden spotten met de keiharde eenheidsworst en het soort minder waardig gebak, dat als aanvulling van het brood moest dienen. Wij maakten zelf yoghurt, aten uitentreuren sperziebonen en waren verontwaardigd omdat zoveel cacao en andere eetwaren over de Duitse grens werden gesmokkeld. Het ergste werd door ons volk geleden onder het tekort aan aardappelen, ook een gevolg van de smokkelhandel. Op verschillende plaatsen in het land ontstonden daardoor conflicten tussen de bevolking en het gemeentebestuur. Men eiste, dat paal en perk aan die verboden uitvoer zou worden gesteld. In Amsterdam kwam het zover dat moedige vrouwen een schuit met aardappelen wisten te veroveren. Wij sloten vriendschap met Belgische vluchtelingen of berouwden het hen in huis te hebben genomen. In Den Haag keken vrouwen en meisjes hun ogen uit als de geïnterneerde Schotten van het Engelse leger in hun nationaal kostuum door de stad wandelden. Ontvluchten deden de geïnterneerden niet gauw: de vlucht was vol gevaren en zij werden hier goed verzorgd. Ofschoon wij aldus de neerslag van de oorlog ondervonden, van wat er in de oorlogvoerende landen geleden werd konden slechts weinigen van ons zich een voorstelling maken, ook al huiverden wij bij de couranten berichten over de bloedige slag bij Verdun, de raids op Londen en andere steden, terwijl wij beefden voor het lot van de Franse hoofdstad. Wat oorlogs wee en bezettingsellende werkelijk betekenden, zouden wij echter pas in de jaren 19401945 ondervinden. (Wordt volgende week vervolgd) Van 2 januari af zal in „Paleis 4" van de Brusselse wereldten toonstelling de voor lichtingsafdeling ge vestigd zijn, een af deling, die de scha kel zal vormen tus sen de leiding van de tentoonstelling en de Belgische en buiten landse "journalisten. Dagelijks zal een bul letin aan pers, radio, film en televisie wor den verstrekt, ter wijl de verstrekking van zeer belangrijk nieuws via de telex zal geschieden. Deze voorlichtingsafdeling krijgt de beschik king over dertig tele fooncellen, een pers zaal met schrijfma chines, een donkere kamer voor de foto pers, een telexappa raat, een bar en zelfs een badgelegenheid. Voor de buitenlandse persbureaus zijn spe ciale regelingen in voorbereiding, die een snelle verzending van het nieuws ver zekeren. Ook vele buitenlandse afdelin gen hebben voorzie ningen voor de pers getroffen. De Neder landse afdeling heeft eveneens een aparte ruimte voor journa listen, die zich bij het ontvangstcentrum bevindt. Het hoogste ge rechtshof in Italië heeft uitgemaakt, dat de bijzondere be scherming, die ae rooms katholieke godsdienst als staats godsdienst in Italië geniet, niet onver enigbaar is met de grondwettelijk ge waarborgde vrijheid van religie. Het ar rest is uitgelokt door de plaatselijke rech ter van Mineo, die een principiële uit spraak wenste omdat voor hem iemand te recht staat, die ver volgd wordt omdat hij in een café een religieuze afbeelding zou hebben beledigd. De Italiaanse straf wet stelt een straf van één tot drie jaar op belediging van de staatsgodsdienst in het openbaar. Arti kel 7 van de grond wet van 1947 houdt de erkenning in van het verdrag van La- teranen van 1928, waarbij de katholie ke godsdienst als staatsgodsdienst werd erkend, met bijzondere bescher ming. Artikel 8 van de grondwet garan deert de godsdienst vrijheid. Het verdrag van Lateranen noemt met name de nood zakelijkheid, de aan gelegenheid van staat en kerk te regelen, en dus, aldus het hof, is het logisch, dat de staat middels de strafwet de speciale status van de roomse godsdienst beveiligt. Niemands vrijheid van godsdienst wordt daardoor beperkt. Honderdduizenden boeren, mogelijk mil joenen. zullen vol gend jaar in China opnieuw geconfron teerd worden met hongersnood, zoals zovele jaren in het verleden is gebeurd. Het grootste pro bleem voor het com munistische regiem wordt dan ook ge vormd door de voed selvoorziening voor een bevolking van 650 miljoen zielen sommigen ramen het aantal op 700 miljoen met een bevol kingsaanwas van 15 miljoen zielen per jaar. Het regiem heeft zijn hoop ge vestigd op een effec tieve geboortecon trole. welke echter niet allerwege in dit uit traditie kinder rijke land met in stemming is begroet. De Chinees is opge groeid in kinderrijke gezinnen, eeuwen en eeuwen lang en de traditie was zo vast gegroeid dat toen zelfs de communis ten in 1949 aan de macht kwamen, zij geboortecontrole ver oordeelden als gele galiseerde moorden. Maar de toenemende bevolking bracht drie jaar geleden een wij ziging in deze ziens wijze, De regering ging over tot een campagne voor ge boortebeperking, welke campagne al lengs werd geïnten siveerd. Ofschoon geboorte controle nog vrijwil lig is, wordt door vluchtelingen uit communistisch China verteld, dat de com munisten deze thans doorvoeren met alle hun ten dienste staande middelen. Sommige leden van de Chinese commu nistische partij heb ben voorgesteld een wet uit te vaardigen waarbij een man pas op 35-jarige leeftijd kan trouwen en een vrouw op 25-jarige leeftijd, in de mening dat huwelijken op la tere leeftijd het ge boortecijfer zullen doen dalen. De hui dige minimum leef tijden zijn twintig jaar voor mannen en achttien jaar voor vrouwen. Aanplakbiljetten, radioprogramma's en dagbladen houden nimmer op het volk te vertellen, dat twee kinderen ideaal Is en vier het maximum dient te zijn. Maar of de communisten de macht zullen hebben om een traditie van eeuwen te verande ren. staat nog steeas te bezien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1957 | | pagina 15