GILBERT (VAN GILBERT EN SULLIVAN)
Bartlehiem
Een zeldzame, merkwaardige industrie
ONZE NAMEN
Ook de Hollanders
trokken over
de grens
Erbij
IN SLIKKERVEER LOPEN
MINIATUURSCHEPEN
VAN STAPEL
Ontginners
Toch verlet
ZATERDAG 11 JANUARI 1958
PAGINA DRIE
IN SLIKKERVEER, een plaatsje ondei
rook van Rotterdam, waar scheepswer
ven en motorenfabrieken floreren, staal
een voor NedexTand uniek bedrijf. Men
heeft daar geen vermoeden van als men
de hoge rivierdijk afgaat en een stil weg
getje, dat Emmastraat heet, inslaat.
VVarxt in datzelfde straatje vindt men op
nummer 10 een gebouw, dat eerder doet
denken aan een timmerwerkplaats of iets
van die aard, dan aan een bouwbedrijf
voor miniatuurschepen. Maar gaat men
er naar binnen, dan krijgt men een keur
van schepen-in-het-klein te zien en waant
zich zo zeker als twee maal twee vier is,
in een speelgoedfabriek.
TOCH IS HET allesbehalve een speel
goedfabriek daar in Slikkerveer, al zou
het niettemin voor veel kinderen een ver
rukking zijn om er eens een paar uurtjes
ongestoord te kunnen grasduinen. Nee, de
modellen die wij vervaardigen zo ver-
telde ons de huidige eigenaar-, de heer A.
Dubbelman zijn bestemd voor de
scheepvaartrederijen, die aan de scheeps
werven de opdracht geven om een schip
te bouwen. De rederijen vragen dan te
vens om van het te bouwen vaartuig ook
een model te levei-en. De werven sturen
dan op hun beurt afschriften van de ori
ginele ontwerpen en tekeningen naar de
firma Dubbelman in Slikkerveer. Alles
moet daar op schaal worden gebouwd en
dat wil heel wat zeggen. Het vereist een
grote mate van bekwaamheid van de ar
beiders om bijvooi'beeld minuscule onder
deeltjes als de wieltjes van de ankerwinch,
de paaltjes voor de ï-ailing en vei-der de
soorten radertjes, schroefjes en kopjes al
lemaal op maat en grootte te kunnen ma
ken. Bovendien moeten zij, behalve ken
nis van de scheepsbouw en de bewerking
van hout en metaal, veel geduld en sta
len zenuwen hebbèn voor dit futiele werk.
Modelbouwen is dan ook echt wat de heer
Dubbelman noemt een specialistenwerk.
De achttien mensen die hij in dienst heeft
(onder wie timmerlieden, metaalbewer
kers en schilders) zijn hoofd voor hoofd
vakmensen, die het vervaardigen van een
bepaald onderdeel van zo'n modelscheepje
wel is toevertrouwd. Voor de leek is
het een wonder om te zien hoe zij het
klaarspelen om van bijvoorbeeld een pas
sagiersschip, een tanker, een onderzee
boot of een graanelevator een volkomen
natuurgetrouwe reproduktie te maken.
Vanzelfsprekend heeft men ook een aan
tal apparaten in gebruik, maar de mees
te onderdelen moeten toch, daar de af
metingen nu eenmaal voor ieder schip
verschillend zijn, met de hand worden ge-
fabriceei-d. Dat is een uiterst precies en
secuur werkje, dat bijzondere eisen stelt
aan het concentratievermogen van deze,
we mogen wel zeggen beroepsknutselaai-s.
IN 1906 IS de heer C. Dubbelman de
vader van de tegenwoordige ondernemer
met een bedrijfje begonnen waarin
gietmodellen werden gemaakt voor de
sleepbootbouwers. Amper zes jaar later
vroeg één van zijn relaties hem of hij eens
een scheepsmodel wilde maken. De heer
Dubbelman deed dat natuurlijk met alle
genoegen en samen met zijn zuster bouw
de hij het stoomschip „Marseillais." Het
bleek een „sneeuwbal" te zijn, want spoe
dig vloeiden van her en der de opdrach
ten binnen. De grote Bernhard Ruys, een
der toenmalige directeuren van de Rotter
damse Lloyd, toonde een blijvende inte
resse voor de kunstige arbeid van de heer
Dubbelman. Hij heeft niet nagelaten de
firma bij alle mogelijke scheepvaart
maatschappijen te introduceren. Dit was
na de eerste wereldoorlog. Wij hadden
toen, aldus de tegenwoordige directeur,
tijdelijk een horlogemaker, een zekere
mijnheer Lorenzius, in dienst. Het was
zijn taak onze mensen wegwijs te ma
ken met de verschillende onderdelen en
apparaten. Wij moesten zo veel mogelijk
improviseren, want onderdelen uit Duits
land, die allemaal gecatalogiseerd wai-en,
konden wij niet gebruiken.
Tot nu toe zijn bij de firma Dubbelman
een goede zeshonderd modellen „van sta
pel gelopen." Voor de Rottei-damse Lloyd
werden hele series gebouwd, onder andere
van de „Indrapoera," de „Sibajak," de
„Slamat" en de„Baloeran." Van de
nieuwe „Statendam" werden niet minder
dan honderd miniaturen vei-vaardigd.
Overal ter wereld kan men de model
scheepjes uit Slikkei-veer aantreffen: in
alle kantoren van de Holland Amerika
Lijn, in de etalages van reisbureaux, in
DE KOMISCHE OPERA'S van Gilbert
en Sullivan, die in Nederland weinigen
meer zullen kennen, zijn in Engeland en
ook wel in Amerika nog altijd populair.
Patience, H.M.S.Pinafore, Iolanthe, The
Mikado, The Yeomen of the Guard, The
Gondoliers en de paar andere die er zijn,
worden nog altijd het hele jaar lang opge
voerd door de D'Oyly Carte Company, die
er de opvoeringsrechten van beheert. Als
er een serie voorstellingen van twee maan
den in Londen wordt gegeven, is het thea
ter bijna iedere keer vol, met toeschou
wers van wie de meesten de woorden en
de muziek al kennen. Men heeft er een
goed voorbeeld aan van een oeuvre dat om
hoog is gekomen en gebleven door gebrek
aan gewicht. Het zou van een operette
door niemand verlangd worden dat zij
zwaar was, maar zij zou heel goed ge
schreven kunnen worden op een beter sa
menhangende tekst dan W. S. Gilbert ge
woon was te leveren. Misschien is 't vooral
aan de muziek van Arthur Sullivan te dan
ken dat zijn teksten nog gehoord worden
en dat zelfs zijn nonsensverzen, The Bab
Ballads, nog in herdruk verschijnen. Veel
van die muziek immers komt nog even
zoet in het oor als zeventig jaar geleden.
Niettemin, de libretto's die zich op een
punt halverwege tussen nonsens en realis
me ophouden en nei-gens goed in bijten,
zijn grappig. Zou Gilbert niet veel betere
komedies hebben kunnen maken, als hij
minder belust was geweest op de gunst
van 't publiek en het geld dat hij daaraan
dankte? De toneelstukken, die hij geschre
ven heeft voordat hij de samenwerking
met Sullivan begon, die hij zelf interessan
ter vond dan zijn libretto's, staan geen op
timisme toe op dat punt en zijn alle verge
ten. Alleen kan vermeld worden dat hij
zelf tenslotte ook voor zijn toneelwerk
geen hoog respect had, al wenste hij niet
dat een ander er iets afkeurends van zei.
de conversatiezalen van grote passagiers
schepen, in de eenvoudige kapiteinshut van
een vx-achtboot, in Londen, New York, Pa
rijs, Djakarta en Buenos Aires. Na de
tweede wereldoorlog, toen de scheeps
bouw sterk opleefde, is er een grote be
hoefte gekomen aan scheepsmodellen. Be
halve px-ecisiemodellen de modellen dus
die een zuivere kopie vormen van het wer
kelijke schip worden er bij de firma
Dubbelman ook etalagemodellen gemaakt.
Deze werkstukken dienen voor reclame.
Een pas gebouwd schip kan niet door ie
dereen worden gezien en bewonderd.
Daarom is bij de directies van de scheep
vaartondernemingen het idee geboren om
de reislustigen het etalagemodel te tonen
en ze zo als het ware van het schip ge
bruik te laten maken. De etalageminia-
turen worden uitsluitend van metaal ge
maakt en kunnen tevens worden verlicht.
De precisiemodellen daarentegen worden
behalve van metaal ook van hout ge
maakt, te weten lindenhout. Ook voor de
scheepvaarthistorie zijn de dingen die
men in Slikkerveer fabriceert van veel be
lang, want straks, als bijvoorbeeld een
een schip na dertig of veertig jaar dienst
afgedankt wordt en naar de sloperij gaat,
blijft, naast enkele foto's, het model over.
En dit model komt dan terecht in het
Scheepvaartmuseum, waar iedere bezoe
ker zich aan de hand van deze „kopieën"
een beeld kan vox-men van de ontwikke
ling van de scheepsbouw.
Hoe lang werkt men ongeveer aan zo'n
model? vroegen wij de heer Dubbelman.
Dat hangt van de grootte en de construc
tie van het te bouwen schip af, was zijn
bescheid. Maar in het algemeen moet op
een werkduur van enkele maanden wor
den gerekend. Voor een doodgewoon
vrachtschip heeft men al gauw een vijf
honderd uren nodig. De prijs van zo'n
schip-in-klein-formaat varieert van twee-
en eén half tot zeven duizend gulden. Het
is dus bepaald géén kinderspeelgoed..!
In de afdeling houtbewerking, die is on
der gebracht in de timmerfabriek van de
heer Dubbelman, woiien de casco's (de
scheepsrompen) en een gedeelte van de
bovenbouw vervaardigd. Momenteel is
men bezig met de „Jason" (een motor
schip), een tweetal graanelevators en de
„Eurymedon." Dit laatste model wordt ge
bouwd voor de Verolme United Shipyards
en De Haan en Oerlemans in Heusden.
Zodra een model in de timmerfabi-iek
waar ook nog stuurraderen worden ge
maakt gereed is gekomen, gaat het voor
verdere uitvoering naar de afdeling me
taalbewerking en vandaar komt het te
recht bij de schilders, die zorgen voor de
afwerking, die veelal beslist over de kwa
liteit van het produkt. Want alle kleuren
moeten zeer precies overeenstemmen met
die van het grote schip. Dit vraagt een
grote toewijding en nauwkeurigheid van
de schilders.
Het bedrijfje waarmee de vader van de
heer Dubbelman in 1906 begon, is uitge
groeid tot een florerende industrie, die te
recht uniek mag heten voor ons land, want
nergens anders worden zoveel modelvaar
tuigen in massa geproduceerd. Men zit in
Slikkerveer niet op orders te wachten,
want doorlopend komen er bestellingen
binnen, tot zelfs uit het buitenland. En de
ze bestellingen worden goed en met pre
cisie uitgevoei'd door een keur van
„scheepsbouwers." Of het nu modellen be-
ti-eft van passagiex-sschepen, van vracht
boten, kustvaarders, tankers, baggex-mo-
lens, bokken of kx-anen, alle dragen het
cachet, de typische stijl van dit merkwaar
dige bedi'ijf. In de loop der jaren is een
geheel eigen genre ontstaan. De heer Dub
belman is daar trots op en met recht,
want deze geheel eigen bouwtrant wijst
op een verworven bekwaamheid die moei
lijk of niet te evenaren is.'
Arie van Pas
GODESBERG. Een bovenste
etage in een uit grijze steen op
getrokken patriciërshuis, aan de
voet van het Zevengebergte,
waar de intiem-warme sfeer
heerst van een door kunste
naarshanden eens precieus ver
zorgd interieur. Martha Walden,
de in de twintiger jaren hier te
lande bekende actrice, die in die
glorietijd van het Duitse theater
haar talent ook wist te ont
plooien in het land harer va
deren, stelt me aan haar voor:
Liese Schmidtbonn-Tx-euer.
Haar eens rijzige, slanke ge
stalte, nu sterk gebogen door de
last der jaren, verheft zich van
haar zetel. Zij ziet me aan met
vriendelijke, wonderlijk jonge
ogen. Zij zegt dat'het haar een
vreugde is dat wij gekomen zijn,
dat zij helaas niet verwend is
door bezoek. De komst vooral
van haar vx'iendin, die als het
ware de roemruchte tijden van
haar gestorven echtgenoot mede
symboliseert, doet haar deugd.
Haar smalle, blauw-geaderde
handen bergen zorgend de ma
nuscripten in een antieke com
mode, zijn handschriften waax-in
zij doende was de later door
hem gegeven wijzigingen aan te
brengen. Hij was Wilhelm
Schmidtbonn, de dichter die
eens een pi-ofessor Max Rein-
hardt zijn roem hielp bevestigen.
Er groeit een gesprek, waarbij
ik mij zwijgend op de achter
grond houd, mij nestelend op
het balkon met uitzicht op het
wijde bergland, de machtige
stroom aan zijn voet, waarheen
stellig ook eens in scheppend
peinzen de gedachten van de
dichter dwaalden. Gedempt, als
de stilte betastend, klinken de
stemmen der beide vrouwen in
een wederom beleven van ge
lukkige jaren, samen met de
dichter en diens boezemvx-iend
Hans Chi'ispijn senior, de in 1926
ovex-leden echtgenoot van Mar
tha Walden, één der knapste
Nederlandse regisseux-s uit die
tijd. Weer loopt „Das Grosze
Schauspielhaus" vol, pralen er
kostbax-e toiletten, schitteren de
juwelen der Berlijnse beau
monde, bijeengekomen om de
stem van de dichter Wilhelm
Schmidtbonn te beluisteren.
Première van „Der Graf Von
Gleichen" met Paul Wegener en
Tilla Durieux in de hoofdrollen.
Er volgden „De verloren zoon"
met Alexander Moïssi en Robert
Schildkraut en „Hartstocht" met
Eugen Klöpfer en Lina Lossen,
daarna „Hilfe! Ein Kind ist vom
Himmel gefallen!" en „De stad
der bezetenen" stukken waar-
in de bloem der Duitse toneel
speelkunst uit die jaren placht
te pronken en bij het lezen
waarvan men onwillekeurig
denkt aan de met veel talent
gezegende dan wel grote acteurs
en actrices die ons kleine landje
nu rijk is.
ALS DE STEMMEN daarbin
nen vervagen en er een stilte
valt, vind ik mijzelf terug voor
de boekenkast met, achter glas,
het oeuvre. Bijzondere edities,
waarbij vele in leer gebonden
uitgaven, ook in verscheidene
vreemde talen. Alsof zij in de
votie een heilig boek opslaan,
bladei-en de tex-e handen dei-
vrouw in de werken van haar
man. Men ontwaart schier op
iedere pagina lange corx-ecties,
doorhalingen, aanvullingen,
waarbijmen zich wederom rea
liseert dat nooit een werker als
meester stierf.
Het kon de door goddelijke
genade aangeraakte geesten niet
pxogelijk zijn in dat land, dat
zich toch altijd voor het on
sterfelijk levende toneel wist
open te stellen, te vegeteren.
Het leek wel of de doodsvogel
Noodlot met een trage wiekslag
plotseling al die groten had be
roerd. En zij gingen, reeds in de
jaren die aan het gx-ote onheil
voorafgingen, vluchtend voor
een regime dat het hunne niet
zijn kon. Max Reinhardt ti-ok
met zijn echtgenote Hélène Thi-
mig naar Amerika, waar hij in
1943 overleed. Daar was het
stille verzet van Alexander
Moïssi, die in de jaren, die aan
zijn dood in 1935 voorafgingen,
door Nedex'land, Amerika, Italië
en Oostenrijk doolde. Albert
Bassermann, die de door hem
verworven Iffland-ring in een'
groot gebaar aan Alexander
Moïssi in diens graf meegaf,
speelde gedurende de gehele
tweede wereldoorlog in Zwitser
land, waar hij aan het Züricher
Stadttheater verbonden was. De
onvergetelijke Elisabeth Berg-
ner week uit naar Amerika.
De dichter Wilhelm Schmidt
bonn, de schepper van een on-
vergankelijk oeuvre van dra
ma's, komedies, romans en dicht
werken, verbleef eveneens in
Zwitserland, totdat de omstan
digheden hem noopten terug te
keren naar zijn land. Daar moest
hij buigen onder het door hem
verfoeide h'k. wat- zijn geest
brak en h tot aan zijn ver
scheiden bande in de duistere
dalen der waanzin. Hij was
nooit alleen. De door hem aan
beden levensgezellin, die hij als
jong verovex-aar wegvoerde uit
de hoogstgelegen dalen van Ty
rol, is altijd aan zijn zijde geble
ven, voor hem vechtend, hem
verplegend als een beminde
zoon.
Mijn afscheid van Elise
Schmidtbonn was mijn heen
gaan uit het Rijnland, vibrerend
van leven.
Jan van Eer
En ook dat hij, geheel overeenkomstig zijn
bedoeling, de laatste tientallen jaren van
zijn leven doorbracht in een enorm land
huis en alles kon kopen waar hij zin in
had.
Men kan er een aardige karakteristiek
van de negentiende-eeuwse Europese be
schaving in zien, dat deze vermaaksar-
tiest zichzelf altijd met nadruk als „gent
leman" aanmerkte, op grond natuurlijk
van zijn keux-ige familie en zijn onberispe
lijke levenswandel. Hij had daar tenmin
ste wel wat minder nadruk op mogen leg
gen. Een auteur, die zich in zijn beroeps
uitoefening zo volledig het soevex-eine ple
zier van te mishagen ontzegt en zich in het
bijzonder onderscheidt door zijn vermo
gen om aan de wensen van een gemiddeld
publiek te beantwoorden, kan nooit meer
worden dan een litteraire slippendrager.
HET MOET gezegd'worden dat Gilbert,
die de waarde van zijn di-amatische werk
liever afmat aan de opbrengst dan aan de
inhoud, zich in zijn pei-soonlijke relaties
des te meer het plezier van te mishagen
gunde. Het kan heel goed inderdaad een
kwestie van „des te meer" geweest zijn,
dat wil zeggen: het is mogelijk dat hij met
zijn particuliere ruzies probeerde zijn
geweten schadeloos te stellen voor zijn
professionele plooibaarheid. Wij moeten
op de heer Hesketh Pearson wiens
„Gilbert, his life and shrife" onlangs bij
Methuen in Londen is verschenen niet
rekenen om zulke vragen ook maar aan de
orde te stellen, hoewel zij helemaal niet
ongepast zwaarwichtig zijn, zeker niet
voor pei-sonages van het Victoriaanse tijd
perk. die nog een veel sterker ontwikkeld
geweten hadden dan wij tegenwoordig en
dan ook veel bekwamer waren in het be
driegen ervan. Bedroog W. S. Gilbert zijn
geweten met zijn goede zeden, zijn grap
pen en zijn straffe brieven, zodra hij van
mening was dat iemand zich niet fatsoen
lijk jegens hem gedragen had? Hij zou op
die manier een goede negentiende-eeuwer
zijn, tegelijk weldenkend en nietsontziend.
In onze tijd is de produktieve middenweg
moeilijker begaanbaar geworden. Hon-
dei-d jaar later geboren zou hij wellicht
een barbaar geworden zijn, of juist een zo
schuw wezen, dat hij niets .voort kon bren
gen. Hij zou dan waarschijnlijk een onaan
zienlijke loopbaan als advokaat hebben.
Honderd jaar geleden heeft hij dat beroep,
waar hij niet begaafd voor was, na een
kwakkelend begin opgegeven om zich aan
het toneelschrijven te wijden.
De tragische soort interpretatie van Gil
berts leven is verdedigbaax-, maar intus
sen heeft hij het natuurlijk toch niet slecht
gehad, beroemd als hij was, getrouwd met
een vx-ouw die zich naar zijn grillen wist te
schikken en zeer goed in staat om plezier
te hebben met zijn vrienden, zijn dieren,
de geneugten van 't buitenleven en in zijn
laatste jaren ook met auto's. Hij stierf op
een zonnige dag in 1911, vijfenzeventig
jaar oud, aan een hartaanval toen hij zich
teveel inspande bij het zwemmen in de vij
ver van zijn landhuis. De grootste last
van zijn leven was de jicht geweest, die
hem een tijd lang veel pijn gedaan had,
maar na zijn vijfenzestigste was het erg
ste daarvan overwonnen.
HESKETH PEARSON schrijft zijn bio
grafieën altijd in een nonchalante vox-m.
Hij heeft er meestal wat nieuw matei'iaal
voor, brieven en dagboeken. Hij citeert
daar maar wat uit om reliëf te geven aan
zijn verslag van de gebeurtenissen van
een leven. Hoe beter de citaten zijn,
hoe beter de biografie wordt. De pax-ti-
culiere geschriften van Gilbert, die een
man van niet meer dan gemiddelde merk-
belangwekkend, al blijven er een paar
aardige uitspraken van hem over, zoals
zijn waardering van de acteur Beerbohm
Tree in de rol van Hamlet: „funny without
being vulgar." De biografie traineert dus
ook nogal eens. Men zou willen dat er
IN „ERBIJ" VAN 24 december 1957 plaats
ten wij een artikel over het aantal plaatsen
in de wereld, dat de naam Bethlehem
draagt. Daarin kwam ook het Friese
plaatsje Bartlehiem ter sprake. Een van
onze lezers, die schrijft daar te zijn gebo
ren en getogen, weet er nog meer over:
Er zou kans zijn, dat de naam Bartlehiem
niets te maken heeft met de naam Bethle
hem en dat ze zou betekenen: boerderij
van Bartels.
Nu bestaat er echter ter plaatse geen
enkele herinnering aan deze „boerderij van
Bartels". Maar wel ligt nog steeds het oos
telijk deel van het gehucht op de eens ge
wijde grond van het voormalige klooster
Bethlehem. En dit leeft sterk bij de be
volking. Wie daar een huis of boerderij
heeft woont „in het klooster". Men wan
delt „door het klooster" naar een naburig
dorp. Een boerderij draagt sinds mensen
heugenis de naam „Het Klooster". Nog in
het begin dezer eeuw speelden de kinderen
op de niet geheel afgegraven kloosterterp.
Drie kloosters waren er hier eertijds
vrij dicht bij elkaar. Bethlehem moet een
zogenaamde uithof zijn geweest, van het
grotere Mariëngaard. ongeveer een uur
gaans verder naar het noorden. Het derde
was het klooster Klaarkamp. Er lopen in
deze streek veel vaarten naar de Dokku
mer Ee. De Ee is waarschijnlijk eens een
rivier geweest. Maar volgens overlevering
zijn de vaarten gegraven door de monni
ken van bovengenoemde kloosters. De
Oudkerkster- en de Finkumervaart vormen
met de Ee een kruiswater. Dit is het mid
delpunt van het gehucht en het geheel was
reeds lang vóór het bestaan van de Elf
stedentocht in wijde omtrek vermaard als
centrum van ijssport Een bekende Friese
schrijver heeft eens gezegd: „Wie niet op
schaatsen in Bartlehiem is geweest, heeft
nog nooit geschaatst". Door de Elfsteden
tocht is de bekendheid wat algemener ge
worden. Officieel heet het plaatsje Bartle
hiem, maar door de bewoners wordt de r
nooit uitgespx-oken, men zegt „Batlehiem".
Mocht het nog eens gaan spannen tijdens
de ijsmarathon, zoals enige jaren geleden,
toen in de avonduren talrijke stoere rij
ders volkomen uitgeput van het ijs moes
ten worden gehaald, dan zal de geest van
de grijze kloosterbroeders van Bethlehem
stellig aanwezig zijn bij de hulpverlening.
meer over de psychologie van de man en
de tijd gesproken werd. Nu heeft men daar
weinig meer van dan die ene ontdekking
die ook op de stofomslag vermeld is, dat
Gilberts gewoonte om oudere vrouwen in
zijn werk vei-werpelijke karakters te ge
ven, vei'band moet houden met zijn antipa
thie tegen zijn moeder. Het zal wel waar
zijn, maar het is niet genoeg om de lezer
te boeien, die niet bij voorbaat in Gilbert
geïnteresseerd is.
Het boek zal alleen de moeite waard
zijn voor degenen die iets van de komische
opera's weten en ook iets van de moeilijke
samenwei'king tussen Gilbert en Sullivan,
alsmede van hun breuk. Het hele vei-haal
daarvan staat hier ter beschikking. Als
men daar nieuwsgierig naar is, wordt de
rest van het boek leesbaar genoeg, niet
speciaal om persoonlijke redenen, maar als
een document over het Victoriaanse tijd
vak en zijn toneel.
S. M.
WE ZAGEN dat eeuwen lang vele
vreemdelingen naar onze gewesten
kwamen zodat menige vaderlander een
uitheemse naam draagt. Omgekeerd
brachten onze voox'vaderen Nederland-
se namen naar het buitenland. Die trek
richtte zich vooral naar landen, waar-
mee wij handelsbetrekkingen onder-
j hielden of waar Nederlandse volksplan-
tingen ontstonden Zo wonen te New
York afstammelingen van de stichters
van Nieuw Amsterdam, die na drie
eeuwen nog steeds de namen De Witt,
Van Bueren, Schuyler en Op de Graeff
dragen.
AAN ONZE oude handelsbetrek -
kingen met Bergen in Noorwegen her-
inneren de in deze stad voorkomende
geslachtsnamen Van der Ouwe, Van
Erpecom, Nieuwjaar en Geelmuyden.
I Deze laatste naam komt in het stamland
reeds lang niet meer voor en dateert
uit de tijd toen het Overijselse stadje
Genemuiden in de volksmond nog Geel-
muien heette. Twee andere oud-vader-
landse namen, die binnen onze grenzen
uitstierven, leven in Zuid-Afrika voort.
Het zijn Bezuidenhout (uit Den Haag
herkomstig) en Prinsloo, de oude be-
naming van Het Loo bij Apeldoorn. Het
drukke handelsverkeer met het Rjjn-
land maakte, dat in Keulen Jansen, Van
Ackeren, De Haas, Van Eickcn, Verbeek,
Verhoeven, Van Dorp, Op den Hoff, De
j Leeuw en Van de Bongardt op de naam-
bordjes voorkomen. Niet zelden ook
werden bewoners onzer landen als in-
polderaars naar het buitenland geroe-
I pen Zo komt het, dat in enkele Engelse
kustgebieden Nederlandse namen voor-
komen, daar gebracht door djjkenbou-
wers, die in de zeventiende eeuw deze
streken bewoonbaar maakten.
OVER DE oostgrens was onze faam
als waterbouwkundigen eerder bekend.
Reeds in 1106 sloot aartsbisschop Frede-
j riek van Hamburg en Bremen met Ne-
derlandse kolonisten een verdrag om
een moerassige streek bij de Stade di'oog
te leggen en te bebouwen. Het plaatsje
Hollersdorf, dat omstreeks 1300 nog Hol-
lenderesdorpe heette, dankt zijn ont-
staan aan deze activiteit. De Hollandse
invloed is in deze omgeving in vele
plaats- en persoonsnamen nog zicht-
baar. Later verrichtten onze voorvade-
ren bij Danzig inpolderingswcrkzaam-
heden, zo werd in 1719 van het plaatsje
I Schmerenblock getuigd, dat er uitslui-
tend Nederlanders woonden. Te Frie-
derichsfad aan de Eider was onze in-
vloed zelfs zo groot, dat men er zich in
een Nederlands stadje verplaatst waant.
Men zit dezelfde trapgevels en gevel-
stenen, één daarvan draagt het wapen
van Amsterdam. Deze stad is een stich-
ting van Nederlandse remonstranten.
j Tjjdens het twaalfjarig bestand ont-
vloden zij de godsdiensttwisten in het
vaderland nadat hertog Frederik III van
Sleeswijk-Holstein, die deze nijvere
vreemdelingen wel graag zag komen, j
hun een contract aangeboden had.
GEWAARBORGD werd, dat de
nieuwkomers „sullen moghen stichten
j ende bouwen een nieuwe stat ende drij-
ven aldaer haer nerighe ende negotie
sonder verlet van iemanden". In J4&1
werd met de bouw van het eerste huis
begonnen, de Delftse tegels vergat men
daarbij niet. Al had de hertog het uit-
blijven van verlet toegezegd, hij kon
niet voorkomen dat de kolonisten moei-
lijke dagen beleefden. Een paar keer
wilden de omwonenden de nederzet-
ting dezer hard werkende lieden ver-
branden. De remonstranten hielden
echter taai vol en wisten zich te hand-
haven. Te Friederichstad wonen nog al-
tijd afstammelingen dezer pioniers, die
hun oorspronkelijke namen dragen
Jansen ontbreekt daarbij niet. Ook el-
ders in Duitsland treft men nederzet-
tingen aan. die hun ontstaan aan Ne-
derlandse dijkenmakers en molenbou-
wers danken: na voltooiing der werk-
zaamheden brachten deze immigranten
de bodem in cultuur. Het betreffen hier
uiteraard slechts enclaves. Anders was
het aan de uiterste zuidpunt van Afrika,
waar Jan van Riebeeck in 1652 Kaap- j
stad stichtte. Daar bleef zelfs, zij het in j
verbasterde vorm, onze landstaal tot de I
j huidige dag gehandhaafd. De volgende
keer meer hierover.
J. C. de Boer van der Ley
T. Geertèrna-Allema