Geleerden jagen op bruinvissen SYSTEMATISCH PERSPECTIEF Zwaluwen vliegen meer dan tweehond erd kilometer per uur Successen in Florida Een schotwond Intelligente loodsen als dank Roharium in ons land MEER NOG dan hier leefde men in De nemarken mee met de „Marsvinjagers" uit Nederland, die voor verscheidene we tenschappelijke doeleinden levende bruin vissen naar ons land wilden overbrengen. Kranten en weekbladen wijdden lange ko lommen aan de sportieve onderneming en de Deense televisie besteedde er zelfs een hele reportage aan. Iedere Deen wist, dat de Hollanders daar in Teglgaard, aan de kust van Fünen, het oude ambacht van de plaatselijke vissers lieten herleven. Al zeker vier eeuwen lang heeft men in de winter in de Kleine Belt de bruinvissen opgewacht, die de koude Oostzee ont vluchtend, hun heil in de warmere Noord zee gingen zoeken. Met kleine open scheep jes, vroeger natuurlijk niet van een motor voorzien, wist men de dieren door handig manoeuvreren en door het maken van. precies de juiste hoeveelheid lawaai in de nauwe zijstromen en fjorden te drij ven, waar zij in grote netten gevangen en aan land getrokken werden. Dit behoort inmiddels tot het verleden. Er is geen behoefte meer aan bruinvis- traan. Slechts in de laatste oorlog hebben de Denen de vangst op de bruinvis gedu rende enkele jaren ter hand genomen. Daarna lag de jacht geheel stil. Tot het moment waarop de Nederlandse zoöloog W. H. Dudok van Heel en de conservator van het Texels Museum, de heer G. J. de Haan, met een aantal andere deskundigen en belanghebbenden naar dat kleine plaatsje Teglgaard trok. De heer Dudok van Heel had voor onderzoekingen betref fende het gehoor van zeebewoners drin gend behoefte aan levende bruinvissen. De proeven, die hij daarvoor reeds met de in Artis verblijvende zeeleeuwen had geno men, waren zeer goed verlopen. Voor een verder doorvoeren van de experimenten zou het echter nodig zijn, de dieren van elkaar te scheiden. En daar was Artis he laas niet op berekend. In Denemarken was men direct en thousiast voor de plannen. Niet alleen om dat men graag wilde meewerken, maar vooral ook omdat de oude bruinvisjacht, waarvan de gehele omgeving nog steeds ademt en die men op alle mogelijke ma nieren ziet afgebeeld, weer ter hand kon worden genomen. En de eerste resultaten waren inderdaad beter dan de Deense vis sers hadden durven hopen. Zij hadden er aanvankelijk een hard hoofd in de dieren na de vangst levend te kunnen houden. Maar hier hadden zij buiten de vinding rijkheid van de Nederlandse zoölogen ge rekend, die na een uitvoerige studie van deze zoogdieren te hebben gemaakt precies wisten hoe zij moesten handelen. Reeds vrij spoedig kreeg men een aan tal bruinvissen te pakken. Ze werden zorg vuldig opgeborgen in een reusachtig rond net met een bodem. Deze geheel in het water liggende „kom" had een doorsnede van zestien en een diepte van ruim twee meter. Als proef heeft men vlak voor de kerstdagen drie bruinvissen naar Holland overgebracht. Het transport was namelijk het tweede grote probleem van de expeditie. De proef is deels mislukt, om dat de dieren vrij spoedig na aankomst in Holland stierven. Anderzijds had men nu evenwel de nodige ervaring opgedaan. De doodsoorzaak kon namelijk worden vastgesteld: de dieren waren aan de ge volgen van een shock bezweken. Men wil dit nu voorkomen door de gevangen bruin vissen in het grote net aan de nabijheid van mensen te wennen en ze enige keren per dag te voeren. De Deense vissers heb ben zich tijdens de kerstvakantie van de Nederlanders uitstekend van hun taak ge kweten. Toen de expeditieleden weer in Teglgaard arriveerden, bleken de dieren nog in uitstekende conditie te zijn. Zij aten als wolven en stoorden zich niet in het minst aan de aanwezigheid van bootjes of over het net hangende mensen. Enkele dagen later wist men zes gevan gen bruinvissen al zover te krijgen, dat ze dode vissen uit de hand aannamen. Als nu de vissersboot in de buurt komt, steken de „marsvins" hun grappige koppen al boven het water in afwachting van de traktatie, die doorgaans uit een stevige portie kabeljauw bestaat. Het is nu wel zeker dat deze aan vreemde omstandighe den en mensen gewende dieren minder snel een shock zullen krijgen, wanneer zij straks in een grote, speciaal daartoe in gerichte vrachtwagen worden vervoerd. De heer Dudok van Heel heeft overigens nog een ander middeltje in petto. Mocht het nodig zijn, dan kan de dieren een in jectie met een bepaalde stof worden toe gediend, die de uit hun element gehaalde bruinvissen gedurende enkele uren kal meert. IN HET altijd zonnige Florida is men reeds geruime tijd zeer succesrijk met het vangen en houden van bruinvissen. De prachtige zoutwaterbassins van Mari ne Studio's in Marinetand, vormen een toeristische attractie van de eerste rang. Ook daar heeft men uiteraard de nodige ervaring moeten opdoen. De eerste bruin vissen werden met behulp van touwen ge vangen, in het water afgemat en vervol gens door een potige visser in een soort dubbele nelson genomen en weerloos ge maakt. De eerste aldus naar het bassin getransporteerde bruinvis was evenwel geen lang leven beschoren. Toen andere vangmethoden werden ontwikkeld, geluk te het transport beter en met Flippy begon de roem van Marineland Studio's, die sindsdien over het bezoek van vakantie gangers niet hebben te klagen. Flippy, die in 1949 in volle zee werd ge vangen, groeide uit tot een gezond man netje van tweehonderd pond, die het uit stekend met zijn verzorger kon vinden. Nu trof Flippy het ook bijzonder. Oppasser Alfred Frohn stamde uit een oude familie van dierentemmers en beschikte over een onuitputtelijk geduld. Toen de bruin vis eenmaal door had dat „de man met het voer" geen kwaad in de zin had, werd hij steeds vertrouwelijker. En omdat de „Daar!" riep de Deense visser en met een enthousiaste armzwaai wees hij over het ruwe water van de Kleine Belt naar de „marsvins" oftewel bruinvissen, die in een gro'ep van ongeveer vijftien stuks zich regelmatig als donkere zwarte vlekken tussen de golven en witte schuimkoppen aftekenden. Een lange stok met een zwart vlaggetje werd omhoog gestoken, ten teken dat men de begeerde buit in het vizier had gekregen. In de andere open bootjes die zich stampend en slingerend een weg door de zee zochten, werd het signaal begrepen. De bruinvissen waren in aan tocht. De bruinvissen, waarop nu al enkele weken door de Hollanders met de onmisbare hulp van ervaren Deense vissers werd gejaagd. Een vreedzame jacht overigens, want er kwam geen ander wapen aan te pas dan een aantal reusachtige netten, die op strategische punten dusdanig stonden opgesteld, dat de dieren levend gevangen konden worden en geen gevaar liepen zichzelf te beschadigen. afstand opvangen. Zeelieden beschouwen de plotseling voor de boeg opduikende bruinvissen als een gunstig voorteken en niemand zal het wagen de speelse begelei ders een haarbreed in de weg te leggen. Er zijn er zelfs die volhouden, dat bruin vissen een zeeman onschatbare diensten bewijzen door de juiste vaarroute aan te geven. Men kan hierover denken hoe men wil: in de archieven van de gemeente raad in Wellington is nog de vergeelde verordening te vinden, die op deze kwestie een heel merkwaardig licht werpt. Ter hoogte van de kust van Nieuw-Zee- land bestaat een snelle waterstroming de zogenaamde French Pass die zich van Pelorus Sound tot Tasman Bay uit strekt. Het is een korte maar uiterst ge vaarlijke vaarweg, die met puntige, vlak onder de oppervlakte liggende rotsen is bezaaid. Op een morgen van het jaar 1871 draaide de schoener „Brindle" (op weg van Boston naar Sydney) behoedzaam de French Pass in. De kapitein stond dui zend angsten uit, maar opeens zag de uit kijk een bruinvis uit het water opspringen Het dier dook onder, kwam weer boven en leek het worstelende schip als het ware de weg te willen wijzen. De gezagvoerder begreep, dat het dier instinctief in diep water bleef zwemmen en besloot het dier te volgen. De reis verliep zonder ongeluk ken! En hiermee begon de bruinvis zijn merk waardige carrière, die een volle veertig jaren heeft geduurd. Zeelieden begonnen uit te kijken naar de bruinvis, die zich meestal in de omgeving van Pelorus Sound ophield en de bijnaam Pelorus Jack kreeg. directie van het zeewateraquarium al lang van plan was de intelligentie van de bruinvis aan een grondig onderzoek te on derwerpen, mocht Albert Frohn zijn gang gaan. Twee jaar later moest de verzor ger, die vroeger met zeeleeuwen toch wel wat gewend was, toegeven dat hij nog nooit zo'n pienter dier onder zijn hoede had ge had. Flippy leerde alles spelenderwijs. Als een jachthond apporteerde hij stok ken, die in zijn zwembad werden gegooid. Hij leerde met een bal spelen, in de gum mibal van een toeter bijten zonder het instrument te beschadigen, een bel luiden, door een hoepel springen enzovoorts. De bevolking van het bassin werd lang zaam maar zeker uitgebreid en weldra kon de bezoekers tweemaal per dag een complete show worden aangeboden. Diep onder de indruk volgde het publiek de acrobatische verrichtingen van bruinvis sen als Spray, Splash en Buttons, die zon der moeite de populairste zeedieren van heel Amerika werden. De spectaculaire sprongen van de grijnzende Buttons wer den, altijd met een daverend applaus be groet en het publiek raakte in vervoering als een niet meer geheel verse makreel verontwaardigd werd teruggesmeten. Flippy sloot vriendschap met het hondje van Frohn en kwam zelfs zo ver, dat hij het pientere keffertje op een aquaplane achter zich aantrok. Toen de proef ver zwaard werd en de plaats van het hondje werd ingenomen door een charmante had nimf, kende de verrukking van de Ame rikanen geen grenzen meer. Dit houdt overigens niet in, dat bruinvis sen katjes zijn om zonder handschoenen aan te pakken. Floyd Adams, een duiker die iedere dag tot op de bodem van het bas sin afdaalde om de grote kijkglazen schoon te maken, heeft aan de speelse klappen die de bruinvissen met hun staarten uit deelden, menige blauwe plek overgehou den. „Zij zeggen wel eens" merkte hij op „dat je op de rug van een bruinvis een ritje kunt maken. Maar daar waag ik me toch liever niet aan". Lieden die van een gevaarlijke stunt houden, zoeken de bruinvissen wol eens op in hun domein. Maar zij moeten altijd een formulier te kenen, dat de directie van iedere aan sprakelijkheid ontslaat. VAN BRUINVISSEN zijn op het ogen blik meer dan twintig soorten bekend. Vroeger werden zij niet zelden in de Rijn en de Elbe gesignaleerd. Ze zijn zelfs in de Seine bij Parijs gezien en een dikke eeuw geleden moet er nog een in de wateren van de oude Haarlemmermeer hebben geleefd. Tegenwoordig bevolken zij in hoofdzaa'k de Atlantische en de Stille Oceaan, terwijl zij ook in de Europese zeeën regelmatig worden opgemerkt. De dartele acrobaten, die in Florida als volleerde varieté-artiesten optreden, kun nen echter niet bogen op een hechte vriendschap met de vissers. Waar een groep bruinvissen aast, behoeven de vis sers hun net niet uit te werpen en de scha de, die zij aan het vistuig kunnen toebren gen is vaak zo groot, dat de oude Neder landse zeevissers hun niet geheel ten on rechte de naam „zeevarkens" hebben ge geven. Bruinvissen zijn niet voor een klein tje vervaard. Met hun betonharde snuit zijn zij in staat zelfs de gevreesde haai letterlijk dood te rammen. Van zijn kant neemt de haai wraak door intensief jacht te maken op pasgeboren bruinvissen, die hij boven alles de voorkeur geeft. Uit een oogpunt van evolutie hebben bruinvissen het allesbehalve gemakkelijk. Het zijn tenslotte warmbloedige zoogdie ren. Voor hun ademhaling zijn zij net als andere zoogdieren op de in de buitenlucht aanwezige zuurstof aangewezen. Een vrij hopeloze situatie dus. Zij leven als vissen, maar zijn geen vissen. Zij ademen als zoogdieren en kunnen .liet tegen een lang durig verblijf buiten hun vochtig ele ment. De huid van een bruinvis die te lang aan zijn element wordt onttrokken, droogt uit en begint grote blaren te vertonen. Het dier krijgt koorts en gaat onherroepelijk te gronde. In Florida is het wel voorgeko men, dat de dartele dieren tijdens hun optreden zo vaak boven water kwamen, dat Frohn zijn beschermelingen met een zalfje tegen de zonnebrand moest behan delen. Aan de andere kant kunnen zij niet onbeperkt onder water blijven. Een ge routineerde duiker naar sponzen of parels beschikt over een langere adem dan zij! Dit probleem wordt een levenskwestie, als het bruinvissenwijfje een jong „ter wereld" brengt. De geboorte heeft onder water plaats en moeder bruinvis heeft dan ook tot taak haar jong zo spoedig moge lijk naar de oppervlakte te duwen, waar het kan ademen. Daarmee samenhangend is het interessant op te merken, dat een aloude sage toch wel een grond van waar heid kan bevatten. Er zijn talloze verhalen bekend van zeelieden die de verdrinkings dood nabij waren en op het laatste ogen blik door een bruinvis naar het strand werden geduwd. Zeemansverhalen of wer kelijkheid? Sommige geleerden achten het niet onmogelijk dat de bruinvis in de wan hopig spartelende mens een medezoogdier herkent en het instinctief naar de opper vlakte duwt, zoals het ook met zijn eigen jong zou doen. Anderen beweren, dat de mens de goedbedoelde porren met de bik kelharde snuit evenmin als een haai zou overleven. Hoe het zij: het verhaal van een betrouwbare geleerde als dr. J. Kenneth, dat in het novembernummer van Natural History in 1949 verscheen, mag niet in twijfel worden getrokken. In 1943 begaf de echtgenote van een ad vocaat in New York zich naar het strand van Florida, om aan zee na een lange ziekte volledig herstel te zoeken. Op ze kere dag begaf zij zich te water. Enkele meters uit de kust werd de dame onwel en tot schrik van haar vriendin, die op het strand was achtergebleven, werd zij door de golven meegesleurd. „Opeens" zo vertelde zij later „kreeg ik een gewel dige duw, die even later door een tweede werd gevolgd Half buiten bewustzijn kwam ik op het strand terecht". Er waren geen baders of zwemmers in de buurt, maar zes meter buiten de kust zwom een bruin vis. De ooggetuige verzekerde, dat de vrouw van de rechtsgeleerde door de bruinvis van een wisse verdrinkingsdood was gered. Zou zij inderdaad haar leven te danken hebben aan het instinct van het intelligente zeezoogdier? Want dat bruinvissen intelligent zijn, wordt door niemand meer ontkend. Arthur McBride, de vroegere wetenschappelijke assistent van de Marineland Studio's be weert, dat hun verstandelijke capacitei ten niet onderdoen voor die van een chim panzee of goed afgerichte hond. Hun zin tuigen zijn buitengewoon goed ontwik keld. Onder water opgestelde microfoons hebben uitgewezen, dat zij allerlei gelui den kunnen voortbrengen en als dr. Dudok van Heel straks zijn experimenten kan be ginnen, zal hij wel verbaasd staan over hun uitzonderlijk scherp gehoor. Men neemt aan, dat bruinvissen de tril ling van een scheepsschroef reeds op grote VEERTIG JAREN lang heeft Pelorus Jack de schepen veilig door de schuimen de French Pass geloodst. Soms waren de gezagvoerders bang hem uit het oog te verliezen, als het dier er met een snelheid van zestig kilometer per uur van door ging. Maar steeds keerde hij trouw terug om dansend en springend voor de boeg zijn taak te hervatten. Niet eenmaal kwam ge durende deze veertig jaren een schip op dit gevaarlijke traject in moeilijkheden. Jack verrichtte de taak. die hij om onbe grijpelijke redenen op zich had genomen, met voorbeeldige stiptheid. Eenmaal slechts dreigde het mis te lopen. In 1903 kreeg hij van een dronken opvarende van de „Penguin" een kogel in de rug. Als de kapitein niet tussenbeide was gekomen, hadden de matrozen hun beschonken mak ker vast en zeker over boord gegooid. Twee weken lang liet Pelorus Jack zich niet zien en in allerijl vaardigde de ge meenteraad van Wellington een verorde ning uit, waarin belagers van Jack met strenge straffen werden bedreigd. Maar Jack herstelde van zijn schotwond en her vatte zijn taak, alsof er niets was gebeurd. Alleen van de „Penguin" wilde hij niets meer weten en het is een feit, dat dit vaartuig jaren later schipbreuk leed. Met het vorderen der jaren verloor de bruinvis zijn speelsheid. Hij maakte geen huizenhoge sprongen meer maar bleef be daard, zoals het een oude heer past, voor de schepen uit zwemmen. In april van het jaar 1912 verdween hij even plotseling als hij was gekomen. Hoe hij aan zijn einde is gekomen weet men niet. De wet van de natuur, die korte metten maakt met verzwakte schepsels, zal ook hem wel heb ben getroffen. Het staat echter vast dat de belangeloos optredende en soms urenlang „overwerkende" Jack talloze mensen voor een scheepsramp heeft behoed. HET BOVENSTAANDE bewijst wel, dat de Nederlandse onderzoekers voor hun proefnemingen moeilijk een interessanter dier hadden kunnen uitkiezen. Men wil trachten ongeveer zestien dieren naar Ne derland over te brengen. Het grootste deel zal gebruikt worden voor wetenschappe lijke onderzoekingen, de overige zullen in het bassin van het Texels museum en in het zogenaamde Robarium te Harderwijk een plaats krijgen. Het staat wel vast, dat de dieren het bij goede verzorging in deze aquaria best zullen uithouden, als het altijd nog enigszins riskante transport met goed gevolg achter de rug is. De bruin vissen. die nu nog in hun „kom" hun rond jes draaien, staan reeds op voer, zoals dat heet. Op dood voer zelfs. ER IS IETS aan de hand in de bouwnijverheid van ons land. Werkwijzen die eeuwenlang, soms van vader op 'zoon, het gezicht van het bouwen hebben bepaald, zijn sinds enige jaren niet alleenzaligmakend meer. Ook in het bouwbedrijf, een der laatste bolwerken van het ambachtelijk handwerk, van mankracht en handvaardigheid, dringt de mechanisatie, de standaardisatie en de rationalisatie hier langzaam, daar met reuzenschreden op. Dat is naar ons inzicht niet alleen een kwestie van de noodzaak van dit ogenblik: het ge brek aan capaciteit der traditionele aannemersbedrijven om te voldoen aan de eisen welke door de woningnood worden gesteld. Ook zonder die inci dentele oorzaak immers zou het onvoorstelbaar zijn, dat onze gehele maat schappelijke en industriële ontwikkeling naar de automatisering op de plaats rust zouden maken voor de poorten der bouwbedrijven. Ook daar zoekt en streeft men naar vernieuwing, naar verbetering, naar versnelling. Dat proces is van invloed op de bedrijven en de mensen die daarin werken. De bedrijven worden groter, hun financiering vergt navenante kapitalen. De staf van deze bouwindustrie krijgt meer en meer behoefte aan academisch geschoolden, technici en economen. De taal der directies ontwikkelt zich van die van de aannemers tot die der industriëlen. De arbeiders in hun fabrieken, veelal ongeschoolden, genieten een stabieler inkomen en werken onder aanzienlijk gunstiger omstandigheden dan vroeger op de open bouw plaatsen. Er wordt bij de systeembouw in het algemeen meer berekend en gerekend en minder gejaagd. Uiteraard vergt een dergelijke werkwijze meer stabiliteit in de bedrijfsvoering dan bij de oude aannemerij het geval is. Dat leidt tot een andere verhouding tot de opdrachtgevers. De samenwerking moet groter zijn, de risicoverdeling eveneens. Daarom heeft ook de aan besteding een nieuw gelaat gekregen in de vorm van continucontracten, waarbij dus de bouw van grote aantallen woningen gedurende een reeks van jaren aan één bedrijf wordt opgedragen en de meevallers en tegen vallers in de contractuele bestedingssom worden verdisconteerd. Een nauwe samenwerking met de door de opdrachtgever gekozen architect ligt eveneens in dit stelsel besloten. Het is beslist niet zo, dat de systeembouw de archi tectuur bepaalt. In verreweg de meeste gevallen behouden de architecten een grote mate van vrijheid, maar zij moeten uiteraard wel rekening houden met de modulus en de techniek van het systeem, opdat de systeembouw ook haar economisch rendement oplevert. Bij een voldoende onderling vertrouwen kan de samenwerking tussen architect en uitvoerder ertoe leiden, dat de laatste volmacht krijgt het ontwerp aan de eisen van het systeem aan te passen, zolang dat tenminste een centimeterkwesie blijft. Dat is bijvoorbeeld in Dordrecht het geval, waar sinds de bevrijding tot 1 januari 1957 tussen de achtendertighonderd en vierduizend woningen zijn gebouwd, waarvan tweeduizend driehonderdvijfenveertig volgens een systeem. Dat is ongeveer zestig procent van het totaal in de gehele periode. In de loop der jaren is in Dordrecht, een gemeente van bijna tachtigduizend inwoners, het percentage systeemwoningen ten opzichte van de op traditionele wijze gebouwde wo ningen geleidelijk toegenomen. Op 1 januari van dit jaar lag het percentage van de systeembouw tussen tachtig en vijfentachtig percent van het totaal, de in aanbouw zijnde woningen meegerekend. In het gehele land waren er bij de jaarwisseling ruim dertienduizend systeemwoningen in uitvoering. Een groot deel daarvan wordt in continucontracten uitgevoerd, zoals in Amster dam en Den Haag, in Arnhem, Dordrecht, Enschedé, Groningen en Schiedam. Buiten deze contracten worden of zijn in Delft, Eindhoven, Hengelo, Den Hel der, Nijmegen, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam en Vlaardigen in belangrijke aantallen systeemwoningen gebouwd. In deze opsomming valt de afwezigheid van Haarlem, een stad waar d9 woningnood in verhouding tot andere gemeenten nog steeds in haar scherpste en pijnlijkste vormen wordt gevoeld, onmiddellijk op. Haarlem is niet „systeem-minded" zeggen de systeembouwers. „De systeembouwers zitten te hoog te paard" zegt men in Haarlem. Het blijft intussen merkwaardig, dat zo veel andere gemeenten met de systeembouw uitstekende ervaringen hebben, zoals het ook merkwaardig is, dat men elders in veel kleinere plaatsen, met' veel grotere complexen vijfhonderd woningen in één project is daar werkelijk een minimum werkt dan in deze omgeving. Nuu men in Haarlem in de komende jaren het tienduizend woningen voor het overgrote deel toch woningwetwoningen, mag men aannemen omvattende uitbreidigsplan Schalkwijk gaat realiseren, ligt de vraag op welke wijze men dit gaat doen voor de hand. luist voor de woningwetbouw biedt het bouwen in systeem grote voordelen. Men moet niet bang zijn de geijkte methoden te verlaten om in grotere aantallen en langlopende contracten te denken. Natuurlijk dient men enigermate vertrouwd te zijn met de beginselen der systeembouw, die wij niet aarzelen de bouwwijze der nabije toekomst te noemen. Om meer bekendheid te geven aan de systeembouw hebben wij de zes belangrijkste, in de Vereniging van Systeembouwers georganiseerde methoden in de repor tage op de bladzijden 4 en 5 van dit nummer beschreven. J. II. Bartman "Ooievaar i Nachtegaal Zwaluw •Kraanvogel BIJGAAND KAARTJE laat zien welke trekbeweging jaarlijks door vier in onze streken bekende vogelsoorten wordt gemaakt. Als men zo'n afbeelding ziet, doen zich een paar traditionele vragen voor. Waardoor wordt het feilloos richtingsgevoel van trekvogels bepaald en hoe is het mogelijk dat zij duizenden kilometers on afgebroken in de lucht kunnen blijven, vliegend in een tempo en met een regelmaat alsof zij een afspraak hebben, die op de secon de moet worden nagekomen? Zo lang het antwoord daarop nog met een „maar" blijft samen gaan, zijn we geboeid. Zonder kaart, zonder licht, zon der radio en zonder gelegenheid om uit te rusten vijfduizend kilo meter over zee vliegen is een on derneming, die voor mensen, zelfs met allerlei andere technische hulpmiddelen een waagstuk kan worden genoemd. Grote zwermen vogels van allerlei soorten slagen daarin jaarlijks, schijnbaar moei teloos. Het is het mysterie van de trek, waardoor zwaluwen duizenden keren zwakker dan een vliegtuig in storm en regen Noord en Zuid Amerika over vliegen. De kleine kolibrie, die men in de palm van een hand kan houden en waarvan sommige soorten nauwelijks groter zijn dan hommels, vliegt op eigen kracht tweeduizend kilometer over zee. zonder een mogelijkheid tot rus ten. De kolibri heeft in zijn lichaam niet méér kracht dan een mens in één vinger heeft. Het beestje beweegt op zo'n tocht zijn vleugels dertig tot vijftig keer per seconde. De snelheden, waar mee de trekvogels hun tochten volbrengen, zijn vaak ook verba zingwekkend. De ooievaar vliegt gemiddeld zeventig tot tachtig kilometer per uur. Bij de zwalu wen werd wel tweehonderdveer tig kilometer per uur gemeten. Waarom de vogels hun trek tocht steeds weer ondernemen, is nog steeds niet helemaal duide lijk. Er bestaan vele gedachten over. Vooral temperatuursveran dering en voedselgebrek worden beschouwd als belangrijke sti mulansen. Maar kou is toch. ge tuige de aard der waarnemingen in de hele wereld over een ver loop van een groot aantal jaren, een minder belangrijke factor ge bleken dan men aanvankelijk dacht. Ook voedselgebrek kan niet helemaal een hoofdoorzaak zijn. De ooievaar bijvoorbeeld vliegt naar de uiterste punt van Zuid- Afrika, maar om het voedsel te vinden, dat hij nodig heeft om te kunnen overwinteren, zou hij niet verder hoeven te gaan dan de Nijl in Egypte, waar het ook warm genoeg voor hem is. Maar de ooie vaar zegt „nee" en vliegt nog een paar duizend kilometer verder. Hoe de yogels precies hun weg weten te vinden is ook een raad sel. Het begrip instinct geeft daar voor maar een weinig bevredi gende oplossing. Zij zoeken niet alleen warme streken wanneer de kou in het noorden toeneemt, maar vliegen als volgens een plan. Jonge vogels, die. voor het eerst aan de trek deelnemen, leg gen zonder aarzeling een tocht van duizenden kilometers af langs precies dezelfde weg als die welke hun ouders kozen. En zij bereiken met vrijwel feilloze nauwkeurigheid hetzelfde doel. Vogels zijn ook in staat routes te verleggen en toch op het gestelde deel aan te komen. Las Vegas, het Amerikaanse proefgebied voor atoomexplosies, werd vóór die proefnemingen altijd aangedaan door grote zwermen trekvogels uit Canada. Sinds de explosies vliegen zij echter een andere rou te, komen niet meer over Las Vegas, maar bereiken hetzelfde doel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 15