NIET ZO
DENKT
Nog altijd is in Peru handel
in slaven door blanken
DE NOODZAAK VAN EEN AFWIJKEND GEDRAGSPATROON
DRAAGT VEEL BIJ TOT EEN VERKEERD OORDEEL
Wetenschappelijk verkeer
Klein wonder
Een uitstekende
studie over
BUREAUCRATIE
Colbertjes en cadeautjes
Snelheid en voorzichtigheid
Let op de feiten qn cijfers
Op pagina 4 van dit nummer vindt men enige
hoofdstukken uit de geschiedenis der slavernij
Achtergebleven salarissen
DE STUDIE over bureaucratie van dr. A. van Braam blinkt
uit door een grote veelzijdigheid en uitstekende documentatie,
welke te meer ontzag inboezemt, wanneer men bedenkt dat de
auteur een volledige dagtaak vervult en dit doorwrochte werk
dus in zijn vrije tijd heeft moeten opbouwen. Geen geringe
prestatie! De schrijver beziet „de ambtenarenwereld" in tal van
facetten. Eerst wordt de groei van het overheidsapparaat be
keken, daarna de structuur ervan. De sociale positie van de
ambtenaren, hun recrutering, opleiding en sociale herkomst
zijn vervolgens onderwerpen van studie. Ook worden groeps
vorming, solidariteit en tegenstellingen in de ambtelijke wereld
niet vergeten. Al deze hoofdstukken zijn bijzonder de moeite
waard. Het meest interessant vonden wij echter het hoofdstuk
over het bureaucratische gedragspatroon en statusbesef.
Dr. VAN BRAAM spaart de ambtenaren zijn op nauwkeurige
gegevens gebaseerde critiek niet, maar anderzijds bindt hij ver
woedt de strijd aan met de stereotypen, de al te gemakkelijke
generalisaties, gebaseerd op klakkeloos oordelen. De ambtenaar
is niet zo slecht als men denkt, bij lange na niet, maar hij is
ook niet het tegenovergestelde, een ideaal van vlijt en ijver,
bezield door de overheidszaak, die hij dient. Dat ligt ook voor
de hand: een ambtenaar is een mens zoals ieder ander en de
mens heeft goede en slechte eigenschappen. Op welke op een
bepaald moment het accent ligt hangt af van vele, vele oor
zaken en omstandigheden. Een en ander neemt niet weg, dat de
ambtenaren zelf vaak het nodige hebben bijgedragen en nog
bijdragen tot het vormen van een verkeerd oordeel over zichzelf,
of maar weinig moeite doen om in dat oordeel een verandering
ten goede te brengen (en dat is in een democratische samen
leving hard nodig).
De ambtenar-en hebben krachtens hun functie een afwijkend
gedragspatroon en dat is vrij begrijpelijk. De ambtenaar dient
de openbare zaak en vertegenwoordigt overal het aanzien van
de overheid. Zijn taak is objectieve, nauwgezette dienst aan de
gemeenschap. Hij moet trouw zijn aan het gezag, dat hem
benoemde. Voor de interne dienst gelden vele voorschriften. Hij
mag niet vloeken, geen insignes dragen, hij kan verplicht wor
den in een bepaalde wijk te gaan wonen enzovoort. Maar soms
gaan de voorschriften wel wat te ver. Natuurlijk mag een
ambtenaar geen steekpenningen aannemen. Wat echter te den
ken van een beschikking van het ministerie van Financiën van
1949, waarbij het de ambtenaren verboden werd geschenken te
aanvaarden bij ambtsjubilea en verjaardagen! Dergelijke regle
menten zijn niet alleen inbreuken op de persoonlijke vrijheid,
maar zij zijn nu juist een voorbeeld van wat men aan de
„ambtenarij" verwijt: kleinzieligheid en reglementeren.
Op het gebied van het particuliere leven van de ambtenaren
stelt de overheid ook haar eisen, maar zij staat daarin niet
alleen. Ook het bedrijfsleven laat haar personeel (vooral het
hogere) niet geheel vrijl Duidelijk is echter, dat men voor
ambtenaren een zeker decorum wenst en dat de ambtenaren
dit ook zelf begeren. Tot vlak voor de tweede wereldoorlog was
het bon. ton om in donker kostuum en met stijve manchetten op
bureau te verschijnen. En zelfs bij een hittegolf ging het col
bertje niet uit. Na de oorlog is deze mentaliteit wel verdwenen,
maar men heeft in ambtelijke kringen nog altijd weinig op met
„excentrieke" of al te luchtige kleding (voor heren wel te ver
staan). In 1953 werd er nog bezwaar gemaakt tegen het werken
in hemdsmouwen door hogere ambtenaren! Dit zijn vrij on
schuldige zaken, maar zij zijn er voorbeelden van, dat de amb
tenaar een eigen gedragspatroon heeft, een gedragspatroon dat
echter grotendeels niet samenvalt met het stereotyp, dat de
bevolking zich van de ambtenaar heeft gevormd.
DE SCHRIJVER breekt veel lansen voor de ambtenaar en hij
doet dat op verantwoorde wijze. Eerst stelt hij zich in de plaats
van Jan Publiek, die de ambtenaar meestal door een loketje
ziet, of hem als een geheimzinnige figuur vermoedt achter zijn
belastingbiljet, of achter het formulier, dat hij moet invullen.
Maar daarna gunt hij ons een blik in de ambtelijke kringen, in
de apparatuur. Natuurlijk vindt men er afschuifsystemen, ont
vluchten van verantwoordelijkheid, overmatig gebruik van
paperassen en formulieren van een verambtelijke en vrijwel on
begrijpelijke taal, traagheid en „weltfremdheit". Maar men moet
ook rekening houden met de speciale taak en verantwoordelijk
heid van het overheidsapparaat. De overheid moet rechtvaardig
zijn, zij moet met gelijke maten meten en dus rekening houden
met precedenten, die meestal opnieuw bestudeerd moeten wor
den. Vele kwesties zijn ingewikkeld en kunnen niet door één
ambtenaar beoordeeld worden. De stukken moeten dan nood
zakelijk door vele handen gaan. Dat kost tijd. Meestal moeten
de zaken schriftelijk worden vastgelegd, dit immers is een voor
waarde voor rechtszekerheid. Het geschreven stuk is een on
ontbeerlijk hulpmiddel bij de besluitvorming en het legt tevens
de verantwoordelijkheid binnen het apparaat vast. De ambte
lijke taal valt moeilijk te verdedigen, maar is wel verklaarbaar:
ieder specialistendom krijgt zijn eigen vakjargon! De traagheid
van de ambtelijke dienst is niet altijd excusabel en meestal
irritant. Men dient echter, aldus dr. Van Braam wel te beden
ken, dat de overheid weloverwogen een besluit dient te nemen,
men mag de voorzichtigheid niet opofferen aan de snelheid van
de besluitvorming.
Het Nederlandse ambtenarenapparaat werkt als geheel lang
niet onbevredigend, ondanks de opstoppingen of strubbelingen,
die somtijds in bepaalde gedeelten ontstaan. Veel van de amb
telijke moeilijkheden ontstaan door de aard van het werk. De
ambtenaar werkt in een glazen huis, dat nauwlettend in het
of geringste afwijking of overtreding van een ambtenaar wordt
scherpe oog van de belastingbetaler wordt gehouden. De minste
een prooi der publiciteit. Een ambtenaar is alleen uit dien hoofde
al op zijn hoede en werkt liever langzaam en zorgvuldig, dan
snel en slordig.
HET IS DE MOEITE waard enkele saillante punten uit het
rijke materiaal, dat dr. Van Braam ons biedt, te kiezen. Het is
algemeen bekend, dat het burgerlijk overheidspersoneel de laat
ste jaren sterk in aantal is toegenomen. De hier gegeven totaal
cijfers tonen het nog eens overtuigend aan. Op 31 december 1930
waren er 196.000 ambtenaren, in 1955 ruim 399.000. Op 1 januari
1955 bevond zich 9,5 van de totale beroepsbevolking, dat is
12,2 °/o van de onzelfstandige beroepsbevolking, in overheids
dienst. Men mag aannemen, dat ongeveer een zesde van alle
loontrekkenden zich in dienst van de overheid bevindt, als we
het personeel van de semi-overheidsbedrijven, van de dochter
bedrijven van de Nederlandse spoorwegen, van publiekrechte
lijke bedrijfsorganen en sociale-verzekeringsinstellingen en der-
DE AMBTENAAR staat er in de meeste landen non al gekleurd op. Hij
zou lui, gewichtig, langzaam, arrogant, inefficient en dom zijn, meent men.
Een uiterst negatief oordeel dus, meestal gebaseerd op enkele persoonlijke
ervaringen, die gegeneraliseerd worden voor het gehele overheidsapparaat.
Blijkbaar is dit soort onprettige, onrechtvaardige en onjuiste opinies niet
van vandaag of gisteren, Zo noemt een dichter in 1832 de ambtenaren:
„Verachtelijk gespuis, uit adclrenbloed geboren, door domheid hoog ver
waand, door laagheid diep veracht." In 1880 worden de Haagse ambtena
ren getekend- als mensen „die geen haast hebben dan om promotie te
maken en die winkels en uitstallingen op hun duimpje kennen." In bewogen
tijden, zoals na de eerste wereldoorlog, zijn de gemoederen hoog verhit en
menig scheldwoord wordt de ambtenaar naar hel hoofd geworpen: „dom
bureaucratendorn" of „budgetivoren" of „eters uit de staatsruif" enzovoorts.
De burger heeft van de ambtenaar dus een bepaalde, niet al te gunstige,
voorstelling in het hoofd. Het is een figuur in het bezit van de hierboven
reeds opgesomde eigenschappen, waarvan men zich afhankelijk voelt. Ont
moet men eens een ambtenaar, die anders is, bijvoorbeeld vlot, schappelijk
en beleefd, dan zegt men: „ja, maar deze is een uitzondering"Aan het
beeld, dat men heeft, verandert dit niets. Een dergelijk beeld wordt een
sociaalstereotyp genoemd. Stereotypen vergemakkelijken ons denken,
maken de vrij afwisselende werkelijkheid eenvoudiger en overzichtelijker.
Zo kent men ook het. stereotyp van „de boer' of „de zakenman" en „de
arbeider". In tegenstelling tot boeren en arbeidersgroepen, zijn de ambte
naren in Nederland nog maar heel weinig bestudeerd. Dr. A. van Braam
is wel zo ongeveer de eerste, die zich met zijn eind verleden jaar bij W. de
Haan in Zeist verschenen en door prof. dr. J. P. Kruut ingeleide proefschrift
„Ambtenaren en Bureaucratie in Nederland" op dit maagdelijk veld van
onderzoek begeeft, Het wordt in bijgaand artikel besproken.
LIMA, PERU (UP) De handel in in
heemsen is nog steeds een lucratieve zaak
in de oerwouden van oostelijk Peru, zo
bericht de Britse missionaris Alan Smith,
een katholieke geestelijke, die zijn stand
plaats te Atalaya heeft.
De methode, waarmee men inheemse
slaven verwerft is gewoonlijk misdadig
en soms vreedzaam, schrijft Smith. De
belanghebbende blanken geven een of
twee Winchester geweren aan een inboor
ling en dragen hem op een stuk of wat
kinderen te leveren. De inboorling gaat
het binnenland in tot hij een groep van
twee of drie gezinnen ontmoet. Dan ver
jaagt hij de mannen of doodt hen en neemt
hij de vrouwen en kinderen mee. In okto
ber 1956 werd een geval van deze aard
bewezen in Pucallpa aan de Ucayali, een
uitloper van de Amazone. De daders be
vinden zich nu in de gevangenis. Vele
planters hebben een aantal inheemsen tot
hun beschikking, die zij kunnen verkopen
of weggeven. Soms komen de kinderen
ook in de erfenis. De prijs van een in
heemse kan variëren van 10 tot 250 dol
lar. Een missionaris in deze streek heeft
een klacht tegc i een handelaar ingediend
wegens het kopen van een meisje voor 10
dollar bij de Amahuacan-stam. Deze zaak
is overigens beslist nog niet afgehandeld.
Pater Smith herinnert er aan dat deze
praktijken begonnen zijn in de ruwe da
gen van de rubbeiTiausse in de Amazone
vallei vóór de eerste wereldoorlog. Op die
misdaad werd toen praktisch niet gelet,
schrijft hij. Men kon welhaast van een
slavenhandel spreken. Boten, die de gro
te rivieren afzakten, geiaden met latex,
vervoerden ook inheemse vrouwen en kin
deren, die in de grote steden of aan de
boeren verkocht werden. Ze waren meest
al bestemd voor huishoudelijk werk, doch
er kwamen er ook heel wat in de borde
len. Sedert die tijd is deze handel sterk
verminderd. „Maar hij bestaat nog steeds,
van de standplaats in het oerwoud waar
ik leef, tot de grote stad Iquitos," aldus
de pater. „Het aantal personen dat jaar
lijks verkocht wordt is ongeveer 100 a
150. Ons zijn zelfs gevallen bekend, dat
tussen boeren vee geruild is tegen jongens.
In september van het vorig jaar heb ik
op een boerderij aan de Ucayali nog
slachtoffers gezien, die pas gearriveerd
waren. Zolang beschaafde mensen zich
niet scherp de gruwel van deze handel
realiseren en beëindiging er van eisen, is
er weinig hoop dat dit einde nog deze
eeuw komt, aldus pater Smith.
gelijke en het militaire beroepspersoneel, er bij voegen. Heeft
hier een socialisatie van de nationale mankracht plaats? Heeft
dit proces ooit een einde vóór dat iedere onzelfstandige in
overheidsdienst is? Zullen de zelfstandigen zich wel kunnen
handhaven? Het zijn vragen waarop niet gemakkelijk een ant
woord kan worden gegeven. Wel is de toeneming van het over
heidspersoneel te verklaren, vooral dat van de centrale over
heid, waar een veel snellere stijging plaats had in de periode
19301955 namelijk met 144% dan bij het gemeenteperso-
neel het geval was, 40 in hetzelfde tijdvak. In de Verenigde
Staten zien we een overeenkomstige ontwikkeling.
Interessant is het onderzoek naar de achtergronden van deze
uitbreiding. De overheidstaak is na 1850 veel groter geworden.
Hierop heeft het industrialisme een geweldige invloed gehad. Er
ontstonden tal van nieuwe problemen en het particulier initia
tief schoot bij hun oplossing tekort.
Er waren nog andere oorzaken: In de negentiende eeuw ont
stond de „sociale kwestie". Daarmee wordt de buitengewoon
slechte materiële en geestelijke toestand van het overgrote deel
van de arbeidersklasse bedoeld. De noden werden door de
bourgeoisie, de kerken en liefdadigheidsinstellingen niet of
slechts zeer onvoldoende gelenigd. Geen wonder dat het sociale
radicalisme sterk aan invloed won, ook in liberale en confes
sionele kringen. De socialistische beweging kwam in deze tijd op
en won voortdurend politiek terrein, mede onder invloed van
de telkens weerkerende economische crises, waarvan die van de
jaren 1930 de grootste betekenis had voor de radicalisering van
de meningen betreffende de sociaal-economische overheidstaak.
De beide wereldoorlogen brachten ook de nodige wijzigingen
in opvatting van de staatszaak teweeg. Vooral de tweede be
tekende voor Nederland een geweldige verandering. De over
heid kreeg in de wederopbouw een centrale coördinerende en
organiserende taak toegewezen. Produktie, import en export
moesten gericht worden op een zo doelmatig mogelijke voor
ziening in de eerste levensbehoefte, van vrijheid van handel en
produktie kon geen sprake zijn. Verder diende er op toegezien
te worden dat er werkgelegenheid zou blijven bestaan voor de
steeds groeiende beroepsbevolking. Een laisser-faire houding
betekende in de na-oorlogse verhouding chaos en zelfmoord.
EEN ANDER interessant punt in het betoog van dr. Van
Braam vormen de zo veel omstreden ambtenarensalarissen. Dik
wijls hoort men zeggen, dat de ambtenaren minder verdienen
dan het gelijkwaardig personeel van het particulier bedrijf. Uit
de onderhavige studie blijkt, dat deze opmerking niet op feiten
berust, doch op vermoedens Er is nog veel te weinig onderzoek
in deze richting gedaan, behalve wellicht voor het hogere per
soneel. Dit staat over het algemeen inderdaad achter bij functio
narissen, die in het bedrijfsleven overeenkomstige functies uit
oefenen. Van het middelbaar en lager personeel valt bij de
huidige stand van onderzoek niets te zeggen. Enerzijds zijn er
symptomen van een betere beloning door de overheid, anderzijds
is er bij bepaalde categorieën sprake van een achterstand. Wel
is er een achteruitgang van het reële inkomen van de ambtena
ren gedurende de laatste decennia te constateren, maar de
rangeninflatie blijkt hier nivellerend en corrigerend te werken.
Over het algemeen kan men zeggen, dat de ambtenarensalaris
sen relatief minder sterk zijn gestegen dan die van andere
groepen van de bevolking, zoals arbeiders, zelfstandigen en
anderen Dit blijkt een internationaal fenomeen te zijn, dat zich
bijvoorbeeld ook in Duitsland voordoet. Van Braam verklaart
deze ontwikkeling uit verschillende oorzaken. De ambtenaar
leeft in een glazen huis, de pers houdt hem nauwkeurig in het
oog en er is bij de overheid dan ook een soort soberheidscultus
ontstaan. Iedere regering poogt, uit vrees voor critiek, de
ambtenarensalarissen zo laag mogelijk te houden. Daarbij komt,
dat de overheid met belastinggelden werkt en dus uit politieke
overwegingen alleen al, uitermate zuinig moet zijn. Dan zijn er
de formele beloningsschema's, welke een neiging tot verstarring
hebben. Vooral de laatste jaren vreest de overheid repercussies
elders, in het particuliere bedrijf met name. Verhoogt men de
ambtenarensalarissen, dan zou het interne loonevenwicht ver
stoord kunnen worden. Ook bestaat er bij het publiek een onder
waardering van de ambtelijke arbeid, men ziet de ambtenaar
als „improduktief" de overheid maakt immers geen winst.
Dan zijn er nog oorzaken zoals: de loondrukkende invloed van
het reservoir der werkloze hoofdarbeiders en het mede daardoor
aanwezige gebrek aan stootkracht van de ambtenarenvakbewe-
ging. Dit laatste is ook een gevolg van het stakingsverbod, men
blijft aangewezen op „praten".
Zo is dit interessante werk rijk aan details. Het ruimt, vele
vastgeroeste misverstanden uit de wereld en geeft voortdurend,
aansporingen tot verder onderzoek. Verheugend is onzes inziens,
dat dr. Van Braam het niet alleen bij analyse en beschrijving
laat, maar dat hij aan het einde van ieder hoofdstuk practische,
voorstellen tot verandering en verbetering doet, daarmee over
tuigend bewijzend, dat men in de sociale wetenschappen meer
kan dan alleen critiek oefenen. Wij bevelen dit boek graag aan
in handen van ambtenaren en van een leder, die zich wel eens
aan „die bureaucratie" heeft geërgerdEn wie is dat niet?
W. Langeveld
ONGEVEER 36.000 studenten en specialisten uit 80 landen
hebben in de afgelopen 10 jaar de Verenigde Staten bezocht,
terwijl volgens dit uitwisselingsprogramma ten behoeve van
het onderwijs dat onder het ministerie van Buitenlandse Zaken
der Verenigde Staten ressorteert, ongeveer 14.000 Amerikanen
in het buitenland hebben gestudeerd. Tot deze 50.000 mensen,
die aan de uitwisseling deelnamen, behoorden ongeveer 24.000
studenten, 7.000 docenten aan universiteiten en wetenschappe
lijke onderzoekers, 6.000 leraren en 1.000 jongelui onder de
twintig. Verder kwamen ongeveer 10.000 leiders en deskundigen
van heinde en verre naar de Verenigde Staten om daar ge
durende korte tijd waarnemingen te verrichten, adviezen in te
winnen of zich in de praktijk te bekwamen. Deze cijfers zijn
bekend gemaakt ter gelegenheid van het feit, dat tien jaar
geleden de wet op de uitwisseling van inlichtingen en ten be
hoeve van het onderwijs werd getekend, waarmee een zich
over de gehele wereld uitstrekkend programma voor uitwis
seling van studenten en specialisten tot stand kwam. Volgens
de directeur van de hiermee belaste organisatie, Russell L. Ri
ley, hebben de kosten in deze tienjarige periode niet minder
dan honderdtwintig miljoen dollar bedragen. Verleden jaar
heeft het Congres een bedrag van bijna eenentwintig miljoen
voor het. programma goedgekeurd, en een gelijk bedrag is door
president Eisenhower in de laatste begroting gevraagd.
BLANK EN LICHT heeft de sneeuw weer
over onze duinen gelegen, soms niet
anders weerspiegelend dan de grauw
heid van een troosteloze winterlucht,
uitgebreid palet van geelactig oran
je tinten tegen de koude, violetachtig
maar zodra de zon er even was met een
blauwe schaduwen. De witte berke-
stammen waren niet wit meer en in de
ijle twijgenmassa's van de bomen
speelden rossige, bruine en paarse tin
ten een wonderbaarlijk spel. Een bui
zerd met brede, plompe vleugels cir
kelde in de late namiddag hoog boven
het bos van Oostenrijkse dennen en te
gen het vallen van de avond was er de
wat klagelijke roep van een kleine
steenuil, die ter muizenjacht trok
wieuw, wieuw, wieuw.De schaarse
konijnen gingen op zoek naar iets eet
baars, schors van kardinaalsmuts of
kreupel-eik, als het mocht zijn een paar
niet al te dik ingesneeuwde groene
sprietjes en zo het niet anders kon de
harsachtige donkere naalden van een
laaghangende dennetak. Overal schar
relden ze rond op de hun eigen manier,
nooit gewoon lopend maar steeds „ga
lopperend" als het ware, zij het ook
veelal in heel traag tempo. Telkens
weer maakten ze hun befaamde spron
getje, waarbij de achterpoten vóór de
voorpoten neerkwamen, hetgeen nauw
keurig werd opgetekend in het rulle
van de sneeuw. Waar de volgende dag
het oppervlak onder invloed van de
zon even smolt, daar verwaasde zo'n
konijnespoor wat, maar de vorst van de
nacht deed sneeuw en spoor opnieuw
verijzen, glad en glimmend en in de
vroege stralen van een nieuwe morgen
zon glinsterend als een fraai gegla
ceerd stuk suikerbakkerswerk.
De dooi kwam, zoals het gewoonte is,
met plotseling veel meer vocht in de
atmosfeer en hierdoor sterk verande
rende kleuren, donkerder en meer ver
zadigd. Rond de stammen der berken
van het duinbos verschenen de eerste
kale plekken. Want daar was er èn wat.
teruggekaatste zonnestraling èn het
van de stammen lopende water, beide
bevorderend het plaatselijk wegdooien
van de sneeuw. Zo waren ook de hel
lingen op het zuiden veel eerder
sneeuwvrij dan de noordzijden van de
heuvels. En daardoor was er op die
zuidhellingen als bij toverslag het won
der van het nawinterse duin: grote
plekken van een vreugderijk oplichtend
geelgroen, al naar de lichtval met glan
zen van het puurste goud en randen van
diepdonkere blauwgroene schaduw.
Fascinerend, die plakken van kenne
lijk heel kleine, maar even kennelijk
juist in deze tijd springlevende plan
ten! Een indrukwekkende demonstratie
geven zij inzake de beroemde macht
van het kleine. Want zij behoren tot de
nederige groep, die de meeste mensen
heel eenvoudig als „mos" samenvatten,
niet overdenkende dat er mos is en
mos, in vele tientallen soorten. Daar is
dit mos-van-de-duinen-bij-uitnemend
heid er één van. Het heeft in de boeken
de naam Duinsterretje verworven en u
kunt er uzelf al met het ongewapende
oog van gaan overtuigen dat deze naam
bijzonder goed is gekozerV Want iede
re mosplant heeft haar blaadjes zo
staan, dat ze als het ware een kleine
ster vormen. Een ster van een eigenaar
dige glazige doorschijnendheid en met
lange glazen naalden aan de bladtop-
pen. Daar kunt u al met een simpele
loep alles van te zien krijgen. En tege
lijk is u dan het wonder van de ver
schietende gouden tinten verklaard: zij
ontstaan door de lichtval in de zeer
licht groene, half doorschijnende mos
blaadjes. En ze zijn strikt voorbehouden
aan winterse duinwandelaars. Tegen het
voorjaar wordt het duinsterretje doffer
van tint. En wanneer de droge perio
den van lente en voorzomer zich doen
gelden, verdwijnt het nagenoeg van
het toneel. Het krult zijn inmiddels ver
bruinde blaadjes samen tot onooglijke
donkere propjes en in deze toestand
blijft het wachten op de late herfst.
Kees Hana
Duinsterretjes in hun beste dagen
(vergroot). De foto boven het artikel
toont konijneprenten in de glinsterend
herbevroren sneeuw.