popp.
Bonte bevolking
rond de Kaap
Erbij
Vervolg van pagina 4
CULTUURDACEN
BELASTINGKANTOOR
VOOR
AMSTERDAM
MONUMENTAAL
GEBOUW
VOOR
MONUMENTALE TAAK
Op
£Oe
Hardnekkige strijder
voor de vriendschap
en een gevoelig mens
Creaties M ais on Binnenhof
Resident-Orkest naar
Duitsland
Volzin van Eisenhower
ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958
PAGINA VIJF
de buurt werden de slaven door hun eige
naars enigszins vaderlijk behandeld. Zij
waren draaglijk gehuisvest. Zij kregen goed
te eten. Zij behoefden niet al te hard te
werken. In de eerste eeuw na de stichting
van de Kaapkolonie kwam het vrij vaak
voor, dat een slaaf in vrijheid werd gesteld.
Ais een slaaf Nederlands kon spreken,
christen was geworden en de veertig ge
passeerd, och, dan was zijn meester wel
bereid om hem de beschikking over eigen
lot en lijf te schenken. Slaven, die niet in
de Kaapkolonie waren geboren, konden
hun vrijheid eveneens verkrijgen, als aan
vorengenoemde drie voorwaarden was vol
daan en zij bovendien tenminste dertig
jaar aan de Kaap hadden gewoond en ge
werkt. Menige eigenaar achtte het voorts
zijn plicht om althans enige van hun sla
ven op te voeden in de christelijke leer.
Vaak is het voorgekomen, dat een slaaf,
die de vrijheid had verworven, toch zijn
meester trouw bleef en voor hem bleef
werken.
In de tweede helft der achttiende eeuw,
vooral na de stopzetting van de slaven-
invoer in 1776, kwamen er veranderingen
ten kwade in het slavenbestaan. Het aantal
vrijlatingen werd kleiner. De bestraffing
van weggelopen slaven werd strenger.
Geselen en radbraken begonnen in zwang
te komen. Niettemin trof het ook in die
tijd vreemdelingen, die de Kaapkolonie be
zochten, hoezeer op de boerenhofsteden de
betrekkingen tussen meesters en slaven
een patriarchaal karakter droegen. Het was
geen uitzondering, dat de slaven des
avonds de eenvoudige woonkamer van hun
meester betraden om met het gezin van
de boer te luisteren naar het bijbellezen en
deel te nemen aan het avondgebed.
NIET ALLE SLAVEN in de Kaapkolonie
waren daar als „arbeidsslaven" ingevoerd.
Een aantal hunner had het slavenlot aan
hun politieke houding in Oost-Indië te
wijten. De Oostindische Compagnie ge
bruikte namelijk, vooral in den beginne, de
Kaapkolonie als verbanningsoord voor po
litiek ongewenste figuren. Enige Javaanse
groten moesten, met hun volgelingen, aan
de Kaap boeten voor hun weerspannigheid.
Strikt genomen waren zij geen „echte"
slaven, doch hun bewegingsvrijheid was
toch zeer beperkt. De uit Insulinde af
komstige „arbeidsslaven" vereerden die in
ballingschap gezonden hooggeplaatste land
genoten zeer. Nog heden ten dage is het
graf van een dier groten het doel van
pelgrimstochten, ondernomen door de
Kaapse Maleiers.
Onder de gedeporteerden van lagere
stand waren veel bekwame handwerks
lieden. De Compagnie liet hen in de regel
in hun eigen vakken werken en was daar
door verzekerd van voldoende bouwvak
arbeiders, meubelmakers, kleermakers en
wat dies meer zij. Na enige tijd werden de
meeste bannelingen in de gelegenheid ge
steld om hun vrijheid terug te verdienen.
Hun nazaten zijn thans nog veelal werk
zaam in de beroepen, die dc bannelingen
uitoefenden. Zij zijn vrijwel allen Islamie
ten gebleven. Hoewel zij, vooral na de op
heffing der slavernij, huwelijken sloten
met leden van andere kleurlingengroepen,
bleven zij toch een sociale eenheid vormen
in de Kaapse samenleving. Zij onderschei
den zich van andere Kaapbewoners door
hun gewoonten, liederen, folklore en
wat de vrouwen betreft door een eigen
klederdracht.
IN DE EERSTE DECENNIA der vorige
eeuw (toen de Engelsen bezit hadden ge
nomen van de Kaapkolonie) wekte de be
weging voor afschaffing der slavernij, die
in West-Europa ontstond, echo's aan de
Kaap: er kwamen regelingen, die beoogden
om de overgang van de slavernij naar de
vrijheid te vergemakkelijken. Kinderen,
geboren uit slavinnen, waren vrij. De eige
naars waren gehouden (om „slavensmok-
kelarij" te voorkomen!) zorgvuldig aan
tekening te houden van het aantal en de
bijzonderheden hunner slaven. Het aantal
arbeidsuren werd beperkt. Gedoopte slaven
mochten als getuigen voor de rechter op
treden.
Ondanks deze maatregelen bracht de op
heffing der slavernij (30 november 1834)
verwarring en onrust in het land. De sla
ven waren verplicht een vierjarige „leer
tijd" door te maken, aleer zij geheel vrij
werden. De slaven, die het eigendom wa
ren geweest van boeren in afgelegen stre
ken, verlieten in groten getale hun mees
ters. Zij trokken naar de steden en dorpen,
zowel als naar de zendingsposten. Een
aantal hunner overschreden de grenzen
van de Kaapkolonie en vestigden zich in
Griqualand, waar gemengd-bloedigen een
nieuwe samenleving hadden opgezet, die
niet onder zeggenschap stond van de blan
ken. De slaven in Kaapstad en kleinere
Plaatsen, zoals bijvoorbeeld Stellenbosch,
bleven waar zij waren. Zij namen dienst
als huisbedienden, tuinlieden, arbeiders
kortom zij bleven het werk doen, dat zij
altijd hadden gedaan.
Onder de bevrijde slaven waren er, mis
schien zelfs velen, die met hun vrijheid
niet goed raad wisten en eigenlijk de be
scherming en zorg van hun vroegere mees
ters niet of nauwelijks konden missen. Zij
gingen onder in de strijd om het bestaan,
die zij na de bevrijding gedwongen waren
zelf te voeren. Anderen echter ontplooi
den in vrijheid hun gaven. Thans zijn er
onder de nazaten der vroegere slaven aan
de Kaap schrijvers van internationale faam,
alsmede artsen, advocaten en leraren, die
in hun vak of beroep stellig niet onder
doen voor hun blanke landgenoten.
Enige persoonlijke herinneringen van
EUGENE DUBOIS
NU HET deze week, op 28 januari, een
eeuw geleden wasdat te Eysden in Lim
burg geboren werd. Eugène Dubois, die
internationale vermaardheid zou verwer
ven door zijn wetenschappelijke vondsten
en studies met betrekking tot het wezen,
dat volgens de ontdekker zelf een zelf
standig organisme was, enerzijds door
banden van bloedverwantschap met de
mensaap, anderzijds met de mens ver
bonden, moge ik hier enige persoonlijke
herinneringen weergeven aan de grote
geleerde, de singuliere mens, zoals ik hem
mocht leren kennen. Een toevallige samen
loop van omstandigheden bracht mij met
hem in 1934 in contact. Sindsdien mocht
ik meer dan eens het voorrecht genieten
gesprekken met hem. te voeren alsook met
hem te corresponderen. Uit de aard dei-
zaak zal ik mij in deze bijdrage niet met
enigerlei wetenschappelijke uiteenzettin
gen bezig houden. Veeleer moet ik op 'de
voorgrond plaatsen, dat de door professor
Dubois beoefende takken van wetenschap
helaas verre buiten mijn gezichtsveld
lagen, om maar helemaal niet te gewagen
van mijn beoordelingsveld. Maar de mens
Dubois heeft mij geboeid en daarnaar gaan
mijn gedachten nu nog eens uit.
DE KENNISMAKING met hem had
plaats te Haarlem en wel in het gebouw
De Groot-Kempische Cultuurdagen in
Hilvarenbeek, dit jaar voor de twaalfde
keer, zullen worden gehouden op 26 en 27
juli. Als algemeen thema voor de bespre
kingen is gekozen „De cultuur in de
groeiende Benelux". Dit onderwerp zal
door sprekers uit Vlaanderen en Neder
land worden belicht.
In hoofdzaak zal het programma het
zelfde zijn als de voorafgaande jaren. Naast
de sectievergaderingen van schrijvers en
beeldende kunstenaars komt er nu ook een
sectievergadering voor het gildewezen.
De gebruikelijke litteratuurprijs blijft,
gehandhaafd. Muziek en Dans omlijsten de
diverse programmapunten.
De cultuurdagen worden, volgens tradi
tie, besloten met een nieuw openluchtspel
van Jan Naaikens.
HET BEOEFENEN van de bouwkunst
is voor alles een zaak van nuchtere vak
kennis. Het gebeurt maar zelden, dat van
een architect een ontwerp wordt verlangd
waarin de op te wekken schoonheidserva
ring bij de beschouwer primair is. Nor
maal is, dat de bouwmeester een program
ma van eisen krijgt voorgelegd waaraan
hij moet voldoen, opdat het te stichten ge
bouw aan zijn bestemming zal kunnen
beantwoorden. Met net Centraal Belasting
gebouw aan de Wibautstraat in Amster
dam, dat op 8 februari door minister Hof-
stra zal worden geopend, is het niet an
ders gegaan. De rijksbouwmeester ir. G.
Friedhoff kreeg al spoedig na zijn benoe
ming in 1946 deze opdracht: schep werk
ruimte voor 1000 ambtenaren van 's rijks
belastingen in Amsterdam met de daarbij
behorende accommodatie voor het beta
lende en reclamerende publiek. Die op
dracht kreeg natuurlijk ook een budgetai-
re en een stedebouwkundige begrenzing:
de eerste ligt uiteindelijk om de acht mil
joen, de tweede werd bepaald door een
thans nog weinig aantrekkelijk en onover
zichtelijk terrein aan de toekomstige ver
keersader van Amsterdam-oost en zuid
naar de IJ-tunnel. Dat terrein liet een ge
bouw van ten hoogste honderd meter leng
te en vijfentwintig meter diepte toe, zij het
met een zekere noodzakelijke uitbreidings
mogelijkheid tot drie in de breedte achter
elkander geplaatste vrijwel identieke ge
bouwen, welke aan de noordzijde door een
dwarsvleugel onderling verbonden kun
nen worden.
Reeds deze stedebouwkundige omstan
digheid noopte de ontwerper tot een hoog
gebouw van tien verdiepingen in feite
acht, omdat de beganegrond en de eerste
verdieping elk een dubbele hoogte kregen.
hetgeen op deze plaats zeker niet mis
staat, integendeel veeleer geboden is. Dat
het tegenoverliggende gebouw van de
Raad van Arbeid, dat het particuliere kan
toorgebouw aan dezelfde zijde van de Wi
bautstraat, overigens van een verdienste
lijke architectuur, dat de verderop in aan
bouw zijnde betongevels met bijbehoren
de utiliteitsruimten nu een tikje iel aan
doen in de schaduw van de belastingkolos,
kan toch moeilijk aan de architect van
de laatste worden verweten.
Wie de schepping van ir. Friedhoff niet op
het eerste, maar op het tweede gezicht be
oordeelt zal trouwens tot de erkenning
moeten komen, dat het niet de omvang
van het bouwwerk, maar de persoonlijk
heid van de bouwmeester is 'welke als
sterkste indruk overblijft.
Er zijn critici geweest, die de ontwer
per hebben verweten, dat zijn gebouw
een „belastingvuist" symboliseert, dat
het wij vertalen vrij hooghartig, kil,
log, brutaal, onaangenaam de burger her
innert aan een nare en dure plicht en dat
het geen weet heeft van de moderne de
mocratie, waarin dergelijke autoritaire
vormen niet meer op hun plaats zijn. Nu
getuigt een dergelijke opvatting naar ons
gevoel van een volkomen scheef en ver
wrongen inzicht in ons belastingstelsel.
Het maakt in principe geen verschil of
men zijn geld deponeert aan het loket van
het station, schouwburg, bioscoop of be
lastingkantoor. Men betaalt namelijk in
alle gevallen voor een dienst, welke men
zelf gewenst heeft: om vervoerd, ver
strooid of ontroerd te worden dan wel om
te profiteren van goed geplaveide en
verlichte wegen, om zichzelf dan wel zijn
kinderen te laten onderwijzen, om be
schermd te worden tegen ziekte en gebrek
én omdat men het op prijs stelt, dat ook
zijn medeburgers met dezelfde zorgen
worden omringd. Wie de belastingdienst zo
beschouwt, zal hem een monumentaal ge
bouw gunnen voor zijn monumentale taak.
Het machtige gebouw aan de Wibaut
straat is dan geen „vuist" meer, maar
een gedenkteken voor de mate waarin in
de twintigste eeuw onderlinge bijstand en
solidariteit tot ontwikkeling kwam.
In een onzer weekbladen heeft men eer
foto van het fabrieksgebouw, dat B. Mer-
kelbach voor de lettergieterij „Amster
dam" ontwierp, naast een afbeelding var
het Centraal Belastinggebouw afgedrukt
Een dergelijke vergelijking is er even
naast als het reproduceren van de beel
tenis van een kat bij een artikel dat over
honden gaat. Men kan de hond immer?
niet verwijten dat xij geen kat is, zomin
als men een kundig vertegenwoordigei
van de uiterlijk —'conservatieve rich
ting in de architectuur kan aanwrijver
dat hij uiterlijk geen functionalis'
werd. Want men vergeet veel te veel, dal
het hier om uiterlijke tegenstellingen gaat
Van essentieel belang is slechts of die dui
zend ambtenaren, van het onderbetaalde
klerkje tot de overbetaalde maar die
is er natuurlijk niet president-direc
teur-commissaris-enzovoort toe, hun da
gelijkse arbeid kunnen verrichten in een
prettige en op doeltreffendheid gerichte
werksfeer zonder dat zij in een vervlak
kende zakelijkheid ten onder gaan.
WELNU, die overheersende vraag kan
door ieder, die het Centraal Belastingge
bouw allereerst uit dat oogpunt heeft be
keken, bevestigend worden beantwoord. Een
van de moeilijkste punten in dit soort opga
ven is de eindeloze gang, welke zich op elke
verdieping herhaalt en die aan grote kan
toren altijd iets sinisters en geestdodens
geeft: het derde hoofdgebouw van de Ne-
derlandsche Spoorwegen te. Utrecht biedt
daarvan een voorbeeld. Ir. Friedhoff heeft
die herhaling vermeden, niet alleen door
wisselende kleurstelling der gangen en
door de inspringende deuren in de wan
den, welke in de ruimten tussen de het
gebouw dragende kolommen tevens een
royale bergruimte mogelijk maken, maar
ook door de indeling der dwarspartijen
aan de noordelijke en zuidelijke zijde niet
op elke verdieping identiek te doen zijn.
Aan de rust in het gebouw werd eveneens
toegewijde aandacht besteed: de geluids
wering bereikte een hoge graad, met na
me in de, ook uit een oogpunt van binnen
huisarchitectuur zeer geslaagde vergader-
zaal op de zevende verdieping. Wie enigs
zins bekend is met de opvattingen van ir.
Friedhoff over de betekenis en de functie
van het licht in de architectuur weet, dat
hij de nieuwste mode der gesloten wan
den evenzeer verwerpt als de glazen huis
jes uit de al-niet-meer-zo-nieuwe periode.
Hij streefde daarentegen naareen zo
prettig mogelijke entrée van zijn vertrek
ken en bevorderde deze door een daax-op
toegespitste constructie en klem-geving der
plafonds in de gangen. De grote loketpar
tij op de begane grond, welke de scheiding
vormt tussen de hal voor het publiek en
de wex-kruimte is bijvoorbeeld zo gesitu
eerd, dat de dienstdoende ambtenaren en
de cliënten nog van het invallende dag
licht profiteren. Een belangx-ijk deel van
het meubilair werd eveneens naar aan
wijzingen van de ;ud-rijksbouwmeester
vervaai-digd. Het getuigt van dezelfde
kwaliteiten als het huis waarin het staat:
geen overdaad, maar ook geen ax-moede
en dit juiste midden verleent aan het ge
heel juist die toets van waardigheid en
vertrouwen welke bij een gebouw van
ovei-heid en gemeenschap past.
NATUURLIJK zijn er onderdelen in de
vormgeving van het gebouw, die beden
kingen oproepen en tegenspraak uitlokken.
De grote hal had wellicht een ruimtewer
king gewonnen wanneer zij bx-eder ge
weest ware. De indeling der glaswand in
een reeks smalle trafeeën op het ritme
van de kolomindeling der constructie lijkt
ons echter juist: een grote glazen muur
hoe verleidelijk ook, zou de oprijzende
stx-uctuur van het gebouw geweld hebben
aangedaan. Minder geestdriftig zijn wij
over de boograampjes van de aan elfhon-
dex-d personen plaats biedende zeven me
ter hoge recreatiezaal met toneelaccom
modatie op de bovenste vex-dieping. Vorm
en moduul van deze raampjes wijken te-
zeer af van de strakke vensterpartijen
daaronder. Alweer moet men ook hier
recht doen aan de bedoelingen van de ont
werper, die zijn schepping een duidelijke
afsluiting heeft willen geven, waaruit ook
de inspringende lichtkap van de recreatie
zaal en een uitstekend dak zijn voortge
vloeid. Ons doet het resultaat inderdaad
denken aan een Tibetaans tempeldak,
maar dat behoeft niets te bewijzen tegen
de architectonische choonheid van het ge
heel. Hoeveel algemeen erkende meester
werken uit de bouwkunst ontlenen niet hun
waarde aan een onverwacht, grillig de
tail, dat niet te bei-edeneren valt, maar
dat door zijn simpele aanwezigheid het ge
bouw in zijn geheel uittilt boven het ge
middelde?
Tenslotte: een gebouw van achten
veertig meter hoog (bij helder weer kan
men uit de cantine de Utrechtse Dom ont-
wax-en) en met een inhoud van vijfentach
tigduizend kubieke meter, dat rust op vier-
hondex-dachtendertig gestorte betonpa-
len van vijftien meter lengte en dat bij
na vierenveex-tig miljoen kilogx-am weegt,
is toch geen doorsnee-gebouw?
J. H. Bartman
van de Teyler's stichting. Daar liet hij mij
alweer als gevolg van de bijzondere, hier
verder onaangeroerd blijvende omstandig
heden, die tot het contact leidden, het
schedeldak zien van het schepsel, dat dan
de ontbrekende schakel tussen aap en
mens gevormd kon hebben. Deze schedel-
kap was evenals een bovenste rechter
verstandskies en een linkerdijbeen, tussen
augustus 1891 en augustus 1892 bij Trinil
aan de Solorivier, bij opgravingen in vul
kanische tuffen gevonden. Hoe Dubois tot
zijn speux-tochten in de Oost en tot zijn
vondsten daar was gekomen, welk een
doorzettingsvermogen en een heilig ge
loof in de kans om daar oudere fossiele
fauna aan het licht te kunnen brengen,
achter dit alles gezeten heeft, alles in het
belang van de wetenschap, zou reeds stof
te over voor èen romanschx-ijver opleve
ren.
Na terloops te hebben vei-meld, dat Du
bois eind 1893 dank zij vooi-tgezette be
studering tot het inzicht kwam, dat hij de
resten had opgedolven van een wezen, dat
aap noch mens was en dat in tegenstelling
tot de aap, in ovex-eenstemming met de
mens, de opgerichte gang had gehad, waar
om hij het „Pithecanthropus erectus"
noemde ofwel opgericht gaand aapmens
keer ik terug tot het vermelde bezoek.
Enige uren lang heb ik bij wijze van spre
ken aan de voeten van de meester mogen
zitten, toen hij, met de schedelkap voor
zich, herinneringen ophaalde aan zijn
vondst, aan de wijze waarop tenslotte de
belangrijke collectie, die zijn naam zou
di-agen, door hem bijeengebracht was.
Maar bovendien demonstreex-de hij als het
ware de in de loop der jaren door hem
in vex-band met het ontdekte ontwikkelde
theorie, die in het bijzonder van biologisch
van de grootste betekenis was te achten.
Zoals de kunstenaar vol gloed kan weer
geven, wat hem bij het tot stand brengen
van zijn kunstwex-k heeft beheex-st, zo gaf
Dubois zijn uiteenzettingen ten beste, met
een zekere bezieling het voorwerp van zijn
studie betastend. Hier sprak tot de ge
spannen luistex'ende bezoeker de roman
tiek vande in en voor de wetenschap
strijdvaardige zoeker, tevens vinder. Maar
ook gezonde Limburgse humor kruidde zo
nu en dan het vex-haal, waarin soms even
rake als scherpe uitlatingen te beluisteren
vielen. Ten dele bleken zij ingegeven te
zijn door sommiger wijze van bestrijding,
die hem trouwens meer en meer met zeke-
re achterdocht was gaan vervullen. Wat
hij zeide en de manier waarop hij het
deed, getuigden van een zeldzame oor
spronkelijkheid, van een bijkans onbe-
gx-ensd voox-stellingsvermogen en dito ver
beeldingskracht, die kenmerkend is, even
zeer voor de grote kunstenaar als voor de
gx-ote wetenschapsman. Zo leerde ik, dan
gedurende de ux-en in Teyler's stichting
doorgebracht, de even hardnekkige als vu
rige wetenschappelijke strijder kennen,
die er in Dubois huisde. En zo heb ik hem
bij verdere ontmoetingen veelal gezien.
Zijn strijdvaax-digheid menigmaal ook wat
al te zeer aangevuux-d door achterdocht,
door verbittering tevens over wat hem
werd aangedaan door lieden, welke verge
leken bij deze geestelijke reus slechts lil
liputters waren, ongetwijfeld ook van zijn
kant begane fouten leidden er toe, dat
hij het meer dan eens moeilijk heeft ge
had. In sterke mate had hij maling aan,
men kan wel haast zeggen: koesterde hij
weerzin tegen, al het officiële en formele
in het optreden van overheidsinstanties.
Daardoor kon hij zelfs zo nu en dan balo-
rig, om niet te zeggen onhandelbaar wor
den. Doch wie zijn vertrouwen genoten,
zullen ongetwijfeld hebben opengestaan
voor veel warms, ook veel zin voor humor,
die er van hem kon uitgaan. Toen hij ex-
in een brief van gewaagde, dat hem wel
vex-weten was in plaats van zich met zijn
wex-kzaamheden elders bezig te houden
somtijds al te lang op zijn „landgoedje"
in Limbux-g te vertoeven op hoge ouder
dom nog placht hij daar ook in een fraai
gelegen plas te roeien en zwemmen, waar
mee dikwijls, in de tijd van zijn Amster
dams professox-aat, het enteren van bij
hem te gast zijnde studenten gepaard ging
schreef hij onder meer: „De moeilijk
heden met sommige autoriteiten hebben
mij jax-en geleden ertoe gebracht om door
de opwekking, die van zulk een retraite
in de schone natuur uitgaat, de kracht te
bewaren mijn levenstaak nog zo goed mo
gelijk te volbrengen. Bijna alles wat ik
daarvoor heb kunnen doen concipieerde
ik, sedert 1906, daar."
NIET ALLES wat hij zelf en anderen
gaarne hadden gezien, heeft hij kunnen
afmaken. Toch slaagde hij er in, tot het
laatst van zijn leven, ook volgens geleer
den, die zijn inzichten niet of niet geheel
deelden, zeer belangrijke wetenschappe
lijke arbeid te verrichten. Daarbij gaf hij
volop blijk van zeldzaam scherpzinnige
slagvaardigheid, van fris inzicht, dat hem'
ook tot vex-nieuwing in zijn theorieën in
staat stelde. Dat alles met een vitaliteit,
die hij ongetwijfeld mede mocht behouden
dank zij de opwekking die hem de schone
natuur schonk. De grote geleerde Dubois
was tevens ongetwijfeld een gevoelig man.
Vandaar, dat er van hem, al met al, ten
slotte een niet te miskennen bekox-ing uit
ging, die zich trouwens ook openbaarde in
de warm-menselijke dankbaax-heid, waar
van hij blijk kon geven jegens hen, aan
vie hij dank verschuldigd meende te zijn.
IK LIG in mijn bed en kan niet slapen.
Ik kijk over de barricade van mijn dekens
recht in het verlichte viei-kant van het
venster. Op het trottoir tegenover het huis
staat een lantaren, die de aanslag op het
venster verlicht en er duizend pareltjes in
tovert. Ik zou willen opstaan en een pop
petje op het raam willen tekenen, zoals
moeder dat vroeger voor mij deed. Een
cirkeltje het hoofd, met wat streepjes als
mond, neus, ogen en oren, een grotere
cirkel het lijf met puntjes voor de knopen
en tenslotte vier stokjes met aan het eind
een vijftandige hark als armen, benen,
handen en voeten. Daar zou ik dan van
het bed uit naar willen kijken en het
moeilijke heden willen vergeten voor het
verre verleden, toen zo'n poppetje me ge
lukkig maakte. Maar er zijn geen lankaster
gordijnen meer en het zakelijke elektrische
licht kan de rol van de gaslantaren niet
overnemen. Het zó oproepen van het ver
leden zou mij alleen maar verdrietiger
maken.
WIJ WOONDEN in Delft enigszins vene-
tiaans. De voorgevel van ons huis stond
weliswaar op het droge aan de Grote
Markt, doch de achtergevel verdween in
het water van een smalle gracht. Aan de
overkant van dat grachtje was een halve
straat met winkels en tegenover onze
achtergevel stond op het trottoir een gas
lantaren, die een geel licht verspreidde. In
een der achterkamers van ons huis heb ik
als kleine jongen een tijdlang geslapen,
met uit het warme holletje van mijn bed
het gezicht op het venster. Van die tijd
bewaar ik een mijner liefste herinneringen.
Alhoewel wij toen twee dienstboden
hadden, die ons overdag beredderden om
dat moeder het te druk had, was zij het
die ons 's avonds waste en naar bed bracht,
In de herfstige avonden, die ik mij nu
herinner, avonden vol heerlijke verwach
ting, niet alleen en niet in de eerste plaats
van het komende Sint Nicolaasfeest, doch
veeleer van het vage en onzegbare, dat het
leven zelf is, trok moeder het spaargas-
lampje, dat aan de muur bij de wastafel
was bevestigd, niet op „Aan" alsof zij
wel wist dat deze daad het spinsel van ge
luk in het kind zou stuktrekken. Zij stond
de lantaren op de stoep toe door het ven
ster vage lichtvlekken en schaduwen te
werpen, zodat niets helemaal werkelijk
was. En tegen het plafond weerkaatsten
nog even zichtbaar en met trage glijbewe-
gingen de stx-alen, die het grachtwater van
de lantaren had opgevangen en door het
deels beslagen venster aan ons dooi-gaf.
Het kamertje, hoe alledaags behangen en
gemeubeld ook, werd even het schrijn van
de levensverwachtingen van een kind.
Dat kan nooit lang duren. Het kind zal
de contouren gauw scherper gaan zien. zijn
verwachtingen zullen vervagen en het zal
.wat eenzamer en teleurgesteld achterblij
ven. Voelde moeder dat?
Voor het venster in het kamei-tje hing
een lankaster gordijn, een dun, stijf, beige
gordijn, van onder versierd met een rij
witte katoenen balletjes, overdag naar
boven opgerold en 's avonds neergelaten
om daarmee de buitenwereld af te sluiten,
doch niet het licht. Welnu, alvox-ens dit
gordijn neer te laten tekende moeder op
het beslagen vensterglas een poppetje. Met
twee cirkels, streepjes en punten en vijf
tandige harken voor armen en benen. Pas
dan liet zij het gordijn langzaam zakken en
dan rees voor mijn ogen boven de dalende
gordijnwand het poppetje op, nu scherp
getekend op het grijze geel, maar toch on
wezenlijk als een schim. Moeder kuste mij
welterusten en ik keek en keek en wachtte
tot zich langzaam uit de tekening
stroompjes losmaakten heel langzaam,
soms met kleine schokjes en onderaan een
druppel, die af en toe even oplichtte als
een diamant. Die stroompjes waren grillig
gevormd als de rivieren in- de atlas van
mijn broers, doch ze wezen alle naar om
laag. En ik wedde met mijzelf, welk
stroompje wel het eex-ste helemaal onder
aan het raam zou zijn. Doch voor het
zover was, sliep ik in.
MOEDER was geen groot kunstenares.
De poppen, die ik voor mijn vierjarige zoon
op het raam teken, moeten anatomisch
beter verantwoord zijn, willen ze hem be
vallen. Maar er zijn dan ook geen gas-
lantarens meer en geen lankaster gor
dijnen.
Spero
Aan het ambtskostuum kent men de minister
Dr. E. van Kaalte
Het Residentie-Orkest zal onder leiding
van Willem van Otterloo voor het eerst
in zijn bestaan een bezoek brengen aan
West-Duitsland en achtereenvolgens con
certeren in Viersen (even over de grens
bij Venlo), Stuttgart en München, waar
onder andere ook radio-opnamen worden
gemaakt. De concerten hebben plaats op
4, 5, 6 en 7 februari.
President Eisenhower maakt doorgaans
de indruk te spreken in volmaakte volzin
nen. Wanneer men gesproken taal even
wel op schrift ziet, heeft zij nogal eens iets
rommeligs. De constructie van Eisenho
wers gesproken zinnen is vaak uitermate
verward. Als voorbeeld geven wij hier
een zin uit een recente persconferentie, zo
getrouw mogelijk vertaald:
„Wij krijgen niet alleen onze richtlijnen
van miljoenen mensen, maar wij worden
becritiseerd en ik wil 't aldus stellen
onze propagandabronnen komen van dui
zend verschillende bronnen en dikwijls
verwarrend en vaak onderling met elkaar
in strijd, zodat dit is het is een heel
moeilijke tijd
KONINKLIJKE ONDERSCHEIDING
VOOR EEN DUITSE DICHTER
Ter gelegenheid van zijn tachtigste ver
jaardag is de Westduitse dichter Rudolf
Alexander Schroder zondag in het stad
huis van Bremen officieel gehuldigd. De
Nederlandse consul in Bremen maakte
daarbij bekend, dat Koningin Juliana de
jubilaris heeft benoemd tot commandeur
in de orde van Oranje-Nassau. Deze on
derscheiding is Schroder verleend voor
zijn belangrijke bijdrage aan de Europese
cultuur. Schroder heeft bundels van
Vlaamse en Nederlandse dichters vertaald
en ingeleid bij het Duitse publiek.
De Koninklijke Academie voor Vlaamse
Taal- en Lettei'kunde heeft Schroder, die
buitenlands correspondent is voor de aca
demie, het ereteken van commandeur in de
Kroonorde verleend.