<\v
DE SCHONE STIJL
ss
IONZE NAMEN
cA
Ook een vondeling
moet een naam
hebben
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
fl 7
(c&'
ZATERDAG 8 FEBRUARI 1958
Erbij
j Geen kans
Oplossing
J. G. de Boer van der Ley
VAN SA1NTE BEUVE
PAGINA VIJF
HERNEN
INDIEN GE bij Grave de rivier over
steekt en vandaar de rijksweg volgt naar
Nijmegen, dan rijdt ge dwars door het
land van Maas en Waal heen. Een paar
kilometer ter linkerzijde van deze weg is
nog dat besloten gebied met zijn dorpen,
kastelen en ruïnen, zijn hoge bomen en
weilanden, dat als het Land van Altena
en de Bommelerwaard ongerept is. Het
dichtst bij Grave ligt het dorp Wijchen
met zijn kasteel dat tot raadhuis dient,
maar zelfs op zondag is te bezichtigen.
Het dateert uit de veertiende eeuw en is
in de zestiende bewoond door Don Ema
nuel van Portugal, die met Emilia van
Nassau, dochter van Willem de Zwijger
gehuwd was. Zij herbouwden dit kasteel
in renaissancestijl. De oorspronkelijke
veste was vermoedelijk gebouwd op een
i EEN GOEDE staatsburger is uiter-
j aard dankbaar voor de vele attenties,
die de overheid hem bij voortduring
i bewijst. Maar toch kan hem wel eens
i het verlangen bekruipen een tijdje van
al die bemoeiingen verschoond te blij
ven, vooral als er weer een aanslag
biljet in zijn brievenbus ploft. Zou het
niet erg rustig zijn als die officiële in
stanties geen flauw benul van zijn be
staan hadden? Het zou al aardig hel
pen als we geen namen droegen. Ten
minste, als de overheid dan niet zelfs
de laatste schone schijn overboord
gooide en ons een nummer gaf.
HET MAG niet zo zijn. Alle ver
langens ten spijt, we krijgen geen kans
anoniem door het leven te gaan. Reeds
drie dagen na onze verschijning, dient
de overheid van onze aanwezigheid op
de hoogte te zijn. Er wordt een ge
boorte-akte opgemaakt, waardoor alle
kans op naamloosheid voorgoed ver-
.keken is. Voortaan komen we in de
administratie voor. Dat zal zo blijven
tot men ambtelijk afscheid van ons
neemt door onze overlijdens-akte op te
maken. Van de wieg tot het graf ver
gezellen ons dus onze namen, die we
bovendien niet eens zelf gekozen heb
ben. Wat onze ouders betreft, die had
den indertijd slechts de vrijheid onze
voornamen te bepalen. Een vrijheid,
die allerminst zonder grenzen is: de
ambtenaar van de Burgerlijke Stand
schrijft waarlijk maar niet alles in. On
ze geslachtsnamen stonden rëeds vast
voordat er aangifte van onze geboorte
gedaan was. Ons Burgerlijk Wetboek
schrijft voor, dat alle wettig geboren
spruiten de familienaam van de vader
dragen, de andere categorie wordt on
der de familienaam van de moeder in
geschreven.
i IS ER NU niet één kans om de zo
begeerde anoniemiteit te bereiken? Als
i men ons indertijd eens te vondeling
i gelegd hadZelfs deze krasse maat-
regel had niet tot resultaten geleid,
i Want de wettenmakers hebben aan al-
I les gedacht. Een vondeling dient ook
al binnen drie dagen te worden aan-
gegeven. De ambtenaar volstaat niet
i met het simpele boeken van het feit,
dat ergens een jeugdige wereldburger
aangetroffen is, zijn akte moet namen
i bevatten. En zo is de vinder verplcht
i een geslachtsnaam en minstens één
voornaam te verzinnen. Meestal ont-
j fermt zich wel een of andere instantie
i over het wicht, maar namen moéten
er zijn. Achteraf richt de ambtenaar
i zich dan met een rekwest tot de Kroon
i om de vondeling het recht te geven de
gekozen namen te dragen. Op deze
wijze wordt zo nu en dan nog een
I nieuwe familienaam aan de bestaande
j voorraad toegevoegd. Bij die naam-
geving wordt heden een voorzichtig-
I heid betracht, die in het verleden vaak
j zoek was. Omstreeks 1850 vond men
Stoomboot en Ligtgas wel geschikte
i namen om aan vondelingen te geven.
ZO LOPEN er heden ten dage heel
wat vaderlanders met een naam rond,
die eens voor een gevonden voorvader
bedacht werd. Want aan vondelingen
was oudtijds geen gebrek. In Amster
dam werd al in 1491 geklaagd, dat
„daghelijcks by eenighe Vrouwen hey-
melijck kinderen voor Vondelinghen in
de Kerck ghelydt worden". Ondanks
de in het uitzicht gestelde straffen nam
dit aantal voortdurend toe. Anno 1613
moest de stad een Aalmoezeniershuis
stichten om al die kinderen te bergen.
Jaarlijks werden daar vele honderden
vondelingen opgenomen. Het jaar 1815
bracht het hoogste cijfer: achthonderd-
i achtendertig! In ons hele land was dit
aantal natuurlijk nog enkele keren
I groter. Voor al die kinderen moesten
namen bedacht worden. Een bijzonder
j simpele oplossing vond men op 25
augustus 1818^ in Beesterzwaag, waar
I een arbeider kwam aangeven, dat hij
de vorige dag op het land van Hendrik
Klazes Klazema in het aardappelloof
een knaapje gevonden had „zodanig
als hij ons vertelde zijnde naakt". Het
j wicht werd als Adam Vondeling inge-
j schreven. Het groeide op tot een kloe-
i ke Friese boer, die de overgrootvader
S van onze nieuwe minister van Land-
bouw, dr. ir. Anne Vondeling werd.
Romeinse nederzetting. Helaas is het
kasteel in 1936 bijkans afgebrand. Het werd
echter geheel in de sierlijke oude trant
daarna herbouwd. De urnen, onderge
bracht in de Oudheidkamer van het
kasteel, zijn zeker de moeite van het be
zichtigen waard. In het begin van de vijf
tiende eeuw stond het kasteel onder de
naam van De Zeler bekend. Tijdens de
Spaanse onlusten was het in het bezit van
Gijsbert van Bronckhorst, die in 1568 in
Brussel werd onthoofd. Door vererving
kwam het kasteel tenslotte in handen van
Emilia van Nassau, van wie de liefdes
geschiedenis, haar overgaan tot het katho
lieke geloof, de geheime huwelijksinzege
ning met genoemde Don Emanuel en de
woede hierover van Pi-ins Maurits, bekend
genoeg is. Zelfs de tijdelijke verbanning
van Don Emanuel en de goede raad van
de Leidse hoogleraar in de geneeskunde
Heumius heeft niet mogen baten om de
hongerstaking, waarin de prinses gegaan
was om haar echtgenoot terug te krijgen,
op te heffen. Want hoe het ook zij, de vele
kinderen waren het bewijs, dat de echte
lieden zich weer spoedig verenigden. Som
tijds hielden zij verblijf te Wijchen, an
dere jaren te Genève, waar Emilia in 1629
is overleden. Een jaar later werden de
prinsessen van Portugal beleend met het
kasteel te Wijchen.
In zijn „Wandelingen door Gelderland"
heeft de onvol prezen mr. A. W. Engelen
een dikke honderd jaar geleden alle voor
hem intex-essante ruïnen en heerlijkhe
den, zoals die van St. Walrick tussen Wij
chen en Heumen, de landgoederen Dod-
dendaal bij Heumen en die van Leur, bei
de nog altijd in goede staat, Appeltern en
het dorp Bergharen met zijn merkwaar
dige kerk, evenals natuurlijk Hernen, uit
voerig beschreven. Het is interessant de
ruïne van het Slot Batenburg, eveneens
in deze omgeving, te gaan zien. De oor-
spx-onkelijke burcht zou reeds uit de vier
de eeuw dateren en in de zestiende zijn bij
gebouwd. Het grondplan van het kasteel
is cirkelvormig met aan drie zijden een
ronde toren. De ingang is aan de vierde
zijde tussen twee ronde torens. Er is een
waterput, die door Willibrordus gewijd
zou zijn. In 1272 ging het kasteel over van
de Batenbux-gex-s naar de Bx-onckhorsten en
later speelde het een rol in de tachtigja
rige oorlog. Helaas is ook dit kasteel in
1794 grotendeels verbrand. Er is een kel
der, waarin de legendarische dr. Faustus
zou hebben gezeten! Over dit hele gebied
heeft de dichter J. W. F. Werumeus Bu-
ning een nog niets verouderd en uitste
kend stuk proza en een goed stuk ge
schiedenis geboekstaafd. Faust, deelt Bu-
ning mee, moet in deze jaren, kort voor
dat de duivel hem de hals omdraaide, in
West-Duitsland en het oosten van de lage
landen rondgezworven hebben, wellicht
als een der geldmakers, die bij Karei van
Gelx-e in de gunst wilden komen. Later is
hij de man van mirakelen, der volks
boekjes en poppenspelen geworden en
naar die volksvex-beelding is hij door de
Engelse toneelschrijver Christopher Mar
lowe, nog later door Goethe herschapen.
De oorsprong van deze verhalen is dooi
de vermaarde Nederlandse geneesheer Jan
Wiër, die in Gra/e in 1515 werd geboren
en later stadsheelmeester van Nijmegen
werd op schx-ift gesteld. Zekere kapelaan
Jan van Dorsten moet door Faust aardig
bij de neus genomen zijn. Maar hoe het
ook zij, het klinkt vei-wonderlijk in onze
ox-en, dat Buning om en nabij 1940 schreef:
Maas en Waal is een schoon land, haast
even onbekend als al de historie van lang
geleden daar geleefd hebbende en voor
hun overtuiging gestorven mensen van
goeden bloede, even onbekend als de lie
deren die eens over hen gezonden werden
en die tot onze beste behoren. Het is zo
onbekend, vervolgt hij, dat men hier een
and*er kasteel kan vinden, waax-over na
genoeg niemand spreekt en dat een der
gaafste en oudste van het land is, Hernen
genaamd. Zonder enige twijfel zal het er
nog gedurende het grootste gedeelte van
het jaar rond dit kasteel wijd en stil even
zijn als toen Buning het bezocht: de po
pulieren suizen nog evenzo als de wind
er doox-heen zingt, het gras en het water
geuren eender als toen hij zijn regels neer
schreef en vrij liggen er de uiterwaarden.
Toch bevindt zich 'n de buurt van het
kasteel in deze landelijke omgeving het
verblijf van de Mmderbx-oeders, die hun
boekenkast te Alvex-na zo goed hebben
voorzien, dat zij de Koninklijke Bibliotheek
en de universiteitsbibliotheken kunnen bij
staan als daar bepaalde werken niet aan
wezig zijn.
VAN HERNEN en het kasteel valt heel
wat te lezen en nog meer te zien. De grote
bekoorlijkheid van het slot ligt daarin, dat
het ongerept en zonder andere schade dan
een binnenbx-andje de eeuwen heeft getrot-
seerd, temidden van een natuur waaraan
de oorlog rakelings is voorbijgegaan, be
woond door een aaneenschakeling van ge
slachten, die van Gerhard van Hernen om
streeks 1178 is doorgegaan tot 1891, toen
de graaf d'Ennetières d'Hust deze bezit-
li ernen, de binnenplaats
en de toegangspoort
ting aan jhr. mr. dr. Den Tex verkocht,
wiens dochter, mevrouw Metelex-kamp van
Bronkhorst, dit huis aan de stichting
Vrienden der Gcldersche Kasteelen
schonk. Reeds in 1420 komen wij een Jo-
han van Wijhe tegen. Na de van een an-
dex-e tak stammende Joachima van Wijhe,
gehuwd met Johan van Rechteren, vol
gen de Van Reedes (Middachten) in eni
ge generaties en daarna leden van het ge
slacht Van Steenhuys in een nog langere
opvolging tot aan de genoemden. De heer
lijkheid en de bijgebouwen zijn dan ook
nog steeds in het bezit van de familie
Van Steenhuys.
Geen roemrucht verleden, geen notoire
helden, slechts een opeenvolging van ge
slachten, die rust vonden te Hernen, die
er leefden of het kasteel gebx-uikten als
jachtslot. Prof Ter Kuile tekent aan, dat
alleen dit slot nog weergangen bezit. Het
gedeelte, waar deze zich bevinden, is
evenals de illustere binnenplaats op een
magnifieke foto door Hans Sibbelee in
„Kastelen en Adellijke Huizen" te vinden.
De zware loofbomen op deze foto spiege
len zich in de roerloze gracht, in de lente
met narcissen omzoomd. De grote restau
ratie van het kasteel werd begonnen in
1941 en is in 1957 voltooid. De familie A.
A. Bx-edius zal er dit jaar haar intrek kun
nen nemen. De „Vrienden der „Gelder-
sche Kasteelen" gaven aan de architecten
H. van Heeswijk en ir. H. A. van Oerle
en later aan de heer Van Beveren opdx-acht
het restauratieplan te maken. In het Ne
derlands Kunsthistorisch Jaarboek 1954
kan men uitvoerig lezen hoe voortreffe
lijk en zorgvuldig de architecten zich van
hun taak gekweten hebben, evenals dit in
het kort x-eeds in het boekje „Kasteelen
in Gelderland" wex-d vermeld. Het is ech
ter voor hen, die hierover willen lezen en
toestemming vragen om het kasteel te be
zichtigen. even belangrijk om te weten in
welke staat het kasteel voordien verkeer
de. Moes en Sluyterman hebben onder meer
daarover het volgende meegedeeld: „Het
gebouw ligt midden in een nu met riet en
wilde planten nagenoeg dichtgegroeide
vijver. Vroeger was het huis rondom in
het water gelegen en met een ophaalbrug
aan de wal vei-bonden. Deze toestand is
door het dempen van de gracht geheel ge
wijzigd. Men bereikt de ingang over een
met zware bomen bezet voorplein. De hek
ken aan het einde van de lindelaan zijn
vervallen, evenals de totale aanleg, die
hier en daar temidden van moestuin en
bouwland, uit nu verspreid staande hees-
tergroepen nog wel te herkennen is, als
het overblijfsel van de lusttuin, behorend
tot „die oude vex-maerde, vrije halsheer-
licheyt Hernen ende groot casteel uyt siin
grachten tegens geweld opgebout, waer-
van die fondamenten ende mueren boven-
gemeen dick siin, met siin toorens, optrek-
AL EERDER heb ik eens bezwaren geuit tegen
de kleurreprodukties in die aardig uitziende
kunst-,.pockets". Het ging toen over andere uit
gaven dan die welke thans voor me liggen: twee
Contact-Kunst-Pockets, handelend over de Fran
se schilders Manet en Gauguin.
De benadering van de werkelijkheid in kleine
kleurreprodukties zal altijd een kleine blijven,
zeker wanneer men de prijs van de reprodukties
laag moet houden. Wanneer men niets anders
wenst dan een kleurige herinnering aan een
eens genoten schilderij, dan is het niet zo gek
om de kleuren, waarmee zo'n reproduktie ge
maakt wordt, aan te passen qua procédé en for
maat om te zorgen dat er in ieder geval een
smakelijk prentje uit de pers komt. De Fransen
zijn hierin voorgegaan en ik heb altijd wel
plezier gehad aan die plaatjes. Op schilder
ateliers kan men soms stapeltjes prentbrief
kaarten, naar bekende schilderijen gemaakt,
tegenkomen. Ze liggen daar maar tot een collega
of andere in kunst belangstellende ze oppakt en
doorkijkt en dan komen de gesprekken los over
de onderscheiden ervaringen bij wat men eens
ontmoette en weer hoopt te zien.
Ook de Contact-Kunst-Pockets kunnen tot op
zekere hoogte aan een dergelijk doel voldoen
Losse kaarten zijn alleen handzamer. De kunst
boeken in zakformaat pretenderen echter meer.
Zij zijn voorzien van inleiding en toelichtingen
bij de reprodukties. en dus wel bestemd voor
een in kunst weinig geschoold publiek, dat
moeilijk of, bij onbekendheid met de besproken
schilderijen, absoluut niet vermag het ware
uiterlijk daarvan enigszins voor de geest te
halen met deze reprodukties, die soms niaar
weinig nog gemeen hebben met het oorspron
kelijke schilderij. Het detail uit de „Bar van de
Folies Bergère" van Edouard Manet (1832-1883)
op het omslag van het aan deze schilderijen ge
wijde boekje is dan werkelijk niet onbevredi
gend, maar geloof nu niets van het geel in de
weergeving van diens „Op het strand". De paar-
sen van „De roepstem" van Gauguin zijn zelfs
onmogelijk te noemen.
Jean Cassou, directeur van het Parijse museum
van moderne kunst, leidde Manet in. De tekst is
niet moeilijk te noemen. Dat echter volgens
Cassou de onderwerpen van Manet van niet de
minste betekenis zouden zijn, is iets dat al
tegengesproken wordt door de toelichtingen bij
de reprodukties. die vermoedelijk dan wel van
een andere hand zijn. Ook dat compositie even
min van betekenis zou zijn volgens Cassou, kan
men tegenspreken. Het hangt er vanaf wat men
onder compositie wil verstaan.
René Huvghe voorzag het boekje over Paul
Gauguin (1848-1903) van een inleiding en Lydie
Huyghe de reprodukties van toelichtingen. Op
beider tekst zou ik geen aanmerkingen willen
maken. De keuze der reprodukties is in ieder
geval interessant te noemen, daar we ook op
minder bekende werken van Gauguin worden
gewezen, 't Is wel wat gek dan nog in de bio
grafische aantekeningen te lezen, dat Gauguin
in 1894 van zijn vrouw scheidde en dat in 1897
de dood van zijn dochter oorzaak was van de
breuk met zijn echtgenote. In dit geval waren
wat meer gegevens gewenst terwille van de ver
klaarbaarheid dezer opeenvolgende gebeurte
nissen.
Bob Buys
kende brugge, voorplaets, schuur, pot, als
anders versien, neffens visscherye ende
gracht, gelegen in Gelderlandt, tusschen
Maes en Wael, aan het hooghe ende leeghe,
meest watervry van doorbraeck wegens
haer cade, daertoe gehorende erfpachten
en vermaerde visscheryen, wintmolen,
aenstellen van richter, scholt, secretaris
en schepenen, collatie der pastorye, vi-
carye ende custerye aldaer, jachtgerech-
tigheden ende conynenwaranden. duyve-
vlugten, boscasien, weyen, boschlanden,
neffens drie hoven, als den Venacker, den
Tempel en den Berghschen hoff, met nog
den Loeffert, weyders vrey geley, de
vondt, diensten der ingesetenen, particu
liere schaepsdriften ende vorders alles
wat een ouden jurisdictie eygen is".
IN EEN BESCHRIJVING van Hernen
van ongeveer 1740 wordt dan ook over dit
dorp gerept als: „Een klein vermaaklyk
Dorpje en Heerllykheid voorzien van een
aansienlyk Slot, dat met een breeden vij
ver omringd is. Het heeft een zwaaren vier
kanten Tooren, op ieder van deszelfs vier
hoeken een hangtooren, behalve nog een
klein rond en eenige kleine hangende to
rentjes". Prof. Ter Kuile zegt: „De vorm
van deze toren, het met middeleeuwse
boogjes uitgemetselde fries onder de om
loop, de achtkantige hoektorentjes, dat al
les wijst erop, dat 'iet sterkste punt van
het kasteel hier gelegen was en naar de
bouwstijl te oordelen de overige gedeelten
daai-entegen aangebouwd waren. Deze
grote toren nu is geheel verdwenen en het
ligt voor de hand te veronderstellen dat
na de achttiende eeuw de bouwvallige
staat, waarin deze donjon verkeerde, tot
de sloping zal hebben aanleiding gegeven".
Hierdoor is het karakter van het kasteel
sterk aangetast. De architecten, die het
kasteel gerestaureerd hebben, zijn dan ook
onder meer naar oude prenten van Tave-
nier en Spilman te werk gegaan. Men
krijgt een zeer goed denkbeeld van de
weerbaarheid van het oude slot door het
inwendige van de zuidwestelijke toren met
de open dakkap en geti-aliede vensters.
De weei-gangen zijn breed, dik en zo
als gezegd werd uniek. Een overblijf
sel uit de middeleeuwen is een op een dub
bele boog en kraagstenen rustende uit
bouw in het midden van de achtergevel.
Het is deze langgerekte achtergevel voor
al, met het verweerde muurwerk waar
van de dakleien groen en verkleurd zijn
geweest en spaarzaam doorbroken met
vensters van verschillende afmeting, voor
zien van een lange rij schietgaten, die in
het verwilderde riet een romantische in
druk maakt. Beslist middeleeuws zijn de
halfronde hangtoren op de voorgrond en
de uittandingen in het metselwerk. Vóór
de restauratie ovei-trok de vochtige at
mosfeer van de omgeving het x-eeds met
zachtgrauwe kleuren met af en toe wat
fel rood ertussen van de afgebrokkelde
baksteen. Een fi-aaie wapensteen en het
jaartal boven de ingang geven de tijd aan,
dat Reinier van Wijhe en Margriet van
Egex-en in 1555 de poort vernieuwden.
Helma Wolf-Catz
nftmFrimjjjn
Twee schetsenten behoeve van de restauratie van het
kasteel Hernen door de architecten M. J. J. van Beveren,
ir. H. A. van Oerle en J. J. Schrama gemaakt. Rechts een
tekening van de westzijde, links van de oostzijde
BALANS V/
nppiiiMlNG j A
ER IS kort geleden bij Constable in Londen een boek van de Engelse criticus
Sir Harold Nicholson verschenen over Charles-Augustin Sainte-Beuve (zijn
voornamen zijn onder de minst bekende van de Franse litteratuurgeschiedenis
zelfs zijn moeder placht hem altijd Sainte-Beuve te noemen). Hij vertelt daar
dat velen in Frankrijk verbaasd waren toen zij hoorden, dat hij over Sainte-
Beuve ging schx-ijven en dat hij begrepen heeft dat het voornamelijk was omdat
men nog steeds een hekel aan die man heeft. Hij geeft dan zelf een mooie de
monstratie van begrip voor een verwrongen karakter, zij het met excuses voor
zijn toegeeflijkheid hier en daar. Het is tenslotte bijna onmogelijk om op Sainte-
Beuve gesteld te zijn. Men kan alleen bedenken dat wij geen van allen zo fris
en sympathiek zijn, als wij er met een beetje geluk wel eens kunnen uitzien en
dat een kleine afwijking voldoende zou zijn om van ons allen Sainte-Beuves
te maken, waarschijnlijk nog zonder het talent. De afwijking in het geval van
de ware Sainte-Beuve is geen geheim meer: een fysieke tekortkoming, die een
normaal liefdeleven voor hem onmogelijk maakte. Het is dan nog de vraag of
men bij die wetenschap bepaald milder gestemd zal worden. Dat zou in ieder
geval niet logisch zijn, want het is in laatste instantie nooit de fout van iemand
zelf als hij niet aardig is. De enige logische consequentie is, dat onze emtotie
afkoelt onder invloed van het begrip. Degenen die Sainte-Beuve niet zetten
kunnen hebben ongelijk, zei zijn Franse biograaf André Billy tegen Harold
Nicolson: want hij bedoelde het goed. Ook die overweging helpt weinig voor
een gunstiger waardering van het personage. Plet is immers lang niet zo dat
goede bedoelingen een karakter aantrekkelijk maken.
Men is dan ook niet geneigd het Sainte-Beuve in het bijzonder kwalijk te
nemen dat hij de voox-naamste liefdesaffaire van zijn teleurstellende leven
gehad heeft met de vrouw van Victor Hugo, in de tijd dat die zijn beste vriend
was. Er komt bij dat de bedrogen echtgenoot zelf, zoals bekend is. tot op hoge
GATTCUDTUC ^^bd een onverzadiglijke vrouwenjager was. Het is
UAUu£,I\I.LjU minder wat hij deed dat de tegenzin wekt, dan manier
waarop hij tiet deed. Men onttrekt zich niet aan
het vei-moeden, dat zijn bewondering voor Hugo een ooi-zaak was van zijn ver
liefdheid op mevrouw Hugo, wat al niet animerend is en dan is er het nood
gedwongen halfbakken verloop van de affaix-e, de kleinmoedigheid van de
leugentjes tegen de echtgenoot en het idee van de zondaar om in later jaren
een boekje met gedichten te publiceren, die kennelijk aan deze herinneringen
ontleend waren: zogenaamd alleen bestemd om onder vrienden te circuleren,
maar natuurlijk al spoedig buiten die beperkte kring verbreid. Het is allemaal
gx-auw van kleur, zoals ook het beeld van de laatste twintig jaar (18491869)
van zijn leven dat is, die hij besteedde aan het schrijven van zijn beroemde
„Causeries de Lundi" iedere maandag een lang kranteartikel, waarin hij
in de loop van die jaren de hele Franse litteratuur heeft behandeld. Elke week
van dinsdagmorgen tot en met zaterdag en vaak ook nog een deel van de
zondag werkte hij daaraan. Er zijn ogenblikken, zei hij, waarop ik wenste dat
ik maar liever een koetspaard was. De oprechtheid van die wens hoeft niet
in twijfel getrokken te worden. Sainte-Beuve verfoeide zijn leven omdat het
vex-velend was. En wij hebben de neiging om het hem na te doen.
INTUSSEN is het waar dat de „Lundis" meesterwerken zijn, zelfs al be
oordeelde hij er al de voornaamste van zijn tijdgenoten verkeerd in (Stendhal,
Balzac, Baudelaire en anderen). Mislukt als scheppend auteur had hij zijn
psychologische en litteraire intelligentie beschikbaar voor het onderzoek in
het werk van andex-en. En er is nog niets over de Franse litteratuur geschre
ven dat de lezer zozeer intersseert en op verder lezen belust maakt als de ge
schiedenis in monografieën, die de „Lundis" vormen. Ook als historicus heeft
hij een „monument" nagelaten, de geschiedenis van Port-Royal, het klooster
dat het centrum was van de Jansenistische beweging'in de zeventiende eeuw.
Toen hij er in 1834 aan begon te werken, werd hij geïnspireerd door de hoop
dat de religie in de een of andere vox-m een oplossing voor zijn penibele pro
blemen zou kunnen geven, maar toen in 1859 het vijfde en laatste deel ver
scheen, had zijn analyserende en psychologische gezindheid allang het pleit in
zijn ziel gewonnen: ook daar dus weer een langez ware plicht, zelden verlicht
door een voldoening en een plezier in het werk.
HET IS WAAR dat alles er minder somber uitziet als men in de „Lundis"
gelezen heeft, dan als men juist „Volupté" heeft doorgewerkt. Zou dat boek
bekend gebleven zijn en nog altijd voor herdrukken in aanmerking komen,
als het niet in het zog van de ertieken en van Port-Royal voer? Er zijn
merkwaax-dig genoeg nu nog mensen die het met een zeker genoegen lezen,
zonder van de psychologie afgeleid te worden door de romantische kostumering.
Als men wil begrijpen hoe eigenaardig de droge stijl van Stendhal in zijn tijd
was, is het wel eens goed te zien wat een zo intelligent man als Sainte-Beuve
in gehoorzaamheid aan de heersende mode voor vergrijpen begaan kon. Niet
dat het boek door de meeste van zijn tijdgenoten op hoge pi-ijs gesteld werd
zelfs George Sand vond dat hij het een beetje bont gemaakt had. De ervaringen,
die hij ermee opdeed, waren genoeg om hem ervan te overtuigen dat zijn talent
\j r\\ T TnTC V00r roman niet gescilikt was (een van die ervaringen
V ULUr I Li was' dat Balzac zei dat hij het boek van die onaangenome
man makkelijk ovex-troeven zou en index-daad over een
zelfde onderwerp „Le Lys de la Vallée" schreef). Niettemin was het de stijl
van zijn tijd. En wie het nu nog met plezier leest, stelt waarschijnlijk niet
alleen belang in de analyse van het wellustige temperament, maar ook in het
wuiven van de romantische litteraire üraDerieën.
Het gegeven van „Volupté" is aan de relaties van de auteur met het echtpaar
Hugo ontleend. De dichter is een prachtige edelman geworden, de markies de
Couaën en Adèle een dromerige vrouw, die stei-ft aan een slepende ziekte.
Sainte-Beuve zelf wordt niet vertegenwoordigd door een eenvoudige tweede ik,
maar door het personage Amaury, dat hem vele jaren later zijn herinneringen
per bx-ief doet toekomen. Die coxresponaentievorm biedt de gelegenheid tot
tussenspelen van meditatieve aard, waarin Amaury zijn besluit voorbereidt om
zich door een priesterwijding van zijn ontoelaatbare lust te verlossen. Men
vindt hier dus de gemoedsstaat terug, die het werk aan Port-Royal geïnspi-
reex-d heeft, maar Sainte-Beuve heeft in Amaury de bekering tot stand laten
komen waar hij voor zichzelf van moest afzien. De litteraix--historische merk
waardigheid van het boek is in de analyse van de aantrekkingskracht en de
afkeer van zijn eigen behoeften die Amaury tegelijkertijd ondervindt. In zijn
begrip voor zo'n psychische dubbelzinnigheid toonde Sainte-Beuve zijn origi
naliteit, maar hij heeft die bedolven onder stilistische gemeenplaatsen die al
spoedig de inhoud van zijn verhaal aantasten. Het komt er tenslotte zelfs van
dat Amaury, priester geworden, toevallig bij de Couaëns komt aanlopen als
zijn voormalige aangebedene stex-vende is en haar de laatste sacramenten
mag geven. Hoe schoon is dit, zal Sainte-Beuve gedacht hebben. Maar het is
veeleer onuitstaanbaar, temeer omdat Amaury tevox-en al stemming heeft
gemaakt met een bijgelovige aabidding van het toeval, dat Madame de Couaën
en hem op dit punt heeft samengebracht. Het moest het werk zijn van een
onzichtbare hand, die iets groots en goeds voorhad, dat hem tot een heilige
huivering bewoog.
Het is duidelijk dat de gegevens van het verhaal in een wanverhouding tot
elkaar staan. Amaury begeert de vrouw van een ander en kan haar niet
krijgen, voor een deel door beletselen die in hemzelf gelegen zijn: dat is
eigenlijk alles, maar door die situatie in het centrum van het heelal te zetten
en overal de grootst mogelijke woorden voor te gebruiken, probeert Sainte-
Beuve de indruk wekken, dat God zelf ook nergens anders meer aan kan
denken en ontmoetingen in landhuizen Klaarstooft om er nog iets van te
maken. Het is de romantische overschatting van de individuële beleving in
haar meest groteske vorm. En het is na het lezen een opluchting te bedenken
dat wij toch als vliegen zijn voor de goden en dat „they kill us for their sport".
MISSCHIEN Is het toch ook niet alleen een opluchting, voorzover wij nog
terugverlangen naar een tijd toen onze kosmische betekenis groter leek dan die
van de vliegen. Dat verlangen wordt zelfs bij sommigen door de lezing van
„Volupté" gestimuleerd. Zij moeten dan van zulke tafrelen houden als dat
waar Amaury, op de rotsen gezeten en uitkijkend over zee, een kreet hoort en
als hij omziet Madame de Couaën ontwaart, in wuivend kleed met wuivende
haren, hollend in een nobele verwezenheid, met iets wits in de hand dat later
het doodsbericht van een familielid blijkt te zijn. Bovendien moeten zij ernstig
blijven bij het horen van de lugubere kreten uit de tox-enkamer, die de'max-kies
de Couaën uitstoot, nadat hij de bedienden opdracht heeft gegeven hem daar
met het lijk van zijn vrouw alleen te laten. Voor al zulke dingen moet men de
ware smaak hebben, die wonderlijk is maar niet zonder een zekere geheim
zinnige «ohoonheidj «en romantische gmaak, in twee betekenissen van de term.
S. M.