Overal thuis Een nieuwe roman ^van Clare Lennart Zo oietde men wae&ei kecmis in Staaciem DE OGEN VAN ROOSJE Litteraire Kanttekeningen Erbij Heel ver verwijderd Oosterse geneeswijze in Bllthoven Expositie van Engelse foto's in Den Haag ZATERDAG 8 FEBRUARI 1958 PAGINA VihR STOCKHOLM Deze hoofdstad is nu niet wat men, als men van het uitgaande leven houdt, een opwindende stad zou noe- menEr gebeurt 'n aantal dingen 's avonds, er zijn wat restaurants open, er is een (weinig opmerkelijke) opera, een concert gebouw en een schouwburg, maar groots is het niet. Cafe's waar de mensheid el kaar eens goed kan bekijken, zijn er niet. Dit is uiteraard een gevolg van het feit, dat men geen slokje kan drinken zonder er bij te eten: de Zweedse wet verbiedt dit soort uitspattingen en heeft daarmee de bevolking van het land voornamelijk tot veel eten gedwongen want drinken willen de Zweden tóch. Maar om twaalf uur 's avonds is Stock holm uitgestorven. Eigenlijk zijn de Zwe den, voorzover ik dat in veel te korte tijd heb kunnén observeren, geen vrolijke men sen. Zij leven voor een groot deel thuis. Er zijn overigens veel Nederlanders in Zweden en die vinden het er heerlijk. Ik arriveerde in mijn hotel aan Götgatan, een keurig Engelssprekende piccolo bracht mijn bagage boven en zei toen we in mijn kamer kwamen: „You're Dutch, Sir, aren't you? Nou laten we dan Hollands spreken, meneer. Ik woon hier al een tijd, maar ik spreek het nog best." Links en rechts ontmoette ik Zweden, die vertelden dat- hun zusje of hun nichtje met Hollanders getrouwd waren. Dit komt blijkbaar veel meer voor dan dat Zweedse mannen met Nederlandse meisjes trouwen. „Ik wil nooit meer naar Nederland te rug!" vertelde mij een Hollandse jonge man, die met een Zweeds meisje verloofd is. „Hier is het veel leuker." Wij zaten in de Hamburger Börs, een soort diner- dansant dat een levend bewijs vormt voor het feit dat Zweden in een aantal op zichten nog in de twintiger jaren leeft. De oorlog, die een revolutie in het leven van ons allen veroorzaakte, heeft in dit land- geen grote invloed gehad. Zelfs twintig jaar volstrekt socialistisch bewind heeft geen revolutie in de menselijke verhou dingen teweeg kunnen brengen. WEL IS DIT LAND, zijn althans de men sen in dit land, bijzonder welvarend. Er zijn meer auto's dan ergens anders in West Europa in verhouding tot de bevol king. Het leven is duur, maar als een kruier op het vliegveld Bromma mij ver telt, dat hij twaalfhonderd Kronen per maand of ongeveer negenhonderd gulden verdient, dan is dat toch echt wel erg veel. De kruier komt ook in een auto naar zijn werk. Maar hij wil een andere wagen. Er is één merk automobiel, dat hier nu ver kocht wordt met vijf jaar all-risk-verze- kering besloten in de prijs. Een andere avond ben ik gaan kijken bij Bernds, een etablissement dat de schijn van nachtclub ophoudt. Alleen is het ook om twaalf uur 's avonds gesloten. Jose phine Baker zou er optreden, maar haar moeder was ziek geworden en dus was zij die middag net naar Parijs gevlogen. Dien tengevolge trad een slechte Noorse zange res op en zij begeleidde een Zweedse jour nalist, die mij vol bitterheid uitlegde waar om de Zweden neutraal willen blijven en zich niet bij de NAVO aansluiten: „Ener zijds is de neutraliteit alle Zweden aange boren. We hebben al in honderdzestig jaar niet meer aan oorlogen meegedaan. En ten tweede zijn wij bang voor de Russen, die misschien boos zouden worden als wij lid- van de NAVO zijn. Ik schrijf tegen de neutraliteit en ik word beschouwd als een oorlogsophitser." Ik heb deze collega in Parijs gekend. „Maar ik zou niet meer terug willen. Ik heb hier een taak bij dit vreemde volk." Dat zegt hij nu. STOCKHOLM is een prachtige stad, een soms adembenemend mooie stad. Er wordt bijzonder hard gewerkt om de stad te mo derniseren en het resultaat is verrassend fraai. Op een of andere manier heeft men de glimmende, nieuwe koelte van andere, veranderende steden in Europa weten te vermijden. Er is duidelijk geld aanwezig voor publieke werken, maar men kan niet zeggen dat het geld ostentatief van de stad afdruipt. Behalve dan in het stad huis (waar de ontvangzaal vijftig bij der tig bij zeven meter) wanden en plafond, ge heel van lS-karaats goud heeft En 's avonds op straat, in de sneeuw rock-'n-rollen de nozems. Götgatan is een van hun centra en uit mijn hotelraam kan ik hen zien jongens en meisjes, alle maal in zwarte truien en zwarte slacks, zwarte laarzen en zwarte windjacks met op het hoofd een hoog opgerold zwarte ijs muts. Er zijn overigens ook de meer ver- intellectualiseerde nozems. Die zitten in kleine keldertjes naar jazz te luisteren en spreken over het existentialisme, dat in Frankrijk al een jaar of tien geleden zijn laatste houvast verloor. Maar de Zweden spreken over West- Europa. dan ook als over „het continent." Net als de Engelsen doen. Zij voelen zich er niet- helemaal deel van. Stockholm is zestienhonderd kilometer van Amsterdam verwijderd. Voor de Zweedse jeugd is Amerika het grote voorbeeld. Europa dringt slechts in kin der mondjesmaat door. A. S. H. Plannen voor een nationaal instituut ALS JE DENKT, dat de wereld op haar kop staat, heeft Max Tailleur eens ge zegd, pieker dan niet, maar ga vlug zelf op je hoofd staan dan zie je alles weer normaal. De heer Sri Sundaram Yoga- charya uit Bangalore (op de foto) staat óók op zijn hoofd. Vaak en langdurig zelfs, maar toch uit anderen hoofde. Hij be oefent de kopstand als een onderdeel van een mystiek-wijsgerige levenshouding die uit zijn geboorteland India stamt en die beoogt, de mens door geregeld oefenen in geestelijke en lichamelijke zelfdiscipline tot een beter, gelukkiger en harmonischer wezen te maken. Een volleerde „yogi" kan zonder schade voor zijn gezondheid wekenlang vasten, in de zon kijken of door vuren wandelen. Hij kan door de kracht van zijn wil, geheimzinnige energie opwek ken die een elektrische gloeilamp doet branden of een stilstaande auto in bewe ging brengt. Hij kan zelfs zijn lichaam verlaten waar en wanneer hij dat wenst, zoals een befaamde yogi eens ten over staan van een gezelschap Amerikanen bewees. Deze yogi maakte kort voor de laatste oorlog een reis door de Verenigde Staten, waar een aantal geestverwanten hem in een groot New Yorks hotel een pompeus diner aanbood. Aan het einde van ff ff IN ZEKERE ZIN zijn de romans van Clare Lennart en voor haar onlangs verschenen „De ogen van Roosje" (A. A. M. Stols) geldt dat zelfs in een bijzondere mate gelukkigeboeken. Niet dat (en nog minder ómdat) ze zouden besluiten met een „goed einde" of van gelukkige mensen vertellen. Integendeel, geloof ik. Er ligt over de wereld die ze oproepen de herfstige, in zichzelf verdroomde weemoed om iets dat voorbij is en niet zal weer keren. Maar het is juist die weemoed, de doorzichtige glans van het vergankelijke, die dit lichte geluksgevoel wekt. Met een variant op de uitspraak van Winckelmann namelijk dat er één enkel ogenblik is, waarop de mens schoon is zou men van- de onomschrijfbare sfeer, waarvan het werk van Clare Lennart met een transpa rante bekoorlijkheid is doortrokken, kun nen zeggen dat deze één en al herinnering is aan het onherhaalbare moment dat de mens gelukkig was, lang geleden mis schien, maar dan toch volstrekt gelukkig. Dié herinnering werd haar tweede, haar eigenlijke en zelfs zeer persoonlijke, zeer intieme werkelijkheid, die ze met alle to vermiddelen van haar fantasie in leven houdt, doorwarmt en bezielt. „Droom" is er niet het juiste woord voor. Droom is, wat niet is en nooit was. Droom is onver vuld en onvervulbaar geluksverlangen. Het geluk daarentegen, dat de romans van Clame Lennart omspeelt, dit- weemoedige geluk, heeft bestaan. Het is haar jeugd. Het zijn de kleuren van „toen", UIT DAT onschendbare put in „De ogen van Roosje" Pauline Hazelaar, de dochter van een Franse gouvernante en een dorps schoolhoofd, haar levenskracht, ook als ze door haar huwelijk met een half-adellijke industrieel mevrouw Pauline Eslander is gaan heten. Het is Pauline, aan wie Clare Lennart het verhaal van haar leven in de mond legt. Ver grijpt ze terug in het ver leden, verder nog dan haar geboorte, op zoek naar een rechtvaardiging van haar wantrouwen, haar haat tegen de wat oudere zuster Nine, haar boze geest, die het onheil van de angst als een verrader lijke schaduw over haar meisjesleven deed vallen, sinds ze uit afgunst, uit rancune (of eveneens uit vrees?) de ogen van Pau line's pop Roosje uitstak. Als dreiging is Nine de tegenspeelster geworden van Pau line's gedroomd geluk. Nadat de boze fee uit het jeugdsprookje driemaal tussenbeide is gekomen in een jeugdvriendschap met goede kameraden en ééns zelfs in een eer- ER WORDT nu veel geschreven en gediscussiëerd over de plaats, waar de kermis in Haarlem dit jaar ~al komen; de ker mis, die eigenlijk ten onrechte die oud-Hollandse naam draagt. De uitheemse benaming lunapark past beter bij dit moderne vermaak met allerlei elektrisch gedreven apparaten, waarvoor de liefhebers deftig entree betalen. En niet zo'n klein beetje! Bij de ouderwetse draaimolen stak de eigenaar zijn hand uit om de paar centen in ontvangst te nemen, die door de draai- lustigen geofferd werden. De echte kermis, zoals die vroeger verrees op de Gedempte Oude Gracht zag er anders uit. De Haarlemse kermis! Dat was in mijn jeugd en ook nog later een gebeurtenis voor de stad en voor de omliggende dorpen. Er was voor gespaard door de huismoeders, dikwijls met grote moeite, maar de vreugde van de kinderen bij het zien van de prachtige kramen, het snoepen van bijzonder lekkernijen en het draaien in de molen maakte veel goed. Boerenjongens kwamen er, kochten voor het meisje aan hun arm een cadeautje uit de kraam met glinsterende sieraden en noodden haar voor de avond ten dans, waar alle gelegenheid toe was. In herbergen en café's werd gedanst tot in de nacht, veel gedronken en vaak gevochten, maar daar wisten wij middelbare meisjesscholieren in die tijd zo niet van. De kermis viel in augustus, dus in de zomervakantie voor ons. Daar ik niet in de stad woonde, werd ik gewoonlijk door een vriendin uitgenodigd om een dagje „kermis te komen hou den". Nog levendig herinner ik mij het feestelijke ervan. Don derdag in de kermisweek was de uitverkoren dag, want dan was er vroeg in de middag het orgelconcert in de Grote Kerk, het eerste nummer van het feest. Organist Bastiaans speelde „De Jaargetijden" op het machtige instrument. Bastiaans, een fijnbesnaarde kunstenaar, moet weinig vreugde aan dit concert hebben beleefd: in de kerk waren al heel weinig aandachtige luisteraars, het was daar een echte pantoffelparade van fees telijk uitgedoste dames en heren, vooral jongelui, die pratend en lachend elkaar rendez-vous gaven, groeten wisselden met vrienden en vriendinnen, terwijl de sonore orgelklanken over hun hoofden ruisten. Verscheidene families brachten hun gas ten of logé's mee, die de vele bezienswaardigheden in de kerk moesten bewonderen. Als het concert afgelopen was, gingen de kramen op de ker mis open en begon voor ons het défilé er langs. De kramen! Wat daar al niet voor bijzondere dingen uitgestald lagen, die niet in de stadswinkels te koop waren. Handschoenen uit Tirol, houtsnijwerk uit Zwitserland, glas uit Bohemen en speelgoed uit Neurenberg, messen en scharen, ik weet niet waar vandaan, bijzondere snoeperijen zoals nougat in allerlei vormen en kleuren, goedkope spelden en broches, gekleurde pren ten en boekjes, 't Was zo prettig rumoerig door de draai orgels, het geschetter van de kop van Jut, het gepaf in de schiet tent, het nodend geschreeuw van spullenbazen en wat er ver der aan lawaai bij een kermis behoort. Maar in de middag waren de kramen de grootste attractie, tenminste voor de kin deren en voor ons meisjes in de bakvisleeftijd. Vriendinnen voegden zich bij ons, er waren quasi toevallige ontmoetingen met vriendjes van h.b.s. of gymnasium en in een troepje gingen wij, onder veel gelach de groezelige tent van de „Dikke Dame" of de „Doorgezaagde Juffrouw" binnen om tenslotte te belanden in de poffertjeskraam, waarvan de geur ons allang had gelokt. Dan naar huis met het heerlijke vooruitzicht op de avond, want de avond was tenminste voor mij het hoogtepunt van de feestelijke dag. Wij gingen natuurlijk onder geleide van ouderen de voorstelling zien van Gier-Wally, door het Nederlands Toneel uit Amsterdam, dat in de kermisweek de schouwburg aan de Jansweg bespeelde. Ik herinner me nog levendig de voorstel ling van dat drama, in de Zwitserse Alpen spelend. Louis Bouw meester en zijn zuster, toen nog mevrouw Frenkel, latei- mevrouw Mann, vervulden de hoofdrollen. Ik weet nu wel, dat het stuk een draak was. maar die avond genoten wij ervan zonder voorbehoud. Nog zie ik Gier-Wally liggen tegen wat de helling van een Alp verbeeldde en Jozef, de jager, in de ge daante van Louis Bouwmeester, haar nader en nader komen, ondanks haar afweer. Die twee grote kunstenaars tezamen te zien optreden was inderdaad een zeldzaam voorrecht. Zij gaven aan de figuren een formaat, dat ver uitging boven de onbe tekenende tekst, ze werden mensen met grote menselijke harts tochten. Dat voelden wij, zonder er ons bewust rekenschap van te kunnen geven. Na afloop nog even, onder veilige hoede, naar de kermis, waar de mooie kramen gesloten waren en het rumoer van draaiorgels, van zingende troepen en gillende mannenstem men ons bijna angst aanjoeg. Maar de brosse, besuikerde wafels smaakten heerlijk en later in bed was er het gezellige napraten over alle belevenissen van ae dag. Zo vierden h.b.s.-meisjes Haarlemse kermis omstreeks het jaar 1886. En nu? Bovenstaande foto danken wij aan Haarlems gemeentearchief. ste, pril liefdesgevoel, is Pauline getrouwd, zomin gelukkig als ongelukkig. Wat ze in haar meisjesjaren en in dat opzicht ge aard naar haar speelse, dichterlijke vader was, is nu als enige mogelijkheid om de liefde in de huwelijksgewenning te redden een rol geworden, die van het droom- meisje: „schuw, naïef en ongerept" het jeugdidool van haar trouwhartige, ideali serende echtgenoot. Maar op de achter grond van dat broze geluk staat het onheil, de levensangst, redeloos misschien, maar altijd gevreesd, altijd verwacht in de ge daante van haar zuster Nine, die als mis lukte filmactrice een avontuurlijk leven leidt, in Parijs of wie weet waar. Ze komt terug, Nine, onvermijdelijk terug, na jaren en jaren, veranderd van naam, maar even geraffineerd-charmant, even onweerstaan baar als vroeger. Met haar bekoorlijke in nemendheid verovert zij „het dorp" en dringt ze, zonder dat er van ontrouw sprake is, in het geestelijk huwelijksleven Pauline terug naar de tweede plaats de ver dachte plaats van een achterdochtige vrouw, die het zonder aanwijsbare reden tot een conflict met haar tegenspeelster laat komen. Het einde is tragisch, niet voor Pauline, want wat blijft is dat weemoedige geluks gevoel, maar voor Nine die, in een roeke loze vaart een heuvel affietsend, bij een botsing met een door Pauline bestuurde auto om het leven komt. Wat Pauline steeds had gewenst de dood van haar angst is één beslissende seconde waar heid geworden Nine, de kwade geest, is voor goed bezworen, maar in de plaats van de angst treedt voor Pauline nu de ge wetenswroeging, de kwellende gedachte dat zij, had ze bij de nadering van die gehate zuster niet heimelijk haar einde gewild, het In het paleis Noordeinde in Den Haag zal, zoals is gemeld, van 13 februari tot 2 maart een tentoonstelling van Engelse fo tografie worden gehouden, onder auspi ciën van het Haags Cultureel Centrun georganiseerd door „Photography Maga zine". De tentoonstelling zal de grootst zending foto's bevatten, die ooit uit Enge land naar het vasteland kwam. ongeluk wie weet voorkomen zou kunnen hebben. Ook dat schuldgevoel overwint ze tijdens een kort samenzijn (een van de ontroerendste passages uit deze uitnemende roman) met haar jeugdvriend Tom, haar „eerstè liefde". Het huwelijk gaat onge broken maar niet ongeschonden verder. Het leven gaat voort, niet ontluisterd, niet ont zield, maar van binnenuit verwarmd dooi de weemoed van een onvoltooid geluk, van een „berustend vaarwel". Wat begon als een vrees voor de broosheid van alle geluk vindt zijn besluit in een lof der verganke lijkheid. Van de jeugddroom wordt niet meer gerept. Maar ongenoemd is het dat voorbije geluk, dat een waas van goedheid, van vrede over Pauline's toekomstige leven spreidt, zoals op late herfstdagen alle komende wintergrauwheid goedgemaakt wordt door de nevelige kleurentover aan een verre horizon, zo verzoenend dat het ook een vroege lente kon zijn. Ik maak die vergelijking opzettelijk. De boeken van Clare Lennart zijn immers niet denkbaar zonder het aroom van de wisse lende seizoenen. Het is natuurwerk. Was er in het kleurenspel van vroeger werk wel eens een overmaat van lyriek, van poëti serende vertedering, in haar latere romans en ten volle in „De ogen van Roosje" versoberde zij haar beschrijvingskunst tot het wezenlijke, vereenvoudigde 0zij haar zinsbouw tot dié open klaarheid, die in haar werk pas voluit de stille gloed ont brandde, waarvoor ik geen beter woord zou weten dan het uit onze taal en onze omgang verbannen „innigheid". Het is een woord van vroeger, zoals het levensgevoel van Clare Lennart „van vroeger" is: dat van een weemoedig geluk. DAT WIL NIET zeggen dat haar boek „uit de tijd" zou zijn, ook al is het niet van, al gaat liet niet óver deze tijd. Hoe Clare Lennart haar romanfiguren ziet, verraadt een enkele, onopvallende zin op de eerste bladzijde van haar jongste roman. De mens, overweegt Pauline, is een fase in een reeks, die teruggaat tot op Adam en Eva een episode dus, een bloem die bloeit en ver waait in de wind. Wat Clare Lennart boeit in haar personages is de persoonlijke va riant op het thema „mens", het bloeien en sterven van alle bloemen in één bloem. Dat is geen kwestie van verstandelijke over weging of van wijsgerige overpeinzing. Ze is daar, met haar natuurgevoel als levens essentie, in de jaren van haar schrijver schap naartoe gegroeid. Elke menselijke situatie is zij gaan zien als nieuw én oud. Nieuw voor de betrokkene en als zo danig uniek, oud uit het oogpunt van de continuïteit der menselijke aspecten en als zodanig algemeen. Dit algemene in het bijzondere, dit episodische in het weer kerende, plaatst haar boek buiten en boven de tijd, evenals dat éne ogenblik, waarop de mens schoon en-gelukkig is, buiten de tijd staat. Er is een jeugddroom die niet sterft, die de gebroken ogen van Roosje overleeft. Laten de „tegenwoordige" fikse jongeren, die de existentie of de malcon- tentie als litteraire intentie in hun zak hebben, dat nu maar gerust „sentimentali teit" noemen. De wereld is tenslotte nog geen puinhoop. C. E. Dinaux de maaltijd gaf de bezoeker uit India op rustige toon te kennen, dat hij nu de tijd om „over te gaan" gekomen achtte. „Mijn lichaam" zo zei hij tot zijn verbijster de gastheren „zal nog verscheidene we ken intact blijven, opdat gij allen zult we ten, dat ik geheel uit vrije wil ben heenge gaan". Daarna gaf hij glimlachend de geest. IN DE WESTERSE wereld heeft dit ge val destijds groot' opzien gebaard, maar in India, waar dergelijke dingen al sinds eeuwen gebeuren, ziet men er niets ab normaals in. Miljoenen mensen doen daar dagelijks de ingewikkelde oefeningen, die de yoga-leer voorschrijft om ziel en li chaam steeds weer te zuiveren van slech te gedachten en schadelijke aardse invloe den. Slechts zeer weinigen bereiken het hoogste stadium van loutering, dat hen in staat stelt „één te worden met de godde lijke Al-ziel" en „bovennatuurlijke" din gen te doen. Maar ook zij, die niet zover vorderen ondergaan allen meer of minder de weldadige invloed van de regelmatige yoga-training, die uit acht geledingen of „trappen" bestaat. De beide eerste trap pen „yama" en „ni'yama" genaamd behelzen vrijwel hetzelfde als onze tien ge boden. Zij doordringen de mens van de morele noodzaak kuis en sober te leven, zijn materiële begeerten te overwinnen, niet te liegen, te stelen of te doden en zijn geest door studie te verrijken. De tweede trap wordt door de „asana" gevormd, be paalde lichaamshoudingen die de geeste lijke concentratie heten te bevorderen, maar die ook een gunstige invloed hebben op de gezondheid. Dat is eveneens het g~ val met de ademhalingsoefeningen die d derde trap (of „pranayama") vormen. D ademhaling wordt door de yoga-beoelY naars als de belangrijkste aller lichaam functies beschouwd). Daarna volgen cl' de hogere trappen van de yoga-traim- zoals de „pratyahara" of het „tcrugtre" ken" der zinnen van de objecten. moet leiden tot de volledige beheer: der organen, het concentreren van In denken („dharana"), op een bepaald pur. de meditatie („dhyana") en tenslotte cl- „samahdi". Dat laatste is de volledig" concentratie en inkeer tot zichzelf, war>-- uit de vereniging van het individuele 5'- met de supreme goddelijke ziel bereik: wordt. VOOR ONS, zo meent dokter R. Folder man in Bilthoven, zijn voornamelijk de lichaamshoudingen en de ademhalings oefeningen van belang, omdat aeze grote geneeskundige waarde hebben. Hij is de eerste en enige yoga-therapeut in Neder land en tevens de ijverigste propagandist van deze oeroude Oosterse geneeswijze, waarmee hij reeds in zijn jongelingsjaren op Java, kennismaakte. „Toen reeds" zo vertelde hij ons „kreeg ik de vaste overtuiging, dat de yoga-training uitste kend te combineren zou zijn met de con ventionele westerse geneeskunde en die overtuiging werd zekerheid toen ik in Lei den medicijnen ging studeren. Na het be halen van het artsendiploma heb ik de con sequenties daaruit getrokken en mij als yoga-arts gevestigd. Nu na vijf jaar prak tijk, is mijn patiëntenkring zo groot ge worden, dat ik het haast niet meer alleen af kan, vooral wat het leiding geven aan de yoga-oefeningen betreft. Misschien er zijn vergevorderde plannen in die rich ting kunnen wij in samenwerking met de Nederlandse vereniging voor Yoga-be- oefening en de Stichting Yoga Nederland binnenkort een instituut inrichten, waar de mensen onder leiding van deskundige yoga-leraren hun „asana" kunnen doen. Mijn eigen leermeester Sri Sundaram (hierbij afgebeeld in een typische kop stand) heb ik onlangs nog in India be zocht en hij heeft zich bereid verklaard dit voorjaar voor enkele maanden naar Nederland te komen om een aantal ge schikte krachten tot oefenmeesters voor zulk een instituut op te leiden". Uiteraard willen wij ook weten, waarom die yoga-lichaamshoudingen en ademha lingsoefeningen zo heilzaam geacht wor den. Die kopstand bijvoorbeeld... „Kijk" zegt de Bilthovense arts „als u op uw hoofd gaat staan, dan vloeit er veel meer bloed dan normaal naar uw hoofd en hersenen. Wie daar niet aan ge wend is, ervaart dit aanvankelijk als on aangenaam. Maar toch komt het de ge zondheid ten goede. Het bloed voert, z<\o'r u weet, zuurstof aan en zorgt tevens voe- de afvoer van gifstoffen en verbrand!n~-- produkten uit de spieren en organen. D „kopstand" (of sirasasana, zoals wij zeg gen) is dus in feite een dagelijkse intern- schoonmaakbeurt. Mensen die haar gere geld beoefenen (soms een halfuur aan één stuk) zijn daardoor veel minder vatbaar voor verkoudheden, hoofdpijnen, bijholte- ontstekeningen en dergelijke, terwijl zii vaak ook helderder denken en zich beter concentreren kunnen na zo'n sirasasa na". Nu kent men tientallen verschillende yoga-lichaamshoudingen en elk daar van heeft een, volgens dr. Polderman, spe cifieke stimulerende werking op bepaalde organen of lichaamsdelen. „Wat ik dus als yoga-therapeut probeer te doen, dat is: voor iedere kwaal en voor elke individuele patiënt het meest geschikte patroon van yoga-oefeningen voor te schrijven, in com binatie met de conventionele geneeswij zen en medicamenten. Ook de ademha lingsoefeningen van yoga zijn belangrijk: „van de wijze van ademhalen hangt het af, of de mens een goede gezondheid zal kunnen bewaren", aldus de Bilthovense arts. „De meeste mensen gebruiken nor maal slechts een derde deel van hun lon gen. Het gevolg is: een gebrekkige zuur stofvoorziening die hen tot een willige prooi naakt van allerlei kwalen en kwaaltjes. Yoga traint zijn beoefenaars in de voile- lige ademhaling, waaraan borst, buik en ■chouders meedoen en waarbij geen centi- neter longoppervlak „buiten dienst" blijft". Dokter Polderman is ervan overtuigd, lat de yoga kan worden toegepast ter be strijding en voorkoming van alle ziekten. Hij heeft van sommige collegae-medici oeel critiek te horen gekregen op zijn „ro- nantischegeneeswijze, maar daar staat egenover, dat hij thans ook verscheidene artsen onder zijn patiënten telt, die over zijn therapie even goed te spreken zijn als de talrijke gewone patiënten, die dagelijks de wachtkamer van het doktershuis in Bilthoven vullen... Herman Croesen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 20