TRILOGIE VAN CHESSMAN
EEN WAARLIJK GROTE AUSTRALISCHE SCHRIJVER
VOLTOOID
NIEUWE BLOEI VOOR OUD LAND
iONZE NAMENi
j Ook de dierenwereld
leverde vele
bijdragen
Casals in Zermatt
ZATERDAG 1 MAART 1958
Erbij
PAGINA V IJ F
DU1TSE ONTDEKKINGSREIZIGER
JOHANN ULRICH VOSS
Kunst uit het Verre en
Nabije Oosten in Boy mans
Leonard Roggeveen wordt
zondag zestig jaar
Wapenschilden
VAN POOL TOT POOL
ZEVENDE TOREN
Uithangborden
Strijd tegen
de doodstraf
Liefdeloze
pleidooien
„FACE OF JUSTICE" van de in 1948 ter dood veroordeelde Amerikaan Caryl
Chessman, die thans achtendertig jaar is, waarvan hij er ruim twintig in gevan
genissen heeft doorgebracht, is thans onder de titel „Mijn laatste kans" in een
goede, zij het wat haastige en niet overal vlekkeloze vertaling van F. Kliphuis,
bij Schéltens en Giltay te Amsterdam, verschenen. Bij deze uitgeverij verschenen
eerder „Dodencel 2455" en „De Vuurproef" en Chessman heeft thans dus zijn
trilogie voltooid, zijn enorme aanklacht tegen de doodstraf. In „Dodencel" heeft
Chessman al beschreven hoe hij zijn misdadige psychopathische persoonlijkheid
heeft ontleed en hoe hij de enorme energie daarvan heeft weten te richten op
een strijd voor levensbehoud in omstandigheden, waarin velen de dood eerder
zouden verkiezen dan tegenhouden. In „Vuurproef" was hij al zover, dat zijn strijd
tegen de doodstraf in het algemeen die voor zijn eigen leven leek te overschaduwen
en nu in het derde boek is het pleidooi voor eigen onschuld eigenlijk een te ver
waarlozen factor geworden. Het gehele boek is één aanklacht tegen justitie en
maatschappij. Het is begrijpelijk dat Chessman zijn psychopathische energie op
een verder punt heeft gericht: het gevecht voor een zaak is immers langer vol te
houden dan die voor het eigen leven, in dergelijke omstandigheden tenminste. De
schijnbare objectivering van de eigen levensstrijd tot een zaak van algemeen be
lang maakt Chessmans enorme prestatie enigszins begrijpelijk. Hij heeft zich min
der bij zichzelf en meer bij een zaak betrokken gemaakt om des te sterker te staan,
des te onaantastbaarder.
TOT VOOR KORT was de Angelsaksi
sche litteratuur, als zij niet van de Britse
eilanden of uit Amerika kwam, meestal
uit Zuid-Afrika afkomstig. Wat er in de
boeken geschreven werd was te weinig en
niet goed genoeg om een grondslag te leg
gen voor nieuwe nationale litteraturen. De
laatste jaren worden er steeds meer teke
nen van leven ontvangen uit Australië, dat
eigenlijk ook in een betere positie lijkt dan
Zuid-Afrika om het vaderland van een der
de Angelsaksische litteratuur te worden.
De Australische dichters laten van zich
horen, in hun gedichten en soms in een
scherpe brief aan een Engels blad, waar
in zij hun onafhankelijkheid van het moe-
NIET DUS Chessmans eigen leven
maar het anti-doodstraf-programma is
het onderwerp van het laatste boek.
Maar omdat dit programma duidelijk
niet berust op deernis met de maat
schappij of andere ter dood veroordeel
den, maar op een onnatuurlijke toespit
sing van Chessmans intelligentie, heeft
dit boek een kille afstotende atmosfeer,
hoezeer het ook boeit. Men kan zich al
lezend niet aan de gedachte onttrek
ken dat deze psychopaat op valse gron
den aandacht vraagt. Zijn actie tegen
de doodstraf is er niet voor ons, maar
voor hèm als bindmiddel van een ener
gie die anders te snel zou uitgeput ra
ken. In geen enkel woord toont Chess
man enig vermogen tot liefhebben en
dat staaft de lezer in de overtuiging
met een monomane psychopaat te
doen te hebben en niet met een levend
mens. Men kan zich niet aan het gevoel
onttrekken, dat de mens Chessman al
dood is, dat de schrijver een zaak ge
worden is, een keihard bedrijf, dat zijn
enige rechtvaardiging kan vinden in
het hoe dan ook bereiken van het doel
waarop het is gefixeerd. Chessman
komt uit dit boek naar voren als een
mechanisch geworden structuur, een
juridisch bedrijf. Dit is waarschijnlijk
geen oneerlijkheid of doelbewuste be
driegerij hij is onder de omstandig
heden van de dodencel waarschijnlijk
gezwicht voor een schijnleven. Maar
het boek, als gevolg van 'n te ver door
gevoerde fixatie van de vroeger misda
dige destructieve krachten op een strijd
tegen de doodstraf, is nu toch meer
een zaak voor de psychiater geworden
dan voor een weldenkend levend mens,
die koud wordt van dit liefdeloze,
menslievendlij kende, pleidooi. Let
wel, dit is geen veroordeling van Chess
man, maar een waarschuwing tegen
het geschrift van een man, die verkild
is door het isolement binnen vier mu
ren, door het op de grens van de dood
leven, door het getreiter, door ambte
lijke hinderlagen en tegenwerking van
een juridisch apparaat dat geen échec
wil lijden.
Er staat in „Mijn laatste kans" niets,
dat ongezond is, maar de mentaliteit
doet ongezond aan. Een regel als:
„Mijn overwinning is het weten, dat
het enige werkelijke vonnis datgene is,
uitgesproken door de rechtzoekende,
die zonder hoop en zonder vrees zijn
eigen handelingen beoordeelt en zich,
ongeacht de persoonlijke consequen
ties, daarbij neerlegt" kon ook door
Van Oldenbarnevelt zijn gezegd,
maar in een samenhang a la Chessman
wordt het regeltje luguber van onecht
heid. Men zou kunnen zeggen dat Chess
man deernis net de verpaupering van
zijn gezin op menselijkheid duidt. Maar
die deernis is er niet.
Ten eerste zegt Chessman zelf dat
hij enorme bedragen (de opbrengsten
van zijn beide eerste boeken) heeft be
steed aan zijn verdediging. Een zeer
gering deel daarvan zou zijn gezin al
voor verpaupering hebben behoed. En
ten tweede geeft hij toe nog steeds in
contact te staan met de mensen uit de
onderwereld, die zelfs op Chessmans
verzoek bij een rechtszitting kwa
men om hem te bevrijden. Zijn verde
digster dwong hem van die rel af te zien
maar als die vrienden bereid waren
hun leven te wagen om hun makker uit
een zwaarbewaakte rechtszaal te be
vrijden, zouden zij dan niet bereid zijn
Chessmans gezin voor verpaupering
te behoeden?
Nee, er is geen menselijkheid in dit
boek. De menselijk lijkende passages
zijn logische conslusies in de keten van
argumenten die door het juridisch be
drijf Chessman worden geproduceerd.
Misschien is dit alles ten bate van de
strijd tegen de doodstraf. Om Chess
man vliegen elkaar nu inderdaad jour
nalisten, rechters, volksgroepen, psy
chiaters en psychologen in de haren.
Misschien offert Chessman zijn mense
lijkheid uit lijfsbehoud voor een zaak.
Maar het boek wordt er niet leesbaar
der door.
Ton Neelissen
derland uitroepen, er worden Australische
toneelstukken opgevoerd, waarvan in het
bijzonder „The Summer of the Seven
teenth Doll" de aandacht in Engeland en
Amerika heeft getrokken, en de Australi
sche roman heeft nu tenminste ook één
grote schrijver in Patrick White, die voor
zijn vorige boek „A Tree of Man" al met
D. H. Lawrence vergeleken is en wiens
„Voss" sommigen zelfs aan het genie van
Tolstoi heeft doen denken. De naam van
Alan Melville kan ook nog in herinnering
gebracht worden, zonder teveel verwar
ring te stichten, omdat het epische karak
ter van „Voss" met dat van „Moby Dick"
te vergelijken is, zodat deze roman ver
schenen bij Eyre Spottiswoode in Lon
den misschien evengoed dienst zal kun
nen doen als hoeksteen voor een nationale
litteraire traditie.
Verder kan „Voss" niet met vergelijkin
gen afgedaan worden, te minder omdat
het de eigenschap van grote romans heeft
dat het bij een eerste lezing op sommige
punten argwaan wekt en op andere niet
goed te overzien is en daardoor niet dade
lijk op zijn hele waarde geschat kan wor
den. Het is dus mogelijk dat het tenslotte
minder waard zal blijken dan men eerst
gedacht had, maar dat is niet waarschijn
lijk. Zo onthutst is de lezer bij de eerste
ontmoeting niet of hij onderscheidt in gro
te trekken de betekenis van de roman en
in kleine trekken het meesterschap van de
beschrijvingen en karakteriseringen.
DE HOOFDPERSOON is Johann Ulrich
Voss, een Duitser, die in 1845 een ontdek
kingsreis in de binnenlanden van Austra
lië gaat ondernemen, door een groep gro
te kooplieden van Sydney gefinancierd.
Het verhaal is voor ongeveer de helft, om
het andere hoofdstuk, aan zijn reis besteed.
De lezer ziet die reis niet goed voor zich,
in de proporties van de ruimte evenmin
als in die van de tijd, hoewel er woorden
genoeg zijn ter beschrijving der natuur
lijke omgeving dat is een van de rede
nen voor zijn argwaan, totdat hij begrijpt
dat het hier niet gaat om de onderschei
ding tussen mensen en de rest van de na
tuur, maar om hun eenheid. Zoiets is mak
kelijk gezegd en betekent niet veel. Het
betekent zelfs het verkeerde als het de in
druk zou wekken dat de mensen in het boek
verpletterd zijn door de hoge zin, die Pa-
Fresco's in de gemetselde grafkisten welke bij de restauratie van de Sint Bavo werden aangetroffen. Een madonna
met kindeke Jezus waakt, een engel zwaait een wierookvat over de dode.
trick White hun laat dragen: het is juist
dat men Voss en zijn reisgenoten pas goed
in hun menselijke kwaliteiten ziet, als zij
een eind onderweg zijn en afsteken tegen
de bovenmenselijke afmetingen van hun
onderneming. Voss zelf is de enige van het
gezelschap die men tevoren al enigszins
meende te kennen, toen hij nog in Sydney
was en door de society om zijn onhandige
manieren en zijn onvoldoende Engels
scheel werd aangezien. Maar als hij op
reis is, ontdekt men dat hij meer is dan
een onmaatschappelijk mens met een visio
naire aanleg. Hij is meer dan zichzelf,
blijkt tenslotte.Wanneer hij als enige over
blijvende van zijn gezelschap (de anderen
zijn gedood of teruggekeerd) om het leven
gebracht wordt door een inboorling, heeft
het geen zin te zeggen dat zijn onderne
ming mislukt is, maar anderzijds ook niet
dat zij juist in de mislukking haar zin ge
vonden heeft. Voss heeft met al zijn krach
ten geleefd en toen die verzwakt waren
zijn de laatste hem afgenomen. Dat is er
gebeurd en nu is het afgelopen. Met be
hulp van de gedachte aan de toekomst
van Australië kan men er een zeker ethisch
nut aan toekennen, maar dat is de hoofd
zaak niet. Het gaat hier om moraal, niet
om ethiek, dat wil zeggen om de behoefte
aan het uitleven van de menselijke natuur,
niet om de wetten die er aan gesteld kun
nen worden. Voss overtreft zichzelf, is een
geschikte term, hoewel meestal voor sport
lieden gereserveerd. Hij gunt zich een
bovenmenselijke inspanning.
ER LOERT HIER voortdurend het ge
vaar van misleiding door de terminologie,
want het is natuurlijk toch zo dat Voss
redelijkerwijs gesproken niet boven zich
zelf kan uitstijgen en Patrick White doet
het tenslotte ook niet voorkomen alsof er
zoiets wonderlijks gebeurt. Er zijn twee
soorten menselijkheid: het alledaagse of
het al-te-menselijke en het geconcentreer
de, gelouterde menselijke dat Voss tenslot
te bereikt. Het is de overgang van Voss
van de ene vorm naar de andere, die Pa
trick White suggereert met middelen, die
noch de mensen noch de dingen zelf be
schrijven maar de twee tegelijk, verenigd
in een elementaire ondervinding waarvan
de lezer moeilijk de waarde kan schatten
voor hij het boek in zijn geheel heeft le
ren kennen en het voor de tweede keer
gaat lezen, wat allicht niet dadelijk zal ge
beuren.
Dat probleem wordt alleen in versprei
de passages van de reisbeschrijving ge
steld. Het doet zich niet voor in de ge
schiedenis van Voss' gevangenschap bij
de inboorlingen en van zijn dood en ook
niet in al de delen van het boek die het
leven van Sydney beschrijven, voor en na
het vertrek van de reiziger. Het meeste
daarvan laat zich makkelijk lezen, als een
sociale komedie van satirische orde, ge
speeld door alledaags-menselijke persona
ges, die zich beijveren om in koloniale stijl
de opvattingen van het Victoriaanse Enge
land na te leven. Behalve tegen Voss en
zijn reisgenoten in hun wildernis steken
deze burgers af tegen Laura Trevelyan,
een jonge vrouw die per brief een huwe
lijksaanzoek van Voss geaccepteerd heeft
juist voordat hij in de wildernis verdween
en die het enige andere personage van de
roman is dat op zijn morele stand leeft.
Het zou misschien de moeite waard zijn
deze dingen nog te resumeren, maar mis
schien ook vervelend. Het is toch onmo
gelijk om al de gegevens en motieven en
onderwerpen voor discussie van dit boek
in een artikel aan de lezer voor te leggen,
temeer omdat men er nieuwe dingen in
ontdekt, iedere keer dat men er in gaat
bladeren om iets terug te vinden. Wie
„Voss" één keer gelezen heeft, wordt pas
werkelijk nieuwsgierig naar wat er alle
maal in staat.
S. M.
De onder bescherming van Pablo Casals
staande meestercursussen voor muziek
zullen dit jaar voor de zesde keer in Zer
matt worden gehouden en wel van 20
augustus tot 15 september. De cursussen
worden gegeven door Pablo Casals, Jo
seph Szigeti, Sandor Vegh, Karl Engel en
Hans Willi Haeusslein. Tijdens deze cur
sussen zullen concerten ten gehore wor
den gebracht door het Vegh-Quartett, het
Quartetto Italiano, door de pianisten Karl
Engel en June Kovach, de Violist Joseph
Szigeti, de bas Heinz Rehfuss en anderen.
Colleetie-Bierens de Haan
Gedurende de maand maart wordt in
de tuinzaal en de aangrenzende zaal van
het Museum Boymans „Kunst van het
Verre en Nabije Oosten uit de collectie-
Bierens de Haan" tentoongesteld. Deze
expositie omvat een keuze uit de voorwer
pen, die door dr. J. C. J. Bierens de Haan,
aan wie het prentenkabinet van het muse
um zoveel te danken heeft, voor het groot
ste gedeelte op zijn reizen naar het oosten
bijeen zijn gebracht. De tentoongestelde
objecten zijn afkomstig uit Perzië, China,
Tibet en Japan en uitgevoerd in verschil
lende materialen onder andere in brons,
messings, ivoor, lak, aardewerk en porse
lein. Er zal ook een collectie Aziatische
weefsels te zien zijn. Vooral onder de
Perzische weefsels bevindt zich een aan
tal zeer zeldzame fragmenten en stukken
van bijzondere ornamentiek. Uniek wordt
genoemd een reeks gouaches uit Tibet,
„geheime" schilderingen, door dr. Bie
rens de Haan slechts met de grootste
moeite verworven nada-t zij door een on
trouwe tempeldienaar waren ontvreemd
uit hun bewaarplaats.
De schrijver Leonard Roggeveen, aan
wie de leergrage jeugd vele aangename
uren dankt, wordt op 2 maart zestig jaar.
Roggeveen heeft vele boeken voor de
jongere generatie op zijn naam staan.
Sinds de verschijning van zijn eerste boek,
„De ongelooflijke avonturen van Bram
Vingerling", dat ruim dertig jaar geleden
het licht zag, vloeiden de verhalen voor
kleine en grote kinderen in een gestage
stroom uit zijn pen. Vele van die verhalen
spelen in een wonderlijke fantasiewereld.
Roggeveen was reeds een „science-fiction"-
schrijver vele jaren voor dit genre zijn
naam kreeg. Lang voordat iemand er
serieus in geloofde schreef Roggeveen reeds
een boek over de televisie („Draadloze
ogen"), weldra gevolgd door een verhaal
over een reis naar de planeet Mars
(„Woudstra knapt het op") en een fanta
sie over het jaar 2000 („Wereldkampioen
2000"). In „Het gehein van het oude hor
loge" anticipeert de schrijver op de ont
dekking der ernenergie en in „Bram
Vingerling" speelt hij met de fantasie van
het geheim der onzichtbaarheid en de
opheffing der zwaartekracht.
Op vele scholen worden zijn boekjes
„Piet en Nel" bij het leesonderwijs ge
bruikt. Roggeveen was tot voor enkele
jaren hoofd van een school in Den Haag.
WE ZAGEN dat de wolf, de beer, de
raaf, de arend en de ever in de naam-
geving der oude germanen een rol
speelden. Dat was niet vreemd, men
geloofde in die dagen dat van een naam
een zekere invloed op de drager over- j
ging. De geest der tijden maakte dan t
j dat vooral de strijdlustige dieren voor
i vernoeming in aanraking kwamen. Dit
i zelfde geloof leefde nog lang bij de
Indianen, die hun zonen namen als j
i Vechtende Otter en Wilde Mustang i
gaven.
ONZE VERRE voorvaderen waren
I nog niet van het dier vervreemd. In hun
tyd lag het voor de hand bepaalde
eigenschappen van dieren ook aan men-
1 sen toe te schrijven. Na al die eeuwen
doen w\j dat nog steeds als we van „zo
sterk als een beer" en „zo slim als een
vos" spreken. Dagelijks bezigen we deze
i uitdrukkingen, terwijl we toch waarlijk
nooit zelf ondervonden dat de vos een
schrander dier is. Maar de vele Rei-
naert-fabels hebben de vos nu eenmaal
een gevestigde reputatie bezorgd, zelfs
j koning Nobel de leeuw kon niet
tegen hem op. Eeuwen lang heeft ons
voorgeslacht de avonturen van deze
j sprekende viervoeters steeds opnieuw
I aangehoord. Wie thans een wolf wil
i zien, dient naar een dierentuin te gaan.
De oude jagers konden hem tijdens hun
tochten ontmoeten en dan ervaren dat
hij zich duchtig te weer stellen kon.
Daarvan legt de familienaam Wolvers j
nog steeds getuigenis af. Want dit pa- I
troniem gaat terug naar de middeleeuw, j
se doopnaam Wolfaert, waar dan weer j
de germaanse persoonsnaam Wolfhard
in schuilt. En deze ontstond toen in een
grijs verleden een vader aan zijn zoon j
in diens naam de wens meegaf dat hij
zo hard (sterk) als een wolf worden
mocht.
(Vervolg pagina 4)
makere tenslotte bouwde in de zestiende
eeuw een krans van kapellen. De kerk is
van baksteen opgetrokken, met natuur
steen bekleed en bestaat uit een schip van
zes traveeën met zijbeuken, een transept
met twee kapellen. Het koor bestaat uit
drie traveeën, dubbele zijbeuken en de
reeds genoemde reeks kapellen. De lucht
bogen van het koor en de fraai geprofi
leerde spitsbogen van het schip, het prach
tige triforium (nonnenkoor) en de over
dekking door schitterende kruisgewelven
doen de Sint Willibrordus tot de schoonste
bouwwerken van ons land behoren. Op
merkelijk is het in deze basiliek, dat de
middenbeuk tussen koor en schip is onder
broken door een muur, welke de westkant
vormde van de allereerste toren uit de
dertiende eeuw, waarvan men de vier zwa
re peilers nog kan bewonderen. Zij beheer
sen het interieur en voor een deel de
maten van de beuken: met deze oude toren
heeft men de gehele bouwgeschiedenis
door rekening gehouden.
Een andere muur werd in 1929 gesloopt:
het was de scheidingsmuur tussen het koor
(in 1806 door Napoleon aan de rooms-
katholieken in gebruik gegeven) en het
schip dat voor de eredienst der hervorm
den werd gebruikt (sinds Frederik Hendrik
in 1645 met onnavolgbaar vernuft de sterke
vesting op de Spanjaarden had veroverd).
Bijna dertig jaar geleden won het redelijk
inzicht het van de gevoelsargumenten en
de prestige-overwegingen welke bijna drie
eeuwen lang dit godshuis een toonbeeld
van de verscheurde christenheid hadden
doen zijn. De hervormden verkochten hun
aandeel in de simultaankerk voor honderd
twintigduizend gulden en bouwden voor
veertig mille een nieuw bedehuis, waarvan
de omvang meer met hun getalssterkte
overeenkwam. Daarmee werd ook de res
tauratie van de Sint Willibrordus mogelijk.
Wij moesten ons haasten, want er is in
Hulst veel te zien. Van de basiliek naar het
raadhuis, dat uit de eerste helft van de
zestiende eeuw dateert, is maar een paar
passen. De volijverige secretaris van de
plaatselijke V.V.V. de heer Daan Bies-
broeck van hotel „De Korenbeurs" zal
in de raadzaal ook graag het gezicht op
Hulst van Cornelis de Vos tonen, dat deze
kunstenaar in 1628 aan zijn vaderstad
cadeau deed. De schilder moet op minder
dan honderd meter afstand van de ster
vormige omwalling hebben gewerkt, want
op grotere afstand ziet men de stad niet.
De negen vooruitspringende bolwerken,
waarop men van een schitterend uitzicht
kan genieten over de wijde omgeving de
overgang tussen „stad" en „land" is hier
plotseling en volstrekt zijn tien meter
hoog en aan de zuidkant zelfs tweehonderd
vijftig meter breed. Er bevinden zich drie
poorten in en een vierde, afkomstig van
een vroegere omwalling, eronder. De laat
ste de „Dobbele poort" (welke ook wel
naar de bouwmeester Keldermans wordt
genoemd, hoewel deze een betrekkelijk ge
ring aandeel in de bouw moet hebben ge
had) wordt op het ogenblik ontgraven.
Het moet een gigantisch bouwwerk in
Doornikse steen zijn geweest, te oordelen
naa. de gedeelten welke nu aan het licht
zijn gebracht, nadat ze ruim drie eeuwen
onder de Molenberg schuil zijn gegaan. Het
was niet alleen een poort voor het verkeer
te land, maar ook voor dat te water. Wie
veel belangstelling heeft voor oude ves
tingwerken kan in dit traditionele barrière-
land met succes op speurtocht gaan. Zo
loopt ten oosten van Hulst de drie kilo
meter lange linie, onderbroken door elf
meter lange Linie, onderbroken door elf
fort Zandberg als sluitstuk en de forten
Kijkuit en De Rape als vooruitgeschoven
wakers.
Tenslotte: Hulst beschouwt zich als de
plaats waar de Vos Reinaerde zijn slimme
streken uithaalde. Voor hem en de andere
dieren uit deze middelnederlandse fabel
staat bij de Gentse poort een aardig ge
denkteken. Het Hildebrand-monument
vormt blijkbaar niet het enige eerbewijs
van de beeldende kunst aan de litteratuur.
Om zijn faam als Reinaert-stad levend te
houden worden er in Hulst ook jaarlijks
Reinaertspelen georganiseerd.
DRIE KEER PER DAG rijdt er een bus
rechtstreeks van Hulst naar Breda over
Antwerpen, waar overigens niet gestopt
wordt. Wie zijn reis even „Zeeuws" wil
besluiten als hij haar begon, zal toch de
route via het veer Perkpolder-Kruiningen
verkiezen om nog een keer van het ruige
samenspel van land, water, wind en wol
ken te kunnen genieten. Voordat hij Perk-
polder bereikt ontwaart hij terzijde van de
weg door Kloosterzande de Nederlands
Hervormde kapel, welke in een vroeger
Cisterciënserklooster is gehuisvest. Het
recht gesloten koor van dit kerkje ver
tegenwoordigt de Vlaamse baksteen-
gothiek op bescheiden, maar niettemin in
nemende wijze. Het is een in zijn schoon
heid, zijn geschiedenis en zijn eenvoud een
waardige laatste groet van Zeeuwsch-
Vlaanderen.
DrFuchs keert maandag van de zuidpool in Europa terug
NAAST de machtige adelaar maakte
de raaf kennelijk indruk op onze voor-
zaten. Dat is nog te zien aan de namen
Ravinga en Raven, afgeleid van de
oude doopnaam Rave, die als hraban
(raaf) de uitgang van enkele germaanse j
persoonsnamen worden. Op deze wjjze
hebben de dieren reeds vroeg tot de
vorming van onze namen bijgedragen, j
In de tjjd toen onze steden zich begon- j
nen te ontwikkelen, volgde een nieuwe
bijdrage. Daar huisnummers pas veel r
later ingevoerd werden, voorzagen onze
middeleeuwse voorvaderen hun behui- j
zingen van gevelstenen of als ze een
i nering uitoefenden van uithangbor-
den. In beide gevallen werden daar
vaak dierenfiguren op afgebeeld. Pre-
cies hetzelfde verschijnsel kunnen we
bij het ontstaan van de heraldiek con-
stateren. Tevens blijkt dan dat het oude
volksgeloof nog leefde toen herken- 1
ningstekens op de schilden nodig wer-
den om de ridders in het strijdgewoel
uit elkaar te houden. Want leeuw en
J adelaar waren sterk favoriet, de koning
der dieren was hier uiteraard pas door
de kruistochten bekend geworden. On-
schuldiger vertegenwoordigers van het
dierenrijk als koeien, schapen, kippen j
en eenden verschenen pas op de wapen-
schilden toen de tijd der toernooien
voorbij was en ook eerzame burgers
zich blazoenen aanschaften.
TUSSEN heraldiek en uithangborden
bestond stellig een wisselwerking. Nol
j heden ten dage heet menig café ,,D'
rode leeuw" omdat een rode leeuw op
een gouden veld het wapenteken dc:
oude graven van Holland was. Dat Roo-
leeuw de toenaam van de bewoner va:
een aldus genaamd pand worden kon, i.<
een gang van zaken, die duidelijk ui
de archiefstukken blijkt. Steeds weer
stuiten we in de oude registers op poor-
ters, die naar hun huis genoemd wer-
j den. In de aanvang was de samenhang
I duidelijk, enkele burgers van Amster- j
f dam werden in de zestiende eeuw als
j Claes in die Cat, Fredrick Sieuwertsz in
i den Haen, Jan in 't blaeuwe Paert en
Barend Jansz in den Engelsen Dog ver-
j meld. Gaandeweg kortte men deze aan-
duidingen in en verschenen namen als
Heyndrick Pietersz de Wolff en Symon
Adryaensz Reecalf. Het oudste voor-
beeld van een dergelijke persoonsnaam
I stamt uit de Vlaamse stad Yperen, waar
reeds in 1127 een Casen de Haene ver-
j meld werd. Nu, zo'n gekleurde morgen-
i kraaier was natuurlijk een fraai em- j
i bleem op het uithangbord.
J. G. de Boer van der Ley