TRILOGIE VAN CHESSMAN EEN WAARLIJK GROTE AUSTRALISCHE SCHRIJVER VOLTOOID NIEUWE BLOEI VOOR OUD LAND iONZE NAMENi j Ook de dierenwereld leverde vele bijdragen Casals in Zermatt ZATERDAG 1 MAART 1958 Erbij PAGINA V IJ F DU1TSE ONTDEKKINGSREIZIGER JOHANN ULRICH VOSS Kunst uit het Verre en Nabije Oosten in Boy mans Leonard Roggeveen wordt zondag zestig jaar Wapenschilden VAN POOL TOT POOL ZEVENDE TOREN Uithangborden Strijd tegen de doodstraf Liefdeloze pleidooien „FACE OF JUSTICE" van de in 1948 ter dood veroordeelde Amerikaan Caryl Chessman, die thans achtendertig jaar is, waarvan hij er ruim twintig in gevan genissen heeft doorgebracht, is thans onder de titel „Mijn laatste kans" in een goede, zij het wat haastige en niet overal vlekkeloze vertaling van F. Kliphuis, bij Schéltens en Giltay te Amsterdam, verschenen. Bij deze uitgeverij verschenen eerder „Dodencel 2455" en „De Vuurproef" en Chessman heeft thans dus zijn trilogie voltooid, zijn enorme aanklacht tegen de doodstraf. In „Dodencel" heeft Chessman al beschreven hoe hij zijn misdadige psychopathische persoonlijkheid heeft ontleed en hoe hij de enorme energie daarvan heeft weten te richten op een strijd voor levensbehoud in omstandigheden, waarin velen de dood eerder zouden verkiezen dan tegenhouden. In „Vuurproef" was hij al zover, dat zijn strijd tegen de doodstraf in het algemeen die voor zijn eigen leven leek te overschaduwen en nu in het derde boek is het pleidooi voor eigen onschuld eigenlijk een te ver waarlozen factor geworden. Het gehele boek is één aanklacht tegen justitie en maatschappij. Het is begrijpelijk dat Chessman zijn psychopathische energie op een verder punt heeft gericht: het gevecht voor een zaak is immers langer vol te houden dan die voor het eigen leven, in dergelijke omstandigheden tenminste. De schijnbare objectivering van de eigen levensstrijd tot een zaak van algemeen be lang maakt Chessmans enorme prestatie enigszins begrijpelijk. Hij heeft zich min der bij zichzelf en meer bij een zaak betrokken gemaakt om des te sterker te staan, des te onaantastbaarder. TOT VOOR KORT was de Angelsaksi sche litteratuur, als zij niet van de Britse eilanden of uit Amerika kwam, meestal uit Zuid-Afrika afkomstig. Wat er in de boeken geschreven werd was te weinig en niet goed genoeg om een grondslag te leg gen voor nieuwe nationale litteraturen. De laatste jaren worden er steeds meer teke nen van leven ontvangen uit Australië, dat eigenlijk ook in een betere positie lijkt dan Zuid-Afrika om het vaderland van een der de Angelsaksische litteratuur te worden. De Australische dichters laten van zich horen, in hun gedichten en soms in een scherpe brief aan een Engels blad, waar in zij hun onafhankelijkheid van het moe- NIET DUS Chessmans eigen leven maar het anti-doodstraf-programma is het onderwerp van het laatste boek. Maar omdat dit programma duidelijk niet berust op deernis met de maat schappij of andere ter dood veroordeel den, maar op een onnatuurlijke toespit sing van Chessmans intelligentie, heeft dit boek een kille afstotende atmosfeer, hoezeer het ook boeit. Men kan zich al lezend niet aan de gedachte onttrek ken dat deze psychopaat op valse gron den aandacht vraagt. Zijn actie tegen de doodstraf is er niet voor ons, maar voor hèm als bindmiddel van een ener gie die anders te snel zou uitgeput ra ken. In geen enkel woord toont Chess man enig vermogen tot liefhebben en dat staaft de lezer in de overtuiging met een monomane psychopaat te doen te hebben en niet met een levend mens. Men kan zich niet aan het gevoel onttrekken, dat de mens Chessman al dood is, dat de schrijver een zaak ge worden is, een keihard bedrijf, dat zijn enige rechtvaardiging kan vinden in het hoe dan ook bereiken van het doel waarop het is gefixeerd. Chessman komt uit dit boek naar voren als een mechanisch geworden structuur, een juridisch bedrijf. Dit is waarschijnlijk geen oneerlijkheid of doelbewuste be driegerij hij is onder de omstandig heden van de dodencel waarschijnlijk gezwicht voor een schijnleven. Maar het boek, als gevolg van 'n te ver door gevoerde fixatie van de vroeger misda dige destructieve krachten op een strijd tegen de doodstraf, is nu toch meer een zaak voor de psychiater geworden dan voor een weldenkend levend mens, die koud wordt van dit liefdeloze, menslievendlij kende, pleidooi. Let wel, dit is geen veroordeling van Chess man, maar een waarschuwing tegen het geschrift van een man, die verkild is door het isolement binnen vier mu ren, door het op de grens van de dood leven, door het getreiter, door ambte lijke hinderlagen en tegenwerking van een juridisch apparaat dat geen échec wil lijden. Er staat in „Mijn laatste kans" niets, dat ongezond is, maar de mentaliteit doet ongezond aan. Een regel als: „Mijn overwinning is het weten, dat het enige werkelijke vonnis datgene is, uitgesproken door de rechtzoekende, die zonder hoop en zonder vrees zijn eigen handelingen beoordeelt en zich, ongeacht de persoonlijke consequen ties, daarbij neerlegt" kon ook door Van Oldenbarnevelt zijn gezegd, maar in een samenhang a la Chessman wordt het regeltje luguber van onecht heid. Men zou kunnen zeggen dat Chess man deernis net de verpaupering van zijn gezin op menselijkheid duidt. Maar die deernis is er niet. Ten eerste zegt Chessman zelf dat hij enorme bedragen (de opbrengsten van zijn beide eerste boeken) heeft be steed aan zijn verdediging. Een zeer gering deel daarvan zou zijn gezin al voor verpaupering hebben behoed. En ten tweede geeft hij toe nog steeds in contact te staan met de mensen uit de onderwereld, die zelfs op Chessmans verzoek bij een rechtszitting kwa men om hem te bevrijden. Zijn verde digster dwong hem van die rel af te zien maar als die vrienden bereid waren hun leven te wagen om hun makker uit een zwaarbewaakte rechtszaal te be vrijden, zouden zij dan niet bereid zijn Chessmans gezin voor verpaupering te behoeden? Nee, er is geen menselijkheid in dit boek. De menselijk lijkende passages zijn logische conslusies in de keten van argumenten die door het juridisch be drijf Chessman worden geproduceerd. Misschien is dit alles ten bate van de strijd tegen de doodstraf. Om Chess man vliegen elkaar nu inderdaad jour nalisten, rechters, volksgroepen, psy chiaters en psychologen in de haren. Misschien offert Chessman zijn mense lijkheid uit lijfsbehoud voor een zaak. Maar het boek wordt er niet leesbaar der door. Ton Neelissen derland uitroepen, er worden Australische toneelstukken opgevoerd, waarvan in het bijzonder „The Summer of the Seven teenth Doll" de aandacht in Engeland en Amerika heeft getrokken, en de Australi sche roman heeft nu tenminste ook één grote schrijver in Patrick White, die voor zijn vorige boek „A Tree of Man" al met D. H. Lawrence vergeleken is en wiens „Voss" sommigen zelfs aan het genie van Tolstoi heeft doen denken. De naam van Alan Melville kan ook nog in herinnering gebracht worden, zonder teveel verwar ring te stichten, omdat het epische karak ter van „Voss" met dat van „Moby Dick" te vergelijken is, zodat deze roman ver schenen bij Eyre Spottiswoode in Lon den misschien evengoed dienst zal kun nen doen als hoeksteen voor een nationale litteraire traditie. Verder kan „Voss" niet met vergelijkin gen afgedaan worden, te minder omdat het de eigenschap van grote romans heeft dat het bij een eerste lezing op sommige punten argwaan wekt en op andere niet goed te overzien is en daardoor niet dade lijk op zijn hele waarde geschat kan wor den. Het is dus mogelijk dat het tenslotte minder waard zal blijken dan men eerst gedacht had, maar dat is niet waarschijn lijk. Zo onthutst is de lezer bij de eerste ontmoeting niet of hij onderscheidt in gro te trekken de betekenis van de roman en in kleine trekken het meesterschap van de beschrijvingen en karakteriseringen. DE HOOFDPERSOON is Johann Ulrich Voss, een Duitser, die in 1845 een ontdek kingsreis in de binnenlanden van Austra lië gaat ondernemen, door een groep gro te kooplieden van Sydney gefinancierd. Het verhaal is voor ongeveer de helft, om het andere hoofdstuk, aan zijn reis besteed. De lezer ziet die reis niet goed voor zich, in de proporties van de ruimte evenmin als in die van de tijd, hoewel er woorden genoeg zijn ter beschrijving der natuur lijke omgeving dat is een van de rede nen voor zijn argwaan, totdat hij begrijpt dat het hier niet gaat om de onderschei ding tussen mensen en de rest van de na tuur, maar om hun eenheid. Zoiets is mak kelijk gezegd en betekent niet veel. Het betekent zelfs het verkeerde als het de in druk zou wekken dat de mensen in het boek verpletterd zijn door de hoge zin, die Pa- Fresco's in de gemetselde grafkisten welke bij de restauratie van de Sint Bavo werden aangetroffen. Een madonna met kindeke Jezus waakt, een engel zwaait een wierookvat over de dode. trick White hun laat dragen: het is juist dat men Voss en zijn reisgenoten pas goed in hun menselijke kwaliteiten ziet, als zij een eind onderweg zijn en afsteken tegen de bovenmenselijke afmetingen van hun onderneming. Voss zelf is de enige van het gezelschap die men tevoren al enigszins meende te kennen, toen hij nog in Sydney was en door de society om zijn onhandige manieren en zijn onvoldoende Engels scheel werd aangezien. Maar als hij op reis is, ontdekt men dat hij meer is dan een onmaatschappelijk mens met een visio naire aanleg. Hij is meer dan zichzelf, blijkt tenslotte.Wanneer hij als enige over blijvende van zijn gezelschap (de anderen zijn gedood of teruggekeerd) om het leven gebracht wordt door een inboorling, heeft het geen zin te zeggen dat zijn onderne ming mislukt is, maar anderzijds ook niet dat zij juist in de mislukking haar zin ge vonden heeft. Voss heeft met al zijn krach ten geleefd en toen die verzwakt waren zijn de laatste hem afgenomen. Dat is er gebeurd en nu is het afgelopen. Met be hulp van de gedachte aan de toekomst van Australië kan men er een zeker ethisch nut aan toekennen, maar dat is de hoofd zaak niet. Het gaat hier om moraal, niet om ethiek, dat wil zeggen om de behoefte aan het uitleven van de menselijke natuur, niet om de wetten die er aan gesteld kun nen worden. Voss overtreft zichzelf, is een geschikte term, hoewel meestal voor sport lieden gereserveerd. Hij gunt zich een bovenmenselijke inspanning. ER LOERT HIER voortdurend het ge vaar van misleiding door de terminologie, want het is natuurlijk toch zo dat Voss redelijkerwijs gesproken niet boven zich zelf kan uitstijgen en Patrick White doet het tenslotte ook niet voorkomen alsof er zoiets wonderlijks gebeurt. Er zijn twee soorten menselijkheid: het alledaagse of het al-te-menselijke en het geconcentreer de, gelouterde menselijke dat Voss tenslot te bereikt. Het is de overgang van Voss van de ene vorm naar de andere, die Pa trick White suggereert met middelen, die noch de mensen noch de dingen zelf be schrijven maar de twee tegelijk, verenigd in een elementaire ondervinding waarvan de lezer moeilijk de waarde kan schatten voor hij het boek in zijn geheel heeft le ren kennen en het voor de tweede keer gaat lezen, wat allicht niet dadelijk zal ge beuren. Dat probleem wordt alleen in versprei de passages van de reisbeschrijving ge steld. Het doet zich niet voor in de ge schiedenis van Voss' gevangenschap bij de inboorlingen en van zijn dood en ook niet in al de delen van het boek die het leven van Sydney beschrijven, voor en na het vertrek van de reiziger. Het meeste daarvan laat zich makkelijk lezen, als een sociale komedie van satirische orde, ge speeld door alledaags-menselijke persona ges, die zich beijveren om in koloniale stijl de opvattingen van het Victoriaanse Enge land na te leven. Behalve tegen Voss en zijn reisgenoten in hun wildernis steken deze burgers af tegen Laura Trevelyan, een jonge vrouw die per brief een huwe lijksaanzoek van Voss geaccepteerd heeft juist voordat hij in de wildernis verdween en die het enige andere personage van de roman is dat op zijn morele stand leeft. Het zou misschien de moeite waard zijn deze dingen nog te resumeren, maar mis schien ook vervelend. Het is toch onmo gelijk om al de gegevens en motieven en onderwerpen voor discussie van dit boek in een artikel aan de lezer voor te leggen, temeer omdat men er nieuwe dingen in ontdekt, iedere keer dat men er in gaat bladeren om iets terug te vinden. Wie „Voss" één keer gelezen heeft, wordt pas werkelijk nieuwsgierig naar wat er alle maal in staat. S. M. De onder bescherming van Pablo Casals staande meestercursussen voor muziek zullen dit jaar voor de zesde keer in Zer matt worden gehouden en wel van 20 augustus tot 15 september. De cursussen worden gegeven door Pablo Casals, Jo seph Szigeti, Sandor Vegh, Karl Engel en Hans Willi Haeusslein. Tijdens deze cur sussen zullen concerten ten gehore wor den gebracht door het Vegh-Quartett, het Quartetto Italiano, door de pianisten Karl Engel en June Kovach, de Violist Joseph Szigeti, de bas Heinz Rehfuss en anderen. Colleetie-Bierens de Haan Gedurende de maand maart wordt in de tuinzaal en de aangrenzende zaal van het Museum Boymans „Kunst van het Verre en Nabije Oosten uit de collectie- Bierens de Haan" tentoongesteld. Deze expositie omvat een keuze uit de voorwer pen, die door dr. J. C. J. Bierens de Haan, aan wie het prentenkabinet van het muse um zoveel te danken heeft, voor het groot ste gedeelte op zijn reizen naar het oosten bijeen zijn gebracht. De tentoongestelde objecten zijn afkomstig uit Perzië, China, Tibet en Japan en uitgevoerd in verschil lende materialen onder andere in brons, messings, ivoor, lak, aardewerk en porse lein. Er zal ook een collectie Aziatische weefsels te zien zijn. Vooral onder de Perzische weefsels bevindt zich een aan tal zeer zeldzame fragmenten en stukken van bijzondere ornamentiek. Uniek wordt genoemd een reeks gouaches uit Tibet, „geheime" schilderingen, door dr. Bie rens de Haan slechts met de grootste moeite verworven nada-t zij door een on trouwe tempeldienaar waren ontvreemd uit hun bewaarplaats. De schrijver Leonard Roggeveen, aan wie de leergrage jeugd vele aangename uren dankt, wordt op 2 maart zestig jaar. Roggeveen heeft vele boeken voor de jongere generatie op zijn naam staan. Sinds de verschijning van zijn eerste boek, „De ongelooflijke avonturen van Bram Vingerling", dat ruim dertig jaar geleden het licht zag, vloeiden de verhalen voor kleine en grote kinderen in een gestage stroom uit zijn pen. Vele van die verhalen spelen in een wonderlijke fantasiewereld. Roggeveen was reeds een „science-fiction"- schrijver vele jaren voor dit genre zijn naam kreeg. Lang voordat iemand er serieus in geloofde schreef Roggeveen reeds een boek over de televisie („Draadloze ogen"), weldra gevolgd door een verhaal over een reis naar de planeet Mars („Woudstra knapt het op") en een fanta sie over het jaar 2000 („Wereldkampioen 2000"). In „Het gehein van het oude hor loge" anticipeert de schrijver op de ont dekking der ernenergie en in „Bram Vingerling" speelt hij met de fantasie van het geheim der onzichtbaarheid en de opheffing der zwaartekracht. Op vele scholen worden zijn boekjes „Piet en Nel" bij het leesonderwijs ge bruikt. Roggeveen was tot voor enkele jaren hoofd van een school in Den Haag. WE ZAGEN dat de wolf, de beer, de raaf, de arend en de ever in de naam- geving der oude germanen een rol speelden. Dat was niet vreemd, men geloofde in die dagen dat van een naam een zekere invloed op de drager over- j ging. De geest der tijden maakte dan t j dat vooral de strijdlustige dieren voor i vernoeming in aanraking kwamen. Dit i zelfde geloof leefde nog lang bij de Indianen, die hun zonen namen als j i Vechtende Otter en Wilde Mustang i gaven. ONZE VERRE voorvaderen waren I nog niet van het dier vervreemd. In hun tyd lag het voor de hand bepaalde eigenschappen van dieren ook aan men- 1 sen toe te schrijven. Na al die eeuwen doen w\j dat nog steeds als we van „zo sterk als een beer" en „zo slim als een vos" spreken. Dagelijks bezigen we deze i uitdrukkingen, terwijl we toch waarlijk nooit zelf ondervonden dat de vos een schrander dier is. Maar de vele Rei- naert-fabels hebben de vos nu eenmaal een gevestigde reputatie bezorgd, zelfs j koning Nobel de leeuw kon niet tegen hem op. Eeuwen lang heeft ons voorgeslacht de avonturen van deze j sprekende viervoeters steeds opnieuw I aangehoord. Wie thans een wolf wil i zien, dient naar een dierentuin te gaan. De oude jagers konden hem tijdens hun tochten ontmoeten en dan ervaren dat hij zich duchtig te weer stellen kon. Daarvan legt de familienaam Wolvers j nog steeds getuigenis af. Want dit pa- I troniem gaat terug naar de middeleeuw, j se doopnaam Wolfaert, waar dan weer j de germaanse persoonsnaam Wolfhard in schuilt. En deze ontstond toen in een grijs verleden een vader aan zijn zoon j in diens naam de wens meegaf dat hij zo hard (sterk) als een wolf worden mocht. (Vervolg pagina 4) makere tenslotte bouwde in de zestiende eeuw een krans van kapellen. De kerk is van baksteen opgetrokken, met natuur steen bekleed en bestaat uit een schip van zes traveeën met zijbeuken, een transept met twee kapellen. Het koor bestaat uit drie traveeën, dubbele zijbeuken en de reeds genoemde reeks kapellen. De lucht bogen van het koor en de fraai geprofi leerde spitsbogen van het schip, het prach tige triforium (nonnenkoor) en de over dekking door schitterende kruisgewelven doen de Sint Willibrordus tot de schoonste bouwwerken van ons land behoren. Op merkelijk is het in deze basiliek, dat de middenbeuk tussen koor en schip is onder broken door een muur, welke de westkant vormde van de allereerste toren uit de dertiende eeuw, waarvan men de vier zwa re peilers nog kan bewonderen. Zij beheer sen het interieur en voor een deel de maten van de beuken: met deze oude toren heeft men de gehele bouwgeschiedenis door rekening gehouden. Een andere muur werd in 1929 gesloopt: het was de scheidingsmuur tussen het koor (in 1806 door Napoleon aan de rooms- katholieken in gebruik gegeven) en het schip dat voor de eredienst der hervorm den werd gebruikt (sinds Frederik Hendrik in 1645 met onnavolgbaar vernuft de sterke vesting op de Spanjaarden had veroverd). Bijna dertig jaar geleden won het redelijk inzicht het van de gevoelsargumenten en de prestige-overwegingen welke bijna drie eeuwen lang dit godshuis een toonbeeld van de verscheurde christenheid hadden doen zijn. De hervormden verkochten hun aandeel in de simultaankerk voor honderd twintigduizend gulden en bouwden voor veertig mille een nieuw bedehuis, waarvan de omvang meer met hun getalssterkte overeenkwam. Daarmee werd ook de res tauratie van de Sint Willibrordus mogelijk. Wij moesten ons haasten, want er is in Hulst veel te zien. Van de basiliek naar het raadhuis, dat uit de eerste helft van de zestiende eeuw dateert, is maar een paar passen. De volijverige secretaris van de plaatselijke V.V.V. de heer Daan Bies- broeck van hotel „De Korenbeurs" zal in de raadzaal ook graag het gezicht op Hulst van Cornelis de Vos tonen, dat deze kunstenaar in 1628 aan zijn vaderstad cadeau deed. De schilder moet op minder dan honderd meter afstand van de ster vormige omwalling hebben gewerkt, want op grotere afstand ziet men de stad niet. De negen vooruitspringende bolwerken, waarop men van een schitterend uitzicht kan genieten over de wijde omgeving de overgang tussen „stad" en „land" is hier plotseling en volstrekt zijn tien meter hoog en aan de zuidkant zelfs tweehonderd vijftig meter breed. Er bevinden zich drie poorten in en een vierde, afkomstig van een vroegere omwalling, eronder. De laat ste de „Dobbele poort" (welke ook wel naar de bouwmeester Keldermans wordt genoemd, hoewel deze een betrekkelijk ge ring aandeel in de bouw moet hebben ge had) wordt op het ogenblik ontgraven. Het moet een gigantisch bouwwerk in Doornikse steen zijn geweest, te oordelen naa. de gedeelten welke nu aan het licht zijn gebracht, nadat ze ruim drie eeuwen onder de Molenberg schuil zijn gegaan. Het was niet alleen een poort voor het verkeer te land, maar ook voor dat te water. Wie veel belangstelling heeft voor oude ves tingwerken kan in dit traditionele barrière- land met succes op speurtocht gaan. Zo loopt ten oosten van Hulst de drie kilo meter lange linie, onderbroken door elf meter lange Linie, onderbroken door elf fort Zandberg als sluitstuk en de forten Kijkuit en De Rape als vooruitgeschoven wakers. Tenslotte: Hulst beschouwt zich als de plaats waar de Vos Reinaerde zijn slimme streken uithaalde. Voor hem en de andere dieren uit deze middelnederlandse fabel staat bij de Gentse poort een aardig ge denkteken. Het Hildebrand-monument vormt blijkbaar niet het enige eerbewijs van de beeldende kunst aan de litteratuur. Om zijn faam als Reinaert-stad levend te houden worden er in Hulst ook jaarlijks Reinaertspelen georganiseerd. DRIE KEER PER DAG rijdt er een bus rechtstreeks van Hulst naar Breda over Antwerpen, waar overigens niet gestopt wordt. Wie zijn reis even „Zeeuws" wil besluiten als hij haar begon, zal toch de route via het veer Perkpolder-Kruiningen verkiezen om nog een keer van het ruige samenspel van land, water, wind en wol ken te kunnen genieten. Voordat hij Perk- polder bereikt ontwaart hij terzijde van de weg door Kloosterzande de Nederlands Hervormde kapel, welke in een vroeger Cisterciënserklooster is gehuisvest. Het recht gesloten koor van dit kerkje ver tegenwoordigt de Vlaamse baksteen- gothiek op bescheiden, maar niettemin in nemende wijze. Het is een in zijn schoon heid, zijn geschiedenis en zijn eenvoud een waardige laatste groet van Zeeuwsch- Vlaanderen. DrFuchs keert maandag van de zuidpool in Europa terug NAAST de machtige adelaar maakte de raaf kennelijk indruk op onze voor- zaten. Dat is nog te zien aan de namen Ravinga en Raven, afgeleid van de oude doopnaam Rave, die als hraban (raaf) de uitgang van enkele germaanse j persoonsnamen worden. Op deze wjjze hebben de dieren reeds vroeg tot de vorming van onze namen bijgedragen, j In de tjjd toen onze steden zich begon- j nen te ontwikkelen, volgde een nieuwe bijdrage. Daar huisnummers pas veel r later ingevoerd werden, voorzagen onze middeleeuwse voorvaderen hun behui- j zingen van gevelstenen of als ze een i nering uitoefenden van uithangbor- den. In beide gevallen werden daar vaak dierenfiguren op afgebeeld. Pre- cies hetzelfde verschijnsel kunnen we bij het ontstaan van de heraldiek con- stateren. Tevens blijkt dan dat het oude volksgeloof nog leefde toen herken- 1 ningstekens op de schilden nodig wer- den om de ridders in het strijdgewoel uit elkaar te houden. Want leeuw en J adelaar waren sterk favoriet, de koning der dieren was hier uiteraard pas door de kruistochten bekend geworden. On- schuldiger vertegenwoordigers van het dierenrijk als koeien, schapen, kippen j en eenden verschenen pas op de wapen- schilden toen de tijd der toernooien voorbij was en ook eerzame burgers zich blazoenen aanschaften. TUSSEN heraldiek en uithangborden bestond stellig een wisselwerking. Nol j heden ten dage heet menig café ,,D' rode leeuw" omdat een rode leeuw op een gouden veld het wapenteken dc: oude graven van Holland was. Dat Roo- leeuw de toenaam van de bewoner va: een aldus genaamd pand worden kon, i.< een gang van zaken, die duidelijk ui de archiefstukken blijkt. Steeds weer stuiten we in de oude registers op poor- ters, die naar hun huis genoemd wer- j den. In de aanvang was de samenhang I duidelijk, enkele burgers van Amster- j f dam werden in de zestiende eeuw als j Claes in die Cat, Fredrick Sieuwertsz in i den Haen, Jan in 't blaeuwe Paert en Barend Jansz in den Engelsen Dog ver- j meld. Gaandeweg kortte men deze aan- duidingen in en verschenen namen als Heyndrick Pietersz de Wolff en Symon Adryaensz Reecalf. Het oudste voor- beeld van een dergelijke persoonsnaam I stamt uit de Vlaamse stad Yperen, waar reeds in 1127 een Casen de Haene ver- j meld werd. Nu, zo'n gekleurde morgen- i kraaier was natuurlijk een fraai em- j i bleem op het uithangbord. J. G. de Boer van der Ley

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 17