JlefiaMUatiepCan 7Jlaastdcht
ONZE NAMEN
j In onze lage landen
I verschenen de
leeuwen
Feestelijke zwier van
de carnavalsstad
vaak een dekmantel
voor veel schrijnend
sociaal leed
Litteraire
Kanttekeningen
Zweedse beurs voor een
Nederlandse student
Erbij
j ONZE VERSE voorvaderen, die het zon-
j der dierentuinen en circussen stellen
TRISTAN EN ISOLDE
De dubbele optiek
van Maurits Dekkei
ZATERDAG 15 MAART 1958
PAGINA VIER
NAAST AMSTERDAM schittert in ons land in alle perioden Maastricht, dat door de uitingen van eer
welhaast tweeduizendjarige cultuur op stedebouwkundig gebied tot stand kwam. Dat heeft prol
ir. J. H. Froger in zijn inaugurele rede voor de Technische Hogeschool van Delft gezegd. Mee
dan duizend bouwwerken, opgenomen in de Voorlopige lijst der Nederlandse monumenten var
geschiedenis en kunst, bevestigen die uitspraak. En wie in „Propos d'urbanisme" de omschrijvinc
leest welke Le Corbusier geeft van een klassieke stad, moet weer aan Maastricht denken. De historie
brengt evenwel niet alleen de milde glans van haar schoonheid mee, maar ook de litteken
welke in veel strijd om het bestaan en het behoud van de stad en haar inwoners werden opgelope-
In de hieronder opgenomen artikelen worden de littekens niet verhuld, maar getoond. Niet echte
omdat deze sporen van oud zeer zo belangrijk zijn, maar omdat de Maastrichtenaren de rijk
kansen van deze tijd hebben aangegrepen om de rotte plekken in hun gemeenschap uit tc
branden en in plaats daarvan nieuwe luister toe te voegen aan hun eerbiedwaardige stad. Wa
daar in Maastricht geschiedt is trouwens, op deze schaal, uniek in ons land en waard dat men daar
van ook in deze omgeving kennis neemt, J. H. Bartman
B
moesten, zullen weinig leeuwen aan-
schouw hebben. Toch waren zij met de
koning der dieren vertrouwd: in gesty-
i leerde vorm prijkte hij op de wapen-
schilden hunner heersers. Want in de
tijd der kruistochten werden leeuwen
de grote heraldische mode. De graven
van Gelre gaven hun drie distelbloemen
en de heren van Leuven de latere
I hertogen van Brabant hun dwarsbalk
prijs om een leeuw in hun wapen te
zetten. Andere machthebbers volgden.
Voortaan blikten barse leeuwen de
onderzaten aan.
a
OP DE wapenschilden vertoonden de
leeuwen geen grote gelijkenis met het
voorbeeld uit de dierenwereld. Zwart,
rood en goud waren de gebruikelijke
kleuren, maar ook groene leeuwen
kwamen voor. Was Michiel Adriaensz
de Ruyter niet schipper van „De Groene
Leeu", die op de achterspiegel een af
beelding van dit gedierte droeg? Meer
vertrouwd was onze vaderen de rode
leeuw op het gouden veld, het blazoen
der oude graven van Holland. Later
werd dit het wapen van het gewest j
Holland, dat de huidige provincies j
Noord- en Zuidholland omvatte. Die- j
zelfde leeuw versierde het zegel, dat
de Staten-Generaal der Verenigde Ge-
westen in 1578 lieten snijden. De koning i
der dieren werd toen gekroond, voerde
een zwaard en omklemde zeventien
pijlen. De laatsten symboliseerden de i
eendracht der zeventien gewesten, die
ook in het devies „Concordia" tot uit-
drukking gebracht werd. De gebundelde
pijlen konden de scheuring tussen noord j
en zuid niet voorkomen, maar op het
zegel der Zeven Provinciën bleven tot i
het einde der republiek de zeven pijlen j
behouden.
Wijziging I
ZEVEN PIJLEN kwamen er pas toen
koning Willem I in 1815 het rijkswapen
vaststelde. Ondanks onze elf en
straks twaalf provincies houdt de
nationale leeuw nog altijd zeven pijlen
in de linker klauw. Wel is hij van kleur
veranderd. Vermoedelijk om de schijn
te vermijden dat het gewest Holland
ook in het nieuwe koninkrijk de toon
zou aangeven, wijzigde de koning de
kleuren zodanig, dat voortaan een gou-
den leeuw zyn zwaard verhief op een
blauw, met gouden blokjes bezaaid
schild. Afgezien van dit zwaard, de
kroon en de pijlen was dit zijn eigen
blazoen: het stamwapen der graven i
van Nassau. De spreuk „Je Maintiendrai" j
werd aan het wapen der prinsen van
Oranje ontleend. Ten slotte werden nog
twee leeuwen als schildhouders toege-
voegd. Leeuwen vindt men tevens in de
wapenschilden van negen provincies,
slechts Groningen en Drente laten ver-
stek gaan. Daar in onze steden vele
huizen namen als „Int wapen van Hol-
landt" droegen, verscheen de leeuw
ook veelvuldig op uithangborden en
gevelstenen. Dit leidde weer tot het
ontstaan van de familienamen De Leeuw
en Van der Leeuw, welke laatste taal-
kundig een schoonheidsfoutje vertoont.
Ook de geslachtsnaam Liebaert de
heraldische aanduiding van een leeuw
komt voor.
Varianten j
IN VLAANDEREN noemde men de
leeuw met de geheven klauwen een
Klauwaard, we kennen een gelijk- j
luidende familienaam. De in ons land
vrij algemene naam Van Leeuwen heeft f
niets met een uithangbord te maken, j
maar duidt op een herkomst uit het j
Gelderse dorp Leeuwen of de gelijk- j
namige buurtschap in de Limburgse j
gemeente Maasniel. Leeuwenberg houdt
wel met een leeuw verband. Deze naam
is ontleend aan een heuvel bij Naarden.
die eerst Venusberg heette, maar Leeu
wenberg genoemd werd toen Andries
de Graeff, rentmeester van Holland, er
in 1666 een gedenksteen met zijn j
wapen, vastgehouden door een leeuw,
plaatste. De naam Leeuwenkuijl her-
innert aan een uithangbord, dat de ge- j
schiedenis van Daniël in de leeuwenkuil
vertoonde. Leeuwenburg was de naam j
die aan enkele buitenplaatsen gegeven
werd en zo tot familienaam kon wor-
den. Dat Lewe oudtijds als doopnaam
voorkwam, wordt door de geslachts-
namen Lewe, Leeuwens, Leeuwes en
I Leeuwinga bewezen. Maar in de naam
i Rooleeuw schuilt weer stellig de rode j
heraldische leeuw.
G. de Boer van der Ley j
De zuidelijke ingang van de Grote Stok
straat: één van de smalle stille straatjes
van de vroegere verwaarloosde volkswijk,
die als zakencentrum een nieuwe toekomst
tegemoet gaat. De foto rechtsboven
illustreert niet alleen de fraaie ligging van
de Limburgse hoofdstad aan de onstuimige
Maas, maar ook de voor moderne begrip
pen ontoelaatbare opeenhoping van huizen
TERECHT huldigt prof. dr. J. M. M.
Aler uit Leiden in zijn voorwoord tot het
boekje „Huwelijkstrouw en echtbreuk in
de roman van Tristan en Isolde" (J. M.
Meulenhoff, Amsterdam) de sympathieke
medewerking van de uitgever om de le
zingen van een keltiste, een romaniste,
een germanist en een musicoloog over dit
onderwerp door een publikatie „voor een
ruime kring van belangstellenden toe
gankelijk te maken" Want de dwarsdoor
snede volgens dit thema door de talrijke
interpretaties en herscheppingen van deze
sage heen is een buitengewoon boeiend
en tot verdere kennismaking prikkelend
boekje geworden, dat elke litteratuurlief
hebber zal fascineren. De keltologe prof.
dr. Maartje Draak (Amsterdam en Utrecht)
schreef over de keltische fase van de sage,
maar uit die tijd zijn slechts enkele strofen
over „Drystan en Essyllt" bewaard, zo
dat de auteur het thema vooral behandelt
van ermee samenhangende, overgelever
de, algemene gegevens uit. Daarom zij
hierbij nog eens verwezen naar haar
eveneens bij Meulenhoff verschenen
inaugurele rede „Betovering voor een et
maal" (1955) en openbare les „Aes Side"
(1949). De romaniste prof. dr. B. H. Wind
(Utrecht) en de germanist prof. dr. J. M.
M. Aler behandelen het thema, elk voor
hun taalgebied, zoals zich dat in de van de
middeleeuwen af steeds veranderende in
terpretaties laat onderzoeken. De musico
loog prof. dr. B. Ph. Bernet Kempers (Am
sterdam) onderzocht Wagners opvatting.
Juist omdat de lezer niet wordt inge
snoerd binnen een specialistische aanpak
opent dit boekje met zijn uitmuntende bij-
di'agen hem cultuurhistorische en filologi
sche perspectieven.
HOE VERLEIDELIJK is het om oue.
Maastricht in lyrische lofzangen te schrif
ten! Alles lokt daartoe uit: de ligging vat,
le stad met haar tientallen torens in hei
ilauwe waas van de voorjaa rsmorgen, in-
jebed tussen de glooiingen van het Maas-
lal, dat tegen de avond een warme, don-
zere gloed draagt met flonkerende lich
en daartussen. Men beseft dan: dit is pas
iet zuiden en opgewekt stapt men door
:e oude straten met hun verweerde gevels,
oekt men de vorstelijke pleinen met hun
errassen, waar men neerstrijkt om te ge-
tieten van het tintelende leven op de ma-
iier zoals men dat in Parijs doet. De Lim
burgse doet in meer dan één opzicht aan
ie Franse hoofdstad denken. Het Waalse
'and is immers vlakbij en de namen van
ie hotels herinneren nog aan de dagen,
iat de ontwikkelde kringen van Maas-
richt zich van het Frans als voertaal be-
'ienden. De Franse keuken is nog steeds
i ere in de vele restaurants en de bouw-
~ant met de in Noordnederlandse ogen
ijlze toepassing van natuursteen geeft
ommige brede straten het aspect van een
arijse boulevard. Staat er op een kruis-
nmt een miniatuur zuil, dan kan men zich
elemaal op de Place Vendöme, de Place
'e la Bastille of de Place de la République
vanen. Wat wil men? Maastricht, houdt
van zwier, van feest, van een lichte toon.
DAT BEELD van Nederlands oudste,
bijna tweeduizendjarige stad is overigens
bekend genoeg. Het is de „glamour"-foto,
welke wordt getoond aan de toerist, aan
de industrieel met vestigingsplannen, aan
de Interparlementaire Beneluxraad. die
men zo gaarne had willen huisvesten. Te
recht! Maastricht heeft alle kwaliteiten
welke aan een echte Beneluxstad gesteld
kunnen worden, zelfs meer. Maastricht is
inderdaad een Europese stad, waarin Ger
maanse en nnrsp in vredig, mede
door de hartelijke verstandhouding met
Luik en Aken elkaar dagelijks ontmoeten.
Maar juist die steden zijn het meest
..Europees" d'e de cmy'el'ike sporen nog
dragen van de strijd waarin dat boven
nationale karakter werd gesmeed.
WIE VERDER KIJKT dan het Vrijthof
en de Grote Straat weet, dat Maastricht
eeuwen lang heeft geleden aan de botsin
gen tussen volken, religies en nationali
teiten en daar nog steeds de gevolgen van
ondervindt. Het Mosae Trajectum van de
Romeinen werd door de Germaanse hor
den verwoest, het onderging na de opbloei
in de eerste helft der middeleeuwen tot
de Franse tijd meer dan twintig belege
ringen, waarvan sommige met desastreu
ze plundering en verwoesting gepaard gin
gen-. De verovering door Parma in 1579
bijvoorbeeld kostte aan een derde deel
der inwoners het leven. De welvaart wel
ke men op den duur ten dele herwon was
net zo kwetsbaar als de stad zelf: zij wis
selde met de omvang der garnizoenen.
In de negentiende eeuw nam de opko
mende industrie weliswaar de economi
sche functie van het garnizoen over, maar
de natuurlijke ontplooiing van Maastricht
bleef door de tegennatuurlijke staatkun
dige begrenzing van het achterland belem
merd. De industriële ontwikkeling en de
familie Regout vormen in Maastricht één
begrip. Zij stichtten in 1834 een kristal-
fabriek en een draadnagelfabriek, in 1836
een aardewerkfabriek, in 1883 de kerami
sche fabriek Mosa, in 1888 een tegelfabriek
en in 1925 de kristalunie. Pierre Regout
verwierf zich door de Parlementaire En
quête van 1887 een trieste reputatie als een
cynisch en hardvochtig werkgever, waar
van het moeilijk is alle onsociale praktij
ken op rekening van de geest van die tijd
te schuiven. Men verzekerde ons dat zijn
nazaten nog steeds naar eerherstel stre
ven van de man, die over de nachtarbeid
door kinderen zei: „Och, ik weet wel dat
de studenten ook wel eens niet naar bed
gaan zonder daarom ziek te worden". Het
argument dat hij „een werkloze bende aan
werk heeft geholpen" /.al daartoe echter
wel niet voldoende blijken!
DE TERUGSLAG in de keramische in
dustrie, alweer een gevolg van de afsnij
ding van het natuurlijke afzetgebied,
vormde in de twintiger jaren reeds een
pijnlijk voorspel op de vooroorlogse cri
sisjaren. Zelfs nu de welvaart van na de
bevrijding zich ook aan de Limburgse
hoofdstad heeft meegedeeld en zich voor
een minder begrensde toekomst florissan
te perspectieven openen, herinnert de er
fenis van zoveel tegenspoed en frustratie
de Maastrichtenaren nog dagelijks aan hel
verleden vol kommer. De woningnood bij
voorbeeld is zeker niet alleen een kwaad
van de jongste oorlog en de daarop ge
volgde beperkingen, doch worteld in we
zen in de jaren dat het proletariaat niet in
staat was meer te bekostigen dan een één-
of tweekamerwoning in een huurkazerne
in de binnenstad. Uit deze noodzaak groeide
een gewoonte: men krijgt de Maastrichtse
arbeider moeilijk naar één van de zesdui
zend woningen welke na de oorlog werden
gebouwd, wegens het huurv'ers'chil, ook al
is dat. eigenlijk best op te brengen. Be
draagt het woningtekort in het land onge
veer tien procent van de behoefte, in
Maastricht beloopt het niet minder dan
vijfentwintig percent: het hoogste cijfer
van Nederland.
DE AANWEZIGHEID van zoveel door
de welgesteldon verlaten herenhuizen in
de binnenstad bevorderde het ontstaan van
voor de eigenaars bijzonder rendabele
huurkazernes eveneens: dertig jaar gele
den woonde nog ruim dertig percent van
de Maastrichtenaren in één- en tweeka
merwoningen. Zelfs in 1947 waren er nog
zeshonderdtwintig gezinnen sommige
zelfs van zes personen in éénkamerwo
ningen gehuisvest, vijfendertighonderd
andere huishoudens (tenminste drie en in
enkele gevallen zelfs negen leden sterk)
deden het met een tweekamerwoning!
HET CARNAVAL heeft daardoor ook
een veer gelaten. Werd het nog niet zo
lang geleden door de gehele bevolking op
straat gevierd, waarbij men zonder on
derscheid van rang en stand de cramig-
non op de markt danste, het wordt meer
en meer een aangelegenheid welke zich in
besloten gezelschappen afspeelt. Dat be
tekent niet alleen in folkloristisch opzicht
een verlies: de openbaarheid corrigeerde
de excessen. Het veranderende karakter
van het carnaval moet degenen die er fi
nanciële zijde bij spinnen een doorn in het
oog zijn: dit jaar moet hun recette met
een derde zijn teruggelopen.
WERKLOOSHEID, lage lonen, woning
nood, verproletarisering en verpaupering,
tussen deze sociaal-economische gege
vens en de mate waarin onmaatschappe
lijkheid voorkomt bestaat een onmisken
bare samenhang. En ook wat dat betreft
is Maastricht van binnen zorgelijker dan
het van buiten lijkt. In 1951 moest zeven
en een half percent van de bijna tachtig
duizend nu alweer bijna negentigdui
zend Maastrichtenaren als a-sociaal of
zwak-sociaal worden beschouwd. Voor
Nederland wordt met een gemiddelde van
vier percent gerekend. Dr. H. P. M. Lit-
jens koos de Limburgse hoofdstad dan ook
tot uitgangspunt voor zijn in 1953 versche
nen diepgaande studie „Onmaatschappe
lijke gezinnen". Het zijn er meer dan
twaalfhonderd met in totaal ruim vieren
vijftighonderd gezinsleden, waarvan meer
dan drieduizend kinderen. Men vindt ze
voornamelijk geconcentreerd in vijf stads
wijken, welke in het algemeen weer ge
kenmerkt worden door de tot woonkazer
nes gedeklasseerde behuizingen der wel-
gestelden van weleer. Maar het is ook op
dit punt, dat men het klinkende antwoord
hoort, dat het stadsbestuur van Maastricht
op dit probleem heeft gegeven. Het is een
antwoord, dat getuigt van toekomstgeloof
en van praktische zin beide, het is een
antwoord dat eerherstel schenkt aan het
verleden, dat een sociale weldaad betekent
voor de mensen uit het heden en dat van
enorme economische en culturele beteke
nis kan blijken in de toekomst. Dat ant
woord heet: Rehabilitatieplan Grote Stok
straat.
Helderziendheid
als mal geval
HET ZOU ME niet zó verwonderen als
er lezers waren, die de jongste roman van
Maurits Dekker „Het Andere" getiteld
en bij A. W. Bruna Zoon verschenen
moeilijk zouden weten te rijmen met zijn
bundel „Op zwart stramien", die onlangs
met de novelleprijs van de gemeente Am
sterdam werd bekroond. Hier: een blij-
spel-in-romanvorm, een scherts, een glos
se op de sensatielust en domme bijgelovig
heid van de massa met een half-iro
nische, half-satirische inslag weliswaar,
maar geschreven in de trant van boeiende
en vermakelijke ontspanningslectuur.
Daar: een zestal verhalen van (als men
het zo noemen ivil) surrealistische signa
tuur. zoals onze letterkunde er maar
weinig telt. Dat het uiteenlopende ka
rakter van beide werken gezocht zou moe
ten worden in een verschil van niveau,
met andere woorden: dat „Het Andere"
in tegenstelling tot „Op zwart stramien"
enkel vaardig geschreven bellettrie is, zou
ik niet graag beweren. In beide boeken is
Dekker die hij is: een voortreffelijk ver
teller, die als weinigen zijn metier ver
staat. Het verrassende element van een
luchtig geserveerde roman als deze moet,
geloof ik, niet worden afgelezen aan de
verlitteratuur de thermometer der hogere
en lagere kunst, maar op de schaalver
deling van ernst, en luim, die bij Dekker
op een zeer persoonlijke manier is ge
differentieerd.
EéN DING rnoet vooropgesteld worden:
Maurits Dekker is als non-conformist ge
boren en zijn afkomst trouw gebleven. Hij
was genoeg individualist om zich, hoe
overtuigd socialist ook, door geen enkele
gemeenschapsideologie op sleeptouw te
laten nemen. Maar zijn diepgeworteld ge
voel van maatschappelijke verantwoorde
lijkheid heeft hem zich even verre doen
houden van de ivoren toren. Wie hem een
„geëngageerd auteur" noemt, zegt te veel
en te weinig. Teveel: omdat de introspec
tieve, de naar binnen gekeerde kant van
zijn schrijverschap perspectieven opent in
de zone van het buiten-reële, die met de
actuele en critieke stand van de wereldse
zaken in een ver verwijderd verband
staan. Te weinig: omdat de dringendheid,
waarmee hij het noodlottig verloop van
onze beschaving heeft gesignaleerd, door
een litteraire term als „het engagement"
maar zeer ten dele wordt gedekt. In het
middelpunt van zijn werk staat de mens
de mens als dupe van zijn milieu, zijn
maatschappelijke bepaaldheid, de waan
zinnige wereld die hij heeft opgeroepen,
zijn waan, zijn onbegrip, zijn laksheid: de
sociaal-gebonden, in zijn tijd verstrikte
burger, van hoog tot laag. Maar óók de
mens als eenling, gevangen in het isole
ment van zijn persoonlijkheid, bespeeld
door onbekende krachten, bedreigd door
onberekenbare gevaren de mens in zijn
angst, zijn twijfel, zijn ongewisse plaats
tussen het mysterie van het leven en het
raadsel van de dood.
Overziet men zijn levenswerk van niet
geringe omvang, dan vindt men die twee
zijdigheid, dit naar buiten gerichte en
naar binnen gekeerde, in telkens anders
gevarieerde, maar in wezen onverander
lijke verhouding terug. De sprookjesver
teller van „De Toverdoos", de „surrealis
tische" novellist die in verhalen als „De
Knopenkoopman" en „De Reiziger" aan
Franz Kafka herinnert, de sociaal-„ge-
engageerde" auteur van „Brood" en van
„Amsterdam", van „Het Merkteken" en
van „Inc. Pius beveelt", de pamflettist die
in „Een schot viel in Parijs" de misdadi
gers van de Duitse pogroms in staat van
beschuldiging stelt, de chroniqueur van
de bezettingsjaren die in „De laars op de
nek" en „Josef duikt" aan het historisch-
onvergetelijke en onvergeeflijke het ac
cent geeft van een getuigenis, de aan
klager van een met haar ondergang spe
lende wereld die in een roman als „De
afgrond is vlak voor uw voeten", in een
toneelstuk (en een roman) als „De wereld
heeft geen wachtkamer" of een novelle als
„Gammastralen", een beroep doet op het
laatste greintje gezond verstand (om van
de als leuze gedevalueerde menselijke
waardigheid maar te zwijgen) met el
kaar zijn ze als „Maurits Dekker" één en
enig in onze litteratuur.
En bij die velen-in-één heeft zich dan
nu de schrijver van dit alleramusantste
boek, van deze lichtspottende, vlotver-
halende, gekscherende en toch weer niet
„on-ernstige" roman „Het Andere" ge
voegd. Dat „andere" is het occulte, dat in
al zijn varianten somnabulisme, hyp
notisme, clairvoyance, magnetisme, tele
pathie, reïncarnatie enzovoorts luchtig
wordt bespeeld.
HIJ WEET zijn lezer in spanning te
houden, Maurits Dekker. Tot kort voor het
slot van de roman laat hij hem in het on
zekere of de werkster Sophie Klint nu in
derdaad in haar hypnotische slaap kennis
heeft gekregen van haar zeventiende-
eeuwse adellijke verschijning. De feiten
kloppen volgens de archieven, het voor
vaderlijk kasteel bestaat, zij het dan nog
maar als een ruïne. Kortom, deze Sophie
is een sensationeel geval van helderziend
heid, dat niet nalaat de pers te mobili
seren, de televisie, tuk op een ongewoon
kijkspel, te interesseren, verre aanbidders
aan te lokken, terwijl tijdens geruchtma
kende séances „het occulte" zich niet on
betuigd laat en de gravin-werkster So
phie in steeds frappanter details het adel
lijke verleden onthult. Natuurlijk komt er
liefde aan te pas en zelfs een „wonderge-
nezing" een geluidsband die Sophie's
mediamieke uitspraken onweerlegbaar re
gistreert, een schandaal, een politioneel
onderzoek en een verrassende ontknoping.
Maar alvorens het zover is, heeft Dekker
de gelegenheid te baat genomen om zo
tussen neus en lippen een en ander ten
beste te geven waar de goegemeente, als
ze tenminste wil luisteren, het mee kan
doen.
Ten bewijze daarvan licht ik enkele van
de vele addertjes uit het gras der vertel
ling, die Dekker er met leed vermakelijke
opzet losjesweg in heeft verstopt: „De ge
wone man had vroeger minder te eten,
maar vulde zijn menu aan met idealen".
„Ons bijgeloof heeft ten dele andere
vormen aangenomen, wij hebben nu diep
tepsychologie, reclame, sport en moderne
kunst". „Als idealist had je gevochten
voor kortere arbeidstijden en als tot be
zinning gekomen man zat je opgescheept
met je vroegere beschermelingen, die met
hun ziel onder hun arm door de vrijheid
dwaalden". „In mijn jeugdjaren was de
stoomdraaimolen. die eens per jaar kwam,
een gebeurtenis. Nu hebben we driehon
derdenvijfenzestig dagen kermis". Dat
staat er allemaal zó maar, eenvoudigweg,
heel onnadrukkelijk en heel achteloos
neergeschreven naar het lijkt, maar de
diagnose is er niet minder scherp om. Nog
altijd „menen de mensen het goed met de
mensen".
En „dat andere", dat Dekker in zijn
humbug aan de kaak stelt? Is het „occulte"
niets dan een tijdverdrijf voor de onder de
arm meegedragen zielen en een buit voor
de duitenpletters? Dekker ontkent het
„bovennatuurlijke" niet, hij bespot het
niet. Integendeel: als de ontraadseling van
het mysterie zich komisch en wel heeft
voltrokken, blijft het wonder onaangetast,
de dood een geheimenis, het leven een on
oplosbare rebus van het heelal. „Wat
steeds, na elk démasqué, overblijft, is een
onaantastbare rest" het andere. Deze
dubbele optiek, Maurits Dekker eigen,
geeft aan dit vermakelijke spel de zin
van een grimmige ernst.
C. E. Dinaux
De Zweedse regering heeft voor het
studiejaar 1958-1959 wederom een beurs
van een academisch jaar ter beschikking
gesteld ten behoeve van een Nederlandse
student. De studiebeurs wordt gegeven om
de student in de gelegenheid te stellen
dieper in zijn studie door te dringen en
hem tevens in staat te stellen het land,
het volk, de Zweedse gewoonten en ge
bruiken, alsmede de geestesgesteldheid en
de natuur van het land te leren kennen.
Het bedrag van de beurs bedraagt vierdui
zend Zweedse kronen, benevens een toe
lage van tweehonderdzeventig Zweedse
kronen voor de reiskosten. Verdere in
lichtingen geeft de Zweedse ambassade in
Den Haag.