EEN LEVEN VOL STRIJD ALS PIONIER VOOR DE KUNST VAN BACH
Y-A
ONZE NAMEN I
NIEUWE BOEKEN DE HAARLEMSE ORGANIST
ft jn zakformaat JOHANNES GIJSBERTUS BASTIAANS
LEERLING VAN MENDELSOHN
DE LENTE IS BEGONNEN
Onze vaderen lieten
hun fantasie
spreken
Erbij
1 SCHILDERSLEXICON
voor weinig geld
in zakformaat
WAT DOE JE IN DE KOU
VAN WEINIG WAARDE
ZATERDAG 22 MAART 1958
PAGINA DRIE
fH ZIJN HELAAS maar weinig autobiografieën
„schreven, die om liet zo eens te zeggen als een
htm ingeslagen zijn. Hoe kleurrijker en fascine
render de persoon en het leven van de schrijver
nf schrijfster in kwestie zijn, des te vager en ont-
wiikender is meestal het verhaal dat zij het pu
bliek van hun leven doen. Er is immers vaak te
eel dat liever verzwegen wordt of net even an
ders dan in werkelijkheid moet worden voorge
steld om aan de met moeite verworven reputatie
eeen afbreuk te doen of het ideale beeld dat de
f-nhangers of bewonderaars zich gevormd lieb-
ten niet al te ingrijpend te wijzigen. Eartha Kitt,
-ter van cabaret en musichall van de eerste rang.
heeft in haar Thursday's Child niet alleen met
deze nare gewoonte gebroken, doch zich tevens
«eten te hoeden tegen het vallen in het andere
uiterste: dat van de openhartigheid, die zeer
nauw grenst aan het banale en larmoyante, dat
het boek I'll Cry Tomorrow van Lillian Roth pa
tina's lang ongenietbar maakt. Haar minder dan
nederige afkomst, miserabele opvoeding en haar
verbeten strijd om er te komen, haar successen
en teleurstellingen, dat alles heeft zij op een ont
wapenende wijze te boek gesteld. Het ruime ont
haal, dat dit boek in Amerika heeft gevonden, is
dan ook wel verdiend. Een soortgelijk meester
stukje leverde de befaamde Billy Holiday, waar
bij William Dufty ongetwijfeld met strakke hand
bij het schrijven voor de nodige zelfbeperking
heeft gezorgd. Lady sings the blues, door de „New
York Herald Tribune" betiteld als 'net meest op
rechte zelfportret ooit In een schrijfmachine ge
wrocht, is een grimmig levensverhaal, een aan
eenschakeling van episodes in achterbuurtcafé's,
opvoedingsgestichten, gevangenissen, de onder
wereld van Harlem en Baltimore, kortom van al
les wat blijkbaar tot de opleiding van een all
round jazzster, zoals het publiek dat graag ge
looft, behoort. Honger en rijkdom, automobielen
en verguizing, bontmantels en verslaving aan
verdovende middelen wisselen elkander af. Niet
temin riist uit dit boek de figuur op van een
grote kunstenares, die juist in deze vreemde
schemerwereld, die men met haar in alle rich
tingen doorkruist, prachtige staaltjes van mense
lijkheid en karaktergrootheid weet aan te duiden.
Marion Anderson, weer een geheel andere fi
guur, doet haar levensverhaal in het indrukwek
kende My Lord, what a morning. Uit de titel
zelf spreekt al de levenshouding van deze arties
te: een positieve aanvaarding van alles wat de
mens te wachten staat. Een voornaam boek. dat
weliswaar de zoekers naar sensationele „Inside-
stories" zeker teleur zal stellen, maar waaraan
degenen die in de ban van haar kunst geraakt
zijn hun vreugde zullen beleven.
Colette's La Vagabonde kan men moeilijk als
geheel onder de rubriek autobiografieën rang
schikken. al zal men zonder al te veel moeite in
Renée, de bedrijvige en charmante heldin van
dit verhaal, duidelijk de trekken vinden van de
schrijfster zelf, althans gedurende een bepaalde
periode van haar leven. Jeugdherinneringen dien
den als materiaal ook in Les Copains van Jules
Romains, die in dit werk zijn opvattingen over
de mystiek van de gemeenschap indringend, in
een zeer persoonlijke stijl, door gevoel voor hu
mor getemperd, uitgewerkt heeft. Les Elans Du
iloeur van Félisien Marceau is wat men zou kun
nen noemen een luchtig niemendalletje, hier en
daar een beetje pikant doch onschuldig de ge
schiedenis van Denise, het keurige meisje, dat tot
ontzetting van haar ouders op een goede dag
verliefd wordt op een oudere en getrouwde man,
de verwoede pogingen van haar ouders om aan
de toestand een eind te maken en de nog ver-
woedere pogingen die een aantal jongelui onder
neemt om het tweetal bij elkaar te brengen. Ge
lukkig loopt alles weer goed af: een dezer hulp
vaardige knapen wordt namelijk zelf hevig ver
liefd op de liefelijke jongedame, die dan uitein
delijk, zij het met schele ogen wegens de op
spraak, in zijn familie wordt opgenomen.
En als om aan de illusie, die men na lezing van
dit genoeglijke verhaaltje misschien zou gaan
koesteren, dat in de wereld ondanks alle narig
heid toch ook nog wel heel veel aangename din
gen te beleven zijn, een wreed einde te bereiden,
verscheen Mont-Cinère van Julien Green. A. M.
ONDER de twintig stadsorganisten, die sinds 1634
de Haarlemse traditie der orgelconcerten in de Grote
of Sint Bavokerk gediend hebben of nog dienen, ver
dient Johannes Gijsbertus Basliaans speciaal in dank
bare herinnering te blijven voortleven wegens liet over
wegend aandeel dat hij gehad heeft in het herstel van
een zuivere orgelstijl en vooral om heigeen hij in het
land van Sweelinck als pionier voor de muziek van
Johann Sebastiaan Bach betekend, heeft. Zijn dienst
jaren als Haarlems stadsorganist vallen tussen de jaren
1858 en 1875, het jaar van zijn overlijden.
J. P. Schumann, die zijn voorganger was, had van
1801, dus zevenenvijftig jaar, het orgel van Christiaan
Midler bespeeld en het dieptepunt bezegeld waarin
het orgelspel in de eerste helft der negentiende eeuw,
dus vóór de Bach-renaissance, gezonken was. Zeiter, de
muzikale raadsman van Goethe, die in 1823 bij een
bezoek aan Haarlem een orgelbespeling van P.
Schumann in de Grote Kerk meemaakte, schreef daar
over aan de bejaarde dichter: ,.De lieer organist liet
een uur lang allerlei hekserijen horen, van het soort dat
sedert Abbc Voglers „Zondenval" over het geslacht dei-
orgels is gekomen. Oorlog, veldslagen, gekrijs en ge
jammer, donder, bliksem, hagel en regen, liedjes uit
„Der Freischiitz" van Web er, koren, aria's, ja zelfs
recitatieven uit „De Schepping" van Haydn, struikel
den, neen tuimelden over elkaar als schapen die uit de
stal werden losgelaten."
Deze Schumann was misschien een vaardig organist,
maar hij was als kind van zijn tijd, waarin een „muzi
kale" Slag bij Waterloo het publiek in massa, naar een
uitvoering kon lokken, als het ware gebonden aan der
gelijke manifestaties van zijn kunnen, dat hem op zijn
manier gelegenheid bood de merkwaardige capaciteiten
van het beroemde Haarlemse orgel te demonstreren.
Over die capaciteiten was Zeiter dan ook verrukt.
Maar als een van de voorbereiders van de heropstan
ding der kunst van Bach Mendelssohndie in 1829 de
Mattheus-Passie deed herleven, was Zekers leerling cn
het koor waarmee dit geschiedde was zijn „Singer-
akademie") moest hij een dergelijk misbruik van het.
orgel een gruwelijke sensatie vinden. Aan deze ver
waterde praktijk kwam een einde toen Basliaans de
functie van Schumann overnam. Deze nieuwe functio
naris was door Schneider te Dessau cloor Mendels
sohn en Becker te Leipzig geschoold in de geest van de
Bach-renaissance en in 1838 als vurige apostel van de
geniale cantor en magistrale orgelcomponist in Neder
land teruggekeerd, waar hij de strijd aanbond voor zijn
idealen, veel tegenstand ondervond van publiek en
collega's, maar geleidelijk ook bewonderaars verwierf.
„Voor de wijde kring van belangstellen-
den-in-schilderkunst was tot heden geen
lexicon beschikbaar, dat hen kon inlichten
over de levens van vele kunstenaars, die
reeds meer dan vijf eeuwen de roem van
de lage landen over de wereld hebben
verspreid". Aldus begint het voorwoord
van P.T.A. Swillens' Prisma-Schilderslexi-
Con, dat ruim vierduizend namen bevat
van Nederlandse en Belgische schilders,
tekenaars, graveurs, etsers, houtsnijders,
decorateurs, miniaturisten enzovoorts en
bij Het Spectrum werd uitgegeven. Voor
Nederland wat overdreven, deze vijf
eeuwen verspreiding van roem. Of zijn we
al zo zeker ervan dat we trots mogen zijn
op Karei Appel, wiens naam ik in het
boekje tegen kwam
SOPHIE DE VRIES 85 JAAR
De oud-actrice Sophie de Vries hoopt op 26
maart haar vijfentachtigste verjaardag te vieren.
Zij is een dochter van de destijds vermaarde ac
teur-regisseur Louis Moor cn de beroemde to
neelspeelster, wier naam zij draagt. Ook haar
broer, Henri de Vries, verwierf bekendheid. Na
dat Sophie de Vries haar studie aan het conser
vatorium beëindigd bad, is ze verbonden geweest
aan „Het Nederlands Toneel" in Amsterdam,
waarna zij in het huwelijk trad met Henri Brond-
gcest en naar Rotterdam ging. Na drie jaar ge
werkt te hebben onder directie van Van Eysden
richtten zij een eigen gezelschap op, waarmee
drie keer een tournee door het toenmalige Ne-
derlands-Indië werd gemaakt. Na haar scheiding
kwam mevrouw De Vries bij bet gezelschap van
deRoyaards, na wiens dood zij als sociétaire ver
volgens deel uitmaakte van „Het Nieuwe Neder
landse Toneel" met Saalborn. Tourniaire, Gobau,
van Praag en anderen. Zij trad In 1940 voor het
laatst op.
BASTIAANS was te Wilp bij Deventer
geboren in 1812. Al vroeg zou zijn muzikale
aanleg gebleken zijn en werd zijn eerste
opleiding als organist aan een Deventer
musicus toevertrouwd. Toen zijn vader
vroegtijdig overleden was, werd hij door
zijn voogd bij een horlogemaker in de leer
gedaan. Maar de muziek, voornamelijk het
orgelspel, bleef hem trekken en op zijn
drieëntwintigste jaar kreeg hij eindelijk
toestemming zijn roeping te volgen.
Deze beslissing betekende een paar leer
jaren in het Mekka der Bach-beweging,
waarvan de faam hoe jong nog tot
Deventer was doorgedrongen en de idealist,
die Bastiaans was en trouwens zijn hele
leven bleef, onweerstaanbaar naar Duits
land lokte Onder de documenten die mij
indertijd door mevrouw T. C. Weissmann-
Bastiaans, een dochter van onze kunste
naar, verstrekt werden, bevond zich ook
de reispas, waarop dit verblijf buiten de
grenzen in verschillende etappen te volgen
is. Het in het Frans gestelde paspoort was
op 8 januari 1836 te Arnhem afgeleverd.
Bastiaans werd daarop nog aangeduid als
„zonder beroep". Verder leert de pas dat de
muziekstudent begin februari te Dessau
aangekomen was en er zijn intrek genomen
had. Dit eerste station op de studiereis was
gekozen om er in de techniek en de Bach-
stiji onderwezen te worden door de destijds
vermaarde componist, organist, dirigent en
schrijver over muziek Friedrich Schneider,
door de kunstlievende hertog van Anhalt-
Dessau uit Leipzig (waar Schneider orga
nist van de Thomaskerk, dus een van
Bach's opvolgers was) als hofkapelmeester
naar zijn residentie gehaald. Deze had Des
sau tot een centrum van Bachcultuur we
ten te maken. Schneider is als componist
wel eens de voorloper van Mendelssohn
genoemd. Op het jonge geslacht van toen
maakte hij door zijn spel en zijn veelzijdige
ontwikkeling grote indruk. En zo toog onze
Bastiaans dan ook linea recta naar de ge
wezen Leipziger organist om door hem in
de kunst van het orgelspel naar de strenge
begrippen van de Noordduitse school in
gewijd te worden. Veel langer dan een jaar
bleef hij niet onder zijn leiding. Leipzig
met zijn Thomaskerk, zijn conservatorium,
zijn Gewandhausconcerten en wellicht ook
de figuur van Mendelssohn lokten hem
blijkbaar naar de stad waar Bach gewerkt
had. Misschien was Dessau ook te duur
voor de beschikbare fondsen: een vermoe
den dat ik kon opmaken uit een merkwaar
dig briefje van Bastiaans moeder, geda
teerd Deventer 15 maart 1837, waarin zij
schrijft:
„Lieve Jan, U zult wel te Leipzig tol
januari of februari 1858 kunnen blijven,
vermits daar toch de algemene uitgaven
daar zo groot niet zullen zijn als te Des
sau Er is A gezegd, nu zal er ook B
worden gezegd".
Het is blijkbaar zo geweest, dat de oom
voogd, die over de pecunia voor de studie
reis moest beslissen, wel eens wat gaan
twijfelen of de Kostbare onderneming wel
tot een goed einde gebracht zou kunnen
worden. Maar na het besluit om in Leipzig
verder te studeren, schreef de liefhebbende
moeder aan haar zoon: „Bij uw Oom her
leeft de hoop dat gij eens uw doel zult
bereiken". Het paspoort vermeldt verder
dat de politie van Dessau niets op Johan's
gedrag aan te merken had en dat de reis
pas werd „geltig gemacht nach Leipzig".
Johannes Gijsbertus Bastiaans
HET VOLGENDE VISUM wijst uit, dat
Bastiaans ongeveer anderhalf jaar onder
de hoede van de muziekregenten van de
Bachstad gewerkt heeft. Recht op zijn doel
afgaande liet hij zich inschrijven als leer
ling van het conservatorium, waar Carl
Friedrich Becker zijn leraar voor orgel
werd en Mendelssohn zijn mentor in de
compositie Toen deze laatste de composi
ties van zijn ijverige Hollandse leerling
ingekeken had, moet hij gezegd hebben:
„Als ik ooit een Allah in de muziek wordt,
dan wordt jij mijn profeet". Met Becker
als orgelleraar trof ,hij het ook buitenge
woon. Onder zijn geestdriftige leiding is
Bastiaans de niet versagende Bach-pionier
voor Holland geworden. Bij de collectie
programma's van de orgelconcerten van
zijn leraar die Bastiaans zuinig bewaarde
en die mij destijds door zijn dochter toe
vertrouwd werden, was er ook een dat ge
tuigt van het vertrouwen dat Becker in zijn
discipel stelde. Het betrof een concert,
waarop de leraar zijn Hollandse leerling
liet meewerken.
in öcr llirolaihirdjc,.
Millwoch, den 10. Mai 1837,
zum Besten des InslUuls für Taubslumme,
C. F. Itcelicr,
Orqnnhlrn an rirr Nirolnlhtrrha.
J. S.
,00 J S.
Schuier
O
O
O
O
O
O
<T7
O M.
X
O
O
0
O
Eratr Abt hr Hung
Ci f o f Pmrludiuin, om CAico/at
Dnpptl-Fiif*r, *on CF. Ehrr/m.
Choral: 'nn wir in hóoli«lrn ÏN'ulhrn lind
lcl»lf Werk «Ir» Mritlrr*.)
Adagio Oir Flttle und Orgel, »on C F. Beekrr. Die Flrttenpartlf
gelragrn »oii dein llrrrn ILminrrniuMlm C. C. B'lckt.
i Serb ail immigea Kicerrart ubrr d«« knoiglieba Thema,
I Barb. V«»rgelr.ij;eo «on drm Cnncrrtgeber and dea
Ilerrn J. O. Ihutiaaru au» Deventer.
Zireitc Abtheilung.
Freiea Praeludium, *on C. F. Beekrr.
I Fnge, *oo Fr tb'.
Trio Ober den ."Vatneo: RACHvoo CF. Beebrr. Vnegetragea
Herrn Bmjtiaaru.
Choral: O llaupt voll (Hut und Wonden für Fftte ond Orgel, mn
I C. F. Breker. Die Flulenparlic vorgetrageo »on deo» Herrn
I Kammermutikua C. F ilrlrke.
I Fa o taaie und Fagr, *on Meurt. Vorgetrageo *00 dein Herrn Ba-
- iliaami und drra Conrertyrber.
I Billfl» m 0 Cr. iind id den Muiikalienhendlunqen der Herren Kr. lfofmei*t*r
und Kr. Iu«tner zu rrhaUen.
A n f a n g 4 li h r.
Samen vertolkten zij het zesstemmige
ricercare uit het „Muzikale Offer" van
Bach en de „Fantasie en Fuge" in d van
Mozart en als solist heeft Bastiaans een
Trio van Becker op de naam BACH ge
speeld Dit concert had plaats op 10 mei
1837, dus amper vier maanden nadat de
muziekstudent zich in Leipzig meldde.
De bewaarde programma's van de Ge
wandhausconcerten, die ik ook onder ogen
kreeg, bleken niet minder interessante ge
tuigen van Bastiaan's rijke leerjaar 1837.
Verder deed onze student ijverig mee aan
de praktische scholing, door contrabas te
strijken in de concertvereniging Euterpe,
die hem vóór zijn terugreis naar zijn vader
land, het diploma van het erelidmaatschap
aanbood. Was dit een onderscheiding die
hij beslist op prijs stelde, meer nog zal hij
later, in 1844, gevleid zijn geweest, toen de
aloude, toen reeds 261 jaar tellende „Con-
gregazione ed Academia di Santa Cecilia"
te Rome hem om zijn verdiensten als com
ponist het diploma toezond, waarmee men
hem tot erelid verklaarde.
GUT NACH BERLIN luidt het volgende
visum op Bastiaans' paspoort, maar het
wordt afgestempeld in Dresden en vandaar
weer tot Leipzig geldig verklaard. De vol
gende stempels wijzen op doortocht te
Frankfort en ten slotte op aankomst in
Keulen, waar de reiziger 1 januari 1838
arriveerde, toen daar net het Nederrijnse
Muziekfeest begon met Mendelssohn als
feestdirigent. Ook ontmoette hij er als
medewerkenden de sopraan mevrouw
Eschborn uit Amsterdam en de vermaarde
tenor De Chavonnes Vrugt uit Haarlem.
Voort ging het huiswaarts, toegerust met
rijke ervaringen, begiftigd met een schit
terend attest van Mendelssohn en bezield
met idealen, die hem als pionier voor de
kunst van Bach een leven vol strijd zouden
kosten. Het volgende jaar (1839) begon
Bastiaans zijn carrière als organist van de
Zuiderkerk in de hoofdstad. De virtuoze
beheersing van zijn spel wekte verbazing
en zelfs bewondering, maar de muziek van
Bach, die hij vertolkte, alsmede zijn eigen
composities, waren voor de doorsnee Hol
lander van die dagen al te zware kost. Bij
zijn terugkeer had hij reeds de Deyentena-
ren een verrassend staal van zijn kunnen
als componist laten horen, namelijk een
te zamen met C. A. Brandts Buys gespeeld
Preludium met dubbelfuga over de 98ste
Psalm, voor twee organisten.
Toen Mendelssohn in 1847 overleden was,
huldigde hij diens nagedachtenis met een
orgelconcert, waarop hij een speciaal voor
de gelegenheid gecomponeerde „Elegie"
speelde. Met een eigen Fantasie-sonate op
het Wilhelmus trad hij te Haarlem op. als
orgelsolist van het grote muziekfeest van
1850. De bibliotheek van de Vereniging
voor Nederlandse Muziekgeschiedenis bezit
niet minder dan vierenvijftig composities
van Bastiaans, hoofdzakelijk in handschrift,
waaronder zestien nummers orgelmuziek.
Van dit alles wordt niets meer uitgevoerd.
Of deze muzikale nalatenschap geen beter
lot verdiend dan in een mausoleum bijge
zet te worden, zou kunnen worden nage
gaan. Alleen de melodieën die hij voor de
„Vervolgbundel op de Evangelische Gezan
gen" componeerde en die bij de Nederlands
Hervormde Gemeente in heel Nederland
populair geworden zijn in de beste zin,
zonder dat de meesten die deze koralen
zingen weten dat ze door de Haarlemse
stadsorganist getoonzet werden. En wel
licht zijn er ook nog wel organisten die bij
voorkeur Bastiaans eigen koraalboek met
preludiums en naspelen daarvoor gebrui
ken, een van de weinige werken die van
hem gedrukt werden.
HET SOBER-KLASSIEKE orgelspel en
de consequent zuiver gehouden program
ma's hadden dan toch de belangstelling
van klaarziende geesten gewekt en zo be
gon in 1858 zijn Haarlemse periode, die
gekenmerkt werd door een groeiende acti
viteit inzake de propaganda voor Bach, die
pas in zijn vier laatste levensjaren een
vaste organisatorische vorm begon aan te
nemen
Omstreeks 1870 waren de adepten in
Nederland talrijk genoeg om een gemeen
schappelijke actie op touw te zetten. Zo
werd Bastiaans dan in 1871 de grondlegger
van een „Algemene Bachvereniging" met
afdelingen te Haarlem, Amsterdam, Rotter
dam, Den Haag, Utrecht en Delft: het doel
van dit genootschap was concerten te
geven met programma's, die uitsluitend
aan de muziek van Bach waren gewijd. De
tijd was echter nog niet. rijp om een zo
strenge opzet door te voeren. De „Algemene
Bachvereniging" verdween haast zo gauw
als zij gekomen was. Alleen de Haarlemse
afdeling hield stand en zij heeft als de
„Haarlemse Bachvereniging" haar zeven
tigste levensjaar kunnen bereiken als con
certinstelling om pas in de omwenteling, die
de Duitse bezetting meebracht, ten onder
te gaan. Zolang Bastiaans leefde dat is
tot 1875 bleef deze Bachvereniging haar
oorspronkelijke opzet trouw. Later werd
echter dit plan verwijd en werd zij een
aanzienlijke concertinstelling, die slechts
bij hoge uitzondering aandacht aan de
Leipziger Cantor schonk. Maar oorspron
kelijk leerde het publiek op haar concerten
van kamermuziek een andere Bach kennen
dan die der geweldige orgelcomposities,
waar Bastiaans de Haarlemmers naar had
leren luisteren.
EEN DUBIEUZE bladzijde in de geschie
denis van de Haarlemse periode van Bas
tiaans is de belangrijke wijziging die het
orgel van Christiaan Müller in 1868 onder
ging en die bij de op handen zijnde restau
ratie grotendeels ongedaan zal worden ge
maakt. Betreffende deze wijziging was
Bastiaans kind van zijn tijd, zoals zijn
voorganger het geweest was op het gebied
van de veldslagén-en-onweersmuziek. Wat
nu afgekeurd wordt, omdat het niet in
overeenstemming is met het oorspronke
lijke klankideaal, werd in zijn tijd geroemd
en geprezen als een grote verbetering.
Hei kan in geen geval iets te kort doen
aan de grote verdiensten die Bastiaans als
pionier voor zuivere orgelkunst en voor de
erkenning van Bach als het orgelgenie
„par excellence" verworven heeft. Deze
idealen hebben zijn leven gericht. En toen
het in Nederland begon te dagen en an
deren zijn taak konden overnemen, stierf
hij en werd te rusten gelegd op het oude
gedeelte van de Haarlemse begraafplaats
aan de Schoterweg, waar een sobere graf
steen, d:" in notenschrift de naam BACH
vermpl nis het Alfa en Omega van zijn
kunst enaarsloopbaan.
Jos. de Klerk
EEN LEXICON kan erg belangrijk zijn
voor kunsthistorici of daartoe sturënden.
Wat het grote publiek, waarvoor deze
„pocket" toch bedoeld is, er aan heeft is
mij een vraag. Stel, lezer, dat u eens
hoorde van ene Gustaaf de Jonghe en ver
volgens Swillens' lexicon opslaat. Dan leest
men datum en plaats van geboorte en
datum en plaats van sterven. Gustaaf is
bij zijn vader Jan Baptiste, bij Naver en
bij Gallait in de leer geweest. Over vader
valt ook iets te weten te komen. Ten aan
zien van Naver en Gallait wordt u niets
verteld. Ze hadden dus ongenoemd kun
nen blijven. Genoemde Gustaaf de Jonghe
werkte te Parijs en was genreschilder.
Werk van hem is in musea in Brussel en
Antwerpen te zien. Ik kan moeilijk ge
loven dat de wijde kring van belangstel
lenden op zo'n mededeling zit te wachten
en dat de gespecialiseerde belangstellende
er genoeg aan heeft.
LATEN WIJ echter een bekende figuur,
namelijk Jongkind opzoeken. Ik lees onder
meer nu: „Vestigde zich in 1845 te Parijs,
bezocht echter steeds Nederland". Daar zou
men wellicht uit lezen dat hij ons land dus
toch wel trouw was. Dat bezoeken was
echter niet „steeds" en zeker niet van
harte. Jongkinds „werken bevatten uitslui
tend landschappen, studies, onmiddellijk
naar de natuur gemaakt, enzovoorts
Aquarellist. Hij heeft ook geëtst en ge
lithografeerd". Zo gesteld leest men uit
deze regels dat Jongkinds landschappen
studies zijn, die onmiddellijk naar de na
tuur gemaakt werden. Dat geldt alleen
voor Jongkinds aquarellen. Zijn olieverf
schilderij werden veelal niet naar de na
tuur gemaakt. Bij zijn bekende maanland
schappen zou dat ondoenlijk geweest zijn!
Dit is maar een greepje onder schilders
uit de historie. Ik wil wel aannemen dat
het met data, woonplaatsen, leermeesters
enzovoorts wel in orde is. Swillens was
tenslotte de oudste assistent van Prof. Dr.
W. Vogelsang aan het Kunsthistorisch In
stituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
DE HEER Swillens had echter verstan
diger gedaan niet aan figuren van onze
eigen tijd te kómen. Schrijver „heeft ge
meend zich van alle critiek en persoonlijke
meningen en opvattingen over de werken
van verschillende kunstenaars te moeten
onthouden". Het al dan niet noemen van
zekere tijdgenoten kan echter critiek in
houden, tenzij schrijver slecht op de hoogte
is of onvergeeflijk slordig Swillens' sprak
van „kunstenaars". Noemt men Rijlaars
dam, die veel leverde aan kitschzaken een
kustenaar? Nog erger: is de vervalser
Van Meegeren, de man van het bekende
hertje, nu echt een kunstenaar te noemen?
Men kan niet alle Amsterdamse Joffers
op één na mevrouw Joh. Bauer
Stumpff noemen. Als men de „Ploeg"-
leden Werkman, Wicgers, Dijkstra en Al-
tink vermeldt, moet men het Iordens ook
doen. Als men van Otto B. de Kat vertelt
dat hij de oprichter van de Hollandse
Aquarellisten Kring was, moet men dat
ook van Kees Verwey zeggen.
Ik kreeg even de indruk dat veel van
Swillens' gegevens voor de oorlog verza
meld waren en dat hij wat betreft de na
oorlogse figuren vermoedelijk is afgegaan
op de publiciteit,die dezen wisten op te
roepen. Daar in zou een kleine verontschul
diging kunnen liggen. Maar waarom dan
wel Jef Diederen en niet Groenestein, wel
Beserik en niet Wijnberg vermeld? Jan
Peeters niet, Lex Horn niet, Albert Muis
niet? Van der Spoel, die onlangs de Ver-
zetsprijs kreeg, verdiende deze ook op
zijn vooroorlogse reputatie. Hij wordt niet
genoemd. Het allerergste is misschien
Swillens' onbekendheid met het bestaan
van de schilder Johan Buning, die zijn
eigen zitting al had in het Stedelijk Mu
seum en werd uitgenodigd in het Arn
hemse Gemeentemuseum te exposeren.
Swillens vertelt in de gelegenheid te zijn
geweest in musea en in tentoonstellings
zalen een en ander te noteren. Hij komt
daar blijkbaar te weinig!
De gegevens betreffende verschillende
figuren zijn verder ook nogal eens maar
zo-zo Over Oepts lees ik dat hij in Bussum
en Amsterdam werkzaam was. Nu ken ik
Oepts, die al twee decennia in Frankrijk
woont, heel goed, maar over Bussum heb
ik hem nooit gehoord. Het feit is al net zo
onbelangrijk als de twee genoemde lera
ren, misschien aan een ambachtsschool?
Wellicht was het Bussumse verblijf een
schoolreisje? Kees Verwey, lezen we,
werkte in Zandvoort, Santpoort en Amster
dam, maar Haarlem, zijn woonplaats, wordt
niet genoemd.
VAN ARONDEUS wordt vermeld dat
deze gefusilleerd werd, van Werkman niet.
Het is voor een kunsthistoricus natuurlijk
vervelend dat hij de sterfdata van de in
concentratiekampen of bij transporten om
gekomenen niet precies weet. Maar hij
had dan toch wel even kunnen laten we
ten dat Henriët, Else Berg, Max van Dam
en misschien nog enige anderen niet meer
leven. Of staat dat zo naar: gestorven tus
sen 19401945?
Nogmaals, het is niet aan mij de meer
historische gegevens te corrigeren of aan
te vullen. Wetenschappelijk bekeken
schenkt deze lexicon niet veel vertrouwen
en ik meen dat een waarschuwing aan de
„wijde kring der belangstellenden" op zijn
plaats hier is.
Bob Buys
HET WAREN niet slechts leeuwen, j
i die de gevelstenen en uithangborden
sierden en daardoor een bijdrage tot
j de vorming onzer geslachtsnamen le-
j verden. Zo is de naam Vliegendhart ont-
i leend aan een huis, dat ,,'t Vlieghend
Hart" (hert) heette De familienaam
Vliegendehond zal een dergelijke her-
komsft hebben. Ons voorgeslacht was
kennelijk nogal op vliegend gedierte
gesteld. In oude overdrachtsacten van
huizen lezen we van vliegende paarden,
vossen en kalveren. Te Amsterdam
stond in 1590 zelfs een „Vlieghent Var-
eken".
AL HADDEN de straten al vroeg na-
men, nummerbord.jes bleven tot ver in
de achttiende eeuw onbekend. Huizen,
j waarin een nering werd uitgeoefend,
kregen dus ter onderscheiding een uit-
hangbord, dat vaak tevens de aandacht
op het bedryf van de bewoner vestig-
j de. Bij het bedenken van huisnamen
loonden onze vaderen een levendige
j fantasie. Archiefstukken onthullen dat
rond 1650 in de Haarlemse binnenstad
huizen De Drij Spaenschc Deeckens, De
j Engels Beff, De Wittebroodeter, Het
Seepaert, De Oude Syde Specxs. De
j Deuvecater, De Smack op 't Hoofd, De
Verkeerde Werelt, De Vriesse Boter-
ham, De Turcksche Galye, De Doove
Coolmeeter, De Haen is Coningh en De
j Soete Inval heetten. De laatste naam
werd vaak aan bakkeryen gegeven, het
uithangbord vertoonde dan een jongen,
die in een vat honing viel. Dergelijke
j voorstellingen werden ook wel in beeld-
houwwerk vastgelegd en bleven daar-
j door soms bewaard. Een aardig voor-
beeld vindt men nog steeds op het
i Haarlemse Verwulft. j
Worsten bleven
J WIE DAAR omhoog kijkt ontwaart
een door varkens geflankeerd vat met
worsten, het byschrift luidt: ,,'t Ge- I
j kroond Oost- en West-Indies Worst-
vat". Hier verzond eens een slager va-
ten ingezouten worst naar de beide S
Indien. In 1791 verkeerden worst en
varkens in ernstig gevaar. Toen kwam
dit pand in handen van de boekdrukker
Bohn, die deze symbolen weinig by zijn
bedryf vond passen. Het werd hem
echter door de stedelijke overheid ver-
boden dit beeldhouwwerk te verwyde-
ren. Uiteraard werden ook benamingen
als De Vergulde Ham, Het Hackblock,
j De Bontekoe, De Os en Het Ossen-
hoofdt aan slagerijen gegeven. Huisna- i
men als De Drij Tripte Muylen, De
j Gortmolen, 't Gekroonde Sael (zadel).
De Castoren Hoedt, De Olyffles, De j
Clophamer, De Klinckhamcr, De Drie
Ploeghen, De Vergulde Pot en 't Hoef- j
ysser zinspeelden eveneens op het be- l
roep der bewoners. Andere oude Haar- i
lemmers raadpleegden de bybel. Zo
vond men De Profeter en de Engel
(Kraaienhorstergracht, thans Nassau-
i laan) in hun stad, 't Hooft van Holo-
phernes, De Tooren van Babeloniën, de J
Coningh Davidt. Jonas in de Walvis en
De Gloeijende Oven.
Vele Fortunas j'
HET VERHAAL van de Emmaus- j
gangers (Lucas 24 13) was blijkbaar j
zeer geliefd. In al onze steden werden
j huizen Emmaus genoemd, te Haarlem j
stonden er tenminste vier. Zo werd het
mogelijk dat Emaus en Emous familie-
namen werden. Bethlehem, Jeruzalem
en Patmos werden eveneens als huis-
j namen gebezigd, we danken er de ge-
slachtsnamen Betlem. Jeruzalem en
Padmos aan. Te Haarlem heette een huis
't Heemelrijck, de tegenhanger was 't
Helse Vver (vuur), dat te Leuven de j
naam Elsevier ontstaan deed. De Fon- l
teyn (des Leevens) was eveneens een
populaire huisnaam. Te Haarlem stond
een Vergulde Fonlcyn in de Grote Hout- j
i straat, een pand in de Veerstraat droeg l
dezelfde naam. De familie Fontein kreeg
haar naam toen stamvader Jurjen
j Scheltes op 1.9 mei 1612 te Harlingen j
j een huis aan de Voorstraat kocht „al-
j waer de vergulden fontyn uytsteeckt".
j Het ligt voor de hand dat kooplieden j
niet zelden de geluksgodin op hun uit- i
hangborden afbeelden. De Fortuyn
werden deze huizen dan genaamd. Te
Haarlem stond zelfs een Vlieghende
Fortuyn. Wie Fortuin heet, moet de
bakermat van zyn geslacht in een dezer
I huizen zoeken.
G. de Boer can der Ley j