KORTE KARAKTERISTIEK VAN DE SCHRIJVER
Een vermakelijk stuk over
een man om op te schieten
Koning Ubu. van
Alfred Jarry s
r
Amorele onbeschaamde
machtsmisbruiker
Erbij
WIJ PUBLICEREN OP DEZE PAGINA
DE TEKST VAN EEN LEZING DOOR
UITGESPROKEN TER GELEGENHEID
VAN DE BOEKENWEEK IN DIT JAAR
ZATERDAG 12 APRIL 1958
PAGINA D R 1 b,
HET IDEëLE DOEL van de Boekenweek, wanneer wi.j dus
afzien van de economische aspecten, is om publiek en schrijver
nader tot elkaar te brengen.
Toch is ook dit een beetje eufemistisch uitgedrukt. Immers:
dat het publiek naar de schrijver toe wordt gebracht, is niet
nodig. Wanneer wij onder publiek hier alle niet-schrijvende
mensen verstaan, is het meteen duidelijk dat een schrijver
voortdurend met publiek is omringd. Het begint 's ochtends al
met de melkboer en het gaat de hele dag zo door. Het publiek
tot de schrijvers willen brengen staat gelijk met uilen naar
Athene willen dragen.
Maar omgekeerd is het niet zo. Wij kunnen niet zeggen, dat
het publiek met schrijvers is omringd. Uit de onlangs gehouden
enquête over het lezen in Nederland is duidelijk geworden hoe
ontstellend groot het aantal Nederlanders is, dat nog nooit een
boek heeft gelezen. Het aantal Nederlanders dat nog nooit een
schrijver heeft ontmoet, is nog veel ontstellender. Hier ligt
een taak.
Het ideële doel van de Boekenweek kunnen we dus nauw
keuriger formuleren door te zeggen: de Boekenweek dient om
de schrijvers tot het publiek te brengen. En dit blijkt ook heel
duidelijk uit de belangrijkste manifestaties van deze week.
Dat zijn er drie.
De eerste is het grote „boekenbal" in de Stadsschouwburg te
Amsterdam. Daar worden schrijvers en publiek dooreen gewor
pen in de smeltkroes van het vermaak. Daar kan het publiek
zich af in zijn hersenpan en daar is nu eenmaal van buiten niets
aan te zien, laat staan aan te verfilmen.
Daden van anderen zeggen hem weinig, maar daden van
hemzelf zeggen hem absoluut niets. Zodra de schrijver iets doet,
verveelt hij zich. De-schrijver is een luiaard, hij zwelgt in het
nietsdoen.
DE SCHRIJVER is geen man van de daad, maar hij is net
zo min een man van de praat.
Er is een groot aantal mensen dat zich uitleeft in het ge
sproken woord. Deze mensen hebben met schrijvers gemeen de
ontdekking dat er iets bereikt kan worden met woorden, maar
hoe heel anders maken zij van die ontdekking gebruik. Zij
uiten zich onbevangen tegenover hun medemens, zij geven zich
in hun conversatie en staan er op hun beurt ook weer voor
open, kruiden op die wijze onophoudelijk hun levensweg.
Bij de schrijver niets daarvan. In de eerste plaats is hij daar
voor veel te geremd. De schrijver zit van nature dicht. Is de
prater te vergelijken met een braadpan, waarin een carbonade
sist en pruttelt en waaruit heerlijke geur opstijgt, dan is de
schrijver daarbij een hooikist, alles inwendig. Geen geluid,
geen geur.
En hij voelt het ook als een verkwisting wanneer hij zijn
invallen zo maar in het rond zou gaan strooien. De schrijver
spaart zijn invallen op.
Omdat hij dus niet in staat is rechtstreeks met zijn medemens
niet alleen zijn meest geliefde schrijvers van vlakbij aanschou
wen, maar iedereen loopt zelfs de kans door hem of haar ten
dans te worden gevoerd.
De tweede is de grote boekverkoop in de Bijenkorf, waar de
schrijvers, door een eindeloze publiekstroom omstuwd, de wer
ken van hun collega's aan de man trachten te brengen.
In onze Gouden Eeuw was er, ook in Amsterdam, eens per
jaar een dergelijke dag, de Dolhuisdag: op die dag werden de
krankzinnigengestichten voor het publiek opengesteld, 't Was
altijd op een zondag, zodat een ieder de gelegenheid kreeg zijn
door waanzin getroffen medemens op zijn gemak in ogenschouw
te nemen. En zoals men nu bij de ingang van Artis voor een
klein bedrag zakken pinda's en oud brood kan krijgen, werden
toen door de portiers stokken verhuurd, lange staken, ijzeren
staven om daarmee de patiënten te sarren en te treiteren dooi
de tralies heen. Is dit niet een tip voor de directie van de
Bijenkorf voor het volgend jaar?
En de derde manifestatie van de Boekenweek is, dat overal in
Nederland een schrijver wordt neergezet tegenover een zaal vol
mensen 'enkel met de opdracht om te maken dat die zaal van
hem gaat houden. Hoe hij dit wil inpikken wordt helemaal aan
zijn eigen inzicht overgelaten. Uitgevers en boekhandelaren
hebben ronduit verklaard te enenmale buiten staat te zijn hem
daarvoor ook maar enige richtlijnen aan te geven. Het enige
wat zij kunnen doen is: zij geven hem er geld voor. En zij geven
de gelegenheid natuurlijk.
IK STA HIER nu dus om de schrijverswereld nader tot het
publiek te brengen. Dat is op twee manieren mogelijk.
De eerste manier is dat ik u dus allerlei dingen ga vértellen
uit mijn persoonlijk leven. En het liefst natuurlijk intieme bij
zonderheden. Dat heet dan met een mooi woord: de achter
gronden van het werk belichten.
Maar dit vind ik iets heel bedenkelijks. Het publiek van zijn
kant peinst er niet over mij deelgenoot te maken van zijn par
ticuliere leven. Er bestaan enige mensen, die met mijn antece
denten op de hoogte zijn. Zij zullen mij ongetwijfeld begrijpen.
Nee, het lijkt mij verreweg het beste om de tweede weg te
nemen en die is: een beeld te geven van de schrijver in het al
gemeen. Daar hebt u zelf ook veel meer aan.
WIJ KENNEN ALLEN, tenminste bij naam, het boek van
Carlyle: Helden en heldenverering. Onder zijn helden rekent
Carlyle ook de schrijvers, de grote natuurlijk. Hiermee bewijst
Carlyle zonneklaar dat hij zelf geen schrijver is, want als hij
dat wel was, zou hij geweten hebben, dat niets een schrijver
verder ligt dan het heldendom.
Hebt u ooit gelezen dat een schrijver een verschansing nam,
het eerst een bres beklom of een vijandelijke generaal dood
stak? Was Jan van Schaffelaar een schrijver? Of Jan Haring?
Van een heel enkele schrijver is bekend, dat hij wel aan
oorlogvoering heeft meegedaan. Cervantes en de Portugees
Camoes, allebei trouwens gevangen genomen. Maar vergeet u
niet, dat was in hun prille jeugd. Zodra ze de pen opgrepen,
was het met hun vechtlust gedaan.
De schrijver is een lafaard. Op zichzelf is dit natuurlijk
helemaal niet erg. In de gewone omgang zijn helden vaak
onmogelijke mensen. De kleine laffe burgerman is het ideale
wezen om een maatschappij mee op te bouwen. Zo gauw er
vrede gesloten is, krijgt die ook altijd weer zijn kans. Of nu
ook de schrijver zo geschikt is voor maatschappelijk steunpilaar
zullen wij aanstonds zien.
Deze ervaringsfeiten kunnen we ook theoretisch afleiden. Het
heldendom berust op de daad en is daarom vierkant in strijd
met het wezen van de schrijver, want de schrijver is een man
van de gedachte en niet van de daad. Hij heeft een uitgesproken
hekel aan de daad.
Daarom is een film over het leven van een schrijver altijd een
mislukking. Alles wat een schrijver interessant maakt, speelt
te praten, doet hij het langs een omweg, de omweg van het
papier. Filips de Tweede deed net zo, schreef de hele dag
brieven aan mensen in de kamer daarnaast. De schrijver heeft
iets van Filips de Tweede, al werd Filips de Tweede daardoor
geen schrijver.
Het onvermogen van de schrijver tot praten wortelt in een
gebrek aan gemeenschapszin. Pas wanneer hij zich afzondert in
zijn kamertje, waar hij op zijn gemak elk woord wel tien keer
kan omdraaien vóór hij het neerschrijft, kan hij voort. Bij
schilders is dat heel anders. Zie hoe de ateliers van Velasquez,
Courbet en zo veel anderen er uitzagen. Het lijkt wel kermis
om hen heen en zij werken rustig door. Zodra Couperus een
blad papier nam, werd meteen de huisbel afgezet. Dat is typerend
voor de schrijver.
TOT ZOVER het-karakter van de schrijver, gezien tegen dat
van de grote meerderheid der mensen, van het publiek. Laten
we nu, om hem nog beter te leren kennen, hem eens plaatsen
tegenover de andere kunstenaars.
Onder alle kunstenaars is de schrijver de enige, die geen
aparte techniek hoeft aan te leren. Zijn instrument is onze
moedertaal en die leren we allemaal of we willen of niet. Wij
worden er van het begin af aan mee grootgebracht en de strijd
om het bestaan vereist bij verreweg de meeste mensen een
voortdurende hantering van de moedertaal. Stel daar eens naast
het leren beheersen van klanken, van verf. Zelfs een dichter
moet nog iets leren, een schrijver niets. Vakkennis is bij een
schrijver een ondenkbaar begrip.
Ik kan het niet beter illustreren dan met een anekdote van
Caruso. Eens moest hij, de zanger, over de grens en had zijn
paspoort vergeten.
Ik ben Caruso, zei hij tegen de douanebeambte.
Je kan me nog meer vertellen, zei die.
Wat! zegt Caruso, zet zich in postuur en slingert er meteen
een aria uit, dat het hele douanekantoor trilt op zijn grond
vesten. Hij mocht er over.
En stel nu eens dat hetzelfde aan een schrijver overkomt. Al
was het Shakespeare zelf. Deze stond volkomen machteloos. Een
timmerman, een metselaar zou nog iets kunnen laten zien. De
schrijvers vormen de enige mensensoort, die zijn beroep niet
kan bewijzen. Behalve door geschriften.
Langzamerhand zal het u duidelijk zijn: de weg van de
schrijver is de weg van de minste weerstand.
En het is alsof het kiezen van die weg ook nog beloond wordt.
Want wat voor materiaal heeft een schrijver nu helemaal
nodig? Een stuk papier en een stuk potlood. Dat is alles. En een
stukje gum natuurlijk. Vergelijk dat eens met wat een schilder
moet verslepen.
Kent u het schilderij van Van Gogh, het zelfportret, hoe hij
ezel en schilderkist door een gloeiend landschap torst? Dat
schilderij is voldoende om elke schrijver er voor goed van af te
schrikken om ooit schilder te worden.
En onze musici, hoe gaan zij niet gebukt onder de zwaarte
van hun instrumenten. Zie daar een sjouwen met zijn contrabas
op de rug! 't Lijkt wel een mestkever.
OOK IN DE uitoefening van zijn kunst is de schrijver bege-
nodigd. Die kost hem niet de minste moeite.
Vergelijk dat eens weer met een schilder, hoe die moet zwoe
gen. Vooral tegenwoordig. Steeds maar heen en weer met die
kwast. En dan weer op en neer. Denk eens aan Michelangelo in
de Sixtijnse kapel. Van het bekijken alleen word je al doodop.
Vraag niet wat dat schilderen geweest is. Een schrijver zou dat
nooit opbrengen. En wat verzet een musicus niet een massa
spierkracht. Toneelspelers en dansers komen in distributietijd
in aanmerking voor een dubbel rantsoen, hun verrichtingen
staan gelijk met zware arbeid.
En wat stelt nu tegenover dit alles de schrijfkunst voor eisen?
Dat één van de handjes een beetje op en neer gaat met een
potlood er in. En dat nog maar alleen bij het opschrijven. Maar
het voornaamste werk van de schrijver is denken en dit kan
hij in volslagen rust. Een schrijver is in staat om de geweldigste
dingen te verrichten in bed
WIJ HEBBEN langzamerhand ^oldoende aandacht geschonken
aan de negatieve eigenschappen van de schrijver. Het wordt
hoog tijd voor de positieve.
Na lang zoeken heb ik er drie ontdekt. Ik zal ze achtereen
volgens met u behandelen. Ze hebben alle drie dit met elkaar
gemeen, dat ze het gedachtenleven van de schrijver aanzetten.
Gedachten vormen het materiaal, waar de schrijver mee werkt,
waar hij zijn kunstwerken van samenstelt
De eerste van die positieve eigenschappen is dan: de schrüi,°r
leest. Hij leest veel, hij leest meer dan hij schrijft.
De drijvende kracht in alle kunst is de zucht naar imitatie.
Daarom moet de schrijver lezen, onophoudelijk een bad nemen
in de gedachten van zijn collega's. Maar nooit mag hij zijn
imitatie zo ver drijven dat het plagiaat wordt. Imitatie maar
geen plagiaat, is het algemene devies in de kunst. En ook daar
om moet hij lezen, om de klip van het plagiaat te omzeilen.
Ik heb eens een verhaal geschreven waarvan men mij steeds
verweten heeft dat het al bestond. Dat bleek ook zo te zijn
en het was dus mijn fout. Dat andere verhaal had ik gelezen
moeten hebben.
DE TWEEDE positieve eigenschap van de schrijver is: de
schrijver kijkt. De schrijver voelt, dat hij maar éénmaal in zijn
leven wordt neergezet in deze wereld en ter wille van zijn
kunst is hem het streven ingeboren alles te willen welen wat
op aarde is en wat nog van daaruit in het heelal bekeken kan
worden. Hij moet weten hoe de dingen toegaan, ook in vreemde
-treken. In de biografie van iedere schrijver heeft het reizen
deeds een grote plaats. Dit heeft zelfs de regering begrepen.
<wistig strooit zij met reisbeurzen rond.
Maar ook de achtergronden van de dingen moet hij kennen,
■vant daar bouwt hij vaak zijn werken op. Een schrijver is
altijd aan het spieden. Maar hij zal het nooit laten merken, want
dan was hij geen goed spieder. Al gaat hij nog zo vriendschap-
oeli.ik met u om, altijd zal hij er achter trachten te komen hoe
veel u verdient en waarmee, hoe de verhouding is tot uw
superieuren, tot uw kinderen, hoe uw huwelijk in elkaar zit.
De schrijver is een stiekemerd. En omdat zijn kunst hem boven
dat van anderen opoffert, is de omgang met een schrijver
alles gaat en hij daaraan vaak zijn eigen belang, maar altijd
gevaarlijk. Op een kwade dag leest u zijn werk en ervaart bij
verrassing hoe diep zijn spiedend oog in uw leven doorge
drongen is.
Heel veel mensen voelen dit intuïtief. Zij schuwen de schrijver
als de pest. En ze hebben gelijk.
EN NU DE LAATSTE van de drie: de schrijver leeft. Hij
moet niet alleen het leven kennen, maar het ook zelf beleven,
de volle rijkdom van het leven moet zich over hem uitstorten.
Alle emoties, waar hij over schrijft, moet hijzelf hebben onder
gaan, de diepste ellenden en de opperste zaligheden. Altijd en
overal zal hij streven naar de meest uiteenlopende en zeldzame
gevoelens. Daardoor is de schrijver zeer instabiel, ook in zijn
vriendschap. Trouwens, omdat ieder mens voor hem weer een
aparte emotie betekent, zal hij trachten een maximum aan
mensen te leren kennen. Ware vriendschap is daarmee onver
enigbaar.
En behalve talloze mensen wil hij ook talloze situaties kennen
en als het kan daarin verwikkeld worden. Hoe ongewonere des
te liever. Vaak treft hij ze aan, want hij heeft daarvoor een
apart instinct, maar als hij ze niet aantreft, zal hij ze teweeg
brengen en daarbij ontziet hij dan vriend noch maagd. Bij het
belang van zijn kunst staat elk belang ten achter, zoals ik al
zei. En of hij nu het geluk zoekt of dat hij zich opzettelijk
weer in smarten stort, altijd laat hij scherven achter.
Het leven is niet compleet zonder de vervoeringen van de
drank. Hele romans bestaan uit in dronkenschap geboren
visioenen. Hij heeft die vervoeringen nodig en zoekt ze maar
al te graag. De schrijver is een dronkaard.
En wat zou het leven zijn zonder de verrukkingen van de
liefde? En wat zou de hele letterkunde zijn? Het aankijken
niet waard. Deze heeft de schrijver nodig als brood. De schrijver
is een wellusteling, mevrouw. Van het ogenblik dat hij schijn
baar argeloos met u kennismaakt, tracht hij u te verleiden. En
dat lukt hem maar al. te vaak. Want u zegt maar al te gemak
kelijk: Och, 't is een schrijver.
EEN SCHRIJVER moet leven. Een schrijver moet leven om te
kunnen schrijven. Een schrijver moet zo veel verdienen, dat
hij het leven kan leiden, dat hij nodig heeft om weer verder
te kunnen schrijven. En dat is heel wat, want bijzondere
situaties zijn dikwijls duur.
Het is de tragiek van de Nederlandse schrijver dat dit in
Nederland nooit kan. Leven als Hemingway, met een eigen jacht
in Afrika en Mariene Dietrich om je heen, geen schrijver in
Nederland komt daar ooit aan toe. De Nederlandse schrijver is
principieel met schuld beladen en pas door zich te verloochenen
in een of andere baan kan hij daaraan ontsnappen.
Ziehier het beeld van de schrijver. Hij is de meest onmaat
schappelijke mens. Hij deugt nergens voor. In de middeleeuwen
waren er altijd kloosterlingen waarmee niets te beginnen viel,
die geen schop konden vasthouden, geen roeiriem hanteren, bij
wie het deeg niet wou rijzen en het bier niet mouten. Zulken
stopten ze maar in een cel en daaruit is het hele schrijven
ontstaan.
EN TOCH, dames en heren, is de schrijver, ondanks het beeld,
zo juist voor u geschetst, bij vele mensen een geliefd personage,
is hij ondanks zijn gebrek aan ruggegraat persona grata. Wij
staan voor dit absurde feit.
Hier is geloof ik de volgende verklaring voor. Wie onder u de
middelbare school bezocht, herinnert zich nog duidelijk de
scheikundelessen in het aparte scheikundelokaal. Hij ziet dan
ook meteen het aanrecht met de lange opstelling van buizen,
kolven en kookflessen, wanneer een proef moest worden ge
demonstreerd. Maar al die lessen verdwijnen in het niet bij de
herinnering aan die éne keer, toen plotseling een ding met
harde knal uiteenspatte. Het hele aanrecht werd overstroomd.
De lucht werd verdrongén door een verstikkende damp. De
leraar vloog doodzenuwachtig naar de amanuensis. Hoestend
en proestend gooiden de leerlingen zoveel mogelijk deuren en
ramen open. Dit beeld van verwarring blijft voor ieder van ons
plan, wanneer wij bedenken, dat het toch de bedoeling is
een onvergetelijk tafereel. En achteraf bezien, van een hoger
geweest van onderwijs om een diepe en blijvende indruk te
maken, moeten wij erkennen: deze les was de meest geslaagde
uit onze hele schooltijd.
Het hoofd van de schrijver nu is vol van zulke lessen. Zijn
gedachten treden dagelijks buiten de voor hen bestaande banen
en zodra zij dit dóen ontstaan de werken, die vaak zo'n diepe
indruk maken.
De schrijver en nu kom ik aan het essentiële punt is
voor de meeste mensen de belichaming van het Andere. En
voor hen, die gebonden zijn in de sleur van alledag staat dit
andere geschreven met een grote A.
De schrijver heeft deze wezenstrek gemeen met de misdadiger,
die eveneens beroepshalve de dagelijkse sleur doorbreekt. Maar
een misdadiger is weer een man van de daad, daarom doet
hij dit met daden. Hiertoe zal de schrijver nooit overgaan. De
schrijver heeft het aantrekkelijke van de misdadiger zonder het
vreesaanjagende in hem, dat is het geheim van zijn populariteit.
„NA DEZE WOORDEN gaat
Le Père Ubu, die zijn rust niet
gestolen heeft, proberen te sla
pen. Hij gelooft dat de hersens,
in ontbinding, na de dood ver
der werken en dat zijn dromen
het Paradijs zijn. Le Père Ubu,
maar dit is voorwaardelijk
hij zou zo graag nog een keer
de Tripode zien (zijn buiten
huisje) gaat misschien voor
altijd slapen". In dit citaat uit
een brief van Alfred Jarry aan
zijn eerste biografe gaat het
niet over de ware vader Ubu,
de onbestaande, maar over
Jarry zelf. Men kan daaraan
zien, dat de vereenzelviging
van Ubu en Jarry niet alleen
de fout is van het nageslacht,
te gemakzuchtig om zich in het
latere werk van de auteur:
1'Amour Absoly, Le Surmale,
Gestes et Opinions du Docteur
Faustroll, te verdiepen. Er is
dan ook in die latere werken,
hoewel er alllerlei schoons en
verbazends in staat, nergens
meer een personage tot stand
gekomen dat zich in litteraire
levenskracht met Ubu kan me
ten. Het enige dat zij op Ubu
Roi voor hebben, is dat zij on
betwistbaar geheel het eigen
werk van de auteur zijn.
ER WAS aan het Lycée van
Rennes, waar Jarry zijn mid
delbaar onderwijs genoot, een
leraar van name Hébert. die
zijn leerlingen tot de schepping
van "net personage Ubu inspi
reerde, misschien al voordat
Jarry een van die leerlingen
was. misschien pas in zijn tijd.
In ieder geval heeft Jarry be
paalde trekken van Ubu Roi,
alsmede een aantal van de
wonderlijke eigen woorden die
de koning gebruikt, niet zelf
hoeven te bedenken. Niet an
ders dan aan Homerus en
Shakespeare is hem daarom
wel het auteurschap van zijn
werk betwist, maar daar is
tenslotte niet voldoende grond
voor. Het stuk, dat in 1896
voor het eerst gespeeld is en
juist dit jaar weer wordt op
gevoerd door het Théatre Na
tional Populaire, past ook te
goed bij de persoonlijkheid van
de auteur, wiens levensloop,
anders dan die van Homerus
en Shakespeare, tot in talrijke
details bekend is.
De details zijn voornamelijk
van anekdotische orde en be
treffen verder Jarry's dood.
anderhalf jaar nadat hij de
boven geciteerde brief had ge
schreven, in 1907. Hij was toen
oas drieëndertig, maar uitgeput
door honger en een overmatig
gebruik van alcohol, overigens
niet in het minst geneigd zich
te beklagen. Zijn levenswijze
had hij zelf gekozen, of ten
minste: hij was veel te trots
om iets anders toe te geven.
Tot geen prijs zwichten voor
de moraal van de bourgeoisie
en nooit de lieveling van zijn
concierge worden: deze en ver
wante opvattingen waren het,
die Jarry behalve met zijn
werk uitdrukte met zijn leven
en op de meest opvallende ma
nier met de revolver, die hij
vaak bij zich had. Men vindt
in het derde deel (VIII) van
„Les Faux-Monnayeurs" (De
valse munters) van André Gide
een waarheidsgetrouwe be
schrijving van Jarry's optre-
Georges Wilson en Rosy Varte als Koning Ubu en Moeder Ubu
in de recente opvoering door het Théatre National Populaire
onder regie van Jean Vilar in het Palais de Chaillot te Parijs
(foto's uit het Franse tijdschrift l'Avant Scène").
den met dat wapen, waarmee
hij altijd veel schrik verspreid
de, al was het slechts met kruit
geladen. Hij hield ook wel
schietoefeningen in de tuin.
Wij danken daar de geschiede
nis aan van de moeder, die de
vrees uitsprak dat haar kinde
ren gedood zouden worden en
door Jarry gerustgesteld werd
met: „Mevrouw, als zo'n onge
luk gebeurde, zouden wij an
dere voor u maken". Wij, dat
was hijzelf, in een majesteite
lijk meervoud dat hij ook aan
vader Ubu ontleende.
Jarry was met zulke ge
woonten geen aangenaam mens
in de omgang, maar men zou
zich vergissen als men hem
toen een vriend hem aanbood
nog een laatste keer iets voor
hem te doen.
NIEMAND zal willen tegen
spreken dat vader Ubu een
man is om op te schieten. Hij
is vals, laf en dom, hij toont
geen spoor van enige eigen
schap die iets zou kunnen ver
goeden. Op aanraden van zijn
vrouw vermoordt hij de koning
van Polen om zelf diens plaats
in te nemen. Zodra hij aan de
macht is, begint hij de bevol
king genadeloos te bestelen,
want het was hem alleen om
het goede leven te doen. Maar
even later wordt het Poolse
leger onder zijn onbekwame
afdeed als een poseur, die al
leen probeerde de aandacht te
trekken. Als hij dat geweest
was, had hij zich het leven wel
makkelijker kunnen maken. De
revolverschoten werden in alle
ernst gelost op, of bijna op, de
Ubu's die hij om zich heen zag.
Zij bevrijdden hem ook in
zekere zin van de Ubu in zich
zelf. Zijn geval was beklagens
waardig, als men wil. Degenen
die over hem schrijven laten
dikwijls niet na te vermelden,
dat hij beklagenswaardig was
dat zijn nietsontziende hu
mor wel te wijten moet zijn
geweest aan een diepe ontgoo
cheling. Men kan dat zeker
volhouden, als men maar be
denkt dat het ook beklagens
waardig is om nooit met een
revolver te willen schieten en
dat Jarry tenslotte heel kalm
gestorven is, kort nadat hem
de tandenstoker aangereikt was
waar hij om gevraagd had,
leiding verslagen door de Rus
sen en na een kort oponthoud
in een donkere grot, waar
moeder Ubu in de pose van
een bovennatuurlijke verschij-
ning hem probeert te doen
vergeven dat zij hem op haar
beurt heeft bestolen, wordt hij
door de zoon van de vermoor
de koning opnieuw op de
vlucht gejaagd. Hij vertrekt,
niet ontevreden, per schip naar
Frankrijk.
Het is een geschiedenis zon
der de geringste aanspraak op
realisme: „de actie verloopt in
Polen, dat wil zeggen nergens".
Niettemin geeft Ubu bij zijn
talloze slechte streken een ge
luid van zich dat ons al spoe
dig vertrouwd en natuurlijk in
de oren klinkt. „Heel goed,
naar voren al de Edelen en
omdat ik nooit klaar zal zijn
met mij te verrijken, ga ik alle
Edelen doen terechtstellen en
dan heb ik alle vrijgekomen
bezittingen. Vooruit, duw de
Edelen in het luik. (De Edelen
worden door het valluik ge
schoven.) Haast jullie wat
vlugger, ik wil nu wetten ma
ken". Misschien wekt zo'n en
kel citaat de indruk, dat het
hele stuk toch inderdaad het
werk van een groep scholieren
is, maar wie verder leest krijgt
een andere indruk. Verschei
dene critici hebben aan Jarry
het vermogen toegekend om
de geschiedenis sinds de jaren
'30 te voorspellen, met zijn uit
beelding van het volmaakt
amorele en onbeschaamde
machtsmisbruik. Men kan zich
dan over Jarry's geheime be
doelingen als voorspeller ver
wonderen, maar het zal toch
beter zijn er zich over te ver
bazen dat het onhandige
machtsmisbruik van een leraar
in Rennes zo duidelijk in logi
sche zin het voorbeeld is ge
weest van bepaalde politieke
vormen, die zich pas dertig
jaar later begonnen te laten
onderscheiden
De leraar is er onmisbaar bij,
want zonder een voorbeeld in
de realiteit zouden al de on
zinnige situaties in het leven
van Ubu in een wolk van fan
tastische profetie verloren zijn
gegaan. Ubu heeft ook een
vaststaande gestalte, een punt
vormig hoofd en een enorme
buik. („Van de drie onderdelen
hoofd, hart en buik, is alleen
het laatste volledig ontwik
keld".) Wanneer men hem zich
voorstelt als een mager per
sonage, of als men hem ten
tonele zou voeren als een ge
wone dikke man met strak ge
zicht, houden zijn krasse uit
spraken geen stand. Ik
heb de regering veranderd!"
zegt hij tegen de arme boeren.
„En ik heb in de krant laten
zetten dat alle belastingen
dubbel betaald zullen worden
en dat de nog nader aan te
kondigen belastingen in drie
voud betaald zullen moeten
worden. Met dat systeem zal
ik spoedig fortuin gemaakt
hebben en dan dood ik ieder
een en ga weg". De profetische
waarde van zulke aardigheden
is maar klein niettemin
leest men ze met innige vol
doening en is men niet geneigd
tegen te werpen dat dit alle
maal sterk overdreven is.
Eerder is men geneigd aan
de revolver terug te denken.
Daar staat, als Ubu, de smeer
lap die in ons allen woont en
die met meer of minder regel
maat aan onszelf en anderen
zichtbaar wordt. Hij is onmete
lijk laaghartig, maar tegelijker
tijd moeten wij om hem lachen.
Hij ontkomt tenslotte aan een
welverdiende dood: het is nog
al geruststellend en het is in
zoverre in ieder geval niet op
de politiek toepasselijk, dat
Ubu zich nooit moeite geeft
voor schoonklinkende moti
veringen. Integendeel, hij doet
zich altijd zo slecht voor als
enigszins mogelijk is en ver
wacht ook niets van anderen.
Hij ondervindt alleen een soort
verontwaardiging als hij bang
wordt.
„Ubu Roi" staat op zichzelf
na zestig nog leesbaar en
toonbaar.
S. M.